Poll :: Wat zouden jullie na dit verhaal van me willen lezen? |
Tweede Marten Vilijn verhaal |
|
42% |
[ 3 ] |
Verhaal ten tijde van de stichters |
|
14% |
[ 1 ] |
Verhaal over strijd tegen Voldemort, na Zweinstein |
|
42% |
[ 3 ] |
|
Totaal aantal stemmen : 7 |
|
Auteur |
Bericht |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Zo Dec 18, 2005 20:37 |
 |
Hoihoi
Hier ga ik dan voor mijn eerste fanfic op dit forum. Wish me luck!
graag reactie via pb'tje |
Laatst aangepast door Leeuw op Di Jan 10, 2006 21:28; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Zo Dec 18, 2005 20:38 |
 |
[i]Het was een kille, mistige avond in het jaar 1926. In feite moest dit voor iedereen een vrolijke feestavond zijn, maar de werkelijkheid was heel anders. Terwijl de mensen in het dorpje Havermouth gezellig aan het feesten waren met familie en vrienden strompelde een kleine, eenzame vrouw over een landweggetje. Ze had een van pijn vertrokken gezicht en tastte voortdurend naar haar buik. De kale bomen leken haar met hun takken te willen grijpen toen ze bijna kruipend een oprit opging.
‘AAAAAAAH!’, schreeuwde ze met een stem vol pijn en wanhoop. Tranen wreven over haar wangen, alsof het alle ongeluk was dat deze vrouw, Merope Gaunt, ooit gekend had. Wazig zag ze de contouren van haar bestemming opdoemen. Het weeshuis werd verlicht door heldere lampen die zich doorheen de mist boorden. Ze hield haar rechterhand voor haar ogen en zag hoe iemand kwam aangelopen. Ze kreunde zachtjes. Zelfs als deze man haar wou aanvallen had ze toch geen kans om te overleven. Ze kon niet meer toveren en zoals het er nu voorstond had ze ook niet lang meer te leven.
‘Hé, gaat het een beetje?’, riep de man. Hij had een wapenstok in de hand, maar hing die meteen weer aan zijn riem toen hij zag in welke toestand Merope over de grond kroop.
‘H-Help me, alstu…’
Haar ogen draaiden weg.
‘Mevrouw!’
Hij snelde naar haar toe en kletste zachtjes op haar gezicht. Zijn ogen flitsten heen en weer over het bewusteloze lichaam. Hij deinsde achteruit toen hij de dikke buik zag die ze vasthield.
‘Verdomme.’, lispelde hij. ‘Ze moet zo snel mogelijk naar binnen. REGINA!!!!’
Hij zo voorzichtig mogelijk hees de vrouw op zijn schouders en riep nogmaals: ‘REGINA! gedoe, en dat op een oudejaarsavond.’’
De voordeur van het weeshuis werd met kabaal opengesmeten en een jong meisje kwam aangerend. Ze ging gekleed in het traditionele uniform van de verzorgsters, dat een vaalgrijze kleur had.
‘Wat…’, stamelde ze.
‘Geen tijd te verliezen!’, schreeuwde de nachtwaker. ‘Ga zo snel mogelijk een bed klaarmaken!’
‘Maar….’
‘NU!!!! Ze houdt het niet lang meer!’
Het meisje maakte zich haastig weer uit de voeten.
‘Marten…..’, kreunde de vrouw op zijn schouders. Ze hoestte met een raspend geluidje. ‘Marten….ben jij dat?’
De bewaker droeg haar zonder te antwoorden naar binnen. Hij zag mevrouw Cole bovenaan de trap staan.
‘Garry? Wat….’, stamelde ze. De bazin van het weeshuis zag er vrij belachelijk uit in haar nachtjapon, maar geen vezel in Garry’s lichaam dacht eraan te lachen.
‘Marten?’, stamelde Merope weer. ‘Waar ben ik?’
‘Rustig, mevrouw. We gaan u helpen. Regina, is dat bed klaar?’
‘Ja!’, klonk het vanuit een kamertje naast de ingang dat werd gebruikt als strafhok voor stoute kinderen. ‘Kom maar naar hier.’
Cole stormde de trappen af en bekeek aandachtig het gezicht van de lijdende vrouw. Zijzelf was geen echte schoonheid, maar in vergelijking met deze vrouw was ze wel een schoonheidskoningin. Haar vettige haren hingen als een treurwilg naar beneden over haar gezicht. Haar ogen, die waarschijnlijk nog het knapste van alles waren geweest, waren bloeddoorlopen en stonden bol van het verdriet. Maar het ergst van al waren haar handen, die verschrompeld en vuil waren.
‘Allemachtig.’, mompelde ze.
Garry legde Merope op het bed dat het dienstmeisje in allerijl had klaargemaakt en greep haar hand.
‘Kalm blijven, mevrouw. Het komt wel goed.’
‘Marten?’, vroeg ze zachtjes. Er leek weer wat licht in haar halfdode ogen te schijnen.
‘Nee, mijn naam is Garry. Is Marten uw man?’
Ze knikte bijna onmerkbaar. Zweetdruppels drupten van haar gezicht op het schone laken.
‘Moeten we hem verwittigen?’, vroeg mevrouw Cole,maar ze schudde haar hoofd nog voor Merope antwoordde. Als Marten echt haar liefhebbende echtgenoot was zou de kans wel vrij klein zijn geweest dat ze hier zou binnenstrompelen.
Ze schudde haar hoofd.
‘Hij….is weg.’
‘Weg?’
‘Ja, op w-wereldreis. Voor lange tijd.’
Garry schudde zijn hoofd. Het was duidelijk dat er veel meer aan de hand was dan dat. Maar Cole drukte een wijsvinger op haar lippen om aan te tonen te stoppen over de kwestie.
‘Dat doet er nu niet toe.’, fluisterde ze zacht. ‘We moeten het kind redden. En haarzelf.’
Merope klemde haar kaken op elkaar en perste met een bijna onnatuurlijke grimas. Het dienstmeisje kwam aangerend met een kuip warm water en verse handdoeken. Het was immers niet de eerste keer dat ze een geboorte meemaakte. In het weeshuis was dat wel al vaker gebeurd.
‘Bedankt, kind.’, zei Cole. ‘We zullen het nog hard nodig hebben, denk ik.’
En zo verstreken de uren van pijn en angst. Merope leed onbeschrijfelijk veel pijn, zowel mentaal als fysiek. Het leek alsof haar hele leven werd bijeengebundeld en uitgestoten samen met dat kleine jongetje. Na exact 2 uur en 36 minuten schonk ze het leven aan een gezond, krijsend jongetje.
‘Marten.’, fluisterde ze zacht. Haar stem sloeg enkele tonen over.
‘Wat zeg je, kindje?’, vroeg Cole en ze ging dichter bij Merope staan, het kleine jongetje liefdevol tegen haar borst geklemd.
‘Noem hem Marten, Marten……..A-asmodom Vilijn.’
‘Wakker blijven, Merope.’, zei Garry wanhopig. ‘Hij heeft je nodig.’
‘Het is te laat.’, antwoordde de stervende heks. ‘Zorg goed voor hem. Maar…..’
Ze hoestte luid en uitbundig. Er liep een dun straaltje bloed uit haar mond.
‘Sssst. Stil maar.’, zei Cole en ze gaf Merope haar pasgeboren zoontje.
Merope glimlachtje zwakjes en streelde de wangetjes van Marten Asmodom Vilijn, die nog steeds hartverscheurend aan het huilen was. Even leek ze er te gaan doorkomen, maar haar ogen draaiden weerweg.
Voorgoed.[/i] |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Di Dec 20, 2005 20:46 |
 |
Een duistere, eenzame gedaante baande zich een weg door de mensenmassa van Zweinsveld. Het was een mooie zomerdag en veel tovenaarsgezinnen hadden een uitstapje gemaakt naar het dorpje nabij de toverschool Zweinstein. Iedereen was uitgelaten en besteedde dus niet de minste aandacht aan de geheimzinnige figuur die zich in de richting van de bekendste kroeg bewoog.
Zijn naam was Ilgus Marvellus. Waarschijnlijk kende niemand hier in Zweinsveld of omstreken zijn naam, maar er waren plaatsen waar het anders was. Hij duwde de deur van het gezellige kroegje open en keek rond. Madame Tromso, de uitbaatster van De Drie Bezemstelen, stond achter haar tapkast te babbelen met twee kleurig uitgedoste heksen. Ze zwaaide naar hem.
‘Wilt u iets drinken?’, riep ze boven het lawaai uit.
Marvellus kwam naar de toog en knikte.
‘Doe maar een Boterbiertje voor mij, madame. Zeg, een vraagje. Hebt u hier soms geen zekere Webkruiper gezien?’
‘Wie zeg je?’, vroeg Tromso en ze gaf Marvellus zijn biertje.
‘Webkruiper. Ik heb horen zeggen dat hij één van de bekendste Zieners van de streek is.’
‘Ach, ja. Die gekke kluizenaar.’
Een van de klanten stootte een blaffende lach uit. Bier klotste uit zijn glas de grond op.
‘U schijnt hem grappig te vinden?’, vroeg Marvellus koeltjes aan de klant.
‘Je moet me niet verkeerd begrijpen hoor. Het is geen slechte kerel. Alleen een beetje…’
Hij maakte een draaibeweging aan zijn hoofd. ‘Weet je wel.’
‘Hij is een half uur geleden naar de toiletten verdwenen en is nog niet teruggekeerd.’, zei Tromso met een gesmoord lachje. ‘Ik hoop maar dat hij niet in een gevecht verwikkeld is met mijn sanitair. Het is er niet op gemaakt.’
De twee heksen aan de toog giechelden op een uiterst ergerlijke wijze.
‘Bedankt.’, bromde Marvellus en hij wrong zich door de mensen naar de toiletten. Nu pas leken de stamgasten zijn vreemde uiterlijk op te merken. De bleke huid samen met het pikzwarte gewaad, dat als vuur rond zijn lichaam danste. Eenmaal op het mannentoilet aangekomen trok hij zijn toverstaf en keek aandachtig rond.
‘Webkruiper!’, siste hij. ‘Waar zit je?’
Hij hoorde een toilet doorspoelen en zette zich schrap, maar het was een gewone klant die naar buiten kwam en Marvellus met grote ogen aanstaarde. Marvellus liet zijn toverstok een paar centimeter zakken en mompelde een loze verontschuldiging.
‘Verdomme, harige mottenbal. Waar ben je?’
Opeens voelde hij een kleine luchtverplaatsing langs zijn nek strijken. Hij draaide zich vliegensvlug om, maar er was niemand te zien. De houten deur naar het café was weer gesloten nadat de geschrokken klant was weggegaan.
‘Goeiemorgen, Ilgus.’, zei een schriel stemmetje. Marvellus schrok zich een ongeluk en richtte zijn toverstaf weer naar voor, maar ook daar was niemand te bekennen.
‘Je weet toch dat ik mijn bijnaam niet gestolen heb, beste vriend?’
Marvellus keek omhoog en zag hoe een dikke, harige spin langzaam aan een draadje afdaalde.
‘Je hebt niet gezegd dat je een Faunaat bent.’, snauwde hij.
De spin trilde even en veranderde daarna in een oud mannetje met kleine kraaloogjes. Hij wreef opgewonden in zijn handen.
