Auteur |
Bericht |
miss_sweet
Hotemetoot
Verdiend:
0 Sikkels
|
Geplaatst:
Do Okt 09, 2008 17:13 |
|
Titel: Love can be magic but magic can just be an illusion
Auteur: miss_sweet
Onderwerp: James Potter/Lily Evans/Severus Snape
Hoi lieve FFlezers,
Ik heb na een lange periode weer eens wat geschreven. Het is een one-shot omdat ik niet de tijd heb om het uit te werken tot een hele fanfic, dus heb ik het ingekort tot dit. Het gaat over James’ liefde voor Lily, en Severus’ liefde voor Lily. Mijn favo onderwerp is nog steeds L/J, maar L/S is ook heel mooi, vandaar heb ik de twee ships verwerkt in deze one-shot. Laat me zeker weten wat jullie ervan vinden na het gelezen te hebben. Het moedigt me altijd aan om meer te schrijven.
Veel leesplezier <3
_______________________________
Love can be magic but magic can just be an illusion
If you love someone, let them go. If they return to you,
it was meant to be. If they don't, their love was never
yours to begin with.
“Wil je met me trouwen?”
Ongelovig slaat ze een hand voor haar mond terwijl ze toekijkt hoe hij op één knie gaat zitten en haar een prachtige ring voorhoudt. Dus dit was de reden dat hij haar deze avond terugbracht naar Zweinstein, op hún plekje en tegelijkertijd het meest romantische plekje van de school waar ze nog maar een jaar geleden hadden afgestudeerd, de Noordertoren. Een vallende ster maakt het plaatje helemaal compleet, maar geen van beide heeft daar aandacht voor. James kijkt Lily met een stralende glimlach aan en het licht van de maan dat op hem schijnt, maakt hem nog aantrekkelijker en een beetje mysterieus. Niet in staat iets uit te brengen, knikt ze en steekt een lichtjes trillende hand uit.
“Ja.” fluistert ze. Hij schuift de ring aan haar vinger en drukt er een kusje op. Zijn glimlach wordt nog breder en voor hij het goed en wel beseft, vliegt Lils hem om de nek. Hij lacht zachtjes en gaat met zijn hand door haar vuurrode, golvende haar. Hij ruikt de bloesemachtige geur die hem altijd bedwelmt als ze hem knuffelt en beseft dat deze dag, vooral avond, voor altijd in zijn geheugen geprent zal zijn…
Een hele eind van dit sprookjesachtig gebeuren zit een jongen met zwart haar aan zijn bureau. Zenuwachtig trommelt hij met zijn vingers op het bureaublad, terwijl hij aan de andere kant wel kan springen van opwinding. Weken, zelfs maanden, had hij deze dag gepland en vandaag zou hij eindelijk zijn droom waar maken. Vandaag zou het dé avond zijn dat hij Lily zijn ware gevoelens gaat vertellen. Voor de zoveelste keer die avond, trekt hij diezelfde lade open, en haalt daar een doosje uit.
Liefkozend streelt hij over het fluweelachtige stof van het doosje en doet het voorzichtig open. Hij haalt de ring eruit en houdt hem in de palm van zijn hand. Het kleine, groene steentje aan de ring blinkt in de licht van het nachtlampje en Severus weet dat het haar prachtig zal staan. De groene kleur zal perfect bij haar betoverende ogen passen. Je zou haast denken dat hij overhaast te werk gaat, maar deze ring heeft hij al maanden geleden gekocht in een klein winkeltje in Zweinsveld. De man in de winkel verzekerde hem ervan dat geen enkele vrouw zou kunnen weigeren bij het zien van deze ring, en hij twijfelde geen seconde om die ring te kopen en zijn laatste kleine beetje geld uit te geven.
Zijn halve leven heeft hij Lily gekend en nu hij haar eindelijk gaat vertellen dat hij van haar houdt, wil hij zo snel mogelijk laten weten dat hij ook bereidt is om met haar zijn leven te delen - dat dit altijd al zijn levensdoel is geweest. Achttien jaar is een jonge leeftijd om te trouwen, maar Severus wil geen seconde langer wachten. Hoe meer hij denkt, hoe meer hij spijt begint te krijgen dat hij deze stap niet eerder heeft genomen. Maar hij beseft tegelijkertijd dat hij toen de kans niet had omdat Lily met James ging, ze hart brak zijn hart en hij had zich dagen in zijn kamer opgesloten met de smoes dat hij ziek was. Maar twee dagen geleden kwam ze huilend zijn kamer binnen dat het voorbij was, gedaan, dat ze James nooit meer wou zien. Hij had moeite moeten doen om zijn brede glimlach te verbergen en vroeg haast ongeduldig wat er was gebeurd.
Zijn geluk kon niet op toen hij hoorde, hoe Lils, toen ze die dag thuiskwam James in de woonkamer trof zoenend met een andere vrouw, Alyssa. Hij vond altijd al dat James haar niet verdiende, hij was voor geen haar te vertrouwen. En nu was Lily daar ook al achter. Hij vond het wel jammer dat ze snel al wegging en hij heeft al twee dagen niks van haar gehoord. Hij heeft haar zelf ook een tijdje met rust gelaten, zodat ze over haar verdriet heen zou zijn, die tijd heeft hij genomen om te bedenken wat zijn volgende stap zou zijn om Lily voor zich te winnen. En toen kwam hij met het geniale idee om haar eindelijk over zijn gevoelens voor haar te vertellen en als ze hetzelfde voelde, waar hij van overtuigd is, dan zou hij haar de ring laten zien en haar ten huwelijk vragen. In die twee dagen zou ze vast wel over James zijn, daar is hij wel zeker van. Ze heeft eigenlijk altijd van hem gehouden maar geen van beide durfde de eerste stap te zetten, en toen kwam James nog eens alles verpesten. Maar nu is Potter verleden tijd.
In de Noordertoren van Zweinstein vieren Lily en James hun verloving met een kleine picknick onder de sterrenhemel. James had voor alles gezorgd; een deken, elvenwijn, twee glazen. Hij wou dit de perfecte avond maken voor de perfecte vrouw waar hij van plan is zijn leven mee te delen. Ze ligt knusjes tegen zijn benen aan en staart naar de honderden fonkelende sterren en doet een kleine poging om ze te tellen. Lily weet nog hoe haar vrienden haar altijd plaagden telkens ze op een heldere avond buiten naar de sterrenhemel staarde en de sterren begon te tellen, iets wat onmogelijk was. Maar Lily houdt van het onmogelijke, ze houdt wel van een uitdaging.
Ze voelt hoe James een vinger onder haar kin plaatst, zachtjes dwingend haar hoofd naar zich keert, en een zachte, tedere kus op haar lippen plaatst, die al snel verandert in een intense zoen. James legt een hand op haar rug, terwijl hij met zijn andere hand lichtjes op haar schouder duwt zodat ze uiteindelijk op het deken komt te liggen. Lily verbreekt de zoen en kijkt op in zijn ogen als hij boven op haar komt te liggen. James grijnst lichtjes en streelt haar wang voordat hij haar weer kust. Maar het moment wordt al snel door Lily verbroken als ze beseft dat ze allang thuis had moeten zijn. Na de ruzie met James was ze terug bij haar ouders ingetrokken. Maar gelukkig was dat al snel opgelost toen de waarheid aan het licht kwam. James zou haar nooit bedriegen, maar dat wist ze toen niet, ze was verblind door woede en verdriet. Die vrouw was al sinds hun eerste jaar op Zweinstein geobsedeerd door James, en haar laatste poging om hem voor zich te winnen was door hem stiekem liefdesdrank toe te dienen. Lily kan nog steeds niet geloven hoe dom Alyssa was om het lege flesje liefdesdrank in hun vuilnisbak te gooien, dat dus rechtstreeks bewijs was. Ze was zo opgelucht en blij geweest dat ze James meteen had vergeven en vandaag zou ze weer bij hem intrekken.
“Ik moet mijn spullen nog ophalen thuis voordat mijn ouders gaan slapen.” zegt Lily, terwijl ze glimlachend James van zich afduwt. Met een schattig pruillipje kijkt hij haar semi-verontwaardigd aan maar stemt in als hij beseft dat hij straks Lily helemaal voor zich heeft. James staat op en trekt haar overeind, waarbij hij haar nog eventjes knuffelt. Ze ruimen alles op en haasten zich naar het huis van Lily’s ouders.
Ze heeft nog maar net de deur geopend als de telefoon overgaat. James kijkt verschrikt op, hij heeft nog steeds moeite met die dreuzelapparatuur. Lily glimlacht eventjes.
“Het is de telefoon. Doe alsof je thuis bent, ik ben zo terug.” James knikt en gaat naar de woonkamer terwijl Lily in de gang de telefoon opneemt. Ze is blij Severus’ stem weer eens te horen. Nadat ze hem verteld had van de ruzie met James had ze hem niet meer gesproken. Ze had het te druk gehad omdat James allerlei romantische uitstapjes had gepland om het weer goed te maken, met als kers op de taart, hun verloving vanavond. Ze moet meteen weer glunderen als ze daaraan denkt.
“Sev! Ik ben zo blij dat ik je weer eens hoor. Ik heb heel goed nieuws dat ik je moet vertellen!” Lily wil al uitgebreid beginnen vertellen dat alles weer is opgelost met James, maar ze krijgt de kans er niet voor. Hij vraagt of ze nu naar hem kan komen en dat het dringend is. En dan kan ze hem meteen persoonlijk ook haar goede nieuws vertellen. Lily stemt meteen in, ze hoopt dat er niet weer een conflict is met zijn ouders. Ze legt de hoorn op de haak en stapt de woonkamer binnen waar James bij haar ouders zit.
“Sorry, schat. Ik moet weg. Severus moet me dringend spreken.” zegt ze haastig. “Maar ik zal zo snel mogelijk proberen terug te keren, ondertussen kan je misschien blijven als je dat wilt.” Ze richt zich tot haar ouders en glimlacht. “Tot straks.”
James verbergt zijn teleurstelling. Hij wou een speciale avond met Lily, maar als dit belangrijk is voor haar, dan is dat ook belangrijk voor hem.
“Ik ging James net mijn verzameling postzegels laten zien.” zegt haar vader met zijn diepe stem. “Dus doe maar rustig. James is van harte welkome hier.” James glimlacht dankbaar en geeft een duwtje in haar rug.
“Maak dat je wegkomt.” zegt hij met een knipoog. Ze lacht eventjes en trekt haar jas aan voordat ze verdwijnselt naar Severus’ huis, benieuwd maar toch ook bezorgd naar wat het is dat hij zo dringend moet bespreken. Maar ze is ook blij dat ze haar beste vriend als eerste het nieuws kan vertellen over haar verloving. Doordat ze zich had moeten haasten heeft ze zelfs niet de kans gekregen om het haar ouders te vertellen.
Met een plopje verschijnt ze in de kamer van Severus en ziet hoe hij meteen geschrokken een lade dichtslaat.
“Euh, ik- Ik had je niet zo snel verwacht.” zegt hij met een nerveus glimlachje. Lils lacht en schudt haar hoofd.
“Natuurlijk wel.” glimlacht ze. “Ik heb je al een tijdje niet meer gezien en ik wou me daarvoor verontschuldigen. Ik heb het nogal druk gehad de laatste twee dagen.” zegt ze naar waarheid en ploft neer op zijn bed terwijl ze naar Sev kijkt die op zijn bureaustoel zit. Zijn ogen lichten meteen op. Ze heeft het druk gehad dus ze heeft haar gedachten kunnen verzetten en is over James heen! Ze lijkt ook zo gelukkig en straalt helemaal. Hij is tevreden dat hij de juiste timing heeft gekozen om te zeggen wat hij al zolang in zijn hart meedraagt. Maar dan herinnert hij zich dat Lily ook goed nieuws had.
“Dus vertel… wat is er aan de hand?” vraagt ze lief.
“Nou… euh-“ Misschien dat hij haar eerst vraagt wat zij voor goed nieuws heeft. Dan lijkt zijn nieuws dubbel zo goed.
“Eerst jij.” zegt hij met een grijnsje. “Wat is het goede nieuws?”
Lily’s glimlach wordt nog breder en haar ogen fonkelen. Severus staart haar betoverd aan en hoort maar half wat ze zegt.
“Ik ben verloofd.” zegt ze stralend en steekt haar hand met ring uit. Het duurt even tot de woorden tot hem doordringen en Severus voelt de moed in zijn schoenen zakken. Ze… is… verloofd…? Hij duwt onbewust zijn nagels in zijn handpalm en probeert zich te beheersen.
“Me-Met wie?” vraagt hij, dwingend zijn emoties onder controle te houden.
Lils lacht. “Met James natuurlijk, gekkie. Dat was het goede nieuws, we hebben weer bijgelegd. “ Lily verteld het hele verhaal, maar hij hoort haar niet meer. Zijn hoofd lijkt verdoofd en hij voelt een grote drang om iets kapot te slaan. Hij kijkt pas op als ze zijn naam zegt.
“Sev?”
“… Hmm”
“Ik vroeg wat jij te vertellen had dat zo dringend was.” herhaalt ze haar vraag.
“Oh… dat...” mompelt hij, terwijl hij met moeite opstaat, en hij heeft daar meteen al spijt van als het lijkt dat zijn benen het gaan begeven. Snel gaat hij naast Lils zitten voordat ze het opmerkt en kijkt in die wondermooie groene ogen. Hij zwijgt en denkt na. Hij kan het haar niet aandoen. Hij kan haar geluk niet verbreken door haar nu mee te delen dat hij van haar houdt, dat hij altijd van haar gehouden heeft. Hij wil haar gelukkig zien. Hij wil haar niet opschepen met deze last. Hij wil het niet. Hij kan het niet.
“Gefeliciteerd met je verloving.” fluistert hij bijna onhoorbaar, en voelt zijn hart breken. Het enige lichtpuntje in zijn leven heeft zijn hoop aan diggelen geslagen. Meer dan ooit beseft hij dat zijn leven geen nut heeft, geen enkele doel. |
_________________
Everything will be fine
Everything in no time at all
Hearts will hold |
|
|
|
HermelienGriffel
1e jaars
Verdiend:
42 Sikkels
Woonplaats: Griffoendortoren
|
Geplaatst:
Za Okt 18, 2008 12:54 |
|
Titel: Een vrijgezellenfeest en een bruiloft.
Auteur: HermelienGriffel
Onderwerp: Harry/Ginny
Harry zit samen met Ron, George, Marcel, Daan, Simon en nog veel meer vrienden en (mannelijke) leden van de Orde in de Lekke Ketel. Ze hadden net allemaal een borrel voor zich.
“Op Harry!” proostte Ron, en iedereen deed mee.
“Dank je wel, Ron” zei Harry, toen de anderen met elkaar stonden te praten.
“Het was een gezellig middag.”
“Ach het was niet” zei Ron schouderophalend. “Daan, Simon en Marcel hebben me ook geholpen.”
“Oh zei Harry, vandaar het karten.”
“Ja” zei Ron, “ik had geen idee wat het was, maar het was in ieder geval wel erg leuk, alleen was het soms best moeilijk om die kart te besturen.”
Ondertussen waren Ginny en Hermelien met hun vriendinnen en anderen in het café van madame Rosmerta. Hermelien had voor Ginny een vrijgezellenfeest georganiseerd. Ze waren eerst gezellig met elkaar naar een dreuzel winkelcentrum geweest, daarna zijn ze naar een soort cursus geweest, waar ze leerden pottenbakken. Hermelien had speciaal voor Ginny een aantal dreuzelactiviteiten georganiseerd omdat ze wist dat Ginny dat leuk vond. Ook de andere dames van de groep hadden het erg leuk gevonden.
“Dank je wel, Hermelien”zei Ginny en omhelsde haar beste vriendin. “Ik vond de middag erg leuk en ik wist niet dat dreuzels zulke leuke activiteiten hadden.”
“Tja, ik moest toch wat verzinnen voor je vrijgezellenfeest!” zei Hermelien lachend. “Vanaf morgen zit je voorgoed vast aan Harry!”
“Ik houd nog wel tijd over voor mijn vriendinnen hoor” zegt Ginny lachend.
“Gelukkig” zei Hermelien lachend.
Harry en Ron waren alweer in het Nest aangekomen en zaten nog wat te praten over de geslaagde dag. Ze wachten op hun dames. Toen ze een half uur zaten te praten zagen ze dat Ginny en Hermelien waren gearriveerd.
“Heey” zei Ginny terwijl ze naar Harry loopt en hem kust.
“Hallo” zei Ron, terwijl Hermelien hem omhelst en hem een kus geeft.
Harry en Ginny waren weer samen in de stoel gaan zitten waar Harry eerst in zaten.
“Hoe was je dag, schat? vraagt Harry.
“Erg leuk, we hebben allemaal dreuzelactiviteiten gedaan” zei Ginny enthousiast. “En jij?”
“Wij hebben gekart, we hebben geklommen en zijn daarna naar de Lekke Ketel gegaan, waar we een erg leuk feestje hebben gebouwd.”
“En was je middag geslaagd” vraagt Ron zacht aan Hermelien.
“Ja” antwoord die, “het was erg gezellig, en hoe was jou middag met de jongens?”
“Ook erg leuk” zei Ron, die een gaap onderdrukte.
“Kom op”, zei Harry die het zag, “Ik denk dat het tijd is om te gaan slapen, het is morgen een belangrijke dag”.
“Dat is het zeker” zei Ginny glimlachend voordat ze afscheid nam van Harry.
Harry gaf Ginny een kus die ze beantwoorden. Ze zouden vannacht niet bij elkaar slapen omdat Ginny zich morgenvroeg al moest voorbereiden op haar bruiloft.
De volgende ochtend was Ginny al vroeg wakker. Ze maakte Hermelien wakker, die voor deze keer nog eens bij haar op de kamer sliep, in plaats van bij Ron.
“Herms” zei Ginny slaperig, “op staan!”
“Wat is er?” vroeg Hermelien ook slaperig.
“IKGA TROUWEN!!!” riep Ginny hard.
“Rustig”zei Hermelien slaperig, “ je maakt de andere wakker.”
In de jongenskamer gaat een wekker af.
“Nee he!” zegt Ron en slaat zijn wekker uit.
En voordat hij zich nog kan omdraaien, hoort hij de deur van zijn slaapkamer dichtslaan.
“Wil je nou al je jurk aan of gaan we eerst even ontbijten” vroeg Hermelien.
“Nee,” zei Ginny, ik denk dat we het beste eerst even kunnen gaan ontbijten en daarna de rest, anders wordt de jurk vies.
Op het moment dat ze naar buiten willen gaan, komt Harry hun kamer ingelopen.
“Goeiemorgen,”zegt hij tegen de meiden en hij slaat zijn armen om Ginny, die dicht bij hem staat.
“Goeiemorgen” zegt Ginny en ze geeft hem een kus. Harry en Ginny blijven nog even staan met hun armen op elkaar. Hermelien vind het een goed moment om maar even bij Ron te gaan kijken.
“Zullen we gaan ontbijten” vraagt Ginny na een tijdje.
“Ja” zei Harry en hij laat haar los en pakt haar hand vast en samen lopen ze naar beneden.
Een paar minuten later komen Ron en Hermelien ook aan tafel zitten. Na een kwartiertje gaan Ginny, Hermelien en mevrouw Wemel naar boven om Ginny te helpen en ook om te kleden. Ook de jongens gaan naar hun kamer en maken zich in orde.
Om half 11 staat Harry ongeduldig te wachten op Ginny. Over een half uur zou de plechtigheid beginnen en er kwamen al aardig wat gasten binnendruppelen. Gelukkig was meneer Wemel samen met Charlie, George en Bill de mensen naar hun plek aan het leiden. Alleen al als Harry aan het aantal gasten dacht, werd hij zenuwachtig.
Maar ja, dacht Harry, wat wil je ook als je de toverwereld hebt gered van Voldemort. Zelfs de minister van Toverkunst, Romeo Wolkenveldt, kwam langs. Nog een heleboel hoge pieten kwamen ook langs, waarvan hij de meeste niet eens kende, en ook natuurlijk nog de hele Orde van de Feniks. En dan was dat nog niet iedereen, ook veel leerlingen uit zijn en Ginny’s jaar kwamen naar hun bruiloft. Hij hoorde wat van de trap komen en zag dat het Hermelien was.
“Ze komt eraan” zei ze en ging op zoek naar Ron en de rest. Die kwamen haastig achter haar aan en waren er net op tijd, want Ginny kwam net de trap af.
“Wauw” zei Harry en hij lachte naar Ginny. “Wat is ze mooi” dacht hij, “echt prachtig. Wat heb ik toch geluk met haar.”
Harry stond onderaan de trap en had het bruidsboeket al in de handen. Toen ze beneden was, omhelsde hij haar en zoende hij haar uitgebreid.
“He!” roept Ron, “doe dat maar later!”
Ginny en Harry schoten ook in de lach. Nadat de familie haar ook omhelsd en bewonderd heeft, gaan Ginny en Harry even naar de woonkamer voor wat privacy en gaat de familie en Hermelien weer verder met de gasten naar hun stoel wijzen of iets anders.
In de woonkamer:
“Je ziet er echt prachtig uit, Gin” zegt Harry, “echt beeldschoon”.
“Dank je” zegt Ginny glimlachend. Ze had een mooie witte bruidsjurk aan die strapless was. Daarbij had ze een mooie witte sjaal om haar schouders en ze had een sluier in haar haar, dat opgestoken was.
“Jij ziet er ook heel mooi uit” zei Ginny en ze trok hem plagend aan zijn geel-rode stropdas.
“Tja” zei Harry grinnikend, “We zijn wel een mooi stel”
“Echt wel” zei Ginny, voordat ze Harry weer kuste.
Harry verdiepte de kus en ze waren de tijd helemaal vergeten toen Hermelien haastig kwam binnenrennen.
“Jongens!” riep ze een beetje hijgend, “het gaat beginnen!”
“Oke” zeiden Harry en Ginny in koor en ze liepen achter Hermelien aan naar buiten.
Daar vonden ze Ron en Meneer Wemel.
Meneer Wemel gaf ging naast Ginny staan en Harry en Ron gingen alvast de tent binnen, naar het altaar. Het was er prachtig versierd. 5 minuten later begon de muziek te spelen en kwam Ginny aan de arm van haar vader binnenlopen. Hermelien liep erachter aan als bruidsmeisje. Toen ze er eindelijk waren, ging Ginny naast Harry staan en Hermelien ging naast Ron zitten, nadat ze de sluier van Ginny een beetje netjes had gelegd.
Toen begon de ceremonie. Harry pakte Ginny’s hand en kneep erin.
Na een tijdje begon de tovenaar die de dienst leidde de vraag te stellen:
“Geef elkaar de rechter hand”.
“Harry James Potter, neemt U, Ginevra Molly Wemel tot uw wettige echtgenoot en belooft u haar te…
Verder kwam de tovenaar niet, want Harry zei al duidelijk: “Ja”.
Toen herhaalde hij de vraag bij Ginny, die ook te vroeg “Ja” zei.
“Nou,” zei de tovenaar, “Dan benoem ik u hierbij man en vrouw.”
“U mag de ringen omdoen”.
Harry kreeg de ring van Ron, zijn getuige en deed hem om bij Ginny. Ze lachte naar hem toen hij om zat. Toen kreeg Ginny de ring van Hermelien, haar getuige, en deed hem om bij Harry. Dat ging iets moeilijker, wat wel wat gelach op leverde.
Toen moesten Harry en Ginny ook nog hun handtekening zetten en daarna nog Hermelien en Ron, hun getuigen. Toen zei de man eindelijk, waar Harry erg op had zitten wachten, want hij kon bijna niet van Ginny afblijven:
“Meneer Potter, U mag uw bruid…kussen”
Weer was er dat gelach, want Harry was al bij het woordje bruid, Ginny gaan kussen en Ginny had er ook geen nee op gezegd. |
_________________ Ron en Hermelien samen??? |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Za Nov 01, 2008 1:40 |
|
Titel: Het leven is een moestuin
Auteur: Moi
Onderwerp: Geschreven voor een Writers Battle op FFF. Het onderwerp was "bijzondere relaties."
Het leven is een moestuin
Het leven is een groentetuin die een wraaklustige, stampgrage olifant heeft beledigde. En op dagen zoals vandaag voelde hij zich als een fijngemalen wortel. Hij zuchtte en staarde naar de donkere wolken die zich samenpakten in de ruimte tussen de twee bergtoppen. Het zou gaan regenen. Geweldig.
Al snel verdween de zwakke zon achter een grijze hemel – niet dat het een verschil maakte, zo’n zon of geen zon, geen kat die het verschil merkt – en begonnen de eerste druppels te vallen. Het was alsof elk van zijn duizenden vingers het water lokten, aantrokken om toch maar op hem te vallen in plaats van hem te sparen. Hij was in constante strijd met zijn blaadjes. Ze spaarden kosten noch moeite om hem het leven zuur te maken, hetzij in de vorm van een eeuwig aanwezig deken dat hem op elk moment van het jaar hulde in een depressieve schaduw, hetzij in watergeleiders, die elke druppel opvingen en begeleidden naar de oneffenheden in zijn huid, waar ze zich verzamelden om hem nog langer te kwellen. Maar wacht maar! Oooh wacht maar tot de herfst kwam!
Het leven van de Beukwilg was niet gemakkelijk, maar als hij dacht dat hij de enige was die de ‘gift’ van het leven had ontvangen met als enige doel miserabel te zijn en ervoor te zorgen dat anderen dat lot met hem deelden – en dat was precies wat hij dacht – dan vergiste hij zich zwaar. Want op hetzelfde ogenblik dat de regenbui buiten echt stevig losbarstte en de ongelukkige boom volledig doorweekt werd, werd er in het kasteel, dat voor de meeste leerlingen een warme, aangename plek was, een diertje geboren uit pure woede. Het vloog, zoals van hem verwacht werd, furieus rond het hoofd van een lange, roodharige jongen die de zware fout had begaan het hart van de slimste heks van Zweinstein te breken. Hij volgde net als zijn tweelingsbroertjes de lange slungel toen die gillende de kamer uitliep. Ergens in de derde gang waar de geplaagde jongen schreeuwend doorsprintte, raakte hij hem kwijt, want hij vloog met zo’n klap tegen de helm van een van de harnassen, die daar compleet nutteloos stonden te wezen, dat hij uit de lucht viel en op de grond tussen enkele gele veertjes bleef zitten, wachtend tot de gang zou stoppen met tollen en weer stil bleef staan. De levende vuurtoren was hij kwijt, maar die had zijn lesje wel geleerd dus hij veronderstelde dat zijn levensdoel volbracht was. Wauw, dat was eigenlijk makkelijker dan hij verwacht had.
Hij had geen reden om weg te gaan, dus bleef hij zitten. Hij keek een beetje rond zich, maar vanuit het kikvorsperspectief was het stomme harnas nog groter en hij moest toegeven dat hij zich toch niet helemaal op zijn gemak voelde naast die enorme metalen schoenen. Hij fladderde naar boven en ging bovenop de ijzeren helm zitten. Veel beter.
Een half uurtje later was hij zijn hoge uitkijkpositie en het saaie, onveranderlijke uitzicht beu. Bovendien begon hij wat honger te krijgen, dus besloot hij maar eens een weg naar buiten te vinden. Hij sloeg zijn vleugeltjes uit en scheerde door de gang, maar niet zonder eerst een kleine ‘verrassing’ achter te laten op het metalen hoofd. Hij was nog niet vergeten waarom hij de lange jongen was kwijtgeraakt…
Een raam dat openstond op de derde verdieping voorzag hem van een nooduitgang en na het ontwijken van de flapperende gordijnen, dook hij uit het raam naar buiten, waar hij al opgewacht werd door duizenden minuscule druppeltjes. Hij fladderde een beetje rond, trachtend de druppels te ontwijken – wat tot zijn verbazing moeilijker was dan het leek – en besloot uiteindelijk dan toch de beschutting van een goede boom op te zoeken tot de regenbui voorbij was. Hij had al snel een grote treurwilg op het oog die nog niet was ingepalmd door de concurrentie en met een vloeiende beweging streek hij neer op wat hij gokte dat het zachtste deel van de boom was.
Oh fantastisch! Alsof de regen nog niet genoeg was, nu besloot een van die vliegende ratten nog dat zijn hoofd eruit zag als een gratis hotel… Hij had het eerst niet door, want de regen die op al zijn takken viel, voelde net zo aan als kleine vogelpootjes, maar toen het brutale beestje zich begin in te nestelen, verried de parasiet zijn aanwezigheid maar al te gauw. Zo voorzichtig mogelijk om het vogeltje zo weinig mogelijk te storen, vormde hij een ring met een van zijn ranken en sloot die rond een steen op de grond. Hij greep hem stevig beet en maakte zich klaar om de vogel te verpletteren. Natuurlijk, hij zou er zelf ook een flinke hoofdpijn aan overhouden, maar het was het helemaal waard.
Hij concentreerde zich op de plek waar de vogel zat, zwaaide met de steen aan zijn tak en… liet hem weer vallen. Net op het moment dat hij had willen toeslaan, zag hij een grote, rode staart door het gras sluipen. Alle knoesten in zijn stam vernauwden. Die staart herkende hij uit duizenden. Het platsmoelmonster was terug om zijn scherpe nagels de slijpen aan zijn schors. Nog een van die arrogante dieren die zomaar aannam dat hij in de gratis dienstverlening werkte. Maar mooi niet!
Met een krachtige zwaai gooide hij de steen naar de rode staart in het gras. Knikkebeen was echter te snel voor hem en razendsnel sprong hij naar voor, zette zijn klauwen in zijn stam en met twee sprongen zat hij in het topje van de levensgevaarlijke boom, met de piepende kanarie in zijn muil. De triomf van de overwinning was echter kort, want een halve seconde later landde er een van de dikkere takken van de Beukwilg op de rug van de kat en moest hij zijn prooi laten vallen. Hij viel op de grond en besloot zonder buit af te druipen.
En nu dat mormel… Hij speurde zijn takken af tot hij vond wat hij zocht: een hoopje gele pluimpjes dat onbewegelijk op het afscheidingspunt van een van zijn takken met de stam lag. Alleen het lichtjes op en neer gaan van het lijfje verried dat het beestje de aanval had overleefd. De wilg overwoog om opnieuw een steen op te rapen, maar besloot uiteindelijk het toch maar niet te doen. Hier was geen uitdaging meer aan, die vogel was toch ten dode opgeschreven. Zijn vleugel was volledig omgebogen, hij zou nooit meer kunnen vliegen. Hij besloot het te laten liggen, het zou vanzelf wel doodgaan uiteindelijk.
De wilg had bijna gelijk. Het scheelde niet veel of het vogeltje was doodgegaan, daar op die tak van die onfortuinlijk boom. Maar zijn overlevingskracht was sterk en dankzij het zorgvuldig weghouden van vogels had de boom een indrukwekkende provisiekast aan insecten verzameld in zijn bast en takken. Over één ding had de slimme boom wel gelijk gekregen: De vleugel van de kanarie was nu nutteloos en de eerste grote vlucht van de vogel was meteen ook zijn laatste geworden: Hij zou nooit meer kunnen vliegen. Maar dat hield hem niet tegen. Wat hij verloren was aan vaardigheden in de lucht, leerde hij te winnen met snelheid en vaardigheid op zijn pootjes. Sneller en preciezer dan ooit te voren wipte hij van de ene kant van de boom naar de andere, op zoek naar onvoorzichtige rupsen die te traag waren. Al snel werd hij gespecialiseerd in het vangen van insecten zonder te vliegen en ontweek hij de geïrriteerde slagen van de zweepachtige takken van de Beukwilg – die zijn beslissing om de vogel te laten leven al lang betreurde – met het grootste gemak. Na een tijdje gaf de boom het op om de kanarie te proberen wegslaan. Hij zuchtte gewoon wat luider elke ochtend en nam zich plechtig voor nooit meer iemand te helpen.
Op een zomeravond, toen de boom een lijstje aan het opstellen was waarom het maanlicht in de zomer nog irritanter was dan in de winter, besefte hij plots iets en hij werd er eventjes stil van. De jaarlijkse plaag van insecten die zijn hele lichaam overspoelden was niet gekomen dit keer. Zijn officiële conclusie was dat het kwam omdat de zomer dit jaar nog kouder en regenachtiger was dan vorig jaar. Het feit dat het vogeltje tegen de herfst opeens een plekje vond waar een hoopje afgevallen blaadjes voor een zacht warm zitplekje zorgde en de takken er boven en er rond zo ineengestrengeld waren dat ze alle wind en regen makkelijk konden tegenhouden, berustte dan ook volledig op toeval…
Seizoenen gingen voorbij. Het vogeltje huppelde dagelijks door de takken van de wilg, en de slagen van de takken die zo af en toe nog naar hem werden gericht, ontweek hij ondertussen met zijn ogen dicht, iets waar de wilg evenveel op rekende als het vogeltje zelf. De wilg leek een invloed te hebben op het kleine diertje. Soms ging hij heel brutaal en uitdagend op een van de laagste takken van de wilg zitten en floot uit alle macht tot er een van de katten uit de buurt zich liet verleiden om in de boom te kruipen – die zich overigens verdacht stil hield op dat moment – tot op het allerlaatste moment de kanarie weg huppelde en de kat een zweepslag van een tak kreeg. Vogels noch bomen kunnen lachen, maar dat maakte hun gegrinnik op zulke momenten niet minder echt.
Toen de boom op de ochtend van de vijfde november, drie jaar, vijf maanden en negen dagen na de aankomst van zijn kleine vriend, wakker werd en zich uitrekte, besefte hij eerst niet waarom hij zich zo vreemd voelde. Het was alsof zijn huid tintelde. Langzaam drong het toch hem door dat het net het ontbreken van de tinteling was die zo uitzonderlijk was; hij mistte het trippelen van kleine vogelpootjes. Een korte inspectie van het nestje, leerde hem dat zijn onwelkome gast die nacht van ouderdom was overleden.
Goed. Nu had hij het rijk weer voor zich alleen.
Geen vervelend gefluit meer. Lekker rustig.
Alleen.
Helemaal alleen.
Professor Stronk, die van de kassen naar het kasteel liep voor het ontbijt na een eerste inspectie van haar geliefde Magnolionkers, bleef even staan toen ze het silhouet van de Beukwilg tegen de rode ochtendhemel zag. Hij leek kleiner en treuriger dan ooit tevoren. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Avana's Draco
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
5 Sikkels
Woonplaats: At the end of all things
|
Geplaatst:
Za Nov 01, 2008 12:56 |
|
Titel: Het Pompoenmonster
Auteur: Wie denk je?^^
Onderwerp: Een verhaal geschreven voor de Halloweenchallenge in Griffoendor.
Het Pompoenmonster
Het was heerlijk warm in de keuken van het Nest. Het haardvuur knetterde uitnodigend en de kamer was versierd met nagemaakte spinnenwebben en vleermuizen. Hier en daar hing nog een verjaardagsvlaggetje dat nog niet was opgeruimd na het verjaardagsfeestje voor Molly dat gisteren had plaatsgevonden. Plots vloog er een stukje pompoentaart door de lucht en belandde in het glas Vlierbessenwijn waar Arthur Wemel net van wilde drinken.
‘Ginny liefje, hou je vork eens goed vast,’ merkte Molly moederlijk op.
Ze pakte haar dochters handen vast en hielp haar om haar taartje op te eten. Arthur lachte hartelijk om de onhandigheid van de peuter. Ron, die vlak naast zijn zusje zat, deed het al niet veel beter. Hij genoot geconcentreerd van zijn pompoensap, maar kon niet voorkomen dat de helft van de inhoud op zijn slabbetje belandde. De witte slab met satijnen randje werd helemaal oranje, exact dezelfde kleur als het Zwerkbalteam waar hij later fan van zou worden. Hij keek hulpeloos naar zijn moeder terwijl hij met zijn handen het gemorste sap probeerde schoon te maken. Op dat moment vloog de keukendeur open en huppelden twee dwergen de kamer in.
‘Ronnieponnie, we hebben een heerlijke Halloweentaart voor je gemaakt,’ schetterde de linkse van de twee die een gedeukte kartonnen doos in zijn handen hield.
Molly glimlachte geamuseerd om haar twee deugnieten.
‘Kijk eens, we hebben twee keukenprinsen in huis.’
Ze nam de doos voorzichtig aan en zette hem voor Ron op tafel. Die keek met grote, nieuwsgierige ogen naar het voorwerp. Aarzelend stak hij zijn kleine hand uit naar het karton en prutste het deksel eraf. Dat gooide hij onbezonnen op de grond terwijl hij zijn hoofd over de tafel boog om de taart te bewonderen. Zijn begerige oogjes werden groter en hij zag bleek van angst. De kleuter zette prompt zijn keelgat open en begon luid te huilen. Hij sprong van zijn kinderstoel en liep zo snel als zijn kleine beentjes hem konden dragen naar de woonkamer en snikte daar hevig na. Percy keek walgend naar de taart op basis van modder en spinnen. De achtpotige insecten zwommen in en uit de kleffe brij en enkelen wisten uit de doos te ontsnappen en spurtten over de tafel op zoek naar een veilige verstopplaats.
‘Fred en George!’ riep Molly kwaad. ‘Jullie weten maar al te goed dat je broer bang is van spinnen.’
Ze hadden er destijds zelf voor gezorgd dat hij dat spinnentrauma had opgelopen, dacht ze verontwaardigd. Arthur kon er ook niet om lachen en keek zijn zoons streng aan.
‘Hebben jullie nog nooit van het Pompoenmonster gehoord?’
De tweelingbroers trokken tegelijkertijd hun wenkbrauwen op, maar waren toch geïnteresseerd in wat hun vader te vertellen had.
‘Het Pompoenmonster duikt iedere keer op met Halloween en maakt mensen bang,’ gaat Arthur ernstig verder. ‘Hij wordt echter kwaad als hij merkt dat andere wezens ook mensen proberen bang te maken. Dan komt hij luid op de deur kloppen en verplicht hij de daders om vleermuisoren te eten tot ze moeten braken.’
Fred en George zaten met een gespannen gezicht op hun stoel en durfden zich niet meer te verroeren. Achter hun rug knipoogde Molly tevreden naar haar echtgenoot.
Verscheidene bekers pompoensap, zeven scheppen vleermuissnoep en vijf borden drakenkoeken later was alles vergeten. Fred en George lachten zich rot om hun grap en Ron was weer voorzichtig aan tafel komen zitten, nadat Molly hem ervan had verzekerd dat alle spinnen weg waren en dat hij wat langer mocht opblijven. De tweeling werkte net een groot stuk chocolade muizencake naar binnen, toen de deur een enorme bonk te verduren kreeg. Fred en George hingen zowat in de kroonluchter van het schrikken en Ron vocht tegen de tranen. Iedereen, vooral de kinderen, keek gespannen naar de deur die zachtjes piepend openging. Een grote bruine laars verscheen in de kier gevolgd door een wapperende oranje geschubde mantel. Percy’s mond viel open, Ron zette het op een lopen en Fred en George hadden het vast net in hun broek gedaan. De deur schoof verder open en de reusachtige figuur stapte de keuken in. Zijn hoofd was een enorme pompoen waarin een mond en twee ogen waren uitgesneden. Hij stapte dreigend op de tweeling af en greep hen met zijn handschoenen in de nek. De twee jongens leken wel bevroren en wie niet beter wist, zou denken dat het om twee standbeelden ging. Het Pompoenmonster liet zich daar echter niet door afleiden en gooide een zak op tafel.
‘Eet!’ brulde hij met een rauwe stem.
Molly en Arthur probeerden zich serieus te houden, maar het was Ginny die als eerste duidelijk maakte dat ze de identiteit van het monster doorzag.
‘Chaliiiii!’ kirde ze vrolijk toen ze in de pretoogjes van de enorme pompoen keek. Niemand had de twee oudste kinderen blijkbaar zien wegglippen toen vader Wemel zijn verhaal vertelde. Ginny schrok van het effect dat haar uitroep teweeg had gebracht. Percy grijnsde breed, Molly en Arthur kwamen niet meer bij van het lachen. Uit de zak van het Pompoenmonster sprongen nog twee tuinkabouters die de tweeling in de neus knepen. De gezichten van Fred en George verkleurden al snel van gifgroen naar een felrode kleur. Ze sprongen op het Pompoenmonster en trokken zijn masker eraf. Charlie wankelde en viel van Bill’s schouders. De tweeling greep wat overgebleven gebak van tafel en smeerden de buik en de benen van het pompoenmonster in. Er ontstond een heus voedselgevecht waarbij chocolade muizentaart, vleermuissnoep en drakenkoeken in het rond vlogen. Molly greep vlug in en haalde haar kinderen uit elkaar.
Wat later zat iedereen weer rustig aan tafel en lachten ze hartelijk om de hele situatie. Het pompoenhoofd werd over de kroonluchter gehangen als aandenken en de kabouters mochten hun buikje rond eten aan overgebleven lekkernij. Bill en Charlie vertelden om de beurt een griezelverhaal terwijl de anderen aandachtig luisterden en genoten van een beker warme chocolademelk. Behalve Ron en Ginny, die lagen elk met hun teddybeer in de sofa te slapen en droomden over elfjes en sprookjesfeeën. Het Pompoenmonster kon hen gestolen worden. Het was in elk geval de laatste keer dat Fred en George hun vaders verhalen voor werkelijkheid aannamen en het pompoenkostuum werd netjes in de schuur gehangen voor latere verkleedpartijtjes. Bill en Charlie zorgden ervoor dat hun tweelingbroers de nare ervaring nooit meer vergaten. |
_________________ I've loved, I've laughed and cried.
I've had my fill; my share of losing.
And now, as tears subside,
I find it all so amusing.
Don’t cry because it’s over. Smile because it happened. |
|
|
|
Aya
6e jaars
Verdiend:
179 Sikkels
Woonplaats: Waverly Academy, Dumbarton
|
Geplaatst:
Di Nov 04, 2008 14:13 |
|
Titel: Houd je mond!
Auteur: Aya/Richelle
Onderwerp: Ik had het geschreven voor een fanfiction challenge op het forum en het onderwerp was 'geheimen'.
---
Houd je mond!
Draco bonkte met zijn voorhoofd tegen het hoofdeinde van zijn hemelbed, in de hoop daarmee al zijn gedachten rondom het Dooddoenerzijn te verdrijven. Zonder resultaat, natuurlijk. De kans dat de Heer van het Duister ooit compleet uit zijn gedachten was, was te verwaarlozen; dat liet de Heer nooit, maar dan ook nooit toe.
Hij zuchtte, liet zich op zijn rug vallen en staarde naar het plafond. Het voor zich houden van alle moeilijkheden die de missie met zich meebracht, was nog wel het allerergst. Het geniale aan meelopers hoorde te zijn dat je ze alles kan toevertrouwen; ze hielden het toch wel voor zich. Dat is het punt van een gevolg hebben, naast dat ze altijd alles voor je halen, betalen en doen.
Maar goed, mocht hij willen, dat bijvoorbeeld Park hier niet direct mee naar al haar stomme vriendinnen zou rennen. Hij had niemand om zijn ballast mee te delen.
Draco kneep zijn grijze ogen tot spleetjes, poogde zich te concentreren. Hij had allang geleerd dat hij vrijwel geen levende ziel kon vertrouwen met de heimelijkheden die hem dwarszaten. Korzel en Kwast zouden stupide gaan grijnzen en hinniken als hij vertelde dat hij de druk die de Heer op hem uitoefende afgrijselijk vond, omdat ze dachten dat zolang ze deden alsof ze alles wat hij zei grappig vonden, ze wel in zijn gratie bleven.
En Park was zo trots zijn vriendinnetje te zijn, dat ze alles kopieerde wat hij zei. Gesprekken met haar vriendinnen komen neer op ‘en toen zei ik nee, en toen zei Draco zo van, ja, en toen zei ik weer, zeker weten, en toen zei hij dus…’
Ongelooflijk irritant.
Met een zucht stond hij op, wierp een snelle blik op de spiegel naast zijn bed—zijn gezicht vertrok elke keer weer als hij de grauwe huid en de kringen onder zijn ogen zag—en wandelde naar de deur, die naar de leerlingenkamer leidde. Misschien kon hij wat eerstejaars pesten, of Potter.
Draco liep door naar de kerkers, de kreetjes van Parks vriendinnen (beter gezegd, de meisjes die Park omkocht om met haar rond te hangen, want vrijwillig kon het niet zijn) negerend.
“Hoi!” begroette een vijfdejaars Zwadderaar hem enthousiast zodra hij aankwam in de Grote Zaal.
“Wat?” vroeg Draco bot.
“Ik moest van Pattertje,” een rilling kroop langs Draco’s ruggengraat omhoog, “even zeggen dat,” het meisje giechelde, “ze je wil ontmoeten aan de rand van het Verboden Bos, op het moment dat de zon ondergaat. Dat is over ongeveer een kwartier,” voegde ze daar behulpzaam aan toe.
Draco trok één blonde wenkbrauw omhoog en blijkbaar was dat voor het kind tegenover hem een reden om nog debieler te gaan giechelen en hem zwijmelend aan te kijken.
“Patty heeft maar geluk met een zo’n vriendje,” zei ze verlegen, maar wel op een toon die insinueerde dat ze hem het liefste per direct een bezemkast in zou sleuren.
“Dat weet ik,” zei Draco met een ijzige glimlach en nog net niet met vuurwerk “IK BEN GEWELDIG” boven zijn hoofd gespeld. “Maar je mag Patty vertellen dat ik het druk heb.”
“Met…” spoorde het meisje hem aan.
“Ik… Eh… Kan je dat niet zien?” snauwde Draco, hopend dat ze daarmee genoegen nam, aangezien hij niet op een goed excuus kon komen. Patty Park laat immers zich niet aan de kant zetten zonder goede reden; een coma of zo. En iets als een gebroken been is geen geldig excuus, want ‘kom op, je belast je been toch niet als je Verschijnselt!’
“Sorry,” zei het meisje angstig, “maar straks denkt Patty dat ik het je niet eens gevraagd—“
“Malfidus,” zei een stem abrupt. Draco keek om, en voelde de gebruikelijke walging en geldgrappen opkomen toen hij Ron Wemel zag staan.
“En wat moet jij?” informeerde Draco terwijl hij de Zwadderaar de rug toekeerde.
“Klassenoudstebijeenkomst,” snauwde Ron. “Ik zei nog tegen Hermelien dat je toch niet geboeid zou zijn,” vervolgde de roodharige zesdeklasser, die boven Draco uittorende, toen Draco met zijn ogen rolde. “Maar het is belangrijk. Het gaat over die aanvallen.”
Draco’s mond vertrok. Alsof hij niet wist wie er de hoofdoorzaak was van die aanvallen op Perkamentus’ lievelingetjes, en wiens fout het ook was dat die aanvallen Perkamentus zelf niet troffen.
“Meekomen,” zei Ron, die Draco’s zwijgen blijkbaar opvatte als toegeeflijkheid. Draco liep zij aan zij met Ron naar de binnenplaats—het meisje van Zwadderich geschokt achterlatend—en Draco deed zijn uiterste best Rons tempo bij te houden.
Merlijn, wat loopt hij snel met die Hippogriefpoten van hem, dacht Draco nijdig. De arrogante blik op zijn gezicht werd een graadje erger zodra hij Griffel in het vizier kreeg, die in een stille, verlaten hoek van de binnenplaats met een boek in haar armen (het zal eens niet zo zijn) op hen stond te wachten.
“Ik heb Malfidus, Park kon ik niet vinden,” legde Ron uit.
“Als Griffel die enorme bos haar eens uit haar gezicht zou vegen, zou ze dat zelf kunnen zien,” merkte Draco minzaam op. Venijnig keek Hermelien hem aan; ze smeet haar boek neer op het muurtje naast haar en deed haar armen over elkaar.
“Het spijt me, dat we je dierbare tijd vergallen met de verantwoordelijkheden van klassenoudste zijn,” zei ze sarcastisch.
“Mooi,” antwoordde Draco, “want ik neem het je bijzonder kwalijk, Modderbloedje.”
“WÁT ZEI JE DAAR?” schreeuwde Ron; zijn gezicht liep rood aan. Een paar eerstejaars die verderop stonden keken verschrikt in hun richting, en Hermelien keek Ron verwijtend aan. “Ron! We mogen geen aandacht trekken als we dit soort gesprekken voeren!”
“Heb je het nou serieus over geheime klassenoudstebijeenkomsten, Griffel?” vroeg Draco spottend, die zich niets aantrok van Rons uitbarsting en nog altijd rode hoofd. “Neem het allemaal niet zo serieus. Leer niet elk boek uit je hoofd, borstel dat vogelnest op je kop. Doe eens gek.”
“Ron,” zei Hermelien waarschuwend; ze legde haar hand op zijn schouder en glimlachte krampachtig. “Waarom handel ik dit niet alleen af?” stelde ze voor, terwijl Rons gezicht inmiddels een auberginetint had gekregen. Hij sloot zijn openstaande mond en slikte duidelijk een ernstige belediging in.
“Ik laat je niet alleen met die zak,” perste Ron er uiteindelijk uit.
“Bang dat ik je vriendinnetje inpik?” zei Draco met opgewekte stem.
Ron negeerde hem en keek Hermelien aan met iets wat hij overduidelijk zelf beschouwde als een stoere, intense blik. Draco sloeg zijn eigen blik hemelwaarts.
“We zijn op schoolterrein, Ron. Er gebeurt niets, bovendien, ik kan best voor mezelf zorgen,” zei Hermelien scherp. Er verscheen een grijns op Draco’s gezicht toen dat van Ron vertrok, voordat hij weg stampte, terug de school in.
Hermelien streek wat strengen haar uit haar gezicht en keek Draco recht aan. “Goed. Je weet vast over de aanvallen,” zei ze met een strak gezicht. “Waarschijnlijk meer dan je wil toegeven—“
“Pardon?” zei Draco; hij had uit de hoogte willen klinken, maar het enige dat hij bereikte was een hoge uitschieter in zijn stem.
“Perkamentus wilde dat ik alle klassenoudsten zou inlichten over de nieuwe maatregelen,” ging Hermelien onverstoorbaar verder. “En het leek me verstandiger om jou en Park apart te benaderen, gezien de vele geruchten dat jij erachter zit.”
“Geruchten dat ik erachter zit?” herhaalde Draco met opeengeklemde kaken. Hij balde zijn vuisten; even dacht hij dat Hermelien haar ogen neersloeg uit angst, maar toen keek ze alweer op.
“Bang betrapt te worden?” vroeg Hermelien; Draco fronste toen hij geen spot of sarcasme in haar toon kon ontdekken. Hij staarde haar aan in een verwoede poging om een honende uitdrukking op haar gezicht te waarnemen, maar ook dat bleef uit.
“Wat?” snauwde Draco. “Nee. Ik bedoel—ik heb niks om bang voor te zijn, ik heb niets te maken met die zielige aanvallen op al je Dreuzelliefhebbende vriendjes,” schamperde hij snel; te snel, bedacht hij met een nerveuze trek aan zijn mondhoek.
Met haar armen weer over elkaar keek Hermelien hem aan. “Luister, Malfidus. Ik weet dat je liegt, maar ik kan niets bewijzen. Dus ik ga je gewoon vertellen wat ik je moest vertellen van Perkamentus, en dan kan je weer verder met je opdracht voor je Heer,” zei ze mat. “Zolang je maar weet dat we bijna hebben uitgevogeld wat je uitspookt,” voegde ze daar bijtend aan toe, alsof ze het niet kon nalaten te zeggen.
“Denk je nou dat je mij kan intimideren, Griffel?” smaalde Draco, terwijl onder zijn schooluniform zijn hart tekeer ging als een Chinese Zenger.
“Ik niet, maar aan die blik in je ogen te zien intimideert,” Hermelien haalde hoorbaar adem, “Voldemort… je wel.” Draco’s blik flitste razendsnel over de binnenplaats; uitgestorven, net als de kasteeltuin. Hij deed een stap dichterbij. “Als je denkt alles over me te weten, waarom stap je dan niet naar het schoolhoofd?” siste hij tussen zijn tanden door.
“We wachten tot we bewijs hebben,” antwoordde Hermelien simpel. “Eerlijk gezegd dacht ik eerst dat Harry slechts dingen in zijn hoofd haalde—“
“Zoals hij vaker doet,” kon Draco het niet laten met een zenuwachtige ondertoon te spotten.
“—maar toen ging ik je zelf in de gaten houden,” vervolgde ze met een stem die even standvastig bleef. “Het is duidelijk dat je iets verbergt, en niet zoals voorgaande jaren het gebrek aan zelfvertrouwen dat je verbloemt door eeuwig iedereen de grond in te stampen. Dit schooljaar is er meer aan de hand.”
“Ach, wat weet jij er nou van?” snauwde Draco terwijl hij haar strak en recht aankeek, in haar bruine ogen die onuitstaanbaar kalm terugkeken—alsof ze wel alles wist, en daar ook van overtuigd was. “Je zou de waarheid toch niet aankunnen!”
“Ik heb meer ruggengraat dan jij,” schoot ze terug, terwijl ergernis voor het eerst over haar gezicht trok. “Je bent de grootste slappeling die ik ken! Je kan helemaal niets alleen!”
“Oh, echt?” blafte Draco; de omgeving was toch verlaten, de zon was aan het ondergaan en hij kon niet langer zijn mond houden. “Ik wed dat er weinig meer over is van je ruggengraat, Griffel, als de Heer van het Duister jou verantwoordelijk acht voor iets wat hij gedaan wil krijgen. Doodsbedreigingen zijn vast geen dagelijkse kost in dat Dreuzelwereldje van je, en de Cruciatusvloek ook niet.” Zijn grijze ogen werden wazig, zijn zicht vertroebelde en hij zag Hermelien nu als een soort bruinroze vlek.
Een grote verbetering, had hij normaal gedacht, maar nu praatte hij zonder nadenken verder. “Maar dat is niet eens wat het meest pijn doet, dat wat nooit je gedachten verlaat. De Heer van het Duister weet al je zwakke punten en daar pakt hij je op. Of dat nou is door je familie te bedreigen… Of door…”
Zijn adem stokte.
Ongemerkt waren er tranen uit zijn ogen gedruppeld en over zijn gezicht gestroomd, terwijl de Griffoendor, één van zijn grootste vijanden, hem sprakeloos aanstaarde. Enkele seconden later had hij het door, en begon agressief zijn kletsnatte wangen af te vegen.
“Malfidus—” fluisterde Hermelien.
“Geen woord hierover,” brak Draco af wat misschien nog een zin zou zijn geworden. Het was inmiddels al een stuk donkerder en hij was in elk geval blij dat hij minder makkelijk medelijden op haar gezicht hoefde waar te nemen. Hij haatte medelijden, misschien nog wel meer dan dat hij Griffel haatte.
Of hoe erg hij haar ook dacht te haten.
Zwijgend overhandigde ze hem een stuk perkament dat ze uit haar boek haalde.
“De maatregelen,” mompelde Draco. Hij merkte dat ze probeerde zijn blik te vangen en keek intuïtief op; één volle seconde keken ze elkaar direct aan. “Juist, bedankt,” prevelde hij.
Hermelien knikte, Draco draaide direct om en wandelde terug naar het kasteel. Fijn, dacht hij vol weerzin, nog iets wat hij eigenlijk altijd voor zich moet houden. Nog een geheim waar eigenlijk niemand ooit achter mag komen; een emotioneel onderonsje met Griffel.
Nou ja, niemand die erbij was. Geen getuigen.
Toen verscheen Anderlings silhouet in de deuropening. “Malfidus, ken je als klassenoudste de regels niet? Binnen met zonsondergang! En juffrouw Griffel… En u ook, juffrouw Park, kom binnen!”
Draco verstijfde.
Of wel. |
_________________
"Ik krijg hier spontaan hoofdpijn van."
"Dat is je brein die zijn eigen achterlijkheid probeert te bevatten," snauwde Draco.
- Five Minutes to Midnight
|
|
|
|
Avana's Draco
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
5 Sikkels
Woonplaats: At the end of all things
|
Geplaatst:
Di Nov 04, 2008 14:18 |
|
Titel: Het grootste gevecht
Auteur: Strijder van Perkamentus
Onderwerp: een verhaal over de strijd tussen Grindelwald en Perkamentus, geschreven voor de Writers Battle.
Het grootste gevecht
Albus Perkamentus zat gebukt aan het bureau op zijn slaapkamer in Goderics Eind. Naast hem stond een brandende kaars die zijn gezicht in een oranje gloed hulde, terwijl hij de laatste regels van zijn brief schreef.
…We grijpen dan misschien de macht, maar in dit geval kunnen we met recht zeggen: HET DOEL HEILIGT DE MIDDELEN. En daaruit volgt dat we, als we tegenstand ontmoeten, alleen die dwang moeten gebruiken die noodzakelijk is, en meer niet. (Dat was jouw fout op Klammfels! Maar ik klaag niet, want als je niet van school was gestuurd, zouden we elkaar nooit ontmoet hebben.)
Albus
Hij herlas wat hij net had geschreven en rechtte vervolgens zijn rug. Hij wist dat hij in die laatste zin een subtiele hint had geschreven over zijn gevoelens voor Gellert, maar hij moest gewoon weten wat Gellert van hem vond, wat hij voor hem voelde. Aan de muur tegenover hem hingen foto’s van de beroemdste heksen en tovenaars van die tijd. Albus liet zijn blik rusten op een foto van twee jonge kerels die tussen Mathilda Belladonna en Nicolaas Flamel hing. De ene had haar tot op zijn ellebogen en een pluizig baardje. De andere had goudblond, krullend haar tot op zijn schouders. Ze stonden arm in arm en schaterden van het lachen.
Perkamentus hield zijn ogen nog even dicht en probeerde de charmante glimlach van zijn jeugdvriend vast te houden. Hij dacht terug aan de talloze momenten die ze samen hadden doorgebracht. Hij herinnerde zich hoe Gellert naast hem op bed had gezeten en hem vol enthousiasme had aangekeken en hoe hij zich daardoor licht en opgewonden had gevoeld. Helaas had zijn vriend nooit gereageerd op die hint in de brief, maar dat had zijn ogen toen niet geopend. Nu hij terugkeek naar hun verleden samen voelde hij zich echter schuldig om zijn goedgelovigheid.
Perkamentus keek terug naar de brief die voor hem op het bureau lag en besefte dat hij het te ver had laten komen.
Beste Albus,
Het is al de derde week op rij dat er slachtoffers zijn gevallen in Engeland. Grindelwald komt steeds meer opzetten in ons land. Ditmaal heeft hij twee gezinnen in Bristol gemarteld en uitgemoord. Daarom vraag ik je nogmaals om op te treden. We hebben je hulp nodig, Albus. Als je niet ingrijpt, zal hij Engeland aan zijn macht onderwerpen.
Alsjeblieft, Albus. Ik smeek je!
Alfred Tuinvalk
Minister van Toverkunst
Een traan bengelde over Albus’ wang. Hij kon gewoon niet begrijpen waarom hij zich destijds zo had laten inpalmen. Gellert had nooit goede bedoelingen gehad en de jonge Perkamentus had hem blind gevolgd in zijn praatjes. Hij schaamde zich zo erg voor zijn gedrag van vroeger dat hij zich liever voorhield te onbezonnen en te onwetend te zijn geweest. Hij was tenslotte nog maar een jonge kerel geweest die nog niet veel van de wereld wist. Wat er sindsdien gebeurd is, kon hij niet meer ongedaan maken, maar hij kon het wel een halt toeroepen. Hij besefte heel goed dat hij de enigste tovenaar was die Grindelwald zou kunnen stoppen. Albus zuchtte diep, veegde de traan van zijn gezicht en nam een stuk perkament en een veer.
Beste Gellert,
Ik kan niet geloven wat er aan het gebeuren is. Toen we destijds vrienden waren, was ik ervan overtuigd dat we dezelfde idealen nastreefden, dat jij een goed mens was. Maar ik kan mijn ogen niet meer sluiten voor wat er rondom mij gebeurt. Je vermoordt mensen, Gellert. Onschuldige mensen. Zoiets kan niet. Ik hoopte dat je na mijn vorige brief zou inzien dat je verkeerd bezig bent, maar het lijkt erop dat je trots bent op je daden.
Ik moet optreden, Gellert. Ik wil het tegen je opnemen. Als je me kan verslaan, dan heb je vrij spel, maar je weet net zo goed als ik dat ik nog net iets bedrevener ben in spreukgebruik dan jij.
Trek je terug, Gellert! Het is nog niet te laat.
Albus
De leraar Gedaanteverwisselingen las zijn woorden nogmaals, rolde het perkament vervolgens op en gaf de brief aan Felix de Feniks.
‘Ik weet dat je geen uil bent,’ verontschuldigde Albus zich. ‘Maar jij bent de enigste die Grindelwald snel kan vinden.’
Felix keek hem even verontwaardigd aan, maar nam de brief toch aan en vloog door het openstaande raam de blauwe hemel tegemoet.
Albus nam terug plaats aan zijn bureau, nam het boek dat bovenaan op de stapel voor hem lag en sloeg het open. Als professor Transfiguratie moest hij zich constant bijscholen en hij hield ervan om extreem gecompliceerde gedaanteverwisselingen te bestuderen, maar door de innerlijke spanning en het vleugje angst die bezit van hem hadden genomen, kon hij er zich niet op concentreren. Hij sloeg het boek met een zucht dicht, nam zijn bril af en wreef zich in de ogen. De voorbije gebeurtenissen hadden hem zo erg uitgeput dat hij er in een paar weken tijd tien jaar ouder op was geworden. Hij staarde even naar de kaft van het boek en dommelde zachtjes in.
Enkele uren later schrok Perkamentus wakker door een scherp gefluit van de teruggekeerde Feniks. Felix stond bovenop het bureau en had de brief op Albus’ schoot laten vallen. Die opende de brief vluchtig, maar schrok toen hij de inhoud ervan las.
Beste Perkamentus,
Ik zie je vanavond in Goderics Eind. Reken er maar niet op dat je zal winnen. Ik ben onoverwinnelijk. Ik beschik namelijk over iets waar jij geen weet van hebt.
Gellert Grindelwald
Albus las de brief nogmaals en keek geschokt naar de eerste twee woorden: beste Perkamentus. Gellert had hem nog nooit bij zijn achternaam aangesproken. Dat hij dat nu wel deed, bevestigde hoe verbitterd hij was geworden. De fijne kerel die Albus had gekend, was veranderd in een nietsontziende machtsgeile moordenaar. Of was hij altijd al zou geweest en had hij het nooit durven zien?
Hij zuchtte diep en dacht na over de inhoud van de brief. Ik beschik namelijk over iets waar jij geen weet van hebt. Maar hij had wel degelijk een vermoeden waarover Grindelwald beschikte en als zijn vermoeden juist was, zou dat hem echt niet kunnen redden in zijn strijd tegen Albus Perkamentus.
De professor Gedaanteverwisselingen nam zijn toverstok van het bureau en sommeerde zijn mantel. Het was tijd om het duel te beslechten dat later bekend zou staan als het grootste gevecht van onze tijd. Hij liet zijn ogen even rusten op Felix.
‘Hopelijk tot straks,’ zei hij met een stem die heel wat dapperder klonk dan hij zich voelde, voordat hij de kamer uitliep.
Er hing die nacht een heldere hemel boven Goderics Eind. In verschillende huizen brandde licht en zaten mensen een boek te lezen of een babbeltje te slaan voor het haardvuur. Niemand vertoefde op straat. Perkamentus stapte behoedzaam de Halvemaanstraat door. Het maanlicht gaf zijn gespannen gelaatstrekken een griezelig en dreigend uitzicht. Zijn blik schoof over de verscheidene huisjes. Aan een overwoekerde groentetuin hield hij stand. Op dat moment werd de straat overstroomd door een golf van licht. Ter hoogte van Albus’ ouderlijke huis verscheen een figuur uit het niets. Het verouderingsproces had hem duidelijk al te pakken gekregen. Het eens zo vrolijke en zorgeloze gezicht was getekend door diepe rimpels die zijn jeugdige speelsheid hadden opgeslokt. Om zijn handen zaten een heleboel gouden en zilveren ringen die oplichtten in het schijnsel van de maan.
‘Gellert,’ besloot Albus. ‘Wat een verbluffende verschijning…voor een moordenaar.’
Grindelwald glimlachte fijntjes.
‘Wat ben ik blij dat je je sarcasme niet verloren bent.’
Hij keek even om zich heen alsof hij nog niet had beseft waar hij zich bevond en keek Perkamentus dan met een geveinsde verbazing aan.
‘Heb je ook niet het gevoel dat we elkaar hier al eerder hebben ontmoet,’
Zijn vroegere jeugdvriend keek hem zwijgend aan. Hij was niet van plan om mee te gaan in het spelletje.
Gellerts oogleden versmalden geniepig.
‘O, nu weet ik het weer. Je Snulzusje wilde hier met de grote jongens komen spelen. Wat jammer nou dat ze het zelf niet meer kan vertellen.’
Een vlaag van ingehouden woede sneed door Albus’ hart. In een ruk trok hij zijn toverstok.
‘Hoe kun je zo’n onmens geworden zijn?’
‘Wat ben jij toch een zwakkeling, Perkamentus.’
Ook hij trok zijn toverstok en vormde een slingerbeweging. Een krachtige vuurstraal schoot op Albus af. Die wist de aanval nog net te pareren en sloeg terug met een lichtflits die Grindelwald aan het wankelen bracht.
‘REVENGUS GIERON!’ brulde hij als antwoord.
Een tiental gieren doken op Perkamentus af en hadden de intentie om te doden. Hij zette meteen een schild op, maar kon niet beletten dat er eentje zijn arm verwondde. Met een vluchtige beweging die enkel een geoefend oog had kunnen opmerken, blies hij Gellert nog verder achteruit. Die spande zich volledig in en lanceerde een hevig onweer. Een bliksemschicht sloeg een gat in de straat en miste Perkamentus maar net. Zijn ogen zochten vliegensvlug naar een oplossing. Hij richtte zijn toverstok op een auto achter zijn tegenstander en voor Grindelwald het goed en wel besefte, was de wagen in een gigantische leeuw veranderd. Die sprong op de goudblonde tovenaar af en sloeg hem een van zijn gigantische poten neer. Hij zette zijn klauwen in het vlees van Grindelwalds armen en benen, zodat die zich niet meer kon verroeren. Albus stapte naar het lijkbleke lichaam en keek hem in de ogen.
‘Ik schaam me dat ik ooit jouw vriend ben geweest. Je bent een slecht mens, Gellert. Ik dacht dat je een hart had.’
Hij rukte de toverstok uit Gellerts slappe hand en bekeek de staf zorgvuldig.
‘De Zegevlier heeft al meer arrogante, onwetende mensen het leven gekost. Ik dacht dat je slimmer was, maar je drang naar macht heeft je verblind.’
Grindelwald keek hem aan met een pijnlijke grimas vol van woede. Hij wist dat het voorbij was. Albus opende nog een laatste keer zijn mond voor hij Gellert wegbracht.
‘Ik hoop dat de geweldige mens die ik kende ooit terugkomt. Jij kan niet door en door slecht zijn.’ |
_________________ I've loved, I've laughed and cried.
I've had my fill; my share of losing.
And now, as tears subside,
I find it all so amusing.
Don’t cry because it’s over. Smile because it happened. |
|
|
|
TopazLover <3
Writer of Dreams
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: Gryffindor, forever in my heart.
|
Geplaatst:
Di Nov 04, 2008 18:31 |
|
Titel: Expecto Patronum!
Auteur: TopazLover <3
Onderwerp: Geschreven voor de Writers Battle. In dit verhaal wordt duidelijk hoe Loena aan haar patronus (een haas) gekomen zou zijn.
Expecto Patronum!
‘Avada Kedavra!’
Hij sprong opzij en slaagde erin de vloek te ontwijken. De groene lichtstraal miste hem maar net. Hij klauwde zijn pootjes in de grond en deed een poging om rustig te worden. Hoe kon hij hier weg?
‘Rustig aan, Malfdius,’ hoorde hij een andere stem zeggen. ‘Als je dat beestje meteen doodt, hebben we er geen plezier meer aan.’
Een schel gepiep klonk uit zijn mond en hij wenste dat hij in de grond kon verdwijnen, kon opgaan in het maanlicht, kon vluchten –
De stem die de Vloek des Doods naar hem geschreeuwd had, zei nog iets. Nog geen tel later voelde hij een ring om zijn achterpoot, die strakker en strakker ging zitten, zijn vlees er bijna afknelde. En toen hij zich probeerde te bewegen, liet de ring geen beweging meer toe. Hij was vastgeketend aan de grond. Bloed drupte van zijn pootje af, terwijl hij weg probeerde te komen.
Diezelfde nacht liep een jong meisje door de velden. Ze zong zachtjes, terwijl ze een mandje met zich meetrok, waarin nu een eenhoornknuffel lag. Het meisje hoopte dat het mandje vol kwam te zitten met Waakse Nachtwakers, beter bekend als de Nachtbes. In het maanlicht groeiden de bessen het best en waren ze makkelijk van de struiken te plukken. Alleen was het meisje in haar verlangen naar die heerlijke bessen een beetje onverstandig geweest en vergeten om haar ouders in te lichten over haar uitstapje.
Vrolijk stak ze de groentetuin over, die er mysterieus uitzag in het duister. Haar stem galmde over de velden, zacht maar duidelijk hoorbaar.
Opeens stokte de adem van het meisje. Abrupt hield ze op met zingen en staarde met open mond naar het tafereel dat zich voor haar uitspreidde. Twee mannen met maskers op stonden gebogen over… iets dat op de grond lag. De negenjarige Loena Leeflang sloeg haar handen voor haar mond.
Hij hoorde een gezang, zacht als dat van een elfje. Hij probeerde zich erop te concentreren en voelde dat zijn pijn wegtrok.
De man die Malfidus genoemd werd, deed een stap achteruit. ‘Wat krijgen we -?’
Voorzichtig draaide hij zijn kopje om en zag dat het meisje ook achteruit begon te lopen. Hij hoorde hoe Malfidus zijn toverstok trok.
‘Dat dacht ik niet!’
Een onbekende vrouwenstem zorgde ervoor dat hij zijn kopje weer omdraaide.
Loena schrok heel erg op het moment dat de onbekende man zijn toverstok op haar richtte; haar lippen begonnen te trillen en ze liet haar mandje los, dat met een zachte plof op de grond viel.
‘Dat dacht ik niet!’
De heerlijk bekende stem klonk beschermend, maar tegelijk ook aanvallend. Er klonken rennende voetstappen en Loena hoorde hoe de vrouw dichterbij kwam, tot ze uiteindelijk naast haar stond. De vrouw had lichtelijk uitpuilende ogen, waarin een woedende blik verborgen lag. Ze was lang en slank; haar lange, vuilblonde haar hing los en lichtelijk klittend over haar schouders. Haar lichaam was gespannen, klaar voor de aanval, en ze had een toverstok in haar rechterhand. De punt ervan wees op de borst van de man die Loena net bedreigd had.
In het zilverachtige licht zag ze eruit alsof ze een godin was, iemand van een hogere macht. Het was dan ook niet vreemd dat de mannen terug begonnen te deinzen.
Hij zag hoe Malfidus en zijn vriend achteruit begonnen te lopen. De vrouw begon spreuken te schreeuwen die hem net misten. De twee mannen keken elkaar even aan en sloegen op de vlucht.
‘Lieve Loena,’ fluisterde haar moeder geschrokken.
Loena, die heel goed begreep dat ze iets stouts gedaan had, boog haar hoofd. ‘Ik zal het niet meer doen, mama.’
‘Dat is het niet… ik vind het geweldig dat je nu al onderzoek doet naar dingen. Je wilde zeker Waakse Nachtwakers plukken?’
‘Ja, mama,’ zei Loena zacht. Ze snapte niet meer zo goed wat er aan de hand was. Ze was toch stout geweest? Maar haar moeder leek niet boos te zijn, eerder bezorgd.
‘Wat knap dat je nog wist dat die in het maanlicht goed groeien!’ zei haar moeder blij en ze klapte in haar handen om duidelijk te maken hoe trots ze op haar dochter was. ‘Alleen is het hier ’s nachts niet veilig, liefje. Dat heb je net wel gezien. Maak je maar geen zorgen, ik ga iets uitvinden waardoor jij ’s nachts veilig kunt doen wat je wilt. Je bent zo slim, dit verdien je!’
Hij snapte niks van het gesprek wat het tweetal had, maar hij hoorde wel de trots in de woorden van de vrouw. Opeens wist hij zeker dat hij zou sterven als het tweetal hem zou verlaten. De pijn in zijn pootje keerde terug, heviger dan ooit. Hij hapte naar lucht en piepte zo hard als hij kon.
Een heel raar geluid zorgde ervoor dat Loena niet op haar moeder reageerde. Ze liep als gehypnotiseerd naar de plaats toe waar het vandaan kwam. Op dat moment zag ze de haas. Zijn linkerachterpoot zat met een soort ring vast aan de grond, hij rilde en aan zijn vacht plakte bloed. Ze liet zich op haar knieën vallen en begon aan de ring te peuteren, die ze niet loskreeg.
‘Mama, mama!’ schreeuwde ze. ‘Mama, kom snel, er is hier een haas, hij gaat dood!’ Haar gezicht was bleek en ze voelde de angst, die razendsnel door haar heen ging, die haar in tweeën spleet en haar wilde verscheuren.
Loena’s moeder was er één tel later. Ze liet zich naast haar dochter vallen. ‘Ik denk dat ik die ring wel loskrijg, liefje,’ zei ze geruststellend.
‘Misschien is zijn pootje er wel af!’ jammerde Loena. ‘Oh, mama, hij heeft vast pijn!’
De vrouw maakte de ring om zijn pootje los met behulp van een spreuk. Vervolgens voelde hij hoe de vrouw hem voorzichtig optilde.
‘Mag ik hem dragen?’ hoorde hij het meisje vragen. Hij voelde hoe twee warme handjes zijn vel vastpakten.
Voorzichtig liep Loena naar huis, met de haas in haar armen. Haar moeder liep vlak achter haar, haar toverstok getrokken en waakzaam. Tien minuten later leefde de haas nog steeds en maakte haar moeder de achterdeur open met behulp van een simpele spreuk.
De deur kwam uit in de keuken. Aan de keukentafel zat een man die, terwijl hij opstond, de slaap uit zijn ogen veegde.
‘Ah, mijn Loena,’ zei hij vaagjes. ‘Daar ben je dan.’ Toen pas viel zijn blik op het bloederige hoopje dat zijn dochtertje in haar armen hield.
Moeder en dochter verschilden van elkaar als water en vuur, bedacht hij zich. Qua uiterlijk leken ze op elkaar, maar de moeder stond wat meer met haar beide benen op de grond, terwijl haar dochter juist een afwezige indruk maakte. Toch leek het alsof ze beiden geïnteresseerd waren in wetenschap, in dingen ontdekken en verder kijken dan dit leven. En ze hielden beiden van dieren, anders zouden ze hem niet gered hebben. Hij mocht hen beiden en was hen dankbaar.
Loena’s vader maakte een paar foto’s van de haas en kondigde aan dat hij meteen aan een artikel begon. Zodra hij weg was, legden Loena en haar moeder de haas voorzichtig op de keukentafel.
‘Hij moet een naam hebben,’ zei Loena zacht. ‘Alle belangrijke dingen hebben een naam. Hoe heet je?’
Een naam? Verzin jij het maar, wilde hij zeggen. Maar hazen konden niet praten en ook hij kon de woorden niet uitspreken.
Ze staarde een tijdje naar hem, terwijl haar moeder een paar spreuken mompelde die het bloeden van zijn poot stopten.
‘Mama, weet jij het Latijnse woord voor “geluk”?’ vroeg Loena aan haar moeder. ‘Ik vind Engels of Nederlands zo gewoon klinken… en Latijn klinkt anders.’
‘Fortuna,’ zei haar moeder na even nagedacht te hebben, ‘alleen is dat woord wel vrouwelijk en dit is echt een mannetje.’
‘Fortuno!’ riep Loena uit, terwijl ze in haar handen klapte.
‘Even rustig, liefje, je maakt hem bang.’
‘Fortuno klinkt stoer. Het past bij hem.’
Haar moeder moest er even om lachen. ‘Je bent echt een slim meisje, Loena! Ik geef Fortuno nu even Spraaksap, men zegt dat het wonden sneller geneest. Blijf jij even bij hem, terwijl ik Spraaksap ga halen?’
Fortuno. Fortuno. Hij vond het bijzonder dat het meisje voor die naam gekozen had. Hij was wel eens vaker in aanraking gekomen met heksen en tovenaars en hij had verwacht dat ze hem Snuffie of Knabbel zou noemen. Geen ingewikkelde Latijnse naam met een betekenis.
Al snel was de moeder van het meisje – van Loena – terug.
‘Mag ik het geven?’ hoorde hij het meisje opgewekt vragen en even later stak ze zachtjes een lepel met een vloeistof in zijn mond. De vloeistof smaakte naar vers gras en hij dronk het meteen op.
‘Dankjewel,’ dacht hij. En hij kreeg de schrik van zijn leven.
‘Mama, hij praat! Hij zei: “Dankjewel”!’ Loena kon de opwinding die ze voelde niet onderdrukken. Ze had wel vaker een gewond dier meegemaakt en wist dat Spraaksap wonden liet genezen – maar dieren liet praten? Het werd Spraaksap genoemd omdat er heel veel woorden hardop uitgesproken moesten worden terwijl de toverdrank gebrouwd werd. Niet omdat dieren ervan gingen praten.
‘Het is niet erg dat hij praat,’ zei haar moeder met een glimlachje. ‘Dat doen wel meer dieren. Het belangrijkste is dat hij beter wordt, Loena. We gaan hem deze maand verzorgen en dan kunnen we hem over een tijdje weer vrijlaten.
Loena en haar moeder verzorgden hem trouw en Fortuno genoot ervan om met hen allebei te praten. Loena’s vader schreef wel vijf artikelen over hem en kwam ook wel eens kijken, maar dat was toch anders dan de band die hij met moeder en dochter had. Na ruim een maand vonden ze het tijd om Fortuno los te laten, want hij was weer helemaal beter.
Hij nam zijn vrijheid aan, maar kwam elke avond even langs om te praten.
De tijd verstreek. Vier maanden lang was Loena gelukkig en ze praatte heel wat af met Fortuno.
‘Mama zegt dat je eigenlijk niet aan mensen moet wennen,’ vertelde ze hem op een avond, terwijl haar moeder weg was. ‘Maar zelf kan ze het ook niet laten om je te knuffelen, dus eigenlijk spreekt ze zichzelf tegen.’
Hij moest om haar wijze woorden lachen. ‘Ooit zul je beroemd worden, Loena,’ zei hij ernstig.
Ze gaf geen antwoord. ‘Ik wil niet naar Zweinstein, dan mis ik mama, papa en jou. Ik vind het nu zo fijn. Over twee jaar moet ik al weg.’
‘Daar bedenken we wel iets op,’ suste hij, terwijl hij vrolijk op haar schoot sprong en zij hem lachend wegduwde.
‘Hoe weet je eigenlijk zoveel over onze wereld?’ vroeg ze nieuwsgierig.
‘Er wonen hier voornamelijk tovenaars,’ lachte hij.
Een week later werd het geluk verstoord. Fortuno wilde op een avond weer naar het huis toe waar Loena en haar familie woonden, maar zag een hoop Schouwers staan. Hij bleef op een afstandje kijken en zag hoe Loena’s vader zijn dochtertje omhelsde.
‘Het spijt me vreselijk,’ hoorde hij een Schouwer zeggen. ‘We konden niks meer voor haar doen…’
Fortuno zag hoe Loena begon te huilen en rende naar haar toe, de Schouwers negerend. Ze nam hem in haar armen en huilde nog harder. Dat was de enige keer dat Fortuno haar ooit zag huilen en hij begreep dat hij haar moeder nooit meer zou zien.
Het was zes jaar later en Loena stond in de ruimte waar de Strijders van Perkamentus bij elkaar kwamen.
‘Vandaag gaan we een Patronus oproepen,’ kondigde Harry Potter, de leider, aan. ‘Jullie weten hoe de spreuk werkt. Denk aan iets gelukkigs…’
Loena dacht aan haar moeders dood. Ze dacht aan de twee lege jaren daarna. Ze dacht aan haar vaders verdriet. En uiteindelijk dacht ze aan Fortuno, die haar grote steun geweest was. Hij huppelde nog steeds rond in de omgeving van het huis, maar was er niet meer elke dag. Net als het mandje met haar knuffel erin. Dat lag nog steeds op dezelfde plaats.
Fortuno was Loena’s band met haar moeder; zij hadden hem samen gered en hem samen verzorgd. Hij had haar getroost door de woorden te gebruiken die haar moeder altijd zei als ze verdriet had. Dankzij hem herinnerde ze zich haar moeder zonder pijn, maar met vreugde. Uit alle macht concentreerde ze zich op Fortuno en op het beeld dat ze van haar moeder had.
‘Loena?’ Harry keek haar verwachtingsvol aan en ze glimlachte even.
‘Expecto Patronum!’ riep ze uit. Uit de punt van haar toverstok kwam een haas, het evenbeeld van Fortuno. Hij huppelde vrolijk voor haar uit en ze moest om hem lachen.
Fortuno, Loena en haar moeder. Drie wezens, vele herinneringen. Allemaal verbonden door één enkele spreuk. |
_________________ Running at Ron, she flung them around his neck and kissed him full on the mouth. Ron threw away the fangs and broomstick he was holding and responded with such enthusiasm that he lifted Hermione off her feet.
HPF, always in my heart. |
|
|
|
KNIKKEBEEN
7e jaars
Verdiend:
55 Sikkels
Woonplaats: in de achtertuin van Frances the Farmer'es ^^'
|
Geplaatst:
Di Nov 04, 2008 21:16 |
|
Titel; Memoires van Maarten Vilijn
Auteur; KNIKKEBEEN
Onderwerp/zeer korte samenvatting; te kort om samenvatting van te geven je leest het wel, het is het eerste sinds een zéér lange tijd dat ik op hpf nog eens schreef. Hopelijk vinden jullie het goed!
Memoires van Maarten Vilijn,
Ik verachtