Auteur |
Bericht |
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Wo Sep 26, 2007 18:23 |
|
Inleiding
Even een waarschuwing op voorhand; het verhaal is niet echt geschikt voor lezers die op zoek zijn naar een verhaal over een doodgewoon meisje dat op een dag ontdekt dat ze supersupersuperkrachten heeft.
Ik hoop dat ik mijn verhaal wel een beetje meer diepgang kan geven dan dát.
Korte inhoud
Lisbeth is een tienerheks die moeilijk de zonnige kant van het leven kan zien. Ze worstelt met de vloedgolven van problemen die het lot haar toewerpt, terwijl ze wanhopig probeert niet te verdrinken in haar zelfmedelijden.
Ze haat haar uiterlijk, ze haat haar ‘halfbloederigheid’, ze haat haar leven. Op een dag doet ze een kleine onthulling over zichzelf, en heeft ze terug een beetje hoop om te overleven tijdens haar 7de jaar op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-pocus.
Opmerking
Voor mij part is Voldemort verslagen door Harry Potter, leefde iedereen nog lang en gelukkig, blabla, that’s it. Dit verhaal speelt zich dus af in de moderne tijd, onze tijd. Je weet wel, nu. :’)
Maar Zwads zijn natuurlijk nog altijd zo gemeen als altijd. ^^
Alvast een bedankje naar iedereen die dit verhaal zou lezen en reageren.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
DEEL 1;
Proloog
Hoofdstuk 1: Wilde Rozen En Jasmijn
Hoofdstuk 2: Hel Zou Losbreken
Hoofdstuk 3: Als Een Hond In De Nacht
Hoofdstuk 4: Het Meisje Met De Roos
Hoofdstuk 5: Een Simpele Dankjewel
Hoofdstuk 6: Excuses Voor Het Ongemak
Hoofdstuk 7: Onbegrensde Krankzinnigheid
Hoofdstuk 8: Een Staalharde Pantser
Hoofdstuk 9: De Slang Siste Snerend
Hoofdstuk 10: Tik Tak
Hoofdstuk 11: Pijnlijke Afwachting
Hoofdstuk 12: Ondankbare Voldoening
Hoofdstuk 13: Nederigheid
Hoofdstuk 14: De Hardnekkige Deur
Hoofdstuk 15: Wanneer Ik Val
Hoofdstuk 16: Tel Tot Tien
Hoofdstuk 17: Mutrana
Hoofdstuk 18: Identiteitscrisis
Hoofdstuk 19: Eed van Trouw
DEEL 2;
Hoofdstuk 20: Lafaard
Hoofdstuk 21: Aura's en Demonen
Hoofdstuk 22: Mistige Memorie
Hoofdstuk 23: Onderonsje
Hoofdstuk 24: Elize
Hoofdstuk 25: Eerbetoon
Hoofdstuk 26: Machtige Masker
Hoofdstuk 27: Oude Vrienden
Hoofdstuk 28: Bange Bespiedster
Hoofdstuk 29: Dreunende Drang
Hoofdstuk 30: Oh, Schone Spiegel
Hoofdstuk 31: Secret Freaky Four Party
Hoofdstuk 32: Sympathieke Antipathie
Hoofdstuk 33: Pijnlijke Gelijk
Hoofdstuk 34: Fragiele Foto's
Hoofdstuk 35: Geesten uit het Verleden
Hoofdstuk 36: Hemels en Harten
Hoofdstuk 37: Peinzende Peigi
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
P r o l o o g
Mensen zijn vreemde wezens. Alsof een paar kloppen op de rug en een omhelzing de verstikkende, verscheurende pijn die je binnenin voelt, kunnen verzachten.
Nee, ik wist wel beter.
Waarom vechten tegen dit afschuwelijke gevoel terwijl je weet dat je nooit victorie zal vieren, terwijl je elke seconde wil doodgaan van verdriet, als overgeven en meegesleurd worden, de eindeloze duistere diepte in, ook een oplossing is?
Niemand heeft troost nodig.
Het is immers hoop dat mensen doet verdrinken in hun verdriet en hun verachtelijke zelfmedelijden. Als je deze hoop met een botte mes uit je hart snijdt, blijft er niets over dat je pijn kan laten voelen.
Helemaal niets.
Alleen een gapende leegte.
Hoop is nergens voor nodig. Niemand hééft het eigenlijk ook werkelijk nodig, maar mensen willen altijd meer dan ze ooit kunnen bezitten. Ze snakken naar meer rijkdom, meer liefde, meer vriendschap.
Dat had ik al een lange tijd niet meer gedaan. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Wo Mei 07, 2008 21:08; in totaal 17 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Wo Sep 26, 2007 18:32 |
|
DEEL 1
H o o f d s t u k E é n
“Wilde rozen en jasmijn”
(Ps: schuingedrukt: flashback)
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik ging vroeg naar bed, maar ik wist uit ervaring dat het een hele tijd zou duren voor ik uiteindelijk in slaap zou vallen. Voor mijn ogen zag ik dat alles, alles waardoor ik me zo ellendig voelde, zich nog helder en scherp, bijna als een onzichtbaar filmrolletje, herhaalde.
Met mijn hoofd gebukt staarde ik met een doffe blik naar mijn vingers, terwijl ik met elke vezel in mijn lichaam probeerde op te letten naar wat professor Kist aan het uitleggen was. Dat was nogal moeilijk te verwezenlijken, want ik kreeg steeds porren in mijn rug en het werd moeilijker ze te negeren naarmate ze harder werden.
Ik sloot mijn ogen vermoeid en probeerde te kalmeren.
Ik draaide me niet om, was nog niet bereid me over te geven, bad lichtjes in mezelf, maar wist ook dat ik er morgen weer een paar nieuwe blauwe plekken bij zou hebben.
‘It was tearing down the silence, that harsh and pounding sound
Unleashing a painful screaming, when they hit you to the ground…’
“Ze is het niet eens waard een Zwad te zijn…”
“Ja, ik bedoel, wat is ze eigenlijk? Niet eens een halfbloed. Een mengeling…”
“Ze is een schande voor onze afdeling…”
“Moet je haar gezicht zien, ze is zo lelijk…”
“En dat haar! Ik denk dat ze die al een maand niet gewassen heeft…”
Ik verplaatste traag mijn aandacht van het boek in mijn handen naar de meisjes die onbeschaamd hun mening gaven over mij.
Dachten ze nou echt dat ik hen niet hoorde?
Ze grinnikten alle twee toen ze mij zagen kijken en maakten automatisch een obsceen gebaar met hun handen.
Niet dus.
‘They all stood there laughing, while breaking down the light
All your cries unanswered, such a deceitful, unfair fight…’
Ik voelde het aan, ik hoefde me er niet voor om te draaien. Alle zwadderaars die aanwezig waren in de les, droegen nu een gemene grijns op hun gezicht. Mijn wangen veranderden lichtjes van kleur.
‘Kom op, negeer ze. Negeer ze. Het is je eerder ook gelukt. Negeer…’
Ik knipperde verwoed met mijn ogen, wanhopig proberend niet in tranen uit te barsten midden in de klas. Met trillende handen keek ik naar de bewegende tekening in mijn hand.
Er stond een moddervet meisje op afgebeeld. Ze viel op de grond, telkens opnieuw en opnieuw.
Ik deed al lang geen moeite meer om de warme tranen die zich vormden, tegen te houden. Integendeel, ik verwelkomde ze met open armen. Traag stond ik op uit en liep met kleine passen de leerlingenkamer uit, naar de slaapkamers. Ik liet me vallen op mijn bed, schoof de gordijnen rond mijn bed toe en sloeg uiteindelijk mijn koude handen voor mijn gezicht.
Ik wou dat mensen me konden zien zoals ik mezelf in mijn dromen zag.
Niet een dik meisje met bril en vettige haren, die te aardig en te lelijk en te ‘halfbloederig’ was en waarvan niemand wist waarom ze überhaupt in Zwadderich was beland.
Waarom kon niemand me zien.
Zien.
Diep in mijn waterige ogen kijken en alles begrijpen.
‘It was a cynic twist of fate, neither your place nor time
It was all those wrongs that leaded, to this cruel, disgusting crime…’
Een koude, doordringende schreeuw, vol van verdriet, was vroeg in de ochtend te horen. Badend in het zweet werd ik wakker, schreeuwde ik en bleef ik schreeuwen, tot ik besefte dat ik niet meer droomde. Langzaam ademde ik uit.
Ik lag in een warm bed met een zacht matras en staarde naar een hoog, wit plafond. Met veel moeite stond ik op, en wandelde traag mijn kamer uit en proberend geen geluid te maken waardoor mijn vader wakker zou worden, als ik hem al niet had gewekt door mijn schreeuw. Op mijn tenen liep ik de trap af, deed ik slaapdronken mijn schoenen aan, en begaf me naar het kleine tuintje, achteraan ons huis.
Er groeiden wilde rozen en jasmijn tussen de stenen bij het beekje. Ik ademde traag in en uit, genietend van de heerlijke geur dat ze afstonden.
Traag liet ik me zakken en ging ik zitten op het natte gras, mijn rug leunend op een oude boom en mijn knieën hoog opgetrokken zodat ik mijn armen om ze heen kon slaan. Ik liet mijn hoofd rusten op mijn armen terwijl ik zachtjes heen en weer wiegde, wanhopig proberend mezelf te troosten.
Hoe kon heel mijn wereld veranderen in een paar luttele seconden? Al mijn belangstellingen, wensen, hoop.
School zou beginnen over een week.
Ik weet het, elk normaal mens kijkt uit naar de vakantie, zelfs ik had dat gedaan. Maar ik voelde me geruisloos vallen in een grote, eindeloze put. Overal zwart. En hoe hard ik ook probeerde, ik geraakte er niet uit.
Ik wist niet wat er mis met me was, maar ik kon het gevoel niet verdringen te denken dat er iets ontbrak in mijn leven, iets cruciaal. Dat ‘iets’ moest normaal mijn dagen vullen.
Ik was het zo beu om elke avond met hoop in slaap te vallen en de volgende dag al mijn voornemens te negeren en toe te geven aan de verleiding.
Nee, niet zo’n verleiding. Hemeltje, daar zou ik niet eens op durven hopen. Nee, de verleiding om toe te geven aan de grote pessimist in mij, dat is wat ik bedoel.
Ik verloor mezelf keer op keer in mijn dromen om daarna wakker te worden in mijn nachtmerries.
Ik kon mezelf niets voorliegen, ik betekende niet veel op die vervloekte toverschool.
En dit jaar zou niet anders zijn. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Di Dec 25, 2007 12:06; in totaal 3 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Sep 28, 2007 16:37 |
|
H o o f d s t u k T w e e
“Hel Zou Losbreken”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Met grote ogen keek ze hysterisch naar de man voor haar. Haar eeuwige liefde. Op haar gezicht verscheen een uitdrukking van diepe walging.
“Hoe kon je –” fluisterde ze zacht.
“I-ik,” stotterde hij zenuwachtig, naar de grond starend. Hij wist dat hij fout zat, hij wist dat hij zijn ware liefde had gekwetst. En hij moest en zou het goedmaken, want hij hield van haar.
“Ik… Het was een vergissing, vergeef me, alsjeblieft, vergeef me!” riep hij ten slotte radeloos. Hij trok haar naar zich toe en drukte een passionele kus –
“Lisbeth?”
Ik zuchtte verontwaardigd toen ik vader van de trap hoorde roepen en sloot het verhaal dat ik aan het lezen was op internet met een klik van de muis.
“Ik kom,” mompelde ik. Ik stond op en liep traag slenterend naar de woonkamer. Een licht kalende man, met strenge grijze ogen die de wereld door een rechthoekig montuur bekeken, keek opgetogen op toen hij merkte dat ik er was.
“Sorry dat ik wat te laat ben. Ik moest een uur langer werken.” Vader schonk me een warme glimlach.
O nee.
Ik wist waar die glimlach voor stond.
Hij spreidde zijn armen verontschuldigend open, en ik omhelsde hem, dankbaar voor de troostende seconden die we in deze houding doorbrachten. Langzaam bevrijdde ik me uit mijn vaders armen. Ik liet me neervallen op de sofa, me mentaal voorbereidend voor het gesprek dat komen ging. Weldra zou hij me vragen hoe ik me voelde.
En wat zou ik doen?
Ik zou leugens tegen hem vertellen. Over mijn vele vrienden en vriendinnen die allemaal in een rijtje aan het wachten waren om me te mogen helpen als ik eventueel in de problemen zou komen te zitten. Over de fijne lessen. Over hoe ik goede resultaten zou behalen dit jaar.
Laat me niet lachen, zei het kleine stemmetje in mijn hoofd.
Een zware hand drukte op mijn schouders en probeerde me te overweldigen met schuldgevoelens. Diep in me borrelde een verstikkend gevoel, klaar om de leiding te nemen wanneer de tijd zou komen. Ik staarde met een holle blik naar de grond.
“Ben je klaar voor de start van het nieuwe schooljaar?” vroeg mijn vader vriendelijk. Hij had kleine lachrimpeltjes rond zijn ogen, merkte ik plots op.
‘Nee. Ik wil niet. Dwing me alsjeblieft niet. Ik sterf nog liever dan dat ik –’
“Natuurlijk. Ik moet wel nog de benodigdheden voor dit jaar kopen, ik denk dat ik dat zaterdag maar ga doen. En ik kan niet wachten tot het maandag is en ik terug mag gaan!” Ik plaatste vlug een uitdrukking vol naïviteit en opwinding op mijn gezicht. Mijn vader keek me liefdevol aan. Het was precies alsof hij zich in een ander wereldje bevond. Soms wou ik hem bij zijn schouders beetnemen en door elkaar schudden. Schreeuwen dat hij zijn ogen moest openen voor de realiteit. Maar ik deed het niet.
“Ik zal je missen, meisje,” zei hij plots.
Zijn ogen doorboorden de mijne.
Alsjeblieft, smeekte ik hem vanbinnen. Alsjeblieft, laat me nog even in waan. Laat me nog eventjes wegkruipen in een donker hoekje. Laat me nog eventjes ongemoeid. Heel even dacht ik een vlaagje van medelijden te herkennen in zijn blik. Zijn gezicht had een expressie van besef, onmiddellijk gevolgd door begrip. En daar was het dan. Het verstikkende gevoel verspreidde zich over heel mijn lichaam. Ook al besefte vader het misschien niet, met de laatste zin die hij had uitgesproken vermeerderden mijn schuldgevoelens zich bijna onmiddellijk. Deed hij het met opzet? Wou hij dan dat ik me gebrekkig voelde?
Ik schudde mijn hoofd ontkennend. Nee, het was niet met opzet.
“Je moeder mist je ook, weet je,” fluisterde hij stil, mijn gebaar fout interpreterend. “Ook al kun je haar niet zien, ook al kun je haar niet horen. Ze is hier, bij ons.”
Mijn wangen kleurden zich rood, terwijl ik gebiologeerd staarde naar een klein deukje in de muur.
Moeder.
“Maak haar trots dit jaar.”
Ik stond hevig ademend op. Zonder een verklaring te geven trok ik me terug in mijn kamer.
Ik zette die avond geen stap meer naar buiten.
Ik was er nog niet klaar voor.
Ik was nog niet klaar mezelf over te leveren aan de meedogenloze kosmos. Hoe kon ik dat zijn terwijl mijn binnenste me bij de allerkleinste belevenis toeschreeuwde dat ik vast en zeker zou sterven van verdriet? Ik had nog een paar dagen. Gedurende die paar dagen zou ik me veilig en beschut voelen. Maar hel zou losbreken wanneer ze een poging zouden doen dit dierbaar gevoel van me af te graaien.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het was nog vroeg toen ik de volgende dag wakker werd.
Mijn hoofd voelde loodzwaar aan terwijl ik opstond, maar ik was vastbesloten het ritueel dat ik elk jaar uitvoerde nu ook weer te verwezenlijken.
Ik koos mijn beste ganzenveer uit, en plaatste de inktkoker die ik vasthield op het kastje naast mijn bed neer. Plotseling een tikkeltje enthousiast greep ik een paar vellen perkament uit de lade van het kastje. Daarna maakte ik het me comfortabel terwijl ik ging zitten op mijn bed, mijn rug ondersteund door een zacht kussen. Met de ganzenveer prikte ik lichtjes in mijn vinger, een klein wondje ontstond en vrijwel onmiddellijk verscheen een er een druppeltje bloed. Tevreden liet ik het druppeltje bloed vallen in de inktkoker. En daarna nog eentje, en nog eentje. Ik schudde de inktkoker. Zó, nu had de inkt een mooiere kleur gekregen. Op de een of andere manier voelde het op deze manier veel persoonlijker aan.
Ik sloot mijn ogen, dacht diep na.
En langzaam maar zeker stroomden de woorden uit mijn ganzenveer.
Moeder,
Je bent ontgoocheld, ik voel het.
Het spijt me.
Ik mis je.
Misschien tot binnenkort,
Lisbeth.
Mijn lege ogen keken de vertrouwde kamer rond, en mijn voeten leidden me naar de oude spiegel in de hoek van mijn kamer. Die had ik al sinds ik een klein meisje was.
Ik zag dat mijn ogen opgezwollen waren, en mijn wangen rood. Ik keek vlug de andere richting uit, want het deed me pijn mezelf zo te zien. Ik strekte mijn rechterarm naar voren, in mijn trillende hand het perkamenten briefje geklemd. Met mijn andere hand hield ik mijn wand vast.
“Incendio,” murmelde ik.
Het briefje vatte vlammen. Ik tuurde in de spiegel en zag hoe de vlammen werden weerkaatst in mijn ogen. Ik probeerde te glimlachen, maar mijn spiegelbeeld staarde somber naar me terug.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
It feels like an eternal solitude
As if it has always been this way
This empty hole inside my chest
Growing bigger every day
Was it always here inside me
Listening to my pain and cry
This hurting loneliness within
As a silent companion till I die |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 16:32; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Sep 30, 2007 13:09 |
|
H o o f d s t u k D r i e
“En ik jankte als een hond in de nacht.” – Nescio
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik wist het zeker, de tijd vorderde met opzet sneller dan dat het normaal was te doen. Als in een waas gleden de dagen voorbij. Ik reikte in gedachten uit naar het onbereikbare, met als doel de tijdspanne stil te zetten, maar zo onverbreekbaar en koppig als het was, glipte het keer op keer uit mijn handen.
Seconden werden uren, uren werden dagen, dagen volgden elkaar trouw op.
Vrolijke zonnestralen zochten zich een weg door het raam. Ik gooide met een lijzig gebaar mijn deken van me af. Wat was het warm. Zuchtend draaide ik me in mijn bed, mijn ogen dichtknijpend tegen de felle zon. Traag stond ik op, testend of mijn hoofdpijn en misselijkheid van de vorige dagen voorbij waren. Ik zette wankelend een paar stappen tot bij mijn kleerkast, en toen ik merkte dat dit overmoedig gebaar geen gevolgen had, zuchtte ik lichtjes opgelucht. Toen ik me uiteindelijk had omgekleed, trachtte ik de dierbaarste bezittingen in mijn kamer terug te vinden.
Mijn dagboek, mijn tekeningen, mijn mooie witte ganzenveer en mijn favoriete inktpot, de benodigdheden voor dit jaar, een tiental romans, dreuzelkleding, een paar gewaden. Na lang zoeken vond ik mijn stevige koffer die mij al jaren trouw was geweest, en zorgvuldig borg ik er alles in.
Vader knikte naar me toen hij me in de keuken zag verschijnen, mijn lichte koffer achter me aan slepend. Zijn lichtgrijze ogen keken me bedachtzaam aan.
“Is dat alles wat je meeneemt?” vroeg hij uiteindelijk.
Ik knikte.
“Geef het dan maar aan mij, ik zal ervoor zorgen dat het bij de rest terecht komt.”
Dit keer schudde ik zachtjes maar vastbesloten mijn hoofd.
“Ik hou het liever zelf vast.”
Vader trok zijn wenkbrauwen hoog op, maar zei verder niets.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“We zijn er.”
Ik wou dat hij die zin niet had uitgesproken. Het klonk zo ontzettend definitief.
“Ik –”
“Ik begrijp het, vader,” onderbrak ik hem. “Ik zou ook niet willen dat je te laat zou komen op je werk. Trouwens, je kunt het perron toch niet zien. Meekomen zou zinloos zijn, vind je ook niet?”
Mijn vader knipperde even verbaasd met zijn ogen. Daarna schraapte hij zijn keel.
“Nou… Ik wou eigenlijk –”
Ik draaide mijn hoofd lichtjes om naar links, zodat ik hem recht in zijn ogen kon kijken.
“Serieus, ik vind het niet erg,” glimlachte ik. Wat voelde die glimlach trouwens fake. Mijn vader bestudeerde eventjes mijn gezicht, en besloot blijkbaar dat hij mij geloofde.
“Goed, jij je zin.”
Ik gaf hem een knuffel (wat nogal moeilijk ging omdat we in de auto zaten), opende de autodeur, en stapte uit. Ik verroerde me niet totdat ik zag dat vader de hoek om was gereden. Ik droogde mijn gezicht met mijn mouwen, en keek nog een laatste keer op naar de plek waar vader was verdwenen. Langzaam hief ik een arm op. Ik zwaaide tot ik krampen in mijn arm kreeg en ik moest stoppen.
Traag registreerde ik hoe fris het wel niet was, hier in hartje Londen. Ik drukte mijn mantel wat dichter tegen me aan. De koude wind waaide tegen mijn gezicht, en ik was er bijna zeker van dat ik mijn handen niet meer voelde. Een zucht ontsnapte van me, en mijn adem vervormde in kleine wolkjes van damp. Met trage passen zette ik mijn weg voort, maar mijn benen wilden niet meer meewerken.
Ik beet op mijn onderlip.
Nog twee meter te gaan.
Ik grinnikte sadistisch vanbinnen, toen mijn benen de laatste resterende stappen zetten en ik wist dat zelfs mijn eigen lichaam me had verraden.
Verloren staarde ik naar het reusachtige gewoel van personen. Iedereen leek druk in de weer te zijn, iedereen.
Behalve ik.
Ik slenterde traag met de mensenstroom mee, tot ik versmolt met de menigte die zich had gevormd. Even voelde ik me niet alleen, voelde ik me een deel van iets. Dat gevoel verdween al gauw toen mijn verstand mijn dromende ‘ik’ met een licht alarmerende tik op de vingers duidelijk maakte dat ik een coupé moest zoeken. Een veilige coupé. Een lege.
Een vlaag van afgunst maakte zich van meester van mijn gedachten toen ik een paar meisjes herkende van mijn jaar. Ze waren vrolijk in gesprek en complimenteerden elkaar met hun nieuwe look. Ik merkte pas dat ik aan het staren was toen een van de meisjes me opmerkte, haar vriendin porde, en met een grijns naar mij wees. Beschaamd draaide ik mijn hoofd om. Uiteindelijk vond ik helemaal achteraan de trein een lege zitplaats.
De tijd speelde alweer een spelletje met me, want het landelijke landschap veranderde in een gezwinde waas in heuvels, en daarna in kleine bergen. En voor ik het wist, was het verwachte moment aangebroken. Zweinstein doemde op voor ieders ogen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Een zacht briesje speelde met mijn haar. Ik slikte even, onwillekeurig overweldigd door het landschap rondom Zweinstein. Het kasteel had nooit zo veel mijn belangstelling getrokken. Het bestond uit muren waarin mensen zichzelf opsloten. Maar het was een reusachtig gebouw van buitenaf gezien, dat was niet te ontkennen.
Iemand tikte hard tegen mijn rug.
“Aan de kant, mengeling.”
“Kijk eens aan, ze is kwaad. Vetzak is kwaad!”
De harde woorden drongen door in mijn hoofd, en ik herinnerde me plots weer wat ik mezelf had beloofd. Geen tranen deze keer. Geen verdriet en pijn. Dus probeerde ik ze te laten praten en hun rake commentaar in te slikken terwijl de woorden bleven gonzen in mijn hoofd. Ik staarde naar mijn schoenen terwijl ik mijn best deed niet te laten merken dat mijn vuisten gebald waren. Het schelle geschater van de mensen rondom trok niet langer mijn aandacht. Ik verzette me niet eens toen ik op de grond werd geduwd en ik met mijn gezicht in het modder belandde. Ik was als verdoofd, en ijskoud vanbinnen. Waarom zou ik nog verbaasd zijn? Had ik anders verwacht? Had ik misschien, heel misschien, zelfs durven hopen dat dit jaar zou verschillen van de vorige? Een klein stemmetje in mijn hoofd schraapte beschaamd haar keel.
‘Ja,’ fluisterde ze beschuldigend. ‘Het is jouw schuld. Alles is jouw schuld. Want jij hebt hoop gehad. Jij hebt het recht niet.’
Ik had het recht niet.
Ik was immers niemand, ik was de persoon die ze negeerden van dag tot dag. Het moeilijkste deel zou nog komen. Ik zou mijn trots voor de zoveelste keer moeten inslikken, aan de tafel van Zwadderich moeten zitten, en doen alsof er niets aan de hand was terwijl ik besmeurd was met modder en slijk. Ik zou mijn schroeiende wonden die opnieuw opengekrabd waren moeten verwaarlozen. Niemand zag het, niemand was betrokken, maar naar mijn mening lekte ik dood van binnen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Wanneer gaat het over
Wanneer stopt de pijn
Waarom kan ik in dit leven
Niet gewoon mezelf meer zijn
Waarom mag ik niet huilen
Terwijl ik verdrink van binnen
Wie heeft er ooit voor me beslist
Dat ik dit gevecht moet winnen
Ik wil niet langer denken
Niet meer ondergaan in de strijd
Laat me gewoon weer zijn
Wie ik was in verleden tijd
Opgeven is geen oplossing
Wie zei me dat ook al weer
Helaas, ik had al lang besloten
Ik vecht nooit, nooit meer |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 16:36; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Di Okt 02, 2007 16:17 |
|
H o o f d s t u k V i e r
“Het Meisje Met De Roos”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Sloom wankelend stond ik op en veegde ik het modder van mijn gezicht.
“Maak je moeder trots dit jaar…”
Als mijn vader me nu kon zien…
Ik voelde me zó ongelofelijk nietig. Zo onbeduidend. Zo vergankelijk, futiel, en breekbaar.
Ook al was ik dik, ook al was ik lelijk, ook al was ik bijziend, ook al was ik een mengeling…
Ik was nog steeds een mens.
Niemand verdiende dit.
Niemand wist hoe het voelde.
Die avond at ik zwijgzaam mee met iedereen aan de tafel van Zwadderich, net zoals ik het mezelf had voorgenomen. Af en toe wierpen er een paar jongens die schuin tegenover me aan tafel zaten, van wie ik wist dat ze ook in het zevende jaar zaten maar voor wie ik geen moeite had gedaan hun namen te memoriseren, mij gemene grijnzen toe. Ik prentte hun gezichtsuitdrukking diep in mijn geheugen, maar liet uit niets merken dat ik hen had opgemerkt. Ik staarde naar mijn lege bord.
Het viel best mee, besloot ik uiteindelijk.
Het viel best mee wanneer je hen negeerde, wanneer je accepteerde dat je toch nooit bij hen zou horen. Het viel best mee wanneer je respecteerde dat het niet ieders lotsbestemming was gelukkig te zijn in deze wereld. Sommigen moesten boeten voor daden die ze nooit hadden begaan.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De leerlingenkamer van Zwadderich was niets veranderd, merkte ik onverschillig op. Het was enorm, dat wel. De ouderwetse, eiken meubels en zwarte leren fauteuils straalden een warmte uit die vertrouwd aanvoelde en de enorme haardvuren sputterden vrolijk kleine vlammetjes in het rond.
Er waren zeven gangen, voor elk jaar eentje. In de meeste gangen en ook in de kamers hingen schilderijen van portretten van mensen die allemaal vreemden voor me waren. Af en toe, als ik aandachtig keek, leek ik de neus van een mede Zwadderaar te herkennen in het portret van een oudere man, en een meisje uit het derde had dezelfde dunne lippen als de jonkvrouw die statig had geposeerd voor de schilderij in een van de gangen.
De grootste gang, bedoeld voor de zevendes, had aan weerszijden één enkele deur. Links voor de meisjes, rechts voor de jongens. In de meisjeshal waren er dit keer wel verschillende deuren die allemaal naar een slaapkamer of badkamer leidden. Ik had mijn naam op een gouden opschrift aan een eikendeur opgemerkt en las nieuwsgierig de namen van mijn kamergenoten.
Audrey Arden
Lisbeth Duvessa
Shannon Saraid
Ik opende met een trillende hand de deur en wierp schichtig een blik naar binnen terwijl ik mijn adem inhield.
Er is nog niemand.
Opgelucht durfde ik weer uit te ademen. Ik bestempelde het hemelsbed helemaal links als de mijne omdat er een grote raam langs was die uitzicht gaf aan het Verboden Bos.
Meer hoefde niet.
Er liep een klein beekje tussen de wortels van de statige bomen in het bos. Het kronkelde zo fel dat het haast leek alsof het beekje verdwaald was. Ik grinnikte, terwijl ik vanuit mijn kamer, mijn vinger verschuivend tegen het glas van de raam, de weg die het beekje aflegde, probeerde te volgen.
Ik liet me traag vallen op mijn hemelbed en zuchtte diep. Een gevoel van veiligheid trok door mijn lichaam. Ik snoof aan de kussen onder mijn hoofd. Het was zo’n bekende geur, maar toch kon ik het niet thuisbrengen. Een glimlach verscheen op mijn gezicht.
Ja, hier voelde ik me wel veilig.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Geeuwend werd ik de volgende dag wakker. Een vreemd gevoel borrelde op in mijn buik.
Ik voelde me opgetogen.
Alleen kon ik niets bedenken wat de oorzaak hiervan zou kunnen zijn of worden.
Eerste schooldag, dat is waarom je je zo voelt. Wen er maar niet aan.
Ik dwong mezelf op te staan en keek met kleine slaapdronken oogjes rond. Plotseling zwaaide de deur van de kamer bruusk open en jong meisje van een jaar of zeventien liet haar hoofd door de opening zien. Ze had lange, goudbruine haren die een soort van slag bevatten, en heldere, blauwe ogen. Met een vinnige blik knikte ze me toe.
“Ik wou je net wakker maken,” zei ze. “Het is jouw badkamertijd, als je wilt dat niemand het inneemt, zou ik nu maar gaan.”
Ik knikte. Er viel een kleine stilte. Het meisje sloot de deur achter zich terwijl ze ging zitten op het bed naast de mijne.
“Ik ben Shannon.”
‘Ik weet wie je bent, Shannon.’
“Lisbeth,” mompelde ik.
“Hebben we geen Bezweringen samen?”
Met een verbeten uitdrukking op mijn gezicht staarde ik in haar ogen, en om de een of andere reden probeerde ze mijn blik te ontwijken.
‘Ja, natuurlijk hebben we Bezweringen samen maar heb jij ooit met me gesproken, Shannon? Of schaamde je je omdat je niet wou geassocieerd worden met losers zoals mij?’
“Jup,” antwoordde ik maar. Ik besloot Shannon uit haar stille lijden te bevrijden en haastte me naar de badkamers.
“Hey, uhm, Duvess - Lisbeth?” hoorde ik haar plotseling achter me aan roepen.
Ik draaide me traag om.
“Ja?”
“Ik wou… Nou ja… Niets.”
Ik gaapte haar eventjes verbaasd aan, en knikte daarna begrijpend.
“Van hetzelfde.”
Hmm. Dat was vaag.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Aan het ontbijt kregen we onze lessenroosters toebedeeld. Ik keek op van mijn havermoutpap.
Als eerste les had ik Verweer Tegen De Zwarte Kunsten, een vak dat me altijd al had geïnteresseerd.
Niet.
“Goed, klas, wie kan me uitleggen waar de Aestimato-spreuk voor dient?”
Een meisje uit Griffoendor stak twijfelend haar hand op terwijl een paar Ravenklauwers afkeurend naar haar keken.
Professor Bewanderon, een ietwat mollige voormalige Huffelpuffer die er eigenlijk te braafjes uitzag om het vak VTDZK te mogen geven, knikte het meisje bemoedigend toe.
“Het werd vaak gebruikt door spionnen in de tijd van… V-van… In de Duistere Tijd. De spreuk zorgt ervoor dat je je mentaal kunt richten op de gevoelens van een bepaald persoon en deze als een vervormde visioen met betekenis te zien krijgt. Spionnen gebruikten het om de zwakheden van hun tegenstanders beter te kunnen begrijpen. Het is een zeer inspannende en zware spreuk, en meestal houdt je er een lichte hoofdpijn aan over als de spreuk op je wordt beoefend.”
“Juist,” beaamde het bebrilde mannetje. “Het enige nadeel is dat de slachtoffer hetzelfde visioen te zien krijgt over zichzelf, over zijn eigen gevoelens. Als je een sterke geest hebt, kun je de spreuk afweren zonder een verdedigingsspreuk te hoeven gebruiken, maar dit komt maar zelden voor.”
Hij kuchte eventjes om een adempauze in te lassen voor zichzelf.
“Ik wil dat jullie vandaag de spreuk op jullie medeleerlingen uittesten. Ik begrijp dat bepaalde gevoelens liever privé blijven en daarom wil ik ook dat iedereen verspreid gaat zitten in het klaslokaal, zich concentreert op één bepaald persoon, en daarna aan niemand vertelt wat hij of zij heeft gezien. Is dat goed begrepen?” De ogen van de kleine man twinkelden opwekkend. Hij zwaaide met zijn toverstokje zodat de banken verdwenen en er zachte matten verschenen. Daarna legde hij uit hoe de spreuk precies in werking ging.
“Wel, waar wachten jullie op? Begin!”
Ik sloot mijn ogen genietend. Wat een fijne les was dit. Ik hoefde niet eens te doen alsof ik aan het opletten was! Ik kon gewoon een heerlijk lesuur me zo klein mogelijk maken, doen alsof ik er niet was, hemels wegdromen en –
Opeens voelde ik me beroerd.
Iets of iemand viel mijn bewustzijn aan.
Au!
En niet zo’n beetje ook.
Ik voelde hoe een ruwe kracht mijn herinneringen aanstootte, en niet de moeite nam zachtaardig te zijn. Harde schokken van pijn trokken door mijn hoofd. Was dit wel de bedoeling?
Ik opende mijn ogen en keek paniekerig in het rond om uit te vinden wie de spreuk op mij had uitgevoerd, maar niemand keek mijn richting uit.
Zou ik de professor roepen?
Nee! Dan zal iedereen denken dat je een slappeling bent.
Dat denken ze al.
En toch!
Mijn ogen prikten door de pijn, maar ik negeerde het met een wrang gezicht. Ik deed als tegenbeweging een paar slappe geestelijke afwegingspogingen, maar na een paar seconden besefte ik dat het een onbegonnen strijd was en gaf me zuchtend over.
Ach, wil je het wel weten?
Wil je het echt?
Een klein meisje keek twijfelend naar de prachtige rode rozen, groeiend aan de rozenstruik waar ze naast stond. De wind amuseerde zich door te spelen met de zwartkleurige lokken haar van het meisje, die door de zon een blauwachtige glans over zich hadden gekregen. Het meisje wist nog steeds niet wat ze moest doen. Ze had traag haar arm opgeheven en staarde als in trance naar één bepaalde roos in het bijzonder. Haar hand was er maar een centimeter van verwijderd en ze reikte steeds verder; traag, met een vreemde blik in haar ogen.
Een ander meisje kwam huppelend bij het kleine meisje staan. Haar gezicht gelijkte sprekend op die van het eerste meisje. Met grote ogen keek ze naar de hand van het meisje, en daarna boorde ze haar ogen ongelovig in de bruine ogen van het eerste meisje.
“Je gaat die toch niet plukken?” vroeg ze met een hoge, kinderachtige stem.
“Waarom niet?” antwoordde het kleine meisje. Haar ogen blonken hevig, en ze keek bezitterig naar de rode rozen.
“Als je ze plukt, dan sterven ze,” mompelde het tweede meisje onzeker als antwoord.
Het eerste meisje keek boos op en staarde het tweede meisje furieus aan.
“Ik wil het hebben! Het is mooi!”
“Maar…” probeerde het tweede meisje opnieuw.
“Zwijg,” zei het eerste meisje gebiedend. Er doorklonk zoveel gezag in haar stem dat het tweede meisje abrupt ophield met praten.
Het bleef een paar seconden stil, tot het eerste meisje weer opkeek van de rozen. Haar ogen versmalden zich, en ze had niet langer de naïeve uitdrukking op haar gezicht dat meestal typerend is voor kinderen van haar leeftijd.
“Ik begrijp het…” fluisterde ze plotseling.
Haar gezicht was verwrongen in een pijnlijke glimlach, en ze keek vol compassie naar het tweede meisje, dat zenuwachtig kringetjes tekende in het zand met haar schoen.
“Je wilt ze allemaal voor jezelf hé, dat is wat jij wilt…”
Het tweede meisje keek verschrikt op.
“Nee, natuurlijk niet! Er zijn er genoeg voor ons allemaal! Voor papa, voor mama…”
“Zwijg over mama!” schreeuwde het eerste meisje met een schrille stem.
Traag stak ze haar hand uit naar de fraaie roos die ze in het begin al had opgemerkt. Ze wou de roos net plukken toen ze haar hand met een snelle beweging terugtrok.
“Au –” jammerde ze plotseling. Haar gezicht weerspiegelde een pijnlijke uitdrukking.
Er druppelden een paar druppels bloed van haar hand op de grond en kleurden de aarde roodbruin. Het meisje was al lang gestopt met klagen over de pijn en met een masker van nieuwsgierigheid op haar gelaat bestudeerde ze haar vinger.
“Ik had je gewaarschuwd,” merkte het tweede meisje betweterig op. “Rozen hebben doornen, die prikken je want ze willen niet dat je ze plukt.”
De donkerbruine ogen van het eerste meisje werden met deze opmerking vochtig, maar ze beet zenuwachtig op haar onderlip en stak met blinde agressie haar hand opnieuw uit.
De mooie, rode roos die ze had geplukt en nu vol glorie in haar petieterige handjes hield, gooide ze uiteindelijk op de grond. Daarna vertrappelde ze het met haar kleine schoentjes.
“Eigen schuld…” fluisterde ze.
Het tweede meisje keek bedachtzaam naar het eerste meisje en even leek het alsof ze overwoog iets te zeggen, haar mond opende zich een beetje, maar uiteindelijk sloot ze deze, schudde zachtjes haar hoofd, en zweeg. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 16:42; in totaal 2 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Wo Okt 03, 2007 19:48 |
|
H o o f d s t u k V i j f
“Een Simpele Dankjewel”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Die dag hield ik voor zoverre dat mogelijk was iedereen waar ik dezelfde lessen mee had, goed in de gaten. Ik wou weten wie die spreuk over mij had uitgesproken, ik had het recht om het te weten. Want als ik de kans zou krijgen iemand te kiezen, zou ikzelf beslist niet mezelf hebben gekozen. Wie had dat dan wel gedaan?
Niemand liet echter uit iets merken dat hij of zij onderscheidde dat ik bestond. Ik zuchtte inwendig. Misschien had ik het me wel verbeeld, misschien was ik zo wanhopig dat ik de visioen zelf had geforceerd.
Maar ik heb wel degelijk iemand gevoeld. Iemand had interesse getoond, iemand had willen begrijpen hoe ik me voelde.
Het had mij de hele dag monter gestemd.
Ik verachtte mezelf.
Sinds wanneer was ik zo wanhopig geworden dat zo’n nietig gebaar me vrolijk kon maken?
Sinds wanneer smachtte ik zo radeloos naar erkenning?
Sinds wanneer wilde ik aanvaarding?
Zelfs waardering?
Ik heb het altijd al gewild.
Hoezeer ze me ook hadden gekleineerd, gehaat, me tot het toppunt van lelijkheid hadden benoemd, grappen met me hadden uitgehaald die zelfs voor hun laag genoemd kon worden…
Ik wou het nog altijd?
Ja, ik wil.
Je kunt tegen anderen liegen, je anders voordoen.
Dat is de werkelijkheid, want er bestaat geen realiteit. Iedereen acteert in het leven, ieder is iemand anders.
En we kunnen het goed, we kunnen het verdomd goed.
Sommigen zijn er zelfs zo afschuwelijk goed in, dat ze zichzelf verliezen. Ze raken zichzelf kwijt. Langzaamaan, zonder noodsignaal, veranderen ze voor anderen in de personage die ze zo gretig naspeelden.
Weet je, het is duizenden keren simpeler dit bij jezelf te doen. Je gelooft jezelf immers moeiteloos. Blindelings, zonder aarzelen. Zo eenvoudig is het. En wanneer de wereld op een dag je ogen opent, schrik je je dood. Bijna toch.
Ik wist het uit ervaring, ik had het allemaal zelf meegemaakt. Ik was vroeger een dromer. Ik was iemand boordevol verbeeldingskracht en fantasie. Ik was een bron van energie.
Tot de wrede maatschappij ook mij wakker schudde.
Tot ik op een dag uiteindelijk uitdoofde.
Daarom moet ik niet opnieuw willen?
Daarom mocht ik niet opnieuw willen, niet nog eens.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik moest mezelf die avond letterlijk en figuurlijk sleuren naar de bibliotheek. Het was nog maar de eerste dag van het nieuwe schooljaar, en ik had nu al bergen huiswerk opgekregen. Traag slenterde ik de eindeloze boekenrekken voorbij. Ik liet mijn vingers ver de vele boeken glijden en snoof diep. Het rook hier oud en versleten. Toch vond ik het meestal prettig om in de bibliotheek te vertoeven.
Meestal.
Niet nu.
Niet wanneer ik huiswerk zou moeten maken.
Helemaal achteraan vond ik een tafeltje voor twee personen. Mijn rugzak plaatste ik op de stoel voor mij, en zelf ging ik op de andere zitten. Ik boog me zuchtend over mijn versie van ‘De Vreeschwekkendste Tooverdranken’.
Ik las en bleef maar lezen, tot de lettertjes begonnen te dansen voor mijn ogen. Er leek maar geen einde aan te komen, en nog steeds had ik niet gevonden wat ik zocht. Ik legde mijn hoofd vermoeid op de tafel neer. Ik zou heel eventjes uitrusten, vijf minuutjes maar. Daarna zou ik verdergaan met mijn opstel.
Ja, vijf minuutjes maar…
“Hoi. Mag ik hier komen zitten?”
Langzaam deed ik één ooglid open, zodat het leek alsof ik scheel keek. Voor me zag ik een wazig beeld van hoogstens een tweedejaars. Ze keek me verwachtingsvol aan.
Ik hief mijn hoofd op, en reikte naar mijn rugzak. Zodra de stoel voor mij geleegd was, ging het meisje zitten.
“Ik heet Gitte. Jij?”
Hier had ik geen zin in, o, hier had ik geen zin in.
“Lisbeth.”
Het meisje glimlachte vriendelijk.
Waarom was ze eigenlijk hier komen zitten?
Ik besloot er niet verder over na te denken en vestigde mijn kostbare aandacht weer op het boek dat open voor me lag.
“Um, Lisbeth? Kun je me even helpen met deze vraag voor Transfiguratie? Hier staat namelijk…”
Ha! Dat was dus waarom ze hier was komen zitten. De volgende twintig minuten spendeerde ik onwillig aan het beantwoorden van haar vraag. Gitte knikte telkens en slaakte oh’s en ah’s wanneer ze iets begreep.
“Weet je,” onderbrak ze me plots. “Jij bent helemaal niet zo stom en afstotelijk als ze over je zeggen.”
Ik voelde een scherpe steek in mijn hart.
Een dankjewel was ruim genoeg geweest. Een simpele dankjewel.
Gitte was eerlijk, té eerlijk. Ik wist dat ze het niet slecht had bedoeld, maar het hielp de pijn niet echt verzachten. Ik deed het enige wat in me op kwam, ik deed wat ik altijd deed en wat ik altijd gewoon was te doen. Ik beet op mijn onderlip, en probeerde al mijn leed te negeren. Ik sloot me af voor de buitenwereld.
Gitte keek me vragend aan. Ik negeerde ook haar. Er viel een stilte, een gekwelde stilte.
“Gitte! Daar ben je! Damn, ik loop je al een uur als een gek te zoeken!”
Ik keek toe terwijl Gitte zich grinnikend omdraaide.
“Ik was met mijn opstel bezig.”
“Je moet eens meekomen, mams heeft een nieuwe brief gestuurd –”
De nieuwkomer staarde mij verbaasd aan, maar ik had hem al lang herkend.
Zijn halflange kastanjebruine haren vielen een beetje voor zijn ogen. Zijn groenbruine ogen die nu krampachtig een harde en minachtende blik probeerden te onderdrukken.
Hij was een Zwadderaar, iemand uit mijn jaar.
Hij had gelachen, hij had mij ook gekleineerd en was schuldig. Hij had mij gemeen aangegrijnsd aan het eerste avondmaal gisteren.
Zou hij zich schamen voor wat hij had gedaan? Zou hij een klein beetje berouw voelen, diep in zijn hart?
Nee, natuurlijk niet.
Ik boorde mijn ogen diep in de zijne, niet aanvallend. Meer begripvol.
‘Ik haat jou.’
“Jonathan, dit is Lisbeth. Ze heeft me geholpen, ik begreep iets niet. En ze is echt aardig, ik begrijp helemaal niet waarom ik niet mocht –” Gitte stopte onmiddellijk in het midden van haar zin toen Jonathan haar waarschuwend aankeek.
O, alsjeblieft.
Bespaar me de moeite.
Alsof ik niet zelf kan raden dat ze niet met me mocht praten.
Ik vraag me wel af waarom.
Is het misschien omdat ik een mengeling ben?
Of is mijn lelijkheid besmettelijk en weet ik dat niet?
Wel?
“Sta op,” siste Jonathan gebiedend tegen Gitte.
De afkeurende en verafschuwende uitdrukking op zijn gezicht ging me niet onopgemerkt voorbij. Het maakte zijn gelaat er trouwens niet knapper op.
Het kleine meisje gehoorzaamde met een angstige blik in haar ogen en sprong overeind. Ze verzamelde verward haar boeken. Daarna spurtte ze haar oudere broer achterna, die met lange stappen voorop liep.
Ik keek hen glimlachend na.
Er was vandaag niets bijzonders gebeurd.
En ik kon de pijnlijke glimlach maar niet van mijn gezicht vegen.
Ooit, ooit zullen jullie boeten.
Ik zal nemen wat mij is afgenomen.
Ooit.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik heb geen ruimte meer in mijn leven
Geen plek meer waar je hoort
Dacht je dat ik je warm zou onthalen
Nu je mijn leven zo verstoort
Je fluistert dingen in mijn oren
Een trillende stem, vol berouw
Maar ik negeer je lokkende woorden
Want ik ben sterker zonder jou
En in de stilte die volgt
Hoor ik je schoorvoetend weer gaan
Jij zult mij nooit meer kwetsen
Ik heb je verleiding weerstaan |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 16:50; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Za Okt 06, 2007 8:10 |
|
H o o f d s t u k Z e s
“Excuses Voor Het Ongemak”
I’m coming up only
to hold you under
I’m coming up only
to show you wrong
Band of Horses – Funeral
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Denk je dat mijn haar zo goed zit?” vroeg Audrey onzeker aan Shannon. Ik rolde geïrriteerd met mijn ogen. God, wat kon dat mens overdrijven.
“Nou, het begint precies weer een beetje te krullen van beneden,” merkte Shannon grijnzend op. Audrey zuchtte dramatisch.
“Al dat spreukwerk is dus voor niets geweest.”
Ik vroeg me af, ik vroeg het me dus echt écht af, wat meisjes zo belangrijk vonden aan hun haar. Of waarom ze vroegen of hun pijnlijk glanzend en oogverblindend haar goed zat.
Natuurlijk deden niet alle meisjes dat, maar ik bedoelde dan ook de ‘meisjes meisjes’. De meisjes die met hun verstand op nul handelden. De meisjes die hordes jongens achter hun aan hadden lopen. Oh, kijk eens aan, ik had mijn eigen vraag weer zelf beantwoord. Wat niet zo moeilijk te verwezenlijken is als je niemand hebt om je diepste geheimen aan toe te vertrouwen. Niemand om je hart te luchten. Of ja, niemand in het bijzonder.
Het was vrijdagavond.
Ik zat op mijn bed ongestoord een roman te lezen, eentje dat ging over onbereikbare liefde, daar las ik graag over. Tot een paniekerige stel meisjes die gedreven werden door hormonen de kamer binnen stormden en zich zonder verdere uitleg rumoerig begonnen op te maken voor een of andere fuif in de leerlingenkamer van Zwadderich. Ze zuchtten en pochten en kuchten, en ze bezorgden me een behoorlijke hoofdpijn. En, kun-je-het-geloven-ze-waren-nu-al-vier-uur-bezig, ze waren nog altijd niet klaar.
Maar ik vertikte het om op te staan.
Ik kon niet naar de leerlingenkamer omdat ik niet uitgenodigd was op de fuif.
Duh.
Ik kon niet naar de bibliotheek omdat die ondertussen al wel gesloten zou zijn.
Logisch.
En ik wou weten hoe het verhaal af zou lopen.
Uiteraard.
Dus ik probeerde hen te negeren en me te concentreren op mijn boek.
“Formoselior!” Audrey sprak de spreuk uit op haar haren en was het effect aan het bewonderen in de spiegel. Ik gaf het niet graag toe, maar volgens mij hoefde Audrey zich geen zorgen te maken over haar uiterlijk. Ze had halflange kastanjebruine haren die haar groene ogen goed deden uitkomen. Ze had een natuurlijke schoonheid, en ik was zichtbaar niet de enige die dat opmerkte, dat bewezen haar vele mannelijke aanbidders die haar verafgoodden wel voor mij. Wat zou ik er niet voor over hebben om er één dagje maar zoals haar uit te zien.
Ik zou er alles voor over hebben.
Helaas zou ik daar alleen maar van kunnen dromen.
“Dus we zijn klaar om te gaan?” hoorde ik Shannon vragen.
“Let’s go!” giechelde Audrey.
Net voor ze de deur achter zich dichtdeden, draaide Audrey zich met een plotselinge ingeving om.
“Duvessa,” mompelde ze met een harde ondertoon in haar stem om mijn aandacht te trekken.
Ik hief mijn hoofd op.
Audrey had haar wand op mijn hart gericht, maar ik had niets te vrezen. Het was zo’n beetje dé kenmerk voor Zwadderaars omdat ze niemand vertrouwden behalve zichzelf, egoïstische schepsels dat ze – we, sorry - waren. Het was om aan te duiden dat ze meenden wat ze zouden zeggen, want de helft van de tijd bedoelden ze iets anders dan dat ze verklaarden aan de rest.
Zwadse psychologie, whuaha.
Heel verwarrend allemaal, ik begreep er amper iets van.
“Geen woord over waar we naar toe zijn als iemand het vraagt.”
Ik zweeg, maar keek Audrey nog steeds aan. Het bleef stil voor een paar seconden.
‘Kom op, zeg het.
Ik weet dat je het wil.
Je zegt het.
Nu.’
Audrey klakte ongeduldig met haar tong.
“Begrepen, mengeling?”
Dat is natuurlijk waar ik op heb gewacht alvorens een antwoord te geven. Niet.
“Begrepen,” bevestigde ik zonder emotie in mijn stem. Audrey liet te hard merken dat ze opgelucht was. Arm kind. En dan nog stoer lopen te doen.
Ik bleef achter.
Voor de zoveelste keer in mijn leven.
Ik bleef alleen achter.
Voor de zoveelste keer een uiterst kwellende ontgoocheling in mijn hart.
Ik wierp het boek dat ik nu krampachtig in mijn handen had geklemd, op de grond.
‘Negeer…’ hoorde ik het vertrouwde stemmetje in mijn hoofd me bemoedigend toefluisteren.
Kom op.
Wie hield ik voor de gek?
Ik kon het niet.
Ik kon het echt niet meer aan.
Ik zou me overgeven, en overleveren aan hun.
‘Hier, doe wat je wilt met mijn lichaam en geest. Ik ben er toch niets meer mee, dankzij jou,’ zou ik zeggen.
Het was bijna genoeg geweest.
Ik greep het klein beetje hoop dat ik nog had vast, ik greep het vast alsof mijn leven er van af hing. En ik weigerde voorlopig het los te laten.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik zette de kraan van het bad open, en de badkuip vulde zich al snel met warm water. Ik zorgde er voor dat ik mijn wand langs de badkuip had liggen. Het was een gewoonte worden, ik had het altijd al gedaan. Voor de zekerheid. Voor de veiligheid. Daarna stapte ik de badkuip binnen, en voelde ik me voor het eerst sinds een lange tijd tot rust komen. Al mijn zorgen leken weg te vloeien met het warme water, en ik wilde dat dit hemels gevoel voor altijd zou blijven duren. Mijn spieren ontspanden zich volledig. Ik vergat al mijn bezorgdheid, ik vergat al mijn timiditeit. Ik kon mezelf zijn hier, ik zou niet hoeven te doen alsof.
Rust.
Al was het maar voor eventjes, het voelde verrukkelijk.
Plots hoorde ik het geluid van een openende deur.
“Alohomora.”
Dat had ik me net verbeeld. Toch?
Zeg alsjeblieft dat ik me dat heb verbeeld, zeg het. Alsjeblieft.
Mijn hart probeerde moeizaam te blijven kloppen.
Had ik de deur niet op slot gedaan?
Ik deed geforceerd mijn ogen open.
Duf registreerde ik dat alle jongens van het zevende jaar aan de deur stonden.
Nee!
Dit kan op dit moment niet gebeuren. Zo diep kunnen ze toch niet zinken?
Traag schudde ik ontkennend mijn hoofd.
Nee. Nee, nee!
Ik voelde hoe een vloedgolf van emoties me probeerde te overweldigen. Nog even en ik zou er in verdrinken. Hoe durfde ik, hoe durfde ik eventjes te ontspannen. Dit was allemaal mijn schuld. Ik hapte naar adem.
Blijven ademen. Blijven ademen.
Ik graaide met plotselinge beweging naar mijn wand. Mijn knokkels zagen wit.
“Expelliarmus!” zei een jongensstem.
Mijn toverstok vloog uit mijn hand.
Het was alsof de muren langzaam dichterbij kwamen.
Wacht…
De kamer leek in te krimpen.
Hou op…
De kamer draaide rond.
Stop…
Een zachte zucht ontsnapte van me.
Ik gaf me over aan de duisternis. Het voelde goed.
“Vetzak!”
“Hey, wacht eens, waar is vetzak?”
Maar ik kon het niet. Ik kon mezelf niet achterlaten, niet in deze situatie. Ik keerde toegewijd terug. Loom werd ik me bewust van de situatie, en ik hield een hand sloom bedekkend voor me. Mijn tijd innemend, ik had toch niets meer te verliezen, zette ik met mijn ander hand mijn bril op die ik eventjes had afgezet. Ik herkende Jonathan tussen de jongens. De situatie waarin ik me bevond was zo krankzinnig, zo bezopen, zo… zo niet reëel. Alles vloeide door elkaar. Ik wou bijna glimlachen en vragen hoe het met hem ging, zo ondersteboven voelde ik me.
“We waren hier toch voor mengeling? Ze is er blijkbaar niet.”
“Zwijg, we mogen de dame zich niet laten vervelen, dat is onbeleefd, gozer.”
“Hey, wacht eens. Ik heb haar nog nooit gezien hier. Zit ze wel in Zwadderich?”
“Hola! En wie ben jij, señorita?”
Het duurde eventjes voor ik besefte dat de laatste vraag naar mij was gericht. Ik wist niet wie ze had gesteld dus ik bleef Jonathan strak aanstaren. Hij voelde zich schijnbaar niet op zijn gemak.
Waarom niet?
Wacht eens. Mengeling, dat was ik. Wat bedoelden ze eigenlijk met ‘ze is er blijkbaar niet’?
Ik keek vragend naar Jonathan, terwijl de rest van het gezel gapend naar mij keek.
“Sorry,” mompelde de jongeman opeens.
W-wat?
Bloosde hij zojuist?
Dit was te absurd voor woorden. Ik had Jonathan nog nooit zien blozen als het ging om een meisje, laat staan… mij. Hij wendde zijn blik gauw naar de grond en gebaarde dat de rest van de jongens dat ook moest doen.
“Vergeef ons. W-we zochten naar iemand anders. Sorry voor het… het storen en zo.”
En voor ik iets terug kon antwoorden, al zou ik eigenlijk niet weten wát, hoorde ik de deur terug dichtgaan. Versuft sloot ik weer mijn ogen.
Niet panikeren.
Ik wreef vermoeid met mijn handen over mijn ogen. Daarna sloeg ik een paar keer in mijn gezicht.
Kom op, Lisbeth.
Word wakker meisje.
Word wakker.
Wat was er in hemelsnaam net gebeurd?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Kom, zoete verlossing
Ik wacht nu al zo lang
Bescherm me met je warmte
Dan ben ik niet meer zo bang
Oh, zoete verlossing
Laat de duisternis maar komen
In het donker ben ik veilig
Dan kan ik weer dromen
Kom, zoete verlossing
Sla je armen om me heen
Nog een laatste kus vaarwel
Ik ben nu niet langer meer alleen |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 17:39; in totaal 2 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Okt 07, 2007 9:24 |
|
H o o f d s t u k Z e v e n
“Onbegrensde Krankzinnigheid”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik voelde gêne, schaamte.
En ik moest uiteindelijk uit dat bekende gevoel kracht putten om op te kunnen staan uit de badkuip. Mijn hoofd bonkte zwaar, wat ik volledig negeerde. Met een handdoek bedekkend rond mijn lijf geklemd, opende ik de deur naar mijn slaapkamer.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Ik vroeg wat,” merkte ik bedeesd op.
Stilte.
“Ik zei, wanneer zullen jullie klaar zijn? Ik wou vandaag nog een bad nemen,” herhaalde ik mijn vraag.
Shannon keek me met een vernielzuchtige uitdrukking op haar gezicht aan.
“We zijn klaar wanneer we klaar zijn, Duvessa.”
Ik herinnerde me plotseling hoe ze me de eerste dag van school met mijn voornaam had aangesproken. En ik had gedacht dat ze misschien niet zou zijn als de anderen, dat ze misschien nog zou meevallen. Maar dat was niet het geval. Ze was net zo als de rest, mogelijk zelfs erger.
“En ik wil niet dat je ons nog een keer aanspreekt,” grijnsde Audrey. “Je verdient het niet.”
Ik dwong mezelf tot een pijnlijke glimlach, en negeerde de zoveelste deuk toegeworpen op mijn trots.
“Goed, maar wanneer zullen jullie klaar zijn?” vroeg ik nog eens.
Shannon zuchtte verveeld.
“Binnen een paar uurtjes,” mompelde ze uiteindelijk. “En laat ons nu met rust. Sommigen onder ons hebben een leven.”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik plaatste me traag aan de ouderwetse opmaaktafel in de hoek van de kamer. Mijn natte haren plakten op mijn gezicht, dus ik streek ze weg.
Zij hadden het verteld aan de jongens.
Zij hadden verteld dat ik een bad zou nemen.
Omdat ik tegen hen had gesproken, hen had geïrriteerd?
Mijn ogen prikten onaangenaam.
Ik kon alles aan, alles.
Maar dit ging te ver.
Overdrijven was ook een vak.
Ik had dit niet verdiend.
Met een leeg gevoel vanbinnen veegde ik mijn warme tranen weg. Zij verdienden geen tranen. Ik wou geen tranen meer verspillen. Maar ik voelde, nee, ik wist het zeker, dat het dit keer anders was. Ik huilde niet omdat ik verdriet had. Ik huilde van razernij. Diep binnenin kookte ik van woede, van onbegrensde krankzinnigheid. Assen diep begraven in mijn hart begonnen te smeulen en een indrukwekkende vuur ontstond in mijn lichaam. Ik liep naar het midden van de vuurzee in mijn bewustzijn en trok me angstvallig terug. De vlammen laaiden hoog op rondom mij, meters hoog. Ik had angst, ontzag voor het nieuwe obscure, voor het vreemde onontdekte gevoel in mijn binnenste, voor het onbetreden wezen van mijn bestaan dat toch zo bekend aanvoelde. Ik voelde me ontwaken uit een bodemloze droom, en samen met dit trok een vreselijke leed door heel mijn lijf. En zo abrupt als de onverklaarbare gewaarwording was gekomen, verdween het weer.
Ik staarde kalm in de spiegel.
Twee donkerbruine ogen staarden met een ijzige blik terug. Deze blik sneed door heel mijn lichaam. Het was zo gevoelloos, zo zonder emotie, dat ik er een akelig gevoel bij kreeg. Toch zou niemand kunnen ontkennen dat deze koude blik respect afdwong.
Ik kon opmerkelijk helder nadenken. Mijn gedachten dwaalden verdwaasd in het rond, tot ik weer aan het voorval van vanavond moest denken.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“…Vetzak…”
“…Hey, wacht eens, waar is vetzak…”
“…We waren hier toch voor mengeling? Ze is er blijkbaar niet…”
“…Zwijg, we mogen de dame zich niet laten vervelen, dat is onbeleefd, gozer…”
“…Hey, wacht eens. Ik heb haar nog nooit gezien hier. Zit ze wel in Zwadderich…”
“…Hola! En wie ben jij, señorita…”
“…Sorry…”
“…Vergeef ons. W-we zochten naar iemand anders. Sorry voor het… het storen en zo…”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ze hadden inderdaad naar mij gezocht, en ik kon er niet aan denken wat er gebeurd zou zijn als ze mij hadden gevonden.
Wacht eens.
Ik was toch gewoon daar geweest? Ze hadden mij toch gevonden?
Ik pijnigde mijn hersenen om de gebeurtenissen opnieuw te laten afspelen in mijn hoofd. Ik begreep het niet. Ik begreep het echt niet.
“…Hola! En wie ben jij, señorita…”
Niemand die goed bij zijn verstand was, zou deze zin tegen mij durven uitspreken. Dat hoorde gewoon niet zo te zijn. Dat was een feit, net zoals één plus één twee was. Ze hadden mij blijkbaar niet gezien als mijzelf, hoe vaag dat ook was.
Wie hadden ze dan gezien?
Was ik niet ik geweest?
Alle vaagheid op een stokje! Wat was ik aan het denken? Natuurlijk was ik ‘ik’. Voor de zekerheid wierp ik een blik op de spiegel. Ik zag mezelf. Logisch.
Ik jammerde.
Alsof alles wat ze tot nu toe gedaan hadden niet genoeg was geweest, hadden ze me een hoofdpijn bezorgd, erger dan de vorige. Het was waarschijnlijk weer een ziekelijk spelletje dat ze hadden bedacht om mij te jennen. Het was hen gelukt, want ik was oprecht verbluft. Wat konden ze goed acteren. Wat kon Jonathan goed acteren. Hij had gebloosd op commando, touché voor hem. Het had zo echt geleken. Dat zou ik niet zo snel kunnen. Ik begreep alleen niet de bedoeling van heel het treurspelletje. Waarom veinzen dat ze iemand anders zagen in mijn plaats? Ik bedoel, ik nam aan dat ik genoeg materie gaf tot treiteren.
Ik zuchtte gefrustreerd.
Ik wou me niet eens inbeelden wat de volgende dag voor me in petto zou hebben.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik opende mijn ogen en riskeerde het om even naar het bed van Shannon te kijken.
Leeg.
Ik wierp daarna gehaast een blik op de slaapplaats van Audrey.
Onbezet.
Uiteindelijk gooide ik het zachte donsdeken van me af, en stond op. Al mijn spieren protesteerden problematisch. Ik voelde me zo uitgeput, en ik wist niet eens waarom. Ik strompelde een paar stappen vooruit, gevaarlijk naar links en rechts bengelend.
‘Je gaat me toch niet zeggen dat je bent vergeten hoe je recht moet lopen op je benen?’ zei het sarcastische stemmetje in mijn hoofd spottend.
Ik smakte met heel mijn lichaam hard tegen de vloer.
What the…?
Oke, bewegen was voor mij moeilijker dan voor anderen, maar dit was gewoon extreem. Mijn lichaam wilde gewoon niet meewerken. Had iemand een nieuwe spreuk op mij uitgeprobeerd? Ik verbeet de pijn en uiteindelijk slaagde ik erin op te staan. Een paar seconden bleef ik zo staan, in dezelfde houding, zonder me te verroeren, zonder te ademen. Toen ik er uiteindelijk van overtuigd was dat ik mezelf weer in de hand zou hebben, begaf ik me naar beneden om te ontbijten.
Ik bleef staan voor de ingang van de Grote Zaal. Ik zette een kleine stap vooruit, en moest al mijn vastberadenheid gebruiken om niet terug te rennen naar mijn slaapkamer, mezelf in een bolletje op te rollen op mijn bed, en te verdrinken in mijn zelfmedelijden.
Ik schuifelde nog een stapje naar voren.
Ik probeerde me geestelijk voor te bereiden voor wat komen ging, voor zoverre dat mogelijk was.
Zouden ze me uitlachen?
Het uitproesten op het moment dat ik de zaal binnentrad?
Verbeten zette ik de laatste stap.
Ik kneep mijn ogen lichtjes dicht toen de deuren openzwaaiden, klaar om alles te negeren, alle opmerkingen links te laten liggen die naar me toe geslingerd zouden worden, klaar om de sarrende stemmen te uit te schakelen in mijn hoofd.
Maar er gebeurde niets.
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen en staarde naar de tafel van Zwadderich waar iedereen zwijgzaam aan het ontbijten was.
Z-ze deden niets?
Ze keken niet eens mijn richting uit?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Er klinken zoete klanken
Gedragen door de wind
Die zorgen dat ik langzaam
Verloren krachten hervind
Wie had kunnen denken
Het simpelste gebaar
Maakt alles zacht en teder
En mijn hart onbreekbaar
Achter torenhoge wolken
Doorbreekt een zachte gloed
Als een vreugdevolle belofte
Alles wordt weer zoals het moet
Langzaam breekt de zon door
En komt het licht weer dichtbij
Ik weet waar de vreugde was gebleven
Verborgen, heel diep in mij |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 17:45; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Di Okt 09, 2007 19:03 |
|
H o o f d s t u k A c h t
“Een Staalharde Pantser”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik zuchtte stil, er op lettend dat niemand aan tafel het zou horen. Het was een opgeluchte zucht geweest. Het was precies hoe ik me voelde.
Bij het zien van Audrey en Shannon had ik de impuls gehad hen daar, aan tafel, terwijl ze vrolijk aan het ratelen waren over alles en nog wat, te overweldigen met de ergste vloeken die ik uit mijn toverstok kon oproepen. Ik wou dat ze spijt zouden hebben van wat ze me hadden gelapt. En de rest. Al de jongens van het zevende jaar. Zij moesten ook boeten. Met een gepijnigde blik keek ik naar mijn ontbijtgranen. Jonathan. Hij ook. Het was niet omdat ik toevallig zijn naam kende, dat hij niet zou moeten opdraaien voor zijn fouten.
Ik voelde me beter.
Ik wist niet hoe, ik wist niet waarom, ik wist alleen dat ik een kracht door mijn aderen voelde vloeien die vóór gisteren niet had bestaan.
Gisteren.
Gisteren riep verschillende vraagtekens op.
Hoewel ik revanche wou nemen –
Is dat niet een beetje overdreven?
Ik dacht na.
Ik dacht na over alles.
Alles wat ik tot nu toe had meegemaakt.
En ik wist dat ik niet zou kunnen overdrijven. Niets wat ik kon doen, zou hun daden kunnen overtreffen.
Hoewel ik revanche wou nemen, op eender welk manier ook –
“Duvessa, ik vroeg jou wat.”
Shannon keek me koel aan. Haar helderblauwe ogen stonden op onweer.
“Ik zei,” zei ze kil, “ik vroeg jou wat.”
O jee.
Wat had ik nu weer gedaan?
Ik keek op, maar ik antwoordde niet, en dat was een fonkelnieuw gebeuren. Even voelde ik me trots op mezelf. De nietige sensatie van behaalde triomf verdween al gauw toen Audrey zich op een of ander manier in de onplezierige monoloog van Shannon mengde.
“Oke, Duvessa. Weet je nog, gisteren, dat ik zei dat je niet tegen ons mocht praten?”
Haar smoel stond me niet aan.
Een bitter gevoel maakte zich van mij meester.
Ze denkt dat ik niet met hen praat omdat ik niet van hen tegen hen mag praten.
Was dat zo?
Dat is niet zo.
Ik praat niet omdat ik niet wil praten.
“Nou, ik geef je nu toestemming,” verklaarde Audrey met een plagerige stem, “om met Shannon en mij te praten. Dit geldt echter maar voor vijf minuten,” voegde ze er haastig aan toe, alsof ze duidelijk wou dat hier geen misverstand in mocht bestaan. Er klonk gelach van de buren aan tafel.
Fok you, Audrey.
“Ik vroeg of je gisteren een vriendin op ons kamer op bezoek had,” zei Shannon.
Vaagheid heerst.
Ik schudde na een paar seconden ontkennend mijn hoofd.
“Hmm... Vreemd,” mompelde ze.
Inderdaad, vreemd. Vreemde vraag.
“Anyway,” zei Audrey weer, “vanaf nu mag je geen vriendinnen – of vrienden – binnenlaten in ons slaapkamer zonder dat wij daar iets van weten.” Ze kuchte eventjes, tevreden met zichzelf. Haar ogen versmalden zich.
“Begrepen?” vroeg ze luid.
Wat zou er gebeuren als ik gewoon weer weigerde te reageren?
Plotseling voelde ik een toverstok krachtig in mijn rug porren.
Zwadderaars en hun verdomde teamspirit.
Audrey knikte bemoedigend naar de jongen die naast mij zat en die nu hard met zijn toverstok in mijn rug duwde.
“Begrepen?” herhaalde ze met een flauwe grijns op haar gezicht.
Ik begreep het.
Nou, ze hoefden zich nergens zorgen over te maken.
Ik had namelijk geen vriendinnen.
Of vrienden.
Of zo.
Ha!
En zij maar denken dat ze mij kwetsten met hun merkwaardige regel die opgedoken was uit het niets. Ik grimaste tegen niemand in het bijzonder terwijl ik opstond van tafel.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ze streelde liefdevol mijn haren, steeds in hetzelfde ritme.
Hemels.
Ik voelde me tot rust komen. Wat had ik dit gevoel gemist. Ik rolde me op in een bolletje, met mijn hoofd comfortabel geplaatst op het zachte been van moeder.
“Mama, waar was je?” vroeg ik met een piepstemmetje. Ik schrok van mijn eigen stem, van hoe onvolwassen en kinderlijk deze had geklonken. “Ik was je kwijt. Ik was ongerust.”
Op het mooie gelaat van de jonge vrouw verscheen langzaamaan een glimlach. Haar ogen echter, weerspiegelden de droefheid zelve.
“Wees maar niet ongerust, Liesje,” fluisterde ze. “Ik zal altijd bij jou zijn.”
Ze staarde afwezig voor zich uit.
Ik genoot van elk moment dat ik samen met haar kon doorbrengen. Maar toch, toch moest mijn bevattingsvermogen het moment weer bederven.
Moeder is allang dood.
Ik voelde mijn klein lichaampje plotseling schokken, schokken van verdriet. Ik snikte hard.
Ik droom. Droom ik?
Ik stond langzaam op van de warme zetel, alle tijd innemend, het moment van de waarheid uitstellend. Lang keek ik mijn moeder in haar honingkleurige ogen, lang boorden mijn ogen zich in de hare, op zoek naar oprechtheid, op zoek naar een greintje zekerheid, een greintje beslistheid. Daar zou ik tevreden mee zijn geweest. Maar nee, het was niet voor mij weggelegd de pad der gelukkigen te bewandelen. Mijn moeder wendde traag haar blik af.
Ik wist het.
De pijn die ik toen voelde, de paniek in mijn lijf, er waren geen woorden die dit konden beschrijven. Het werd zwart voor mijn ogen. Net op het moment dat ik dacht dat ik het geluk in het leven terug had hervonden, net op dat moment, nam een onbekende kracht het weer van me af en voelde ik me meer verloren dan ik me ooit had gevoeld.
“Je kunt je niet eeuwig verschuilen, Liesje,” hoorde ik in de verte de geruststellende stem van moeder. “Je bent op de goede weg. Op het einde van je zoektocht, zul je jezelf hervonden hebben. Geef nooit op. Zoek. Vind.” Haar stem stierf langzaam af. Ik opende mijn ogen, en zag een aarzeling in de hare. Ik reikte mijn kleine kinderhand naar haar uit, maar op de een of ander manier dreef moeder steeds verder van me weg. Ik strekte mijn arm nu volledig uit.
Pak me vast.
Laat me niet los.
Laat me nooit meer los.
Laat me hier niet achter.
Neem me mee, neem me alsjeblieft met je mee.
Moeder schudde stilletjes haar hoofd. “Nee, Liesje,” zei ze teder. “Tijd om los te laten.”
Ze trok zich terug, ze trok zich steeds verder terug.
Ik smeekte zoals ik nog nooit had gesmeekt in mijn leven.
“Ze is zoek,” mompelde moeder onrustig, mijn armzalige pogingen tot contact negerend. Ze maakte een meer geagiteerde indruk naarmate ze mee werd gevoerd door het obscure dat haar langzaamaan deed vervagen.
“Vind haar terug. Laat haar niet meer langer in het duister, laat warmte haar eindelijk omhelzen. Ze verdient het niet, ze verdient de straffen niet die ze zichzelf oplegt. Vind jezelf…” Haar stem klonk leeg, hol, ontroostbaar.
Ik was verblind door mijn tranen. Ik snikte ongecontroleerd.
Ik liet alles los.
Ik voelde me licht, alsof ik elk moment door het kleinste briesje omver geblazen zou kunnen worden.
Ik liet het los.
En ik zuchtte. Ik zuchtte bevrijd.
Ik opende bedroefd mijn ogen. De wind blies zachtjes troostend in mijn gezicht. Ik veegde mijn tranen weg met mijn hand.
Ik hield abrupt op in de beweging toen ik merkte dat –
Ligt het aan mij of is mijn hand kleiner?
Ik staarde geschrokken naar mijn petieterige vingers.
Ik droom nog steeds.
Ik sloot mijn ogen, en toen ik deze weer opende, waren mijn vingers terug normaal.
‘Ik heb me te veel laten meeslepen door mijn droom,’ bedacht ik. Er was geen andere verklaring voor.
Het zonlicht werd weerspiegeld op de koele wateren van de meer. Er weerklonken lachende en gierende stemmen uit de verte. Ontspannen leunde ik wat meer tegen de boom achter me. Ik was in slaap gevallen, besefte ik suf. Niet dat ik dat erg vond. Vanwaar ik zat, verscholen achter grote struiken, zou toch niemand me gezien kunnen hebben.
Het was zaterdag, ik had geen huiswerk want ik had alles voor de komende drie dagen al afgewerkt, en ik had voorlopig niets om me echt zorgen over te maken. Ik glimlachte. Ik zou een brief naar vader schrijven en daarna een goed boek lezen, want daar had ik nou eens helemaal zin in.
Een klein meisje in de verte keek me onderzoekend aan toen ik plotseling uit de struiken verscheen. Het was Gitte, besefte ik. Ik wendde mijn blik vlug af. Ik wou niet dat het arme meisje weer ruzie zou hebben met haar verachtelijke broer omwille van mij. Ik zag uit mijn ooghoeken dat ze haar arm in een opwelling had opgeheven om naar me te zwaaien, maar deze vertwijfelend terug liet zakken.
Het raakte me niet meer, niets kon me meer echt kwetsen vanaf nu. Ik had immers alles al verloren, niets meer te verliezen. Zo kwam het dat ik die dag een staalharde pantser rond mijn hart plaatste, en een ondoordringbare ommuring rond mijn bewustzijn.
De zon scheen aangenaam op mijn gezicht en verwarmde me vanbinnen terwijl ik traag slenterde naar het kasteel. Ik had alle tijd van de wereld. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 17:52; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Do Okt 11, 2007 18:04 |
|
H o o f d s t u k N e g e n
“De Slang Siste Snerend”
Look for the girl with the broken smile
Ask her if she wants to stay a while
And she will be loved
She will be loved
- Maroon 5
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Vader,
Alles gaat goed hier. Bedankt voor je vorige brief.
Wat leuk dat je gepromoveerd bent op werk! (Ook als dit betekent dat je voortaan nóg langere uren moet werken…)
Ik heb redelijke resultaten behaald op de proefwerken tot nu toe, geen zorgen.
De dagen gaan snel voorbij, en ik heb tonnen plezier met mijn vrienden!
Binnenkort mogen we naar Zweinsveld. Ik zal een magisch geschenkje voor je kopen, beloofd.
Hou je goed,
Lisbeth.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Zware grijze wolken in de lucht deden me telkens opnieuw een diepe zucht slaken. De zon was dieprood en koud, en leek zijn glans verloren te hebben. De dagen bleven dreutelen met voorbijgaan, speciaal om mij te irriteren. De lessen verliepen in een waas.
Ik voelde me niet meer schuldig. Niet voor de leugens die ik vertelde tegen mijn vader in mijn brieven, en niet voor de onwaarheden die ik vertelde tegen mezelf.
Ik vroeg me elke dag meer en meer af hoe lang een mens het zou kunnen volhouden zonder sociaal contact. De leerlingen uit mijn afdeling leken me meer te mijden dan ooit, maar het verschil was dat het me niets meer uitmaakte. Ze deden maar.
Who cares?
Mijn hart van steen gaf geen kik meer, ik voelde niet langer een steek van ergernis en verlangen wanneer ik een smoorverliefd stelletje zag. Je moet immers niet hopen op dingen die jou nooit zullen overkomen.
Who cares?
Ik dronk elke dag verschillende toverdranken in die ik zelf had gebrouwen om me te beschermen tegen afschuwelijke nachtmerries waarin ik elke keer stierf van verdriet. Om me te beschermen tegen mezelf, tegen mijn pessimistische kant.
Who cares?
Het was het enigste wat me in leven hield.
Maar ik accepteerde alles. Ik aanvaardde de duidelijke afwijzingen, want ik wist dat ik ooit wraak zou nemen.
Who cares?
Mijn leven bestond uit verdriet en pijn, uit verduren en dulden, uit afzondering en isolering, uit eenzaamheid en teruggetrokkenheid. Af en toe een klein lichtje dat werd omsingeld door duisternis, duisternis die het lichtje probeerde te verstikken in het donker. Sluw was zij, vast een trouwe Zwadderaar, haar plannen langzaam in werking zettend. Zij verjoeg immers al het hoopvolle in mij zodat zij alle ruimte had voor zichzelf. Ik vocht niet langer tegen haar, ik verwelkomde haar in mijn lichaam.
Who cares…
Ik gaf er niet meer om, maar het vlammetje in me leefde nog. Het leefde nog, het was niet gedoofd.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“En als laatste…” zuchtte professor Anderling vermoeid, terwijl ze zich probeerde te herinneren wat ze had willen zeggen. Het was altijd moeilijk om een klas gevuld met Griffoendors en Zwadderaars in toom te houden. En waarschijnlijk werd ze langzamerhand een beetje te oud voor lesgeven. Ze was een oude vrouw met een streng gezicht en een uitzonderlijk dominant karakter. Vele rimpels sierden haar gezicht en verraadden haar leeftijd. Haar priemende ogen keken altijd bars en autoritair en lieten leerlingen geen moment met rust.
“Als laatste schrijven jullie een opstel van twee rollen perkament waarin je de verschillende stappen van het worden van een Faunaut beschrijft. Indienen tegen volgende les,” vervolgde professor Anderling.
Vele kreunen van verontwaardiging klonken op met samen met deze mededeling.
“Tut tut, altijd een positieve houding hebben. Vergeet niet, herhaal je lessen elke dag, zodat je het makkelijker hebt bij de P.U.I.S.T. – examens op het einde van dit jaar.”
De bel ging, en iedereen was opgelucht. De leerlingen verzamelden hun boeken, ingewikkelde notities en ganzenveren bij elkaar en haastte zich naar de volgende les.
“Mevrouw Duvessa, kan ik u even onder vier ogen spreken?” vroeg professor Anderling, net op het moment dat ik uit het klaslokaal wou gaan. Ik draaide me om, lichtjes geschrokken door deze vraag.
“Ja, natuurlijk, professor,” mompelde ik onmiddellijk.
Professor Anderling leidde me naar haar kantoortje door een deurtje achterin het klaslokaal. Het was erg netjes en ordelijk, merkte ik op. Boeken stonden op gealfabetiseerde volgorde in de boekenrekken, en vele rollen perkament sierden haar bureau.
“Wilt u misschien iets drinken, mevrouw Duvessa?” vroeg Anderling, terwijl ze naar een stoel voor haar bureau wees, ten teken dat ik mocht plaatsnemen. Ik ging zitten en schudde mijn hoofd. Nieuwsgierig naar wat de professor zou zeggen, keek ik haar verwachtingsvol in de ogen.
“Mevrouw Duvessa, u weet dat u voor het vak Transformatie de beste leerlinge van uw jaar bent,” zei Anderling, haar strenge ogen verzachtten een beetje en ze keek me fier aan.
Dat was zo. Maar dat gold dan ook alleen maar voor Transformatie, van de rest van de vakken begreep ik even weinig als de rest dat deed. Ik knikte dus van ja.
“Ik wil dat u bijles geeft aan iemand van uw jaar,” zei Anderling prompt. “De leerling in kwestie heeft wat persoonlijke problemen meegemaakt in het begin van het jaar, en heeft daardoor het vak een beetje verwaarloost de laatste weken. U weet hoe dat gaat bij Transformatie; als je de trein mist, is het deksels moeilijk om deze terug in te halen. En ik wil persoonlijk dat elke leerling die mijn klassen volgt, uiteindelijk zijn of haar P.U.I.S.T. voor het vak behaalt.”
Ik?
Bijles geven?
…Ik?
Ik onderdrukte mijn verwarde gevoelens en knikte weer begrijpend.
“Wie is ze?” vroeg ik benieuwd.
“Het is geen ‘zij’, mevrouw Duvessa, het is een ‘hij’. En u hebt geluk, jullie zitten in dezelfde afdeling. Kent u Gawlik?”
Ik schudde mijn hoofd.
“Gawlik. Jonathan Gawlik,” verduidelijkte Anderling.
Ja, die ken ik.
Ik kon de grijns die plotseling op mijn gezicht verscheen maar niet bedwingen.
Yeah right. Alsof Jonathan dat ooit zou accepteren. Hij zou liever zijn eigen leven beëindigen dan dit alles aanvaarden.
“Weet hij al iets over de regelingen?” vroeg ik geïnteresseerd.
“Nee, ik hoopte dat u dat aan hem zou melden,” zei Anderling. Haar ogen keken me nieuwsgierig aan, zich afvragend waarom ik maar moeilijk mijn lach in kon houden.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Met een triomfantelijk gevoel haastte ik me naar mijn volgende les. Ik overhandigde het briefje dat Anderling in mijn handen had gedrukt aan de professor en ging vlug zitten. Een paar leerlingen keken verveeld omdat ik was komen opdagen. Maar ik kon alleen maar grinniken in mezelf.
De jongen die al jaren mijn leven zuur heeft gemaakt samen met zijn vrienden.
Diezelfde jongen.
Hij.
Hij heeft mijn hulp nodig.
En het beste was dat hij het moest accepteren; hij had niet echt een keuze, wilde hij slagen.
De Zwadderaar in mij grijnsde sluw, eindelijk lichtjes zegevierend.
Nadat de lessen waren afgelopen voor die dag, ging ik voor de eerste keer sinds weken niet onmiddellijk naar de slaapvertrekken om me op te sluiten voor de buitenwereld. Ik ging zitten op een zwartleren fauteuil in de leerlingenkamer en staarde afwezig in het gezellig wakkerend haardvuur dat donkere schaduwen schiep die over de muren dwaalden.
In het begin had het een prachtig voorstel van Anderling geleken, maar nu ik er bij nadacht leek het toch niet meer zo aantrekkelijk als een paar uur geleden.
Jonathan zou mijn gezelschap moeten leren voorduren, akkoord.
Maar gold datzelfde ook niet voor mij?
En waar moest ik in Merlijns naam de moed vinden om hem aan te spreken waar iedereen bij stond?
Na het accident in de badkamer had ik een week lang elke vrije adempauze die ik had in de bibliotheek doorgebracht, omdat het voorval zich steeds weer in mijn hoofd afspeelde wanneer ik iemand uit mijn jaar zag. Ik was ook nijdig omdat ik het gewoon niet begreep. Ik begreep niet waarom er na de ondernemingen van de jongens geen plagerijen hadden gevolgd. Ze deden alsof het nooit had plaatsgevonden. Ik werd er elke dag venijniger van omdat het voelde alsof er elk moment een orkaan kon losbreken, en ik uitzichtloos aan het afwachten was tot dat zou gebeuren.
Plotseling twijfelde ik er aan of ik Jonathan eigenlijk wel durfde vertellen over wat Anderling had verteld. Hij zou me vast en zeker vervloeken en daarna gaan pochen bij zijn vrienden om mij uit te lachen. Omdat ik had gedacht dat hij ooit ook maar één seconde langer bij mij zou doorbrengen dan het minst noodzakelijke.
Ik zie het al helemaal voor me.
Maar alweer voelde ik alles botsen tegen de bescherming die ik rond mezelf had geplaatst. Ik praatte me een uur lang dapperheid en flinkheid in, en toen Jonathan uiteindelijk in de leerlingenkamer verscheen, vergezeld door zijn hatelijke vriendengroepje, was ik er klaar voor.
Ik liep met grote passen naar hem toe, nog voor hij goed en wel binnen de leerlingenkamer was. Ik merkte dat iedereen plots zijn of haar aandacht op mij vestigde, omdat het namelijk veel interessanter was om naar een fiasco te kijken en mensen uit te lachen, dan huiswerk maken. Jonathan stopte abrupt in het midden van zijn zin en keek met een fronsend gezicht mijn richting uit. Ik stond minstens een meter van hem af, en vroeg me verwonderd af waarom ik nog niet was vervloekt door de eerste beste idioot met een serieus gebrek aan humor.
Ik schraapte mijn keel.
Je kunt het, meisje.
Je kunt tegen iemand in het openbaar praten terwijl iedereen gretig het gesprek probeert te volgen en alle negatieve aandacht op jou is gefixeerd op het moment.
Leve het sarcastische stemmetje in mijn hoofd.
“Jona – Gawlik, kan ik je even spreken?” vroeg ik. “…Alleen?”
Verdomme.
Mijn stem had schril en onzeker geklonken.
Onmiddellijk klonken er loeiende geluiden op, opnieuw, van idioten zonder gevoel voor humor.
Ze denken vast dat ik hem mijn eeuwige passionele liefde ga verklaren.
Ik negeerde ze want ik was erger gewend, maar daar had Jonathan het moeilijker mee, merkte ik aandachtig op. Hij bloosde furieus en hield zijn masker van kalmheid met veel moeite op zijn gezicht.
Oh, de schaamte.
De schaamte die hij op dit moment moest voelen. Ik voelde werkelijk met hem mee. Ik bedoel, publiekelijk aangesproken worden door de Lelijkheidprinses zelve, kon zijn geduchte reputatie dat wel aan?
Ik verwachtte half en half dat hij me ofwel zou negeren, of dat hij me af zou kraken. Ik durfde hem, en niemand die naast hem stond, aan te kijken en had al mijn aandacht gevestigd op mijn voeten. Toen ik na een paar seconden van doodse stilte mijn hoofd verwachtend ophief, had Jonathan zijn arm agressief geheven, en gebaarde venijnig naar zijn vrienden.
“Zwijg eens eventjes, stelletje idioten,” siste hij vinnig. Zijn groene ogen met bruine spikkeltjes versmalden zich onaangenaam. Hij streek onhandig een pluk donkerbruin haar uit zijn gezicht en staarde me aan.
“Ik luister,” zei hij luid. Iedereen gaapte hem aan, alsof hij zojuist iemand had vermoord met een Onvergeeflijke Vloek. Ik wist niet wat ik ervan moest denken.
Doodse stilte in de leerlingenkamer.
“Grapje,” fluisterde hij daarna vals. “Waarom zou ik luisteren naar een mengeling, laat staan naar jou, Duvessa?”
Kalmeer, Lisbeth.
De Zwadderaars durfden terug adem te halen na de grote shock, en de meesten keken schamper mijn richting uit.
Gewoon blijven ademen.
“En ik zou ook niet naar je luisteren, ook al had je geen modder door je aders stromen. Ik luister namelijk alleen naar het andere geslacht als deze mij wat uitzicht biedt en op zijn minst een beetje interesseert,” ging Jonathan verder terwijl hij onverschillig zijn schouders ophaalde.
Adem in, adem uit.
Ik voelde het, ik voelde gewoon hoe mijn wangen dieprood werden. Toch kon ik nog merkwaardig helder nadenken, wat uitzonderlijk was. Normaal gezien panikeerde ik altijd. Waarom had ik ook alweer getracht met hem te converseren?
Het was voor zijn eigen goed, stomme idioot dat hij was.
Nou, dan niet.
Hij kon het op zijn buik gaan schrijven.
Geen bijles.
Punt.
Ondanks alles, alle vernederingen en gekke bekken trekkende mensen, knikte ik hartelijk naar Jonathan en zijn vrienden. Ik zag hoe Jonathan verbaasd naar mij keek.
Hij had me willen beledigen?
Hij wilde dat ik in tranen zou uitbarsten?
Ik zou hem moeten teleurstellen. Hij zou met veel beter moeten komen om dát effect nog te kunnen bereiken, want ik had namelijk meer dramatische dingen in mijn leven meegemaakt die wat meer inhielden dan alleen maar een rake opmerking op mijn rampzalige figuur.
Waarvan ik trouwens zelf ook wel van wist dat het fataal was.
Hij vertelde oud nieuws.
“Het spijt me,” fluisterde ik glimlachend. “Het spijt me dat ik je uitzicht heb geruïneerd.” In zijn ogen bemerkte ik een blik gevuld met woede, terwijl zijn vrienden achterdochtig probeerden te achterhalen waarom ik helemaal niet beledigd leek te zijn. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 18:01; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Za Okt 13, 2007 9:42 |
|
H o o f d s t u k T i e n
“Tik Tak”
Standing tall with head down
Your eyes remain unseen
And with snakes writhing in your blood
The room is filled with silent screams
The brambles cling tightly to your hair
As the thorns grow on your skin
Flames seep through the open mouth
As the fire grows from within
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Wat moet ik doen?
Ik wist niet echt wat te doen.
Ik bleef daar maar gewoontjes staan voor hén, in het openbaar. Zo kwetsbaar, oh, zo kwetsbaar. Daarna brachten mijn benen me op automatische piloot terug naar de zetel dicht bij het haardvuur en voelde ik me terug tot rust komen.
Na een paar minuten hield het staren op, het hield eindelijk op.
Ik wilde zo graag mijn handen voor mijn gezicht slaan van gêne.
Niet doen, iedereen zal zien dat je zwak bent.
Maar dat wisten ze al van mij, dus waarom nog doen alsof het me iets kon schelen?
‘Het kan je niets schelen, ik weet het wel, je geeft er niet om, echt niet,’ probeerde het stemmetje in mijn hoofd mij te sussen. ‘Maar doe het toch maar niet.’
Vervloekt zij het beetje gevoel voor logica dat ik bezit.
Toch luisterde ik, ik gehoorzaamde want het was de enige vorm van zelfverzekerdheid dat ik nog had.
Mijn ijskoude hart.
Want hoewel ik me sterk had gehouden terwijl ik in het middelpunt van aandacht had gestaan, voelde ik me alles behalve dát.
Excuseer, maar zó snel kan een mens niet veranderen. Het gaat beetje bij beetje, en ook ik leerde eindelijk, hetzij angstaanjagend traag, mijn reflexen – die meestal inhielden dat ik meisjesachtig gillend en met een hysterische blik in mijn ogen weg moest rennen van de moeilijkheden in het leven – te negeren.
Het was altijd redelijk stil in de leerlingenkamer, want Zwadderaars wisten van elkaar dat ze zich niet moesten proberen in te laten met de problemen van d’ander. Hemeltje, nee, ze hadden zelf wel genoeg problemen, in gedachten houdend dat de ouders van het merendeel ex-dooddoeners waren en ze al een overdosis van drama en pijn te verwerken hadden gekregen in hun kindertijd. Maar vandaag ging het beetje gefluister en gelach dat toch altijd aanwezig was, mij totaal voorbij.
Ik wist niet waarop ik wachtte, ik wist alleen dat ik niet naar mijn slaapkamer wou gaan. Daar zou ik me opnieuw alleen voelen en dat wilde ik niet meer, niet opnieuw. Hoewel er hier niemand tegen me praatte, waren er toch nog mensen om me heen. Mensen die me minachtten. Maar het bleven mensen, en het hielp me. Het hielp me in orde en normaal voelen, al was het maar voor eventjes.
De leerlingen dwaalden per bosjes van twee of drie af naar hun kamers.
De klok boven het haardvuur dat nu bijna gedoofd was en een serieuze inspanning deed om toch maar te blijven branden, tikte vervelend bij elke seconde. Het weerklonk steeds luider en luider naarmate de leerlingenkamer leger en leger werd.
Tik.
Stilte.
Tik.
Ik bleef alleen over in de leerlingenkamer.
Tik.
Ik zuchtte gefrustreerd.
Tik.
Ik wou net opstaan om te gaan slapen – ik kon mijn oogleden maar met moeite openhouden – toen ik voetstappen achter me hoorde.
Tak?
Ik bleef bevroren zitten, verroerde me niet, stopte met ademhalen.
Iemand plofte naast me neer. Ik draaide langzaam mijn hoofd opzij naar rechts. Het haardvuur gaf net genoeg licht af, net genoeg om zijn gezicht te herkennen.
Gawlik.
Ik voelde plotselinge razernij naar mijn hoofd stijgen.
Misschien…
Misschien kon ik hem wel aan nu hij alleen was?
Zou ik hem vervloeken?
K-kon ik?
Maar ik deed het niet, want ik was te nieuwsgierig naar waarom Jonathan uiteindelijk toch was komen opdagen en er zelf voor had gekozen in mijn gezelschap te verkeren.
“Vertel. Wat was er zo belangrijk dat je het riskeerde vervloekt te worden door al mijn vrienden?” vroeg Jonathan plots bars.
Ik merkte onbewust de donkere wallen onder zijn ogen op. Hij zag er moe uit. Ontzettend moe. Het leek wel alsof hij een masker van zijn gezicht had verwijderd. Zijn groene ogen keken me wanstaltig aan.
“Staar me niet zo aan, dikkop! Vertel!”
Ik grinnikte lichtjes omdat ik hem had geïrriteerd en hij blijkbaar echt wilde weten wat ik hem had willen zeggen.
“Anderling,” zei ik simpeltjes. “Ze wil dat je bijles krijgt. Transfiguratie.” Mijn stem klonk dit keer wat stabieler, merkte ik trots op, en ik was er ook in geslaagd mijn zinnen zo kort mogelijk te maken.
Hij streek gefrustreerd een hand door zijn kastanjebruine haren.
“En jij gaat me bijles geven?”
Zijn stem had niet schamper geklonken, niet beschuldigend, niet verachtend, en helemaal niet hatelijk.
In tegendeel, het klonk een beetje – zou het kunnen? – een beetje kwetsbaar en ongewapend.
Ik knikte, maar was niet zeker of hij het zag. Het was immers donker. Ik staarde bedwelmd in de haard. Ik keek eventjes opzij, zag dat Jonathan hetzelfde deed. Hij had een norse uitdrukking op zijn gezicht, maar keek begrijpend.
Waarom zwijgt hij?
Waarom zegt hij niet dat hij nooit zou aanvaarden dat hij les zou krijgen van een mengeling?
Waarom laat hij zijn schouders hangen, kijkt hij niet zo arrogant als hij altijd doet?
Waarom zegt hij niet dat ik op moet rotten?
“Ik ga maar,” mompelde ik wrang. Hij was het misschien vergeten, de woorden die hij een paar uur geleden op mij had gespuugd, maar ik niet. Integendeel, ik herinnerde me elk detail nog. Elke beledigende seconde.
“Ik zou namelijk niet willen dat je permanent verblind werd omdat je te lang naar me keek.”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De volgende dag had Anderling gevraagd wat de reactie van Gawlik was geweest. En ik had niets verteld, niets over de vernedering. Ik had alleen gemompeld dat hij heel erg blij was met mijn hulp en uitkeek naar onze lessen samen. Anderling had me met een merkwaardige blik die ik niet meteen had kunnen thuisbrengen in haar ogen aangekeken. Nou ja, ik was niet erg goed in liegen. Ik liet mijn schouders lichtjes hangen. Anderling was wijs, wijzer dan ik had gedacht. Want ze had gezwegen, hoewel ik voelde dat ze iets bemoedigend had willen zeggen. Ze had geweten dat het soms beter is om gewoon te zwijgen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik kneep mijn ogen dicht.
Kon mijn dag nog slechter verlopen zijn?
Urgh, ik kreeg niet eens de kans om in slaap te vallen, dankzij Shannon en Audrey. Ze dachten dat ik allang in dromenland verkeerde.
Het land der nachtmerries, bestaat die ook?
Wat dus niet het geval was.
Hoe kon ik, wanneer ze al uren aan het roddelen waren over van alles en nog wat?
Ik was te weetgraag om niet te luisteren, en hoewel het een wanhopig gebaar was, luistervinkte ik dus naar wat ze elkaar te vertellen hadden. Ze wisten veel over leerlingen. Erg veel. Soms té veel.
Ik opende een van mijn ogen lichtjes, zodat ik een vervaagd beeld van Shannon kon zien. Ze had haar armen over elkaar geslagen en leunde met haar rug op haar kussen. Audrey zat in kleermakerszit aan haar voeteinde op hetzelfde bed.
“Ik zweer je, de manier waarop ik voel dat hij naar me kijkt…” zei Audrey met een dromerige blik in haar ogen. Shannon keek chagrijnig naar haar vriendin.
“Hij kijkt niet naar jou, hij kijkt naar geen enkel meisje de laatste tijd. Hij staart alleen maar met lege ogen in het rond. Net als zijn vriend, Gawlik. Ze verkeren al in die vage toestand sinds het begin van het schooljaar, die twee,” zei ze hoofdschuddend.
“Mmmh,” mompelde Audrey gekwetst. “Jij weet niet waar je het over hebt. Hij praat wel degelijk tegen me.”
“Hij praat tegen je,” herhaalde Shannon schamper.
Audrey schoot haar vriendin een dreigende blik toe.
“Ja, als hij iets niet begrijpt van Toverdranken… Of als hij roddels wil weten over iemand, roddels die hij nodig heeft. En we praten ook soms over hem en zijn vrienden en zo,” besloot Audrey.
Shannon had een hand over haar mond gedrukt, en veinsde een geshockeerde uitdrukking op haar gezicht.
“Wel wel, ook over hem en zijn vrienden zeg je?”
“Uhuh,” Audrey grijnsde naar zijn vriendin. Afwachtend. Kalm.
Een paar seconden bleef het stil.
Ik merkte dat ik mijn adem nu al een poosje inhield.
En plotseling graaide Shannon naar haar kussen en gooide het naar Audrey.
“Aargh, waar wacht je op? Zeg het, nu! En grijns niet zo maniakaal, jij vuile slet!”
Audrey leek helemaal niet gekwetst door het woordgebruik van Shannon.
“Maar hij wil eigenlijk dat ik het aan niemand –” Audrey stopte in het midden van haar zin en keek met grote ogen naar het tweede kussen dat dreigde haar kant op te vliegen.
“Oke, djeez, ik zal het vertellen,” zei ze vlug.
Mijn neus jeukte. Zo verschrikkelijk.
“Hij vertelde me bijvoorbeeld dat Gawlik geaccepteerd heeft om bijles te krijgen voor Transfiguratie door –” en ze knikte vlug mijn richting uit, “door mengeling,” zei ze met grote groene ogen die vol walging naar mijn bed staarden.
Mijn ogen begonnen te tranen, ik kon het nu niet langer tegenhouden.
“Iewl!” riep Shannon uit.
Zo’n jeuk!
Maar ik mocht niet…
Audrey bracht een vinger waarschuwend naar haar mond en maakte een sissend geluid. Shannon haalde slechts haar schouders op.
“Maar zeg eens,” grijnsde ze weer. “Hij heeft dit allemaal tegen jou verteld? Persoonlijk? Onder vier ogen?”
Audrey zuchtte geïrriteerd.
“Nou, um, misschien niet zo erg persoonlijk,” murmelde ze in één adem.
Ik mocht niet…
“Biecht op, en u zult vergeven worden voor uw leugens,” Shannon keek haar vriendin streng aan.
Ik mocht niet…
“Tsk, oké dan. Ik hoorde hem praten met Gawlik en ik heb hen – een soort van – afgeluisterd. Die oren van Tovertweelings Topfopshop zijn donders handig."
“…Hatsjoe!”
Beide vriendinnen vielen geschrokken van het bed af. Audrey keek vlug naar links en rechts, zichzelf verzekerend dat niemand haar had gezien, terwijl Shannon met een verdachte blik naar mijn bed keek. Ik kneep snel mijn ogen toe, en slipte terug in mijn rol van het slapende meisje. Ik voelde dat ze nu beiden voor mijn bed stonden.
“Hey, um, Audrey?” vroeg Shannon onzeker.
“Ja?”
“Zie jij wat ik zie?”
“Uhuh, I think so.”
“Oh, um, oké,” hoorde ik Shannon opgelucht zeggen. “Dussehm… Waarom in hemelsnaam heeft Duvessa plotseling groen haar?”
Huh?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Stomme trutten.
Ik wist het wel.
Zie je wel, ik had helemaal geen groen haar.
Ofwel waren ze gewoon blind, ofwel wisten ze dat ik wakker was en ik niet zou kunnen slapen omdat ik zou denken dat iemand ervoor had gezorgd dat mijn haren er groen uitzagen.
Ik staarde gefixeerd in de spiegel, en besefte weer eens dat ik haatte hoe ik eruit zag. Mijn haar, daar ging ik niet eens over beginnen. En ik zou ook geen poging doen het in model te krijgen, dat had ik jaren geleden al opgegeven. Trouwens, wat zou het in hemelsnaam uitmaken of mijn haar er goed uitzag? Niemand zou het toch merken, met mijn lichaam dat ieders uitzicht verpestte. Ik mocht mezelf niet eens, geen wonder dat anderen dat ook niet deden.
Een getik op het venster deed me ontwaken uit mijn trance. Ik keek traag op, en zag een klein grijsbruin uiltje tegen het raam botsen. Ik haastte me om het dingetje binnen te laten. Ik zocht naar een paar uilenvelletjes als beloning maar ik vond niets dat ik de uil kon geven.
O nee.
Zelfs een klein uiltje kon teleurgesteld naar mij kijken.
Ik bevrijdde de brief dat aan de linkerpoot van het arrogante dingetje was gebonden.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Wij willen jou helpen met de assistentie die jij nodig hebt.
Maar wij hebben de hoop dat je ooit je hart zal luchten.
En dat je ooit jezelf laat zien.
En tot die tijd wacht we, we wachten geduldig totdat jij eindelijk jezelf kan zijn.
Weldra is het tijd.
T. der T.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik was niet geamuseerd.
Helemaal niet.
Wat voor een grapjas dacht dat het grappig was om een zodanig vage brief te zenden?
Oh, nou. Ha. Ha.
Ik frommelde boos het stukje perkament op tot een klein bolletje en smeet het onder mijn bed. Daarna slenterde ik naar beneden voor het ontbijt, want ik kon mijn knorrende maag niet langer verwaarlozen. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 18:11; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Okt 19, 2007 20:43 |
|
H o o f d s t u k E l f
“Pijnlijke Afwachting”
Secrets kept,
Secrets told,
Secrets kept that may unfold.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik wachtte ongeduldig.
Uitzonderlijk verveeld kraste ik een paar zinloze strepen met mijn ganzenveer op de donkere houten tafel. Ik had twee bureaus tegen elkaar geschoven en er twee stoelen rond geplaatst. Ik wierp een blik op de klok. Ik zuchtte, en stond aarzelend op. Net op dat moment opende iemand de deur van het verlaten klaslokaal waar ik me op dit moment in bevond.
Hij is uiteindelijk toch komen opdagen?
Ik staarde hem een paar seconden afwegend aan, voor ik me weer traag liet zakken op mijn stoel, die ongewild protesterende geluiden maakte door het gewicht.
Hij had zijn Zwerkbal uniform nog aan, zijn gezicht en handen waren modderig, en het puntje van zijn neus zag er lichtjes roze uit. Ik weigerde als eerste iets te zeggen, aangezien hij degene was die een uur te laat was. Ik wist niet eens waarom ik in hemelsnaam was blijven wachten op hem.
Ik negeerde hem. Of, beter gezegd, ik probeerde.
Over absurde situaties gesproken.
Hij bleef onzeker voor het tafeltje staan.
‘Ga dan zitten, idioot.’
“Hey,” mompelde Jonathan, voor hij zich neerzette op de stoel voor de mijne. Ik keek voor de zoveelste keer op de klok.
62 minuten. Zo lang heb ik op hem gewacht, omdat ik een goedgelovige naïeveling ben.
“Um, ik weet dat ik een beetje te laat ben…”
‘Stop. Ik hoef je uitvluchten niet te horen. Ik begrijp waarom je liever overal anders zou willen zijn dan hier, echt.’
Ik knikte lichtjes. Zou hij zich excuseren? Algauw merkte ik dat hij dat niet van plan was. Hij had zijn handen nonchalant in zijn zakken gestoken, ondersteunde met zijn linkerhand zijn hoofd, en schetste over het algemeen het beeld van een zeer verveeld iemand. De stilte werd voor mij steeds ondraaglijker. Ik besloot de knoop door te hakken.
“Ik moet eerst weten hoe ver je gevorderd bent met Transfiguratie voor we verder kunnen,” zei ik. Ik liet mijn ogen dwalen over de boeken voor me op tafel, over mijn ganzenveer, over mijn handen… maar ik weigerde op te kijken.
“Ja, dat begrijp ik.”
“Dus ik heb een paar opdrachten voor je,” ik schoof hem een perkamenten rol voor. “Deze vragen moet je invullen, daarna zal ik het resultaat beoordelen.”
Ik durfde eindelijk terug in zijn ogen te kijken. Hij keek vol ongeloof naar het perkament.
“Je bent serieus?” vroeg hij met een spottende stem. “Waarom kun je niet gewoon testen hoe slecht ik ben in Transfiguratie in praktijk?”
Ik keek hem boos aan, maar daar leek hij zicht niets van aan te trekken. In zijn ogen merkte ik iets op wat ik voordien niet had opgemerkt. Ik had het mis. Hij droeg wel degelijk afkeer en nijd in zijn hart jegens mij, ik kon het gewoon aflezen. Precies achter de plek onder de gemene flikkering in zijn groenbruine ogen. Dat maakte hem net zoals de rest.
“Omdat ik op deze manier preciezere resultaten kan aflezen.”
‘Omdat je 62 minuten te laat bent, en omdat ik jou net zo hard haat als jij mij.’
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het was toen, de eerste keer dat we samen kwamen voor Gawliks eerste les, dat ik het gevoel kreeg dat we een afspraak maakten zonder woorden te gebruiken. Binnen de muren van het klaslokaal was ik degene die lesgaf en hij degene die bijleerde, en een klein beetje moeite deed om op te letten. Buiten de muren waren we vijanden, tegenstanders. Was hij van de tegenpartij.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Terwijl professor Bewanderon een uitzonderlijk complexe spreuk probeerde uit te leggen die inhield dat je een magische barrière plaatste over de bron van je magie, zodat duistere tovenaars niet van je krachten af konden tappen, werkten mijn hersenen met plezier overuren om me bezig te houden met een stroom van gedachten.
Het was een foute zet geweest.
Ik had zo’n verschrikkelijke spijt, zo’n ontzettend wroeging omdat ik Anderlings aanbod zo gedachteloos had geaccepteerd.
De meeste vakken verliepen zoals normaal. Ik begreep steeds minder en minder van de leerstof. En in de tijd dat ik mijn tijd gebruikt zou kunnen hebben om mezelf uit mijn sleur te halen, probeerde ik Gawlik wat bij te leren over de grondbeginselen van Transfiguratie.
Ook dat ging niet zoals gepland. Goed zijn in iets, betekende niet meteen dat je ook kon uitleggen wáárom je precies die specifieke stokbeweging, of karakteristiek gedachte, of tekenende spreuk moest gebruiken. Daar was ik al snel genoeg achter gekomen.
Zo kwam het dat ik radeloos probeerde mijn lessen op voorhand voor te bereiden, wilde ik niet voor schut staan voor Jonathan, probeerde ten minste iets meer dan niets te kunnen begrijpen van de rest van mijn vakken, en mijn best deed ondertussen niet het loodje te leggen door alle spanning dat er momenteel heerste tussen mij en de andere Zwadderaars.
Jawel, het lot was een twistzieke gedaante. Een week geleden zouden mijn afdelingsgenoten me genegeerd hebben, ontkend hebben dat ze wisten wie, of beter gezegd, wat ik was. Echter nu, waren de tijden volledig gekeerd.
Zwadderaars hielden van verstoppertje spelen, had ik al snel begrepen. Achter elke standbeeld, in elke donkere verlaten gang, eigenlijk een beetje overal sinds de geheime gangen niet echt geheim waren voor de Zwadderaars, school er gevaar. Het was geen vreemd voorval meer voor anderen wanneer ze mij naar de ziekenzaal zagen hollen tussen twee lessen door omdat een pijnlijke vloek mij had geraakt. Het ergste was dat ik had gezworen tegen mezelf dat ik het me niet zou laten beïnvloeden, zoals ik mezelf er keer op keer op verwees. Maar wie hield ik voor de gek? Mijn acties waren nog steeds passief, ik deed nog steeds niets om mezelf te beschermen.
“Mevrouw Duvessa, misschien kunt u mijn vraag beantwoorden?” Ik zag het mollige mannetje dat professor Bewanderon voorstelde, verwachtingsvol naar mij kijken.
Huh, wat?
Stilte.
Professor Bewanderon zuchtte, duidelijk diep teleurgesteld.
Stom Hufpufje dat hij was.
“Meneer Zaikaro, kunt u mevrouw Duvessa helpen door het antwoord te geven?”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik nam het geopende boek dat op tafel lag weer in mijn handen. Na een paar pagina’s teruggebladerd te hebben, vond ik het antwoord dat ik had gezocht. Ik las de hele bladzijde opnieuw, en werkte verder aan mijn opstel, terwijl ik me meer en meer verveelde zodat mijn aandacht wegebde. Ik had al mijn vastberadenheid nodig om het perkament dat mijn opstel moest voorstellen niet in stukken te scheuren. Het was vrijdag, en ik zat hier huiswerk te maken. Damnit.
Mijn nekhaartjes gingen plotseling overeind staan. Een akelig gevoel kroop over me heen.
Iemand kijkt naar je.
Ik probeerde zo onopvallend mogelijk naar links, rechts, voor en achter me te gluren om te weten te komen wie het was dat mijn concentratie verstoorde. Het was laat, en de bibliotheek was verlaten op een paar Ravenklauwers en mij na. Het weinige licht aanwezig creëerde imposante schaduwen die boekenrekken moesten voorstellen, over de stenen vloer. Ik probeerde het beangstigende gevoel van me af te schudden. Onzin. Niemand keek naar mij. Ik wachtte af, hopend dat het gevoel nu snel voorbij zou gaan. Ik begon me lichtjes nerveus te voelen, maar ik begreep niet waarom. Nadat een paar slome minuten verstreken waren en ik onrustig heel de bibliotheek had gescand met mijn ogen, besloot ik dat het genoeg was geweest voor vandaag. De rest van het opstel zou ik morgen wel vervolledigen. Ik had trouwens het extra huiswerk van professor Bewanderon echt zo niet verdiend. In tegenstelling tot wat hij had beweerd, had ik wel degelijk opgelet. Echt.
Ik geloof mezelf niet eens.
Ik propte alles geagiteerd in mijn rugzak, streek mijn gewaad terug goed, en liep met grote passen de bibliotheek uit. Het was bijna tien uur, dus veel kans op het zien van medeleerlingen zou ik niet hebben.
Ik bleef abrupt staan.
Had ik net iemand horen grinniken?
Hemel, ik begon echt paranoïde te worden. Maar dat had ik eigenlijk wel van mezelf verwacht.
Dat ik gek zou worden?
Concentreer, Lisbeth, concentreer.
Na een paar minuten gedwaald te hebben door de gangen, bleef ik opnieuw twijfelend staan.
‘Iemand kijkt naar je’, waarschuwden mijn voorgevoelens me nog eens. Het was ook zo donker, ik kon geen steek zien.
“Lumos,” mompelde ik opgejaagd. Een vaag lichtje glom aan het puntje van mijn toverstok. Ik luisterde aandachtig of ik wat hoorde. Het gevoel dat iemand naar me staarde was erger geworden, want nu had ik ook nog de illusie dat iemand mij aan het volgen was.
Ik strekte mijn rechterarm uit, en maakte langzaam een draai rond mezelf heen, zodat ik een beetje inzicht kreeg op de gang waarin ik me bevond door het licht, afkomstig van mijn toverstok.
Zie je wel.
Niemand.
Ik zat me druk te maken om niets.
Ik had net terug een paar stappen vooruit gezet toen ik dit keer wel degelijk zeker was dat ik voetstap had gehoord achter me. Opnieuw stopte ik, terwijl mijn reflexen schreeuwden dat ik weg moest rennen.
Weg, weg. Weg!
Ik haalde jachtig adem. Mijn lichaam reageerde niet langer op mijn wil, want ik was blijven staan als een standbeeld en kon me niet verroeren van de zenuwen.
Weg, weg. Weg!
Stilte.
Weg, weg. Weg!
“Toon jezelf!” riep ik met een onvaste stem tegen het duister. Mijn handen voelden klam en zweterig aan. Mijn ogen flitsten rusteloos van links naar rechts.
“Denk je dat dit grappig is?”
Geen antwoord.
“Dat is het allesbehalve!”
Geen reactie.
“Je bent laf! Ik ben hier de Zwadderaar!” schreeuwde ik snerpend. Ik kon het niet meer aan, ik zou bijna in tranen uitbarsten van frustratie.
“Toon jezelf!” riep ik nog een laatste keer.
Stilte.
Onverdraaglijke stilte.
Daarna afwachting.
Pijnlijke afwachting. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 18:18; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Okt 21, 2007 11:46 |
|
H o o f d s t u k T w a a l f
“Ondankbare Voldoening”
Bang, bang
He shot me down
Bang, bang
I hit the ground
Bang, bang
That awful sound,
Bang bang,
My baby shot me down.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Dag, Lisbeth,” hoorde ik een zachte stem achter me prevelen. Ik draaide me in een ruk om en hief mijn toverstok hoog op, zodat ik het gezicht van de spreker kon zien.
“Audrey?” fluisterde ik. “W-wat doe jij hier?”
Ik voelde dat een golf van opluchting zich over heel mijn lichaam verspreidde. Audrey was mijn kamergenote, ik kende haar al een maand. Goed, ze was niet altijd even vriendelijk – ik beet zenuwachtig op mijn lip – maar ze had me tot nu toe niet echt iets aangedaan. Toch?
Op haar gezicht verscheen een grijns.
“Wat ik hier doe? Bedoel je niet,” ze keek even achter zich, “wat wij hier doen?”
Na haar woorden stapten er nog meer gedaantes uit het duistere.
“Hoi, Duvessa.”
“Dag, mengeling.”
“Hallo, modderbloedje.”
Mijn maag maakte een zenuwachtige draai. Op een of andere manier wist ik diep vanbinnen dat dit niet echt een toevallige ontmoeting was. Ik zag dat Shannon aan de rechterkant van Audrey was gaan staan. Jonathan nam zijn plaats aan haar linkerkant. Verder waren er nog zeven mensen die ik wel van ziens kende, maar nog nooit tegen had gesproken. Sommigen waren in hun slaapkleren, anderen hadden hun schoolgewaden nog aan.
Bijna de helft van het zevende jaar stond voor me, hun toverstokken op mij gericht, maar ik voelde geen paniek. Ik had op deze samenkomst gewacht, al jaren lang. Ik had altijd al geweten dat deze dag zou komen.
En nu, nu was het tijd.
Ik deed geen stap achteruit.
Ik mocht niet.
“Ik kon het niet helpen, maar ik heb net gehoord dat je jezelf een Zwadderaar noemde?” zei Shannon. Haar helderblauwe ogen priemden walgend in de mijne.
“Hoe durf je!” zei een zwartharige jongen naast Jonathan luid.
“Onze afdeling heeft nog nooit een mengeling geaccepteerd. Je maakt Zwadderich ten schande. Je bent een smet op ons blazoen.”
“De sorteerhoed deelde me in in Zwadderich,” mompelde ik koel. “Ik heb niet bepaald kunnen kiezen, of wel? Ik zou nooit voor jullie afdeling hebben gekozen als ik vrij had mogen beslissen, geloof me maar.”
Geschokte uitdrukkingen op ieders gezicht.
“Ondankbaar wicht!” zei Jonathan woedend. “Onze afdeling heeft je al voor bijna zeven jaar onderdak geboden, ondanks –”
Ik liet een luid gegrinnik horen, diep vanuit mijn keel.
“Jullie hebben ervoor gezorgd dat ik mezelf haat. Dat ik elke keer als ik in de spiegel kijk, mijn ogen moet afwenden. Jullie hebben me jarenlang beledigingen toegeworpen. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik jullie woorden tegen mezelf herhaal, omdat het een gewoonte is geworden, omdat het vertrouwd aanvoelt. Omdat ik me dan pas compleet voel. Ik ben constant op uitkijk, omdat ik gereed moet zijn als jullie aanvallen. Dit noem ik niet echt onderdak bieden,” zei ik koortsig. “Ik kan niet slapen omdat het duister dan mijn lichaam overneemt en nachtmerries over wat jullie volgende zet kan zijn mijn hoofd vullen. Als ik me gelukkig voel, duurt het niet lang voor ik me schuldig begin te voelen.”
Er viel een onaangename stilte.
Ik keek iedereen voor een paar seconden aan. De meesten hadden een triomfantelijke uitdrukking op hun gezicht, anderen keken woedend.
“Het is je verdiende loon,” antwoordde Jonathan nijdig.
“Weet je, ik vind dat je gelijk hebt,” knikte ik, alsof daar geen twijfel over bestond. “Ik verdien alles wat jullie me aandoen, echt.”
Jonathan zette een stap vooruit, in zijn ogen een giftige blik.
“Spot niet met wat ik zeg,” fluisterde hij. Hij hief zijn arm op, zijn toverstok op mijn hoofd richtend. “Als ik wil, kan ik je doen smeken om vergiffenis.”
Ik was ontgoocheld in hem, zo zwaar ontgoocheld dat het pijn deed.
Ik besefte opnieuw hoe goed hij was in het doen alsof. Al onze lessen had hij niets laten merken van zijn haat, had ik zelfs durven beweren dat hij zich vriendelijk gedroeg. Maar ik had alleen zijn wrok meer en meer aangewakkerd, besefte ik nu.
Hij had mij gebruikt.
“Doe het dan!” zei ik plotseling luid. Mijn pantser, die ik zo nauwkeurig rond mijn hart had geplaatst, hoorde ik kletterend op de grond vallen. Ze hadden het doorprikt, het zat zo vol gaten dat er geen sprake meer kon zijn van een pantser. “Kom op, vermoord me dan!”
“Er zijn ergere dingen dat de dood.”
“We willen dat je pijn lijdt.”
Ik schaterde het plotseling uit. Iedereen bleef merkwaardig kalm, de zwartharige jongen die eerder had gesproken krabde gespannen aan zijn wang. Ik veegde met de rug van mijn hand mijn lachtranen uit mijn ooghoeken weg.
“Oh, jullie denken dat ik niet weet wat pijn is?” vroeg ik glimlachend. “Vertel me dan eens, staan jullie ook elke dag op met het gevoel dat dit misschien wel de laatste kan zijn?”
“Zwijg,” commandeerde Audrey, letterlijk trillend van ingehouden woede. “We hebben je echt veel te lang getolereerd. Crucio.”
Een helse pijn verspreidde zich door mijn lichaam. Mijn spieren begonnen samen te trekken op de meest vreemde manieren. Mijn organen werden samengeperst, daarna uit elkaar getrokken, daarna opnieuw tegen elkaar aangedrukt. Mijn ogen rolden ongecontroleerd in hun kas. Ik liet me op mijn knieën vallen.
Mijn lijf stond in brand.
Ik stond in brand.
Maar ik gaf geen kik, ik schreeuwde het niet uit van de pijn, ik hield mijn mond.
Mijn kaken stonden stevig vastgeklemd.
Jammer genoeg was dit alles niets, niets vergeleken met de pijn die ik voelde, diep binnenin.
Ik had geen pijn.
Nee.
Ik had spijt.
Spijt omdat ik mijn leven zo had laten vergiftigen door mensen die me niet konden uitstaan.
Waren we niet allemaal mensen?
Was ik dan zo weinig waard?
Na een dertigtal seconden liet Audrey haar toverstok vermoeid zakken. Haar kastanjebruine haren waren warrig verspreid over haar schouders, in haar ogen een verwilderde blik, zweetdruppels op haar voorhoofd. Ik zag dat Shannon haar stevig aan haar arm vasthield en haar ondersteunde, omdat heel haar lichaam trilde.
“Als je een Onvergeeflijke Vloek gebruikt, moet je er het hart voor hebben,” zei ik beheerst terwijl ik opstond. “Kom op, jullie kunnen wel beter.”
Ik had geen idee wat ik aan het doen was, ik wist alleen dat ik al mijn remmingen had losgelaten.
Dit keer had ik niets, en dan ook echt niets meer te verliezen.
[i]Wat een absurde situatie, dacht ik bij mezelf. Hier staan we dan, een handvol tieners. Gezellig te kletsen over mijn gevoelens en mijn bloed.[/i]
“Kom op,” fluisterde ik opnieuw toen niemand reageerde. Ik proefde een metaalachtige smaak in mijn mond. Waarschijnlijk door het bloed van mijn lip waar ik op had gebeten. Ik spuugde met een plotselinge opwelling in Jonathans gezicht.
“Zo, je bent besmet,” grinnikte ik maniakaal. “Hoe voelt het? Besmeurd zijn met mijn bloed?”
Jonathan veegde traag het speeksel vermengd met bloed van zijn gezicht. Er was geen emotie af te lezen van zijn gezicht.
Ik had er genoeg van.
Opnieuw voelde ik een oneindige vuur zich verspreiden door mijn lichaam.
“Moet ik kruipen onder jullie voeten voor ik het verdien te sterven?”
Ik spuugde opnieuw, dit keer in het gezicht van Shannon.
“Vermoord me dan, stelletje idioten! Durven jullie niet meer af te maken wat jullie begonnen zijn? Voel je plotseling angst? Vrees je een modderbloedje?” schreeuwde ik gefrustreerd.
Mijn wangen brandden.
Niet door schaamte, maar door razernij. Door het bloed dat naar mijn hoofd pompte.
Ik voelde me lichtjes draaierig. Ik liet mijn schouders zakken met een luide snik.
Ik viel op mijn knieën, hief mijn armen op.
“Ik geef me over,” spatte ik. “Kijk, ik geef me over.”
Een paar leerlingen deden een paar stappen achteruit. Ze hadden een geschokte uitdrukking op hun gezicht. Ik voelde triomf.
Dus ik was erin geslaagd hen te verbazen?
Dat was dan ook een eerste keer.
“We gaan je niet vermoorden,” zei Jonathan plots bruusk. “Sta op.”
Ik beet op mijn lip, waardoor deze nog meer ging bloeden.
“Dwing me,” grijnsde ik. “Dwing me om op te staan.”
Wat moest ik er gestoord uitzien op het moment.
Ik keek hem diep in zijn bruingroene ogen aan. Hij had een blik in zijn ogen die ik niet meteen kon thuisbrengen. Plotseling stak hij een hand naar me uit. Ik keek er verontwaardig naar, en ik was niet de enige.
“Wat moet dit voorstellen, Gawlik?” zei ik kwakkelig. “Je mag niet meer terugkrabbelen, vuile Zwadderaar.”
Ik sloot mijn ogen en zag dat het duisternis me glimlachend en bemoedigend toeknikte.
“Ik krabbel niet terug!” zei Jonathan boos. “Sta op en vecht op een eerlijke manier tegen ons!”
Ik rolde verwoed met mijn ogen.
“Tien tegen één, zelfs een kind weet dat dat niet eerlijk is. Mijn leven is nooit eerlijk geweest, Jonathan,” zei ik op een toon die als vriendelijk beschouwd zou kunnen worden. “Hier zit ik dan op mijn knieën. Mijn armen opgeheven in de lucht. Ik ben klaar om alles op te geven. Waarom aarzelen jullie? Is dit niet een droom die uitkomt?”
“Genoeg,” zei Jonathan fel. “Je hebt een kans gekregen. Je hebt deze geweigerd.”
Hij richtte zijn toverstok hoog op, precies op de plek waar ooit mijn klein hartje een plaatsje voor zichzelf had gehad.
Precies op de plek waar ik ooit iets had gevoeld.
Precies op de inhoudsloze rikketik.
Precies op de brandende leegte binnenin.
Precies dáár.
Ik glunderde van genoegen.
I can feel you.
As the knife plunges through my arm
Blood will pour onto the unclean
Lock me to the ground
To sleep with the unworthy
Your hatred could devour you
Instead your eyes consume me with a stare
Look deep inside and wrench it out
While I lie here, immune to you.
They crawl beneath your feet
They are the ground you walk on
They are your sun, moon and sky
The stars burning in your eyes.
Do you want me to crawl there too?
Stare up at you at flinch
Grotesque and repulsive are but two words
Take my eyes
I don't want to see
I will sleep here now
Surrender to the will of you
And all that is pure
Will shed their skin
And let the blood pour from their veins
As you feed on it like wine
Until there is nothing left. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 18:23; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Ma Okt 29, 2007 16:35 |
|
H o o f d s t u k D e r t i e n
“Nederigheid”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Sectumsempra!”
De vloek trof zijn begeerde bestemming. Ik liet me achterover vallen.
Ik was gescheurd, ik lekte.
Ik liet mijn bloed vrij ronddwalen, ik liet mijn bloed het vreemde gebied buiten mijn eigen lichaam verkennen. Het was verlegen in het begin. Ik hoorde hoe het zich een weg zocht door het duister. Ik gniffelde zachtjes. De druppeltjes die op de koude stenen vloer drupten, waren zo… zo lachwekkend.
Drup, drup.
Drup.
Ik moedigde zwijgend het gebeuren aan. Ik hoestte stilletjes. Mijn keel deed zeer. Ik voelde me licht in het hoofd.
Na een tijdje begon het rode vocht rijkelijker te vloeien uit mijn lichaam. Het geluid van stromende watervallen vulde mijn oren, oorverdovend klaterend in de stilte die zich als een sluier om me heen had gevormd. Met een hels geraas doorsneed het de kalmte. Mijn adem werd steeds rasperiger. Ik voelde hoe een onzichtbare mes in de afgronden van mijn ziel kraste, steeds dieper en dieper de zere plek open kerfde.
Ik sloot mijn ogen. Een zucht ontsnapte van mijn lippen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het weer was grauw. De aarde was nog nat van het regen dat was gevallen, een tijdje geleden. De zon liet voor enkele seconden iets van zich zien, en verwarmde een klein zwartharig meisje met haar stralen. Rond het meisje, dat hoogstens een jaar of tien kon zijn, stond een groepje mensen. Ze droegen stuk voor stuk zwarte gewaden, op hun gezicht een uitdrukking vol verdriet en medelijden. Het meisje begreep niet waarom.
“Papa, papa, wat gebeurt er?” vroeg ze zachtjes fluisterend, bang om de stilte te verbreken.
Een man van in de dertig kneep waarschuwend in haar rechterhand en maande haar tot stilte. Hij keek met al zijn aandacht naar een steen, dat boven de grond uitstak. Het meisje staarde nu ook aandachtig naar het opschrift op de grafsteen voor haar, zich verwonderd afvragend wat er zo speciaal was aan de steen en waarom het iedereen blijkbaar ongelukkig scheen te stemmen.
Marian Glammer – Duvessa
Vrouw van David Duvessa en zorgzame moeder
1971-2003
"Liefde is het vermogen het gelijke bij het ongelijke waar te nemen"
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik blies traag mijn adem uit door mijn neus.
Hoe lang zou ik hier nu al liggen?
Waarom kon ik niet gewoon sterven?
Waarom moest ik eerst onnodig lijden, terwijl mijn lichaam in een rampzalige hoopje opengesneden lag op de koude vloer?
Waarom, o, waarom, dwong ik mezelf nog helder na te denken in deze situatie?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het meisje keek met een misprijzende blik naar de schreeuwende, lachende kinderen die aan het spelen waren in het park. Hun vrolijkheid werkte afstotelijk bij haar. Ze mochten niet gelukkig zijn als zij dat ook niet mocht. Ze voelde plots een lichte duw in haar rug. Loom draaide ze zich om. Haar vader keek haar bemoedigend aan.
“Waarom ga je niet spelen met de anderen, meisje?” vroeg hij met ogen die glinsterden in het zonlicht. Het meisje keek naar haar voeten. Traag balde ze haar vuisten.
Waarom ging ze niet?
Ze wist het antwoord zelf niet. Ze wist alleen dat ze de aanwezigheid van anderen op dit moment niet zou kunnen verdragen. Uit ervaring wist ze dat ze niet in de buurt van haar leeftijdsgenoten mocht komen als ze zich verdrietig of boos voelde. Dan gebeurden er immers merkwaardige dingen. Dingen die ongewoon waren, en dus niet normaal.
Zij.
Zij was niet normaal.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik bad tot alle goden waar ik ooit in mijn leven van had gehoord, ik bad dat ze medelijden met mij zouden hebben.
Ik smeekte hen, ik smeekte hen mij te bevrijden van mijn lijden.
Maar ze waren ongehoorzaam.
Had ik anders verwacht?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het meisje met de zwarte haren glom van trots. Ze overhandigde de immense hoed op haar hoofd aan de professor die naast haar stond en die het hoed een minuutje eerder op haar hoofd had gezet. Waarom keek die oude vrouw haar vol compassie aan?
Ze stond op van het krukje en liep met kleine stapjes naar de tafel van Zwadderich, waar ze zojuist in was gedeeld. Ze kon haar vreugde maar met moeilijkheid verbergen. Een grote glimlach was af te lezen op haar gezicht. Het meisje stond plotseling ontsteld stil, terwijl er nog een meter afstand was tussen haar en de tafel. De onbekende gezichten keken haar venijnig aan. Waarom deden ze dat?
Zij waren toch net zoals haar?
Zij was hier toch… toch normaal?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik sloot mijn ogen duf, rillend van de kou die de stenen vloer waar ik op lag met zich mee gaf.
Ik had geen kracht meer, ik was alleen nog maar een leeg omhulsel.
Ik schreeuwde geluidloos om hulp. In mijn hoofd krijste ik van teleurstelling toen er niets gebeurde, maar van mijn bevroren en gebarsten lippen was geen geluidje te horen. Als ik had kunnen bewegen, zou ik mijn haren uit mijn hoofd hebben getrokken uit radeloosheid.
Mijn naïef hart bleef verblind vertrouwen op een steun dat gauw zou arriveren. Ik hield het stevig vast, klaar om het op te vangen op het moment dat het zou scheuren in miljoenen aparte stukjes.
Want ik wist beter dan mijn hart.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De kamer was donker. Het enige licht kwam van de kaarsjes die op een klein taartje waren geplaatst op tafel. Het meisje staarde er futloos naar. Een lichtjes kalende man stond aan haar zij, en keek om de paar seconden op zijn horloge.
“Weet je zeker dat je vrienden zullen komen, meisje?”
Het meisje knikte lusteloos.
“Hmm. Misschien kunnen ze de weg gewoon niet vinden. Ja, dat zal het zijn,” zei de man troostend tegen het kindje.
Het meisje glimlachte stilletjes om de pogingen van haar vader haar op te beuren. Ze haalde diep adem, en blies toen de kaarsjes uit.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik voelde amper nog iets. Een donkere, immens zware deken lag over mij heen, verstikte me. Mijn zintuigen namen bijna geen prikkels meer waar.
Het gevoel dat ik steeds dieper en dieper viel in een eindeloze put.
Dus dit was hoe doodgaan aanvoelde.
Grijs.
Overal grijs.
Ik merkte niet de voetstappen die rond mij weerklonken.
Ik hoorde niet de paniekerige fluisteringen van een stem die ik niet kende.
Ik voelde niet de sterke armen die mij opraapten van de grond en mij stevig vasthielden, alsof zij mij nooit meer los zouden laten.
Ik hoorde niet de stem die mompelde dat alles goed zou komen.
Ik wist alleen dat ik nu veilig was.
Een heerlijke warmte verspreidde zich over mijn lichaam, overweldigde me met haar nederigheid. Ik huilde van geluk. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 18:33; in totaal 2 keer bewerkt |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Wo Okt 31, 2007 18:52 |
|
H o o f d s t u k V e e r t i e n
“De Hardnekkige Deur”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik siste van de pijn toen ik plotseling een vlakke hand niet zo zacht tegen mijn gezicht voelde slaan.
Dat was goed, toch?
Dat betekende dat ik nog kon voelen. Ik was niet dood.
“Dude, hoe moet ik je verwondingen genezen als jij ze steeds weer verbergt!” zei een stem kwaad. Alweer een klap tegen mijn gezicht. Ik hapte naar lucht.
“Hou – er – mee – op,” commandeerde dezelfde stem eisend. “Je bent veilig, je hoeft ze niet te verbergen!”
Mijn ogen begonnen te prikken. Zelfs halfdood kon ik iemand ergeren. Terwijl ik niet eens wist waarom. Ik probeerde mijn ogen te openen, maar het lukte me niet. Ik probeerde mijn lichaam te bewegen, maar ook deze poging mislukte. En ik was vermoeid, zo vermoeid.
Zo kwam het dat ik blindelings weer terug kon slippen in mijn eigen grijze realiteit, en ik me compleet afsloot voor alles wat zich buiten deze universum afspeelde.
Ik voelde me beschut. Ik had hier niets om over na te denken, niets waar ik mij zorgen om hoefde te maken, niets.
Ik was ik.
Voor de rest was er niets.
Voor mij was dat voldoende.
Voor de eerste keer in heel mijn leven, was ik genoeg voor mezelf.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
I’ll be waiting till the end of time
If that is what it will take
Wandering through life and death
With a smile so cold and fake
I’ll be forever living in despair
If that is what brings me near
Eager to find what I miss so deep
To finally end this pain, this fear
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Hoe lang ligt ze hier al?” zei de vrouwenstem koel.
“Bijna twee weken ondertussen.”
“Ze is niet één keer wakker geworden uit haar coma?”
“Nee. Toen ik haar net had gevonden, hoorde ik haar kreunen van de pijn terwijl ik haar wonden aan het verzorgen was. Sindsdien slaapt ze. Geen teken van leven, behalve dat ze ademhaalt, en soms zucht,” antwoordde de stem die plotseling een vlaag van herkenning met zich meebracht voor mij.
“En wat zei die ene vriendin van jou, die Heler?”
“Het zijn allemaal een stelletje idioten, daar bij St-Hollisto. Echt. Gelukkig heb ik haar daar niet naartoe gebracht. Liya zei dat ze niet wist wat er scheelde. Lichamelijk zijn er geen problemen meer, volgens haar. Ze zei – wat zei ze ook alweer – dat het meisje precies zelf niet wou ontwaken uit haar toestand.”
“Ik vrees ervoor,” zuchtte de vrouwenstem dromerig. “Ik vrees dat ze te laat wakker zal worden, te laat zal genezen. De inwijding moet zo snel mogelijk vervolledigd worden. Anders zal ze geen nut meer hebben, niet voor zichzelf, voor niemand. Gebundelde macht is nog te doen. Losse, rauwe magie, dat kunnen onze bedrieglijke lichamen niet aan. Net zoals de hare het niet zal accepteren. Het zal zichzelf verwoesten, het zal haar doen lijden. Het zal haar folteren, van binnenin aan haar knagen. Het is een kwelling die niemand zou moeten verduren.”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik was wakker, ik hoorde, ik luisterde.
Maar ik begreep het niet, ik kon het niet begrijpen.
Ik was nieuwsgierig. Razend nieuwsgierig.
Ik wou dat ook zij wisten dat ik wakker was. Ik wou het luidop schreeuwen, maar mijn keel protesteerde. Ik knipperde hevig met mijn ogen, aangezien dat het enige was wat ik kon doen omdat de rest van mijn lichaam weigerde mijn bevelen op te volgen. Maar de twee onbekende stemmen, de vreemdelingen zonder gezicht merkten het niet. Ze zagen mijn wanhopige pogingen tot herleven niet, net zoals ik hen niet kon zien.
Een overheersende kilte maakte zich meester van mijn geest, verspreidde zijn tentakels over mijn wezen. Net voor ik mezelf naar de grijze leegte van veiligheid dreef om te ontsnappen aan de ongevoelig tastende handen, net op het moment dat ik besefte dat ik mijn strijd aan het verliezen was, net op het moment dat ik me in evenwicht voelde balanceren tussen leven en dood, wist ik dat ik ooit terug zou keren.
Dus ik nam geen afscheid, het hoefde niet. Ik had mijn doel op aarde nog niet vervuld.
Ik zou terugkeren.
Wanneer?
Dat was een vraag waar ik geen antwoord op kon geven.
Niet op dit moment.
Niet nu.
De stemmen stierven weg toen ik dit alles besefte, maar ik hoopte dat ik ze snel weer zou kunnen horen. Ik hoopte het echt.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
I’ll be singing my lonely song forever
Until my voice breaks and fades away
When the sun sets for one last time
And the world cries on that last day
I’ll be searching for my final rest
Wandering, as I promised I would do
All of this, for just one moment
My final wish… to be with you
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik trok mijn neus walgend op. De stank was niet te verdragen. Langzaam opende ik mijn ogen. Een pijnscheut trok door mijn hoofd.
Zo veel kleuren, te fel, te fel…
Ik was vastberaden, ik probeerde opnieuw. En dit keer lukte het beter, was de pijn te verdragen. Ik ging rechtop zitten. Alles was wazig. Mijn omgeving, mijn gedachten, mijn gevoelens… Ik reikte uit gewoonte met mijn rechterhand uit naar mijn bril, maar ik vond het niet. Ik zocht naar mijn toverstok. Nergens te bekennen.
Langzaam maar zeker liet ik mijn angst mijn bewegingen controleren. Ik ging rechtop zitten en keek met een snelle, schichtige blik in het rond.
Ik bevond me in een kleine kamer, de meest rommelige en stinkende kamer die ik ooit van mijn leven had gezien. Ik zat op een kleine bed. Naast mijn bed was er een kleine bruine sofa, voor de sofa een televisie. De andere hoek van de kamer was ingericht als een keukentje. De muren waren donkerblauw geverfd. Al bij al was de plaats vrij sober ingericht, en er was een enkele raam.
Ik keek met vermoeide ogen naar buiten. Het raam bood uitzicht op een smalle, slecht verlichte staat. Er waren een paar winkels, maar aan hun etalages te zien, waren ze niet echt meer actief de laatste tijd. Eén enkele lantaarnpaal torende hoog boven de huisjes, en gaf een zwakke licht af aan de hele buurt.
Ik herkende niets en voelde de paniek naar mijn hoofd stijgen.
Waar ben ik?
Er waren twee deuren in de kamer waar ik me bevond, merkte ik plots op. Voor ik wist wat ik deed, was ik naar de eerste deur gestrompeld en had ik deze al geopend. Het verschafte toegang tot een minuscule badkamer. Ik sloot de deur teleurgesteld met een harde klap dicht. Dit keer probeerde ik de tweede deur te openen. Het lukte me niet, het zat op slot. Ik bonkte hard met heel mijn lichaamsgewicht tegen de deur, maar het gaf niet mee. Ik probeerde een haarspeldje te vinden om de deur te openen door te frunniken aan het slot, zoals ik al meerdere keren acteurs in dreuzelfilms had zien doen, maar ik vond er geen. Hemel, ik probeerde zelfs magie zonder toverstok uit te voeren, hoewel ik wist dat mijn poging ten dode was opgeschreven. Ik kraste met mijn nagels in het hout, uit pure frustratie. Uiteindelijk staarde ik woest naar de deur en probeerde ik het met pure wilskracht te dwingen om open te gaan.
Ik liet mijn schouders hangen toen ik na een tijdje doorhad dat de deur geen kik gaf, en liet me traag afglijden van de deur, zodat ik hard op mijn achterste belandde op de grond, in een zittende positie. Ik verwikkelde mijn handen in mijn haar en boog me voorover.
Waar ben ik?
Ik jammerde.
Wie heeft me opgesloten?
Ik schreeuwde.
Is het dezelfde persoon die mijn leven heeft gered?
Ik krijste.
Niemand hoorde me.
Vragen spookten rond in mijn hoofd, mij plagend met hun aanwezigheid, mij kwellend met de invloed die ze op me hadden.
Vragen, vragen, vragen…
Zo veel vragen.
Maar geen antwoorden. Geen oplossingen. Nergens.
Ik zou gek worden als ik dat al niet was, ik wist het zeker.
Er biggelde één enkele warme traan van mijn wang, en spatte in kleinere druppeltjes toen het contact maakte met de harde vloer. Al mijn herinneringen kwamen geleidelijk aan terug. Alle gebeurtenissen. Daarna hield ik me niet meer in. Ik weende, traag in het begin, maar naarmate de uren verstreken werd mijn hartverscheurende gesnik steeds hysterischer. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 19:07; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
|
|