‘Ik hoef je toch niet alles te vertellen, beste Ilgus. Mijn taak was alleen de golven des tijds observeren.’
‘Dat heb je weer eens fantastisch gezegd.’, zei Marvellus spottend. Hij liet zijn toverstaf nog niet volledig zakken. ‘Maar ik neem aan dat je me niet voor niets hebt laten komen?’
‘Oh, nee. Maak je maar geen zorgen, Ilgus.’, zei Webkruiper. ‘Ik lever alleen goed werk af.’
‘Daar twijfel ik niet aan.’, antwoordde Marvellus oppervlakkig.
Webkruiper kwam naderbij tot hun gezichten maar enkele centimeters meer van elkaar verwijderd waren.
‘Ik heb groot nieuws gezien in de sterren gisteren.’, zei de Ziener zacht. ‘In verband met de opmars van de Duistere Zijde.’
Marvellus’ ogen werden groot. Hij nam Webkruiper haastig bij de kraag.
‘Weet je het zeker?’
‘Twijfel je soms aan mij, Ilgus?’, antwoordde Webkruiper. ‘Ik heb gezien dat de messias geboren is.’
Marvellus voelde zijn lippen opkrullen tot een fijne glimlach.
‘Waar? Waar is hij nu?’
‘Je moet geduld hebben, Ilgus. De jongen zal vanzelf naar je toe komen.’
‘Hoe weet jij dat zo zeker?’, siste Marvellus. ‘Als ik nu niets doe, zullen ze hem naar Zweinstein sturen.’
‘De sterren vertellen dat hij ondanks alles zal komen.’, herhaalde Webkruiper. ‘En de sterren hebben me nog nooít bedrogen.’
Marvellus knikte langzaam, maar had zo zijn eigen bedenkingen bij de theorieën van Webkruiper in verband met de sterren. Maar als alles wat hij had gezegd klopte….Tja dan waren de jaren van het Ministerie van Toverkunst uitgeteld. Zowel hier als in de rest van de toverwereld. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Wo Dec 21, 2005 21:54 |
 |
hier komt het volgende stukje, vandaag nog geschreven!
Op een even zonnige dag, zowat tien jaar later, stond de Zweinsteinexpres op het punt te vertrekken. Damp kringelde omhoog uit de locomotief en hulde het perron 9 ¾ in een mistig waas. Marten Asmodom Vilijn, elf jaar oud, stapte geladen met zijn koffers op de trein. Het verbaasde hem nog steeds dat hij hier stond, want een jaar geleden had hij nog niet het flauwste benul gehad van zijn talent. Ook mevrouw Cole, die valse tang, had niets geweten van zijn magische afkomst. Maar toen, op een schijnbaar doodnormale dag, was die rare professor van Zweinstein gekomen. Albus Perkamentus of zoiets. Die had hem op vriendelijke wijze duidelijk gemaakt dat al die vreemde gebeurtenissen in zijn leven afkomstig waren van zijn sterke, magische talent. Toen had hij gelukzalig teruggedacht aan al die dingen die hij al had gedaan zonder er moeite voor te doen. Het stelen van spulletjes voor zijn collectie, het bang maken van die ettertjes…
Maar hierop had Perkamentus hem berispt. Hij had beweerd dat dit niet de wijze was waarop verstandige tovenaars omgaan met hun vermogens. Schoorvoetend had hij beloofd voortaan zijn talenten niet meer te gebruiken voor slechte dingen, maar dat was zeer tegen zijn zin geweest. Was amusement dan niet toegestaan op Zweinstein? Alles zou daar toch niet draaien om zuiver studeren?
Nee, aan dat soort theoretisch gedoe zou hij zijn tijd niet verspillen. Hij wilde praktijk leren. Zoveel mogelijk.
Hij ging een lege coupé binnen, legde zijn koffers in het bagagerek, ging aan het raam zitten en keek naar buiten. Afkeurend keek hij naar de melige taferelen die zich buiten op het perron aan het afspelen waren. Ouders omhelsden hun kinderen terwijl de tranen uit hun ogen liepen. Moesten deze zielige moederskindjes echt tovenaars en heksen gaan worden? Met een scheef lachje zag hij al voor zich hoe die kinderen het bij de minste toverspreuk in hun broek deden. Jammer.
‘Hallo, is deze coupé nog vrij?’
Marten keek op en zag een jongen en een meisje staan, beide met hetzelfde, ronde gezicht. Een tweeling, merkte hij op. Interessant. Ze zeulden allebei met nog zwaardere koffers dan die van hem.
‘En als ik nou eens nee zou zeggen?’, probeerde hij.
‘Nou, dan gaan we gewoon op een ander, hé.’, zei het meisje schouderophalend. ‘Je zegt het maar.’
‘Ik maakte maar een grapje, hoor.’, verzekerde Marten hen. ‘Kom er maar bij.’
De tweeling kwam schoorvoetend naar binnen. Ze deden hun best niet te veel naar de onbekende jongen te staren, maar toch konden ze hun ogen niet van hem afhouden. Op de een of andere manier straalde hij een onbekende aantrekkingskracht uit die verder ging dan het uiterlijke alleen.
‘Hoe heet je?’, vroeg de jongen terwijl de trein voorbij een idyllisch stukje weiland reed.
Marten keek op uit zijn overpeinzingen over Zweinstein. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Do Dec 22, 2005 20:16 |
 |
‘Marten Vilijn.’, antwoordde hij en er kwam meteen iets bij hem op. ‘Hebben jullie soms weet van een tovenaarsfamilie die zo heet?’
‘Nou…’, zei het meisje peinzend. ‘Ik denk van niet. Onze ouders kennen in ieder geval geen mensen met die naam.’
‘Wij zijn Laekens.’, zei de jongen niet zonder enige trots. ‘Ik ben Bert en dit is mijn zusje Berta.’
‘Jullie kunnen zo doorgaan voor een komisch duo.’, zei Marten glimlachend. ‘Bert en Berta.’
‘Lach je met ons?’, vroeg Berta met lichte dreiging in haar stem.
Marten wuifde de vraag luchtig weg.
‘Ik lach met niemand.’, antwoordde hij.
‘En da’s maar goed ook.’, zei Bert. ‘We zijn fier op onze naam en afkomst.’
‘Zijn de Laekens dan zo bekend in de tovenaarswereld?’
‘Wel….’, begon Berta maar meteen daarna fronste ze haar donkere wenkbrauwen. ‘Zeg, waar kom jij eigenlijk vandaan? Ben je niet bekend met de tovenaarswereld.’
Marten schudde zijn hoofd, zij het met tegenzin.
‘Laat ons zeggen dat ik nog een groentje ben op het gebied. Ik ben opgegroeid in een weeshuis bij de Dreuzels. Mijn ouders heb ik nooit gekend.’
Berta keek nu eerder met medelijden naar de bleke jongen voor haar.
‘Hebben ze je ooit wat verteld over je ouders?’, vroeg ze voorzichtig.
‘Het enige wat ze hebben gezegd is dat mijn moeder is gestorven op het kraambed, nadat vader haar had verlaten. Maar volgens mij is er veel meer aan de hand dan ze willen zeggen.’
‘Hoezo?’
‘Ik zag het aan het gezicht van Perkamentus toen hij me inlichtte.’, antwoordde Marten op een toon alsof hij het onderwerp hierbij wilde afsluiten.
‘In ieder geval’, voegde hij er nog fluisterend aan toe. ‘zal ik na de uren eens wat opzoekingzwerk verrichten naar de Vilijns. Je weet nooit.’
‘Hoop je soms af te stammen van een oude Minister of zo?’, grapte Bert, maar Marten leek dit niet grappig op de vatten. Zijn ogen schoten vuur en hij tastte naar zijn toverstok, wetend dat hij nog zo goed als geen spreuk kende. Alleen die geheimzinnige vermogens waar hij al met Perkamentus over had gesproken. Maar voorlopig moest hij zich inhouden, anders zou hij zich weer eens komen bemoeien al voor het schooljaar begonnen was.
‘Hou er je bek over.’, snauwde hij.
‘Ohw, sorry.’, zei Bert vlug. ‘Ik wilde je niet kwetsen…’
‘Het is al goed.’
Toen viel het gesprek stil. Alleen het synchrone gedender van de trein verstoorde de pijnlijke stilte die er tussen de Laekens en Marten Vilijn hing. Marten staarde weer naar buiten, langs de eindeloze weilanden. Hij dacht aan het gesprek van daarnet, dat zijn verlangen om zijn afkomst te weten weer had aangewakkerd. Dat was, op dit moment, veel belangrijker dan slagen op die school. Want als hij werkelijk afstamde van één of andere beroemde tovenaar…tja, dan konden de Laekens de pot op met hun titel. Hij keek even vluchtig naar de tweeling en zag dat ze allebei opgingen in hetzelfde oude boek. Hun blauwe ogen flitsten opgewonden heen en weer. Waarschijnlijk keken die twee sukkels zo hard op naar Wafelaar dat ze koste wat kost de beste wilden zijn. Misschien zou hij toch maar eens een klein trucje met hen moeten uithalen. Perkamentus kon tenslotte toch niet alles zien? Met een kleine inspanning van zijn geest vlogen de twee dikke boeken door de coupé.
‘Hé, wat!’, riep Bert geschrokken.
‘Wat deed je?’
‘Ik deed niks!’
Marten probeerde zich serieus te houden en staarde naar buiten. Het begon donker te worden. In de verte zag hij de fonkelende lichtjes van een dorpje.
‘Marten? Deed jij dat?’, vroeg Berta geïrriteerd, zoals alleen een elfjarig meisje dat kon doen.
‘Mmm. Scheelt er soms wat?’
Berta stond furieus op.
‘Natuurlijk scheelt er wat! Onze boeken vliegen niet zomaar door de coupé, denk je ook niet?’
‘Weet ik veel. Ik ben opgegroeid tussen Dreuzels.’
‘Grappig hoor.’, snauwde ze. ‘Als we nog eens iets voor jou kunnen doen.’
‘Hé, kalmpjes aan, graag!’, riep een klein vrouwtje van op de gang. Ze duwde een klein etenskarretje voor zich uit. ‘Willen jullie iets te eten?’
Marten haalde enkele van de blinkende muntstukken uit zijn zakken die hij had geleend bij Goudgrijp. Hij was een week geleden samen met Perkamentus naar de bank geweest om geld te halen, vermits Martens ouders niets hadden achtergelaten en hij onmogelijk kon betalen met Dreuzelgeld.
‘Doe maar een zakje van die Ballonbruisballen.’, zei hij sereen.
Het vrouwtje schepte in één vloeiende beweging de Ballonbruisballen in een zakje en nam de munten aan.
‘Jullie ook iets?’, vroeg ze in de richting van de norse tweeling, die terug in hun boeken verdiept waren. Ze antwoordden niet.
‘Laat ze maar.’, fluisterde Marten op samenzweerderige toon.
Het vrouwtje aarzelde nog even, maar reed daarna door.
‘Jij vindt jezelf heel wat, hé.’, siste Berta. Druppeltjes speeksel vlogen tegen de pagina’s van haar boek.
Marten haalde zijn schouders op en ging weer zitten. De rest van de rit naar Zweinstein verliep zonder verdere incidenten, maar de onaangename sfeer tussen de tweeling en Vilijn bleef hangen. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Vr Dec 23, 2005 12:32 |
 |
De trein stopte langzaam aan een klein stationnetje, dat alleen werd verlicht door enkele lantaarns. Het regende er zachtjes.
Marten nam zijn koffers en hijste ze naar buiten, gevolgd door de Laekens. Bert leek zijn ruzie met Marten al helemaal vergeten bij het zien van het schouwspel. Hij porde Marten in zijn zij.
‘Moet je zien wat een massa!’, kraaide hij opgewonden.
‘Ja.’, was Martens korte antwoord. Hij werd al geheel in beslag genomen door een andere, luide stem die hen toeriep: ‘Eerstejaars hierheen!’
Berta negeerde Marten volkomen en liep in de richting van de stem, gevolgd door de andere eerstejaars. Dus zij was nog altijd op haar teentjes getrapt, dacht Marten geamuseerd. Nou, ze moest het zelf maar weten. Hij keek de man die hen had toegeroepen aandachtig aan. Het was een oude, zwaarlijvige man die er zeer imponerend uitzag. Hij stak met kop en schouders boven iedereen uit, zelfs boven de zevendejaars. Marten sloot zich aan bij de rij leerlingen die zich zenuwachtig voor de man hadden geschaard.
‘Is iedereen er?’, gromde hij. ‘Nou, kom dan maar.’
Overal rondom hem klonk gefluister.
‘Wat is hij van plan?’
‘Heb je zijn ogen gezien, werelds!’
‘Mijn ma heeft gezegd dat hij de jachtopziener van het Verboden Bos is!’
Inderdaad, dat kon Marten niet meer dan beamen. De ogen van de lange tovenaar was als die van slangen, groen met wijde pupillen. En dat was, inderdaad, werelds.
Ze liepen naar de oever van een meer, dat zich eindeloos ver uitstrekte in de verte. Zover dat Marten het einde door de duisternis niet kon zien. Hij nam een Ballonbruisbal en wachtte af wat die rare snuiter zou zeggen.
‘Jullie gaan per boot naar het kasteel.’, legde hij uit. ‘Dat is al eeuwenlang traditie op Zweinstein. Maar niet gevreesd, het is helemaal niet gevaarlijk.’
Hij grinnikte.
‘Eerder opwindend.’
Marten keek wantrouwig naar het krakkemikkige bootje dat op hen stond te wachten. Het leek al heel wat generaties te hebben vervoerd en was duidelijk afgesleten.
‘Weet je zeker dat het veilig is?’, vroeg hij aan de jachtopziener. Die knikte overtuigend.
‘Wat dacht je dan? Ik wil jullie heus niet in gevaar brengen hoor. Vooruit, stap in.’
Ze gingen in een rij staan en stapten een voor een op het bootje.
‘Misschien vangen we nog een glimp op van de Reuzeninktvis.’
‘Pardon?’, vroeg Marten toen hij op het bootje was gestapt. ‘Reuzeninktvis?’
De jachtopziener nam de roeispaan en begon langzaam in de richting van het fonkelende kasteel te roeien.
‘Natuurlijk, wist je dat dan niet? Het is een beest dat hier al jaren en jaren rondzwemt. Iedereen die hier naar school gaat wil het zien.’
‘Interessant.’
Marten had absoluut niet de intentie om oog in oog te staan met een reuzeninktvis. Als het even kon nam hij hetzelfde vervoer als de hogere klassen, namelijk die mysterieuze koetsen die uit zichzelf leken te rijden. Hij keek naar de Laekens, die nieuwsgierig over de boord aan het kijken waren.
‘Waar is die inktvis ergens?’, vroeg Bert.
‘Blijf alsjeblieft met je handen binnen de boot!’, zei de jachtopziener. ‘Hij ziet het verschil niet tussen een mensenarm en een lekker hapje.’
Marten dacht er even aan iemand voor de grap het water in te duwen, maar hield zich in toen hij de norse blik van hun kapitein zag. Het was levensbelangrijk een goede indruk te maken, zodat iemand hem tenminste zou verdedigen bij eventuele conflicten…
‘En de Reuzeninktvis is niet het enige mysterie dat het meer in zich draagt.’, vertelde de jachtopziener verder. ‘Wisten jullie dat er hier ook Meermensen leven?’
‘Wat? Meermensen?’, vroeg iemand.
‘Onmogelijk.’, zei Marten hoofdschuddend. ‘Die bestaan enkel in sprookjes.’
De jachtopziener keek hem geërgerd aan.
‘Luister eens, jongeman. Wie werkt hier nou al het langst? Ik zeg je dat hier echt Meermensen leven.
‘Heb je ze ooit al gezien?’
‘Nee, maar professor Perkamentus wel in verband met zijn onderzoek naar magische onderwaterwezens. Het schijnt zelfs dat hij met hen kan praten in het Meermans.’
‘Ja, natuurlijk.’, zei Marten spottend.
‘Geloof je me niet, meneer….’
‘Vilijn. Marten Vilijn.’
‘Ik ben Freddy Drietand. Maar goed, je geloofde me niet? Vraag het hem zelf.’
‘Ik zei toch niet dat ik u niet geloofde? Ik vind het alleen een vreemd verhaal.’
‘Dat zegt iedereen. Maar als je eenmaal oog in oog met hen staat…’
Drietand leek even te huiveren.
‘Dan besef je maar al te goed hoe echt ze zijn.’ |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Vr Dec 23, 2005 21:00 |
 |
Ilgus Marvellus tuurde ingespannen naar in zijn boeken. Het haardvuur naast hem knisperde gezellig, maar diende vooral om de al opkomende koude tegen te gaan. Die kwam in Noord-Rusland zeker al opzetten, vooral in het barre gebied waar de Duistere tovenaar zijn intrek had genomen. Het huisje was gevestigd op een eenzame heuvel, ver van de beschaving af. Het enige wat in de buurt lag was de legendarische Zwartezielengrot, die volgens de legende de immense krachten van een oude tovenaar bevatte. Marvellus was er wel al eens geweest, maar had slechts weinig kunnen bijleren van de mysterieuze schimmen. Het bijgeloof was gewoon veel sterker als de realiteit, wist hij. Maar er waren evengoed dingen waar zelfs een expert als hij nog het raden naar had. Hij dacht terug aan zijn gesprek met de Ziener Webkruiper in Zweinsveld tien jaar geleden. De messias was geboren. Natuurlijk doelde hij hiermee op de eeuwenoude voorspelling in verband met de opmars van de Duistere Zijde. Marvellus gleed met zijn vinger langzaam over de zinnen die 500 jaar geleden waren gesproken door Trevinov, de laatste machtige Duistere tovenaar. Deze was verslagen na een lange oorlog tegen het Bulgaarse Ministerie van Toverkunst.
Geduld, mijn vrienden…. Ooit zullen wij weer machtig zijn. Aan de Zieners zeg ik, hou de sterren in oog. Lang, eeuwen als het moet, tot het teken verschijnt. Het teken van de geboorte. Dan, alleen dan, zullen wij weer heersen. Heb geduld, mijn vrienden, want dat is het enige dat u nu nog rest.
Webkruiper wist waarschijnlijk nog niet half hoeveel die voorspelling betekende voor de magische gemeenschap. Nee, die luis dacht dat hij slim was, maar in feite was hij even onwetend als de rest. Met een grijns kwam hij op het idee dat Webkruiper het misschien zelfs niet nog niet zou weten als de Messias in zijn klas kwam zitten.
De eerstejaars waren aan wal gegaan, waar ze werden opgewacht door een bekende gestalte. Marten herkende hem meteen als professor Perkamentus, leraar Gedaanteverwisselingen. Hij glimlachte breed naar de nieuwkomers.
‘En?’, vroeg hij vaderlijk. ‘Hebben jullie de Reuzeninktvis gezien.’
‘Nee, professor.’, antwoordde Drietand. ‘Hij zal aan de andere kant gezeten hebben. Jammer.’
‘Ach, volgende keer beter. Als jullie mij willen volgen.’
Hij ging het groepje voor naar een kleine ruimte in het kasteel die net naast de gigantische voorpoort lag.
‘Als jullie nu even allemaal op een rij willen staan per naam? Aarbreker Nico, Abey Tom,…..’
Hij ging de hele lijst op en wachtte tot alle leerlingen netjes op een rij stonden.
‘Oké, zo meteen mogen jullie naar binnen voor de sorteerceremonie. Dat bekent dat we door een klein ritueel zullen uitmaken tot welke afdeling je zult gaan behoren. Je hoeft gewoon maar de Sorteerhoed op te zetten.’
Sorteerhoed?, vroeg Marten zich af. Hij had eerder aan een of andere spectaculaire opdracht gedacht. Kon een hoed zomaar uitmaken waar je moest zitten?
‘Zijn jullie er klaar voor?’, vroeg Perkamentus terwijl hij opgewonden door zijn baard streek. De professor leek minstens even zenuwachtig als de eerstejaars zelf. Sommigen mompelden besvestigend.
‘Goed, dan gaan we maar.’
Hij liep het kamertje uit, terug naar de gigantische inkomsthal van het kasteel. Marten zag hoe de deuren van de Grote Zaal wagenwijd openstonden. Hij hoorde de leerlingen allemaal opgewonden praten. Ze waren allemaal benieuwd naar de nieuwkomers.
De vier gigantische tafels waren allemaal drukbezet. Marten zag dat ze gekleed gingen in allemaal hetzelfde schoolgewaad, alleen de badge van hun afdeling was verschillend. Recht voor hem stond ook nog een tafel, die weliswaar veel kleiner was dan die van de studenten. Volwassen tovenaars en heksen keken vanaf daar nauwlettend naar de menigte. De docententafel, dacht hij in zichzelf. Met in het midden de magere gestalte van Armando Wafelaar, het schoolhoofd.
‘Welkom, beste eerstejaars, op Zweinsteins Hogeschool voor Magie en Hocus Pocus!’, riep hij met een merkwaardig hoge stem. Perkamentus zette een sjofele hoed op een krukje. Zo te zien had het hoofddeksel zijn beste tijd al gehad. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Wo Dec 28, 2005 14:22 |
 |
‘Laat het sorteren beginnen!’
De hoed opende zijn mond en begon aan een lied dat merkwaardig mooi klonk. Dat had Marten helemaal niet verwacht van het versleten hoofddeksel. Het ging over de stichters van Zweinstein en welke eigenschappen hun gelijkgenaamde afdelingen bezatten. Voor Griffoendor was dat moed, voor Ravenklauw intelligentie, voor Huffelpuf vlijt en voor Zwadderich (zijn stille favoriet) was het ambitie en sluwheid. Even abrupt als het lied was begonnen eindigde het weer en begon het sorteren.
‘Aarbreker Nico!’, riep Perkamentus.
De jongen schuifelde verlegen naar voren en zette de hoed op.
‘Ravenklauw!’, riep de Sorteerhoed.
Aarbreker holde snel naar de tafel van Ravenklauw, waar hij door een enthousiaste menigte verwelkomd werd. En zo ging het maar door, tot ze uiteindelijk bij “Vilijn” waren aanbeland. De Laekens waren kort daarvoor bij Griffoendor ingedeeld. Marten voelde de ogen van iedereen in hem priemen. Hij wandelde zo nonchalant mogelijk naar voren en zette de hoed op…
‘ZWADDERICH!’, brulde de hoed nog voor Marten hem volledig had opgezet. Hij was overdonderd door de snelle keuze. Normaal gezien wachtte de Sorteerhoed toch tenminste tot de leerling de hoed volledig op had gezet. Maar nu leek hij zeer zeker van zijn zaak. Zelfs Perkamentus keek fronsend naar Marten toen hij naar de tafel van Zwadderich liep. Daar werd hij enthousiast verwelkomd door de andere studenten.
‘De Sorteerhoed was er wel vrij zeker van hé.’, zei een eerstejaars met de naam Alexander Arduin. Zijn kleine oogjes gleden bewonderend over Marten’s gezicht.
‘Jij moet hier echt wel thuishoren.’, zei een andere jongen, Rodolphus Van Detta. ‘Mij wou hij eerst nog bij Ravenklauw indelen. Stel je voor, dat stelletje blokbeesten.’
Marten grinnikte zacht.
‘Ik kan je verzekeren dat die niet alleen daar zitten. Heb je daarstraks de Laekens gezien?’
‘Bert en Berta?’, lachte Arduin. ‘Ja, dat zien er me twee droogstoppels uit, zeg.’
‘Ja, die. Ik ontmoette hen daarstraks op de trein. Echt, dat zijn de grootste strebers die je je kunt indenken. En ze zitten bij Griffoendor.’
Van Detta trok een gezicht alsof hij iets vies geroken had.
‘Griffoendor is nog erger.’, zei hij duister. ‘Allemaal betweters bijeen.’
‘Heeft er van jouw familie iemand op Zwadderich gezeten?’, vroeg een meisje dat als laatste was ingedeeld bij hen, Mathilde Zwavelzuur, aan Marten. Ze wriemelde opgewonden aan haar vlechtjes.
‘Niet dat ik weet.’, antwoordde Marten, die niet veel zin had om uit te wijden over dat onderwerp. Zwavelzuur wilde nog een vraag stellen, maar hij stak protesterend zijn hand omhoog.
‘Ik wil er niet meer over praten, oké?’
Aan de Oppertafel was professor Wafelaar opgestaan.
‘Zo, iedereen is ingedeeld bij zijn afdeling. Dan kan ik u nog maar één ding zeggen: eet smakelijk!’
Als bij wonder verscheen er een overvloed aan etenswaren op de tot nu toe lege schalen en borden. Marten keek verwonderd toe.
‘Hoe doen ze dat?’
‘Wat maakt dat nou uit?’, vroeg Arduin. ‘Eet gewoon!’
Marten schepte twee biefstukken en een schaal vol kroketten op. Het was de eerste keer in zijn jonge leven dat hij met zoveel smaak at. Wat ze hier serveerden was zonder twijfel duizendmaal beter dan de kost uit het weeshuis. Zijn nieuwe vrienden keken hem geamuseerd aan terwijl hij zat te schrokken.
‘Jij hebt zeker nog nooit eten gehad?’, vroeg Van Detta.
‘Niet zoals hier.’, antwoordde Marten. ‘Ik ben opgegroeid in een Dreuzelweeshuis.’
‘Juk.’, zei Mathilde Zwavelzuur. ‘Dat moet ook niet meevallen.’
Marten grijnsde boosaardig.
‘Ach, dat valt nog goed mee. Het leukste is die ventjes met toverkunst schrik aanjagen. Je zou hun gezichten dan eens moeten zien!’
De Zwadderaars lachten luid toen ze zich het tafereel voorstelden.
‘En dan durven ze ons als achterlijk beschouwen.’, snoof Arduin. ‘Bij ons thuis moeten ze niet veel van die lui weten.’
‘Nee, bij ons ook niet.’, vervolgde Van Detta. ‘Alleen jammer dat Wafelaar zo’n Dreuzelvriend is. Ze zouden die Modderbloedjes hier moeten verbieden.’
‘Wat verbieden?’, vroeg Marten, die dat laatste niet goed begrepen had.
‘Tovenaars met Dreuzelouders.’, legde hij uit. ‘Het is een echte schande dat zij hier mogen studeren. Maar gelukkig zitten wij in een Modderbloedvrije afdeling. Zwadderich wilde niemand van onzuiver bloed toelaten in zijn afdeling en gelijk had hij.’
Zoiets had hij ook al begrepen toen Perkamentus hem had geïntroduceerd in de wereld van Zweinstein, al had hij dat met een minder groot genoegen gezegd dan deze jongen.
‘Maar vertel eens verder. Wat heb je juist gedaan met die Dreuzelettertjes?’
Marten wuifde nonchalant met zijn hand.
‘Vanalles nog wat. Maar de beste grap vond ik die toen we een uitstapje naar de kust hadden gemaakt. Ik ben toen met twee van die sukkels in een grot vlak boven het water gekropen. Het was er pikkedonker en schrik dat ze hadden. Vooral toen ik mijn trukendoos bovenhaalde, al wist ik nog niet helemaal hoe ik het voor elkaar kreeg. Nadien zijn ze natuurlijk al schreeuwend naar Cole, de directrice, gelopen. Maar ik zei gewoon dat die twee begonnen gek te worden door de omstandigheden. Het duister van de grot en de zee, weet je wel.’
‘En ze slikte je verhaal zomaar?’, vroeg Mathilde verbluft.
‘Wie gaan ze geloven denk je?’, zei Marten met een geamuseerde schittering in zijn ogen. ‘Het stil, braaf jongetje of de twee grootste aanstellers van het hele weeshuis?’
Ze kraaide van de pret.
‘Slecht mens.’ |
Laatst aangepast door Leeuw op Vr Dec 30, 2005 19:34; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Do Dec 29, 2005 17:28 |
 |
hier komt nog een stukje
De rest van de maaltijd wisselden ze nog allerlei grappige anekdotes uit (die van Marten bleven de populairste) tot het tijd was om naar de leerlingenkamer te gaan.
‘Ik ben eens benieuwd hoe ze eruit ziet.’, zei Marten toen ze de trappen naar de kerkers afdaalden. ‘Ik hoop op één brok duistere mysterieusheid.’
‘We zullen het direct weten.’, zei Van Detta en hij bleef voor een leeg stukje muur staan tussen twee brandende toortsen. De andere Zwadderaars bleven evenzeer staan, zonder echt te weten wat te doen.
‘Wacht!’, zei een ongeduldige en bazige stem. ‘Ik zal even tonen hoe je binnen kunt komen. Let goed op.’
Een klassenoudste met een hooghartig gezicht kwam aangelopen. Hij duwde Van Detta opzij en wees op een normaal uitziende toorts.
‘Je moet die toorts eenmaal naar beneden doen en eenmaal naar boven. Kijk zo.’
Hij nam stak zijn hand in het vuur en grijnsde toen hij de eerstejaars angstig achteruit zag deinzen.
‘Je moet geen schrik hebben. Dit vuur is maar schijn, een sterk staaltje magie van onze stichter Zalazar Zwadderich.’
Het leeg stuk muur schoof als een schuifdeur open. Opgewonden liepen ze de leerlingenkamer in.
‘Fantastisch.’, zei Marten verbluft.
De leerlingenkamer van Zwadderich was inderdaad even mysterieus en duister als Marten in zijn hoofd had gehad. De ruimte was ingericht in klassieke stijl, met lederen zetels, grote schilderijen en als klap op de vuurpijl een levensechte, stenen slang boven het haardvuur. Er stonden ook een boel tafeltjes waar de studenten hun huiswerk konden maken en lessen konden leren. Vele kleine olielampen verlichtten deze. Ook het haardvuur, waarvan de voorraad hout net was aangevuld, knisperde zachtjes.
Marten plofte neer in de zetel naast het haardvuur, gevolgd door Arduin en Van Detta.
‘Ik heb net gehoord dat de zevendejaars een klein fuifje gaan houden.’, zei iemand van het tweedejaar. Hij was in een andere zetel neergeploft. ‘Alleen balen dat we niet mogen meedoen.’
‘Oh, nee?’, vroeg Marten.
‘Nee.’, beaamde de tweedejaars droevig. ‘Slakhoorn wou alleen toestemming geven als het alleen de zevendejaars zouden zijn die een feestje zouden houden. Je weet wel, ter ere van hun laatste schooljaar en zo.’
Professor Slakhoorn was de jonge leerkracht toverdranken en hoofd van Zwadderich. Bijgevolg regelde hij ook wat mocht en niet mocht in de leerlingenkamer.
‘Wat een onzin.’, zei Marten en hij leunde nonchalant achterover. ‘Maar ja, dan moeten wij maar iets anders gaan doen.’
‘Wat was je van plan?’, vroeg Van Detta. ‘Bij de leerkrachten gaan inbreken of zo?’
Marten lachte luid en schudde zijn hoofd.
‘Nee, zover ga ik het nog niet drijven.’, zei hij. ‘Maar we kunnen al beginnen met een nachtelijke verkenningstocht of zo.’
‘Gek.’, siste Arduin, waarmee hij Marten even liet steigeren. ‘Ze pakken ons zo.’, voegde hij er snel aan toe. ‘Ik wil op mijn eerste avond al niet van Zweinstein gestuurd worden.’
‘Maak je daarover maar geen zorgen.’, zei Marten. ‘Ik bezit namelijk het unieke talent om OVERAL mijn weg naar terug te vinden. Ik weet niet hoe, maar het heeft me al meer dan eens geholpen.’
‘Weet je zeker dat het niet aan toeval te wijten was?’, probeerde Van Detta voorzichtig. ‘Ik bedoel….’
‘Niks toeval.’, snauwde Marten. ‘Probeer jij je weg maar eens te vinden in een wijdvertakte, donkere grot.’
‘Oké, oké. We geloven je. Maar dan nog blijft het feit bestaan dat we gepakt worden.’
‘Schrikt je dat af, Arduin?’, vroeg Marten nieuwsgierig, maar met een dreigende ondertoon.
‘Nou, wie niet? Ik wil graag een volleerd tovenaar worden, als het voor jou hetzelfde is.’
‘We worden heus niet gepakt….’, begon Marten zich weer te verdedigen, maar Mathilde Zwavelzuur kwam paniekerig tussenbeide.
‘Wat zijn jullie van plan?’
‘Gaat je niks aan.’, snauwde Marten. ‘Ga nou maar braaf slapen.’
‘Haha, geestig.’, zei ze cynisch. ‘Ik ben alleen maar bezorgd.’
‘Nergens voor nodig. We zijn groot genoeg om zelf onze boontjes te doppen.’
‘Maar dat is het hem net.’, siste ze. ‘Jullie zijn nog maar pas elf jaar, of zelfs nog niet! Doe nou toch geen domme dingen! We zijn nog maar een paar uur in het kasteel.’
‘Dat plaatje heb ik al eerder gehoord.’, zei Marten verveeld. ‘Wat wil je dan dat we doen? Braaf gaan slapen terwijl die zevendejaars een stuk in hun kraag drinken?’
‘Dat is in ieder geval wat de rest gaat doen.’
‘Nou, vergeet het maar. En probeer ons alsjeblieft niet te verlinken, oké?’
Hij keek haar recht in de ogen. Angstig keek ze weg toen ze even, misschien had ze het wel gedroomd, een rood waas zag in de oogbollen van Marten Vilijn.
‘Ik hou niet zo van klikspanen.’
‘Och, ventje.’, zei Mathilde met een merkwaardig volwassen stem. ‘Denk je nu echt dat ik nog enige moeite ga doen om jullie te beschermen?’
‘Ik ben blij dat te horen. Slaapwel. Doe de groeten aan de rest.’ |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Zo Jan 01, 2006 20:02 |
 |
Mathilde trok een gezicht en verdween in de richting van de meisjesslaapzaal.
‘Wat een vervelend wicht zeg.’, fluisterde Van Detta.
Hij speelde nonchalant met zijn toverstok waardoor er gele vonken uitsprongen die over het tapijt rolden, zij het zonder schade aan te richten. Marten beet ongeduldig op zijn nagels terwijl de lagere klassen langzaam maar zeker naar hun slaapzaal gingen.
‘We moeten hier buiten voor de zevendejaars terugkomen.’, fluisterde hij.
‘Waar hangen die uit?’, vroeg Arduin.
‘Ik heb ze naar buiten zien gaan daarstraks, maar ik denk niet dat ze nog lang zullen wegblijven.’
‘Oké. Mag ik dan nu weten waar we precies naartoe gaan, meneer de leider?’
‘Ik had gedacht aan de toren van Griffoendor. Laten we die slijmslakken eens de nacht van hun leven gaan bezorgen.’, grijnsde Marten boosaardig.
‘We komen daar nooit binnen.’, zei Van Detta en hij schudde zijn hoofd. ‘Er hangt daar een portret voor de ingang.’
‘Verdomme. Nou ja, dan verkennen we de gangen gewoon wat. Maakt niet uit.’
Hij stond op en rekte zich langzaam uit.
‘Alleen jammer van dat portret. Ik had Bert en Berta hun gezicht willen zien.’
‘Je kunt hen echt niet uitstaan, hé?’, zei Arduin terwijl hij de vrolijk twinkelende ogen van Marten zag. Die haalde zijn schouders op.
‘Als ze leert kennen weet je wel waarom. Gaan we?’
Van Detta en Arduin knikten en volgden Marten de leerlingenkamer uit. Even later stonden ze weer buiten op de donkere kerkergang. De fakkels wierpen griezelige schaduwen over hun gezicht. Voor hen zag Marten het donkere trappengat.
‘Langs daar.’, fluisterde hij. ‘En hou alsjeblieft je over en ogen open.’
De drie Zwadderaars slopen zo stil ze konden langs het klaslokaal dat schuin tegenover de ingang lag. Daar was het dat professor Slakhoorn Toverdranken gaf, dacht Marten. Hij legde zijn oor voorzichtig tegen de zware deur. Van Detta en Arduin bleven op een aan het trappengat wachten. Ze keken nogal benauwd in het rond.
‘Volgens mij is hij daar nog druk aan het werk.’, fluisterde hij.
Er klonken geluiden van borrelende drankjes en rinkelende flessen. Een klein streepje licht scheen vanonder de deur naar buiten. Plotseling tikte Van Detta hem zenuwachtig op de schouder.
‘Pssst, Vilijn.’
‘Wat?’
‘Ik hoor stemmen.’
Marten haalde zijn schouders op.
‘En wat dan nog?’
‘Vanachter de muur!’, beet hij. ‘Kom zelf maar luisteren.’
‘Hoe kan dat nou?’
Marten sloop zo snel hij kon naar het tweetal toe en luisterde aan het stukje muur dat direct rechts van het trappenhuis lag. Nadat hij nog even argwanend naar Arduin en Van Detta had gekeken legde hij zijn oor tegen de kille stenen. Eerst was er slechts weinig te horen (buiten de gebruikelijke nachtgeluiden van de spoken), maar na een halve minuut sloeg zijn hart een sprongetje over. Een merkwaardig schriele stem klonk op tussen de stenen. Inderdaad, er was iemand daarbinnen. Maar hoe was hij daarbinnen geraakt?
‘Ik kan u verzekeren dat alles nog steeds volgens plan verloopt, meester.’
Normaal gezien had er iemand moeten antwoorden, maar er was alleen een afwachtende stilte te horen.
‘Hoe bedoelt u?’
Marten drukte zijn oor nog harder tegen de muur, maar kon nog steeds geen tweede stem horen.
‘Ja, hij zal wel meedoen. Dat kan niet anders. De messias bezit uitzonderlijke krachten.’
‘Goed, meester.’
Voetstappen begaven zich langzaam weer hun richting. Marten rukte zich snel los van de deur en rende door de gang.
‘Vlug.’, siste hij naar zijn metgezellen.
Het drietal sprong achter een hoekje dat naar andere kerkers leidde terwijl een man uit de muur leek te stappen. De toortsen wierpen griezelig bewegende schaduwen over zijn dikke gezicht. Hij keek even vluchtig rond en verdween daarna in de richting van de hal.
‘Hij zat daarstraks ook aan de Oppertafel.’, herinnerde Marten zich. Hij kneep zijn ogen samen.
‘Ik vraag me af tegen wie hij bezig was.’
‘Misschien is het beter dat we dat niet weten.’, zei Van Detta. ‘Je weet nooit waar ze hier allemaal mee bezig zijn.’
‘Ja, en daarom verstopt hij zich achter een behekste muur zeker? Nee, ik denk dat hij dingen aan het uitspoken is die Wafelaar niet mag weten.’
‘Nou, wat kan ons het schelen?’, vroeg Arduin. ‘Wij hebben er toch niks mee te maken. We zouden hier zelfs niet mogen zijn.’
‘Arduin, stel je eens voor dat wij Wafelaar op het spoor zetten van een misdadiger.’, zei Marten zacht. In zijn ogen verscheen weer even een rode glans. ‘Dan kunnen we gewoon uitspoken wat we willen; ze zullen ons nooit verdenken!’
Hij sloop weer op zijn tenen naar het stuk muur waarachter de mysterieuze leerkracht zonet een gesprek had gevoerd. Stel je voor dat daar iemand zijn verblijfplaats had….of iets. Hij duwde met zijn handen zo hard hij kon, maar er was geen beweging te krijgen in de eeuwenoude stenen. Van Detta en Arduin legden ook hun handen op de stenen, maar ook nu werd er niks bereikt.
‘Komaan.’, zei Marten met opeengeklemde kaken. ‘Ga open.’
Van Detta trok zijn toverstok.
‘Volgens mij moet het met een spreuk. Alohomora!’
Hij tikte drie keer met zijn toverstok op de stenen, weer zonder resultaat.
‘Mmm. Dat was misschien iets te gemakkelijk.’
‘Wat doet die spreuk?’, vroeg Marten.
‘Gewoon, deuren openen. Maar hier is veel meer voor nodig denk ik.’
Marten knikte.
‘We komen er wel achter. Maar ik stel voor dat we voorlopig ons tripje door het kasteel even uitstellen. Stel je voor dat we “meneer de Zombie” tegenkomen.’
Arduin huiverde eventjes.
‘Ja, dat lijkt me inderdaad wel het beste.’
In de verte klonken opgewonden stemmen. De zevendejaars waren in de hal gearriveerd. Marten stak zijn hand in de namaakvlammen en haalde de hendel over zoals de klassenoudste dat had getoond. De muur schoof open en het drietal rende zo snel mogelijk naar hun slaapzaal. De jongensslaapzalen bestonden uit allemaal verschillende kerkers die op een lange gang lagen. Zeven voor elk jaar. Daar waar een ijzeren bord hing met het cijfer “I” renden ze naar binnen. Vijf minuten later lag iedereen fatsoenlijk in zijn bed. Maar Marten lag nog geruime tijd te denken over wat hij zonet had gehoord. Over datgene wat hij ongetwijfeld niet had mogen horen. Wie was in de naam van Merlijn die messias waar hij over zat te lullen? Zoals die man bezig was bevond die geheimzinnige messias zich in ieder geval binnen de muren van Zweinstein. Misschien was het wel Perkamentus, dacht hij. Die was in ieder geval invloedrijk genoeg. En was er eigenlijk nog een andere tovenaar die de krachten van Albus Perkamentus evenaarde? Waarschijnlijk niet, al zou schoolhoofd Wafelaar misschien nog in de buurt komen. Zuchtend draaide hij zich op zijn zij. Er stonden hier dingen te gebeuren op Zweinstein, dat was wel zeker.
Na ongeveer een uurtje lag ook hij vredig te dromen op de zachte kussens. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Ma Jan 02, 2006 20:54 |
 |
Die ochtend waren Marten, Arduin en Van Detta vroeg opgestaan om te gaan ontbijten en hun lessenroosters in ontvangst te nemen. Marten verslikte zich bijna in zijn Pompoensap van opwinding.
‘Wow, we hebben als eerste uur Bezemvliegen!’
‘Misschien kiezen zelfs wel iemand van ons uit voor het Zwerkbalteam.’, zei Van Detta dromerig en hij nam een croissant met glazuur.
‘Denk je?’
‘Nee, die kans is klein.’, zei Arduin. ‘Het komt heel weinig voor dat een zo jong iemand gekozen wordt.’
Marten haalde zijn schouders op en griste snel een croissant weg voor de neus van een tweedejaars.
‘Zeg nooit “nooit”, beste vriend.’
Hij boog zich verder voorover zodat alleen Arduin en Van Detta hem nog konden horen.
‘Hebben jullie eigenlijk nog nagedacht over gisteravond?’
‘Ik zou niet weten waarom.’, zei Van Detta hoofdschuddend. ‘Eigenlijk hebben wij daar niks mee te maken.’
‘Onzin.’, beet Marten. ‘We hebben er alles mee te maken als er iets gebeurt op deze school. Het….’
‘Goedemorgen.’, zei Mathilde Zwavelzuur en ze kwam samen met haar vriendin naast hen zitten.
‘Dank je voor ons gesprek wéér eens te storen.’, zei Marten met een sarcastische buiging.
‘Oooh, waren de heren weer aan het konkelfoezen?’
‘Met wat moei jij je eigenlijk, Zwavelzuur?’, snauwde Arduin. ‘We zullen je heus wel om raad vragen als dat nodig is, hoor.’
‘Is het tripje niet meegevallen?’, voegde ze er zachtjes aan toe. ‘Ik zei het toch om binnen te blijven? Jullie werken je zo nog in de problemen….’
‘Klep dicht.’, riep Marten, nu luid genoeg om de aandacht van de halve tafel te trekken.
Nijdig pikte Mathilde een stukje meloen van de schaal voor haar en begon dat overdreven smakkend om te eten.
Nadat de Zwadderaars gedaan hadden met ontbijten gingen ze opgewonden naar het Zwerkbalterrein van de school, waar de eerste bezemlessen werden gehouden. Marten keek met grote ogen om zich heen.
‘Hier wil ik spelen.’, zei hij op dezelfde dromerige toon dan Van Detta zonet. ‘De kleuren van Zwadderich verdedigen voor de supporters….’
‘Dat lukt je nooit.’, siste een meisjesstemmetje aan zijn oor. Berta Laeken stond achter hem en keek nogal bazig. Haar broertje Bert stond naast haar, maar leek helemaal niet te horen wat ze zei.
‘Ach, wie we hier hebben? Bevalt het jullie een beetje in Griffoendor?’, vroeg Marten gespeeld vriendelijk.
‘We mogen niet klagen.’
‘Mooi zo.’
Hij wilde weer bij de rest van Zwadderich gaan staan, maar Bert tikte hem weer op de schouder.
‘Is dat een Helleveeg 1 die je daar hebt?’
Marten knikte met enige trots toen Bert de bezem gefascineerd aangaapte.
‘Dat is de allerbeste bezem die er is.’, zei hij met een droge keel. ‘Hoe heb je die in ’s hemelsnaam te pakken gekregen?’
‘Connecties, Bertje. Connecties.’
Hij had niet veel zin om het echte verhaal aan zijn lange neus te hangen. Niemand hoefde te weten dat hij dit alleen had kunnen kopen via een lening die Perkamentus en Wafelaar voor hem geregeld hadden. De leraar Bezemvliegen , meneer Koudvonk, kwam aangelopen en klapte in zijn handen.
‘Willen jullie allemaal op een rij gaan staan per afdeling? Zo kan ik er de talenten veel beter uitpikken.’, knipoogde hij. Marten grijnsde terug en ging tussen Van Detta en Arduin staan.
‘Leg allemaal jullie bezems even naast jullie neer.’, zei Koudvonk. ‘Ja, zo. Concentreer je uit alle macht op jullie bezem en roep: “OP!”’
Marten keek even vragend om zich heen, maar deed tenslotte wat er hem gevraagd werd. Hij moest echter meerdere malen “OP!” roepen, net als de rest trouwens, voor het vervelende stukje hout ook maar een krimp wou geven.
Na een kwartiertje zei Koudvonk: ‘Niet slecht. Maar nu komt natuurlijk het vliegen. Doe me na.’
Kouvonk sloeg zijn rechtbeen over zijn eigen exemplaar en keek iedereen verwachtingsvol aan.
‘Ook hier is het levensbelangrijk je concentratie niet te verliezen. Bezems kunnen immers zeer hoog geraken en het minste foutje doet je naar beneden stuiken.’
Enkele leerlingen huiverden, maar Marten glimlachte met de gedachte aan een geplette Berta Laeken.
‘Klaar?’
Iedereen mompelde bevestigend.
‘Oké, iedereen afstoten!’
Koudvonk zette zich af van de grond en vloog de lucht in, gevolgd door enkelen die al geslaagd waren hun bezem van de grond te krijgen. Marten keek hoe Van Detta schommelend door de lucht vloog en dacht: Wat hij kan, kan ik beter.
Met een uiterste krachtinspanning veerde hij los van de grond en schoot achter zijn kameraad aan. Die probeerde indruk te maken op de rest van de klas, maar riskeerde bijna zijn leven bij een slecht uitgevoerde salto. Met zijn rechthand wist hij zich echter nog aan de steel vast te houden.
‘Hé, Van Detta!’, riep hij terwijl de wind door zijn haren vloog. ‘Je moet meer in het midden gaan zitten!’
Van Detta keek om en zag hoe Marten een perfect uitgevoerde salto deed, gevolgd door een kurkentrekker waar menig zwerkballer jaloers op kon zijn. Wat een opwinding, dacht Marten. En hij maar denken dat het misschien nog moeilijk zou zijn om op een bezem te vliegen. In werkelijkheid leek het of hij nooit iets anders had gedaan! Zijn hart bonsde als bezeten toen hij vlak boven de grond scheerde en daarna weer loodrecht naar boven vloog. Sommige leerlingen gaapten hem verbijsterd aan.
‘Meneer Vilijn?’, vroeg Koudvonk, die naast hem was komen vliegen. ‘Kan het ietsje rustiger graag? Ik wil al niet meteen met je naar de ziekenzaal.’
‘Sorry.’, mompelde hij verontschuldigend.
‘Maar ik moet wel toegeven dat je talent hebt, jongen. Ik zal professor Slakhoorn inlichten. Misschien heeft hij wel nog een plaatsje vrij in Zwadderich’s team.’
Die woorden deden zijn hart opspringen. Hij zou misschien gekozen worden! Voor het Zwerkbalteam.
‘Dat zou fantastisch zijn.’, zei hij dankbaar buigend. ‘Bedankt, professor.’
Koudvonk schonk hem nog een klein glimlachje en vloog daarna weer naar de grond, op de voet gevolgd door een fiere Marten. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Di Jan 03, 2006 20:33 |
 |
‘Stil, ik heb nog een mededeling te doen!’, riep hij om de opgewonden leerlingen het zwijgen op te leggen. ‘Rond Halloween krijgen we groot bezoek!’
Marten, die om de haverklap schouderklopjes kreeg van Van Detta en Arduin, keek nieuwsgierig op.
‘Zoals jullie wel zullen weten zijn wij niet de enigen die aan Zwerkbal doen. Onze collega’s van Beauxbatons en Klammfels, twee andere toverscholen, zijn hier ook zeer gedreven in. Daarom hebben de schoolhoofden onder elkaar beslist om een toernooi te houden tussen de die scholen om te zien wie nu het sterkst is. Om onze ploeg samen te stellen zal ik aanwezig zijn op de openingswedstrijden van onze schoolcompetitie. Misschien wordt het wel één van jullie.’
Hij knipoogde vluchtig naar Marten. Die grijnsde terug. Inderdaad, dat zou alles helemaal afmaken. Spelen voor zowel Zwadderich als voor de school! Maar iets aan dit alles zat hem niet lekker….
Professor Koudvonk liep terug naar het kasteel.
‘Denk je dat hij echt naar Slakhoorn gaat?’, vroeg Arduin.
‘Weet ik veel.’, zei Marten en hij haalde zijn schouders op.
‘Hé, je bent precies niet blij dat je voor ons team gaat spelen!’
‘Dat bezoek ligt me niet lekker.’, fluisterde hij toen ze terug naar het kasteel liepen.
‘Hoe bedoel je?’, vroeg Van Detta.
‘Nou, eigenlijk zijn die scholen toch concurrenten van ons? Ik durf te wedden dat ze er veel voor over hebben om de geheimen van Wafelaar te kennen.’
‘Is het niet bedoeld als een vriendschappelijke wedstrijd?’
‘Ja, dat wel. Kennen jullie die scholen eigenlijk?’
‘Van Klammfels heb ik wel al gehoord.’, zei Arduin. ‘Die school ligt ergens in Bulgarije, volgens mij. Maar Beauxbatons….nee, die ken ik niet.’
‘Bulgarije?’, zei Van Detta geïnteresseerd.
Ze bleven staan voor de openstaande poort die naar de hal leidde.
‘Verbaast je dat?’
Van Detta schudde zijn hoofd.
‘Mijn vader heeft familie die daar woont.’
Marten zag aan zijn gezicht dat hem iets dwars zat. Tijdens het middagmaal staarde Van Detta maar wat voor zich uit terwijl de rest opgewonden zat te praten over het Zwerkbaltoernooi. Hij leek zich krampachtig iets te willen herinneren, iets dat hem steeds weer als zand door de vingers glipte. Marten probeerde hem met nieuwe Dreuzelanekdotes op andere gedachten te brengen, maar dat had niet veel succes. De laatste les die ze vandaag hadden was Toverdranken. Toen Marten en zijn kameraden aankwamen stond het grootste deel van de groep, bestaande uit Griffoendors en Zwadderaars al te wachten. Vanuit een ooghoek keek zijn naar de magische muur. Zou die man het misschien over het Zwerkbaltoernooi gehad hebben? Dan was het al heel wat minder waarschijnlijk dat het over Perkamentus of Wafelaar ging.
‘Ah, mijn gasten zijn al gearriveerd.’, zei Slakhoorn, die de nieuwe gedachtestroom van Marten abrupt onderbrak. Hij glimlachte breed en vriendelijk naar de leerlingen.
Marten keek snel weg omdat die starende blik hem nogal ongemakkelijk maakte. Hij ging samen met de rest van de leerlingen de klas binnen en ging aan een tafeltje zitten. Van Detta stootte hem aan met zijn elleboog.
‘Wat een dikzak is dat, zeg.’
‘Ssst.’, siste Marten. ‘Zeg dat maar niet teveel meer. Hij is ons hoofd, weet je nog?’
‘Ach, wat.’, antwoordde Van Detta en hij wuifde nonchalant met zijn handen.
‘Willen jullie daar alsjeblieft even zwijgen?’, riep Slakhoorn en hij keek naar hun tafeltje. ‘Ik zou graag met de les willen beginnen.’
‘Sorry, professor.’, mompelde Marten en hij sloeg zijn ogen neer. Je verontschuldigingen aanbieden kon toch zo gênant zijn!
De rest van de les besteedden ze aan een eerste kennismaking met de verschillende ingrediënten. Marten luisterde heel gefascineerd toen Slakhoorn het over Peperzout had.
‘Dit, beste leerlingen, is de basis van het beroemde, maar illegale Liefdesdrankje! Dit wordt echter alleen gebruikt door mensen die het niet te nauw nemen met de wet.’
Hij glimlachte even.
‘Ik hoop dat jullie dit in de toekomst nooit nodig zullen hebben.’
‘Hoe zalig moet dat niet zijn!’, zei Marten toen ze aan tafel zaten voor het avondmaal. ‘Je vlam alles kunnen laten doen wat je wilt.’
Zijn ogen blonken vrolijk.
‘Ik zou er maar niet teveel meer over zeveren als ik van jou was.’, zei Arduin en hij schepte zijn bord vol wortelpuree.
‘Nee?’
‘Je vlam vindt het niet leuk meer.’, antwoordde hij droogjes.
Mathilde Zwavelzuur even verderop te praten met haar vriendinnen, maar wierp af en toe nijdige blikken in hun richting.
‘Ten eerste is zij zeker mijn vlam niet!’, snauwde Marten. ‘En ten tweede’
Hij keek in haar richting en verhief zijn stem.
‘wil ik wel eens zien of zij het Liefdesdrankje niet graag zou willen gebruiken.’
Van Detta slaakte een gesmoorde lach. Mathilde leek nu nog bozer geworden. Met een gezicht op onweer stond ze op en liep naar hem toe.
‘Hou je klep, Vilijn.’, brieste ze. ‘Ik heb geen drankje nodig! Ik ben knap genoeg!’
Arduin en Van Detta gilden het bijna uit van het lachen toen ze Marten rustig zagen verder eten, alsof hij het woest tierende meisje niet gehoord had.
‘Hé, ik praat tegen je!’
‘Als jij het zegt.’, zei hij rustig.
Enkele mensen van de tafel van Huffelpuf keken nieuwsgierig in de richting van het tumult. Bij de leraren leek niemand echter al iets gemerkt te hebben.
‘Zak.’, siste ze. ‘Nu weet ik hoe je in elkaar zit, Vilijn. Je voordoen als vriendelijke jongen, hé. Maar eigenlijk’
Ze trok een vies gezicht, alsof ze in een hoop drek was gestapt.
‘ben je een smeerlap.’
Marten leek nog steeds rustig, maar inwendig groeide het beest van de haat. Een stemmetje in zijn achterhoofd vertelde hem dat hij Mathilde Zwavelzuur moest vermoorden. Leg haar het zwijgen op…
‘Ik zal maar doen alsof ik dat niet gehoord heb.’, zei hij dreigend.
‘Of wat anders? Wilde je me vervloeken, opschepper?’
Arduin en Van Detta stonden op, maar Marten liet ze met een handgebaar terug gaan zitten.
‘Laat ze maar, jongens. Zien jullie niet dat ze naar aandacht snakt.’
Hij keek haar dreigend aan, weer met die merkwaardige rode glans die een fractie van een seconde over zijn oogbol flitste.
‘Heb je er genoeg van om lekker te roddelen? Kom je ons daarom het leven zuur maken?’
Mathilde opende haar mond, alsof ze iets wilde terugzeggen, maar ze wist niets meer uit te brengen dan: ‘Lazer op!’
Marten trok een pruillip en begon spottend te snikken.
‘Neem me niet kwalijk, jongens.’, zei hij geamuseerd. ‘Ik ben er even niet goed van.’
Maar Van Detta leek ook even ergens niet goed van te zijn. Hij staarde met open mond naar de Oppertafel. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Wo Jan 04, 2006 23:03 |
 |
‘Wat?’, vroeg Marten. ‘Zit je weer aan Klammfels te denken?’
‘Hij zit er weer.’, zei Van Detta, de vraag van Marten negerend. Met een trillende vinger wees hij naar de Oppertafel. Inderdaad, de man die ze de vorige avond uit de muur hadden zien stappen was in een geanimeerd gesprek verwikkeld met professor Banning van Bezweringen. Niets leek erop te wijzen dat de mysterieuze leerkracht met ongure zaken bezig was.
‘Hé!’, riep Marten naar de Klassenoudste, die enkele plaatsen verder zat. ‘Weet jij soms wie die vent daar is?’
‘Professor Pullo.’, antwoordde hij met een toontje dat pure walging uitdrukte. ‘Professor Waarzeggerij. Een echte gek, als je het mij vraagt.’
‘Hoezo?’
‘Nou, hij heeft het steeds maar over “zware tijden” die ons te wachten staan en zo. Echt, je zou hem eens moeten bezighoren. Je weet niet of je moet lachen of juist schrik hebben.’
‘Ach, zo.’
‘Waarom misschien?’
‘Nee, zomaar uit interesse.’, zei Marten kortaf en hij draaide zich weer naar zijn vrienden.
‘Dat klopt helemaal met wat hij zei achter de muur gisteravond. Er is inderdaad iets goed mis hier.’
‘Ben je nog steeds van plan ermee naar Wafelaar te gaan?’ vroeg Arduin.
‘Nee, niet voor wij eerst wat verder onderzoek hebben verricht. Ik wil immers ook wel een deeltje van de roem krijgen.’
Hij grijnsde breed.
‘Maar vanavond is het tijd voor mijn andere opdracht.’
Meteen na het eten holde Marten naar de bibliotheek van het kasteel, samen met een tweedejaars. Die was zo vriendelijk geweest hem de kortste weg te wijzen.
‘Zo, hier is het.’, zei hij toen ze een grote ruimte binnenliepen die volgestouwd was met oude, stoffige boeken. ‘Veel plezier.’
Marten bedankte hem met een hoofdknikje en ging meteen op zoek. Hij keek langs de lange rijen boeken om te zien of hij de bibliothecaresse nergens kon zien. Er waren enkele leerlingen aanwezig die allemaal aandachtig aantekeningen zaten te nemen. Geen één van hen leek hem opgemerkt te hebben.
‘Kan ik je helpen, jongeman?’
Een kleine, mollige vrouw stond achter hem. Ze glimlachte vriendelijk terwijl ze een luid snurkend boek snel weer op zijn plaats zette.
‘Wel, ja. Ik ben op zoek naar een boek over oude tovenaarsfamilies.’
‘In opdracht van?’
‘Gewoon, uit interesse.’
Het vrouwtje lachte kakelend.
‘Dat heb ik nou nog niet veel meegemaakt.’, zei ze. ‘Een eerstejaars die tovenaarsfamilies wilt onderzoeken.’
‘Nou, kunt u me helpen of niet?’, vroeg hij nogal ongeduldig.
‘O, dat kan ik zeker.’, zei ze luchtig. ‘Er zijn hier wel wat boeken over dat onderwerp aanwezig. Volg me even.’
Ze holde opgewonden door de lange rijen boeken heen. Af en toe berispte ze een leerling die van plan was een blad uit een boek te scheuren.
‘Wat denken ze wel.’, zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen Marten. ‘Dat ze hier alles mogen?’
Marten moest een glimlach onderdrukken. Dat was eigenlijk hoe hij zich Zweinstein had voorgesteld.
‘Ik vertrouw erop dat ook jij dit boek met een beetje respect behandelt.’, zei ze ernstig toen ze Marten een oud, beduimeld boek gaf.
‘Maakt u zich maar geen zorgen.’, antwoordde hij beleefd.
Hij veegde met zijn hand wat stof van de versleten kaft en las: Edele Families: Een overzicht van alle Tovenaarsfamilies.
Precies wat ik nodig heb, dacht hij. Met een klap die enkele leerlingen deed opkijken legde hij het boek op de tafel en begon te bladeren. Laat ons maar beginnen met mijn verdwenen vader, zei hij in zichzelf toen hij naar de index vooraan het boek keek. Vilijn….Marten Vilijn…
Met een opgewonden, bonzend hart bladerde hij door het boek naar families met de letter ‘V’. Hij wierp even een blik op de stokoude, politieke familie Verdyn, maar bladerde meteen weer door toen hij zag hoeveel bladzijden ze besloegen. Hij onderdrukte een niesbui van al het stof dat opwaaide tussen de bladzijden.
Maar nee, tot zijn grote teleurstelling was er geen Vilijn te bekennen in het boek. Nors wendde hij zich weer tot de bibliothecaresse, die achter hem boeken stond af te stoffen.
‘Euhm, mevrouw? Is dit boek wel volledig?’
Het vrouwtje lachte gesmoord.
‘Als een tovenaarsfamilie niet in dat boek staat, dan bestaat ze niet jongen. Het spijt me.’
Hij knikte teleurgesteld. Hij zou toch zeker niet afstammen van twee Dreuzels? Wat een schande zou dat niet zijn! Gedurende een fractie van een seconde wilde hij het boek door de bib kegelen, maar er schoot hem iets te binnen. Moeder, dacht hij. Mijn moeder stamt misschien af van belangrijke tovenaars. Dat kon bijna niet anders.
Met een hernieuwd enthousiasme begon hij weer aan zijn zoektocht, dit keer naar de naam Gaunt. Nog maar goed dat hij die naam onthouden had toen Cole over haar had verteld. Hij herinnerde zich dat hij vooral geïnteresseerd was geweest in zijn vader, die hem zijn naam geschonken had.
Met trillende vingers bladerde hij naar de letter G, waar hij vrij vlug de oude tovenaarsfamilie Gaunt aantrof. Als eerste stonden Merope, zijn moeder en haar broer Morfin. Met grote ogen volgde hij de vele lijnen, tot hij de eerste interessante voorouder tegenkwam. Urvatus Gaunt, in 1756 benoemd tot directeur van Goudgrijp. Dit noteerde hij snel op een velletje perkament, zodat Bert en Berta het niet konden afdoen als verzinsels. Hij ging nog verder in de tijd, tot hij weer op een bekend iemand stootte. Glimlachend las hij de beschrijving die achter de naam Arthur Gaunt stond: 1467, schoolhoofd van Zweinstein!
Snel krabbelde hij ook die informatie weer op het perkamentje. Dit gaat lachen worden, zei hij in zichzelf. Tegen dat konden ze helemaal niets meer inbrengen. Hij begon opeens veel meer van zijn moeder te houden! Goed geluimd ging hij nog verder in de tijd, tot aan de oprichting van de school.
Toen leek het alsof zijn hart stilstond.
Hij zakte onderuit in zijn stoel, maar was zich nog amper bewust van wat hij deed. Het enige wat hij nog voelde waren zijn mondhoeken zich krulden tot een brede grijns.
Ongelooflijk…., dacht hij in zichzelf. Dit was gewoon ongelooflijk. Voor de zekerheid las hij nog eens de naam, die als oudste lid van de familie Gaunt stond vermeld.
Zalazar Zwadderich. |
|
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Vr Jan 06, 2006 21:36 |
 |
Marten was zich er nauwelijks van bewust dat hij was teruggekeerd naar de leerlingenkamer van Zwadderich. Het was al vrij laat, met als gevolg dat de meeste eerstejaars al naar bed waren. Alleen Arduin en Van Detta waren zo nieuwsgierig dat ze waren blijven wachten tot Marten was teruggekeerd. Ze deden een spelletje Knalpoker aan een werktafeltje.
‘En? Heeft je zoektocht wat opgebracht?’, vroeg Arduin en hij borg de kaarten weer op.
Marten zei niets en ging in de lederen sofa zitten. Hij staarde met een merkwaardig triomfantelijke blik voor zich uit.
‘Wat?’, vroeg Arduin opnieuw en hij ging naast Marten in de zetels zitten.
‘Ik kan het nog altijd zelf niet geloven.’, zei Marten zacht. ‘Nu weet ik waarom ik met slangen kan praten.’
‘Wat?’ riep Van Detta verbaasd. ‘Ben jij een Sisseltong?’
‘Ja, en weet je hoe dat komt? Omdat ik afstam van de oprichter van onze afdeling. Zwadderich is mijn voorvader.’
‘Kom nou, Vilijn.’, zei Arduin, die niet goed wist of hij moest lachen of niet. ‘Dat kun je nou toch niet serieus menen?’
‘Ik heb het zelf gezien in een boek over tovenaarsfamilies, Arduin.’, beet hij. ‘Betrouwbaarder heb je er volgens de bibliothecaresse geen. Maar als je me niet gelooft, kun je het altijd zelf gaan opzoeken. Mijn overleden moeder heet Merope Gaunt.’
Dit leek het bewijs te leveren voor zijn kameraden. Beiden kenden ze de familie Gaunt uit de vele verhalen die hun ouders hadden verteld.
‘Maar….’, stamelde Arduin. ‘Dat is….In dat geval kun je makkelijk de macht van Wafelaar of Perkamentus overtreffen!’
‘Die kans zit erin.’, zei Marten gevlijd. ‘Ik ben in ieder geval al gezegend met de legendarische talenten van mijn voorvader.’
‘Ik zweer je dat we je voor Kerst een slang kopen.’, zei Van Detta. ‘Dan kun je meteen een demonstratie geven. En heb je over je vader iets gevonden?’
‘Nee.’, zei Marten, dit keer een heel stuk minder enthousiast, maar op een toon die zei dat het onderwerp gesloten was.
‘Maar hou het alsjeblieft nog een tijdje stil. Ik wil niet dat heel de school te weten komt wie en wat ik ben.’
Zelfs Bert en Berta niet, dacht hij droevig. Maar voorlopig was dat inderdaad het beste.
De dagen gingen snel voorbij en voor Marten het wist was het al oktober. Ondertussen had hij ook al het blije nieuws gekregen dat hij was geselecteerd voor het Zwerkbalteam van Zwadderich. Professor Slakhoorn had niet zonder trots gezegd dat hij de beste optie was als het ging om de opvolging van de afgestudeerde Hoornslaegher. Tegen iedereen die het horen wil vertelde hij wat hun afdelingshoofd had gezegd toen ze in diens kamer waren.
‘Volgens mij, Marten, ben je de meest getalenteerde Zoeker die we hier ooit gehad hebben. Misschien wel de meest getalenteerde tovenaar. Echt, als je zo verder doet zal je het nog ver schoppen.’
Daarmee doelde hij ook op de uitzonderlijk sterke prestaties van Marten bij Toverdranken, maar ook bij andere lessen. In Verweer tegen de Zwarte Kunsten bijvoorbeeld was hij de beste van zijn jaar. Al had hij hier ook enkele bedenkingen.
‘Waarom leren we niet meer over de Zwarte Kunsten zelf?’, vroeg hij zich af, toen hij met Arduin en Van Detta op een regenachtige oktoberavond bij het haardvuur zat.
‘Dat zou toch veel nuttiger zijn? Zo weten we tenminste waar we het tegen opnemen.’
‘Ik denk niet dat het Ministerie daar mee zou lachen.’, zei Van Detta duister. ‘Ze haten iedereen die nog maar experimenteert met de Zwarte Kunsten.’
Marten schudde zijn hoofd. Hij was dan misschien nog maar tien jaar, toch had hij al genoeg afgeleid uit hun voorbijgaande lessen.
Professor Mijmerzoet was bang voor het onbekende.
‘Denken jullie dat ook niet? Mijmerzoet, maar ook Wafelaar zelf, zijn gewoon bang dat er iemand teveel macht zou krijgen door middel van de Zwarte Kunsten. Daarom laten ze een heel interessant stuk van de Magie weg uit hun lessen. We zouden veel sterker staan tegenover onze vijanden mét de Zwarte Kunsten.’
‘Dat zei Zwadderich ook al.’, merkte Arduin fluisterend op. ‘Fijn dat je op dezelfde golflengte zit met je voorvader.’
‘Maar wat wilde je eraan gaan doen?’, vroeg Van Detta. ‘Een voorstel indienen bij het Ministerie?’
‘Natuurlijk niet, idioot. Die gooien me meteen in Azkaban. Maar ik zat te denken aan de bib…’
‘Vergeet het maar.’, zei Arduin resoluut en hij schudde zijn hoofd. ‘Boeken over de Zwarte Kunsten liggen niet voor het grijpen. En zeker niet voor eerstejaars.’
‘Wil je dan zeggen dat er helemaal niets over te vinden is?’, vroeg Marten verbaasd.
‘Oh, jawel. Maar dan op de Verboden Afdeling. Daar mag je alleen komen met uitdrukkelijke toestemming van een leraar.’
‘Daar vinden we wel wat op. En zouden jullie alsjeblieft ergens anders kunnen gaan kwijlen?’
Marten richtte zich geërgerd naar een stel vierdejaars, dat hartstochtelijk zat te zoenen in de zetel tegenover hen. De jongen keek hem nors aan.
‘Kop toe, kleine.’, beet hij. ‘Deze kamer is van iedereen.’
‘Maar daar’, hij wees nadrukkelijk op de handen van de jongen, die al onder het gewaad van zijn vriendinnetje waren gegleden. ‘heb je een slaapkamer voor.’
Arduin en Van Detta schaterden het uit van het lachen. De blonde jongen stond op, met een gezicht dat pure woede uitdrukte. Hij trok zijn toverstok.
‘Nee, Frederik, niet doen.’, stamelde het meisje, dat verschrikt haar handen voor haar ogen hield.
‘Hij moet me niet uitdagen, de kleine….’
Marten keek geamuseerd toe hoe Frederik met de grootst mogelijke moeite van hun sofa werd weggehouden voor het smekende meisje.
‘Nog een geluk dat je zo een voorbeeldig liefje hebt.’, zei hij spottend.
Frederik verdween razend in de richting van de jongensslaapzaal, duidelijk in zijn eer gekrenkt. Het meisje wierp hen nog even een dreigende blik toen en verdween ook naar haar eigen slaapzaal.
‘Dat was een goeie, Marten.’, lachte Van Detta.
‘Ja, vooral.’, zei een andere, geïrriteerde stem. ‘Misschien heb je wel hun verkering om zeep geholpen! Heel goed!’
Mathilde keek op vanaf een tafeltje waar ze haar huiswerk zat te maken. Haar gezicht drukte weer eens boosheid uit.
‘Ik vraag me af’, zei Marten langzaam. ‘wanneer jij eindelijk eens je kop gaat houden.’
‘Wanneer jij eens leert normaal te doen!’, beet ze. ‘Je bent maar een simpele eerstejaars, maar je gedraagt je alsof de hele kamer van jou alleen is!’
‘Sorry, maar ik denk dat je me verwart met een zekere Mathilde Zwavelzuur.’
‘Oooh, ja. De grapjas komt weer boven. Maar vergeet niet wat ik je gezegd heb!’
Ze richtte zich weer tot haar werkstuk voor Toverdranken. Marten onderdrukte maar net de aandrang om zijn toverstok te trekken en haar met een wingardum leviosa door de lucht te laten zweven. In plaats daarvan haalde hij zijn schouders op en begon aan een potje Knalpoker met Van Detta en Arduin. |
Laatst aangepast door Leeuw op Wo Jan 11, 2006 22:59; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
Leeuw
1e jaars


Verdiend:
20 Sikkels
|
Geplaatst:
Za Jan 07, 2006 21:20 |
 |
Bulgarije. De avond was gevallen en sterren prikten door de duisternis heen, vergezeld door
een helder schijnende volle maan.
Nabij het kasteel van Klammfels wandelden twee duistere gedaanten door het heuvelachtige gebied. Ze hadden hun kragen hoog opgetrokken tegen de snijdende kou die was gaan opzetten. Terwijl de lichten van het kasteel langzaam werden gedoofd gingen de gestalten naar een grot, die midden in een klein woud lag.
Een van beiden, Heinz Derkochov, keek angstig naar binnen in de grot, waar de duisternis allesoverheersend was. Als schoolhoofd van Klammfels was hij wel redelijk goed bekend met het immense terrein er rond, maar donkere grotten als deze deden zijn bloed gewoon bevriezen. Niemand wist immers wat je daarbinnen kon aantreffen. Naast hem bestudeerde Frank Remkin, geschiedkundige, aandachtig zijn aantekeningen.
‘Hier moet het zijn.’, zei hij peinzend.
‘Weet je dat wel zeker?’, vroeg Derkochov onzeker. ‘Ik ben tenslotte al tientallen keren in deze grot geweest.’
‘Mmmm. U kunt de ruimte die ik zoek niet zomaar vinden. Daar is een eeuwenoude spreuk voor nodig. Lumos.’
Remkin’s toverstok lichtte op. Langzaam schuifelde hij de grot binnen, zijn ogen nog half op het oude stukje perkament gericht.
Derkochov mompelde ook lumos en keek behoedzaam rond.
‘En nu?’
Remkin keek argwanend naar een loszittende steen. Zijn vingers gleden erover, alsof hij naar verborgen tekenen zocht. Zweet parelde over zijn voorhoofd.
Derkochov schrok toen een vleermuis angstig wegvloog over hun hoofden. Vloekend sprak hij de Verlamspreuk uit over het diertje, zodat het in de lucht verstijfde en met een doffe klap neerzeeg.
‘Schiet wat op, Remkin.’
De archeoloog mompelde iets en bescheen de steen nog steeds met zijn toverstok.
‘Oké, hou dit is even vast, wil je?’
Derkochov mopperde eventjes, maar nam toch het stukje perkament over. Remkin hield zijn toverstok tegen de steen en mompelde: ‘Heer van het Steen, bewaker van de natuur. Onthul uw geheimen.’
Hij tikte driemaal zachtjes met zijn toverstok tegen de steen. Die gleed als op commando meteen in de wand.
‘Wat?’, begon Derkochov te stamelen, maar hij werd meteen verstomd door een donderend geraas, alsof een reusachtige golf op hen af denderde. Remkin keek triomfantelijk toen de wand van de grot in twee werd gespleten.
‘Héhé, fantastisch. Net wat ik dacht.’
De gang die was vrijgekomen was heel wat minder natuurlijk dan de grot. De wanden straalden een mysterieus, gouden licht uit. Derkochov staarde verbaasd rond, maar kon geen fakkels of lampen ontdekken. Remkin had echter meer oog voor de wandschilderingen, die Middeleeuwse taferelen uitbeeldden. Het meest imponerende was een tekening van een oude, bebaarde man die een glanzend zwaard in de lucht stak.
‘Zie je dit?’, zei hij en hij wenkte Derkochov.
Derkochov sperde zijn ogen open.
‘We zitten op het goede spoor.’, mompelde hij. ‘Dit is toch Merlijn?’
‘Inderdaad.’, bevestigde Remkin. ‘Deze tekening dateert van circa 14e eeuw, gemaakt met een sterk staaltje toverkunst.’
Opeens kraakte er weer iets, maar dit keer was het meer dan een onschuldige vleermuis. Derkochov draaide zich bliksemsnel om en zag hoe een lang, geschubd dier uit de grond kwam kruipen. Het had geelgloeiende ogen en scherpe tanden waar het groene kwijl vanaf droop.
‘Een Krok!’, riep hij paniekerig.
‘Dood hem! Ik moet hier verder.’, zei Remkin, die al aan het eind van de gang stond en een vergulde deur bekeek.
Derkochov vloekte en vuurde een Verlamstraal af, maar de Krok sprong opzij en viel aan. Hij wist maar net de maaiende tanden te ontwijken.
‘Avada Kedavra!’
Dit keer trof de straal het dier recht in de borst. Levenloos bleef het op de grond liggen.
‘Jammer.’, zei Derkochov, al klonk hij niet echt overtuigend. ‘Ik heb Krok’s altijd al interessante Fabeldieren gevonden.’
‘Had je liever zijn maal geweest?’
Derkochov haalde zijn schouders op en kwam naast Remkin staan.
‘Waarom gaan we eigenlijk niet gewoon naar binnen?’, vroeg hij. Zijn hand reikte naar de gulden deurknop.
‘Stop.’, siste hij. ‘Blijf af!’
Remkin duwde Derkochov achteruit en riep: ‘Bombardum!’
De deur vloog krakend open. De klink knisperde zachtjes.
‘Wat was er nou met die deurklink?’, vroeg Derkochov, lichtelijk geërgerd omdat hij zich als schoolhoofd had laten commanderen door een eenvoudige Vloekbreker.
‘Ze was behekst.’, legde hij uit. ‘Als u ze had aangeraakt, tja....daar wil ik liever niet verder op ingaan. Maar we hebben waar we voor gekomen zijn.’
Hij wees naar een roestige sleutel, die op een platte steen lag. Derkochov schuifelde voorzichtig naar voren. Hij had immers al genoeg verrassingen gezien.
‘Accio sleutel.’, riep Remkin. ‘We kunnen geen risico nemen. Over deze kamer weet ik niks.’
Derkochov sprong snel weer naar de ingang. Hij kon zijn ogen niet van het eeuwenoude voorwerp afhouden. Eindelijk, na al die jaren zoeken, was het eindelijk zover.
Hij was het Zwaard op het spoor. |
|
|
  |
 |
|
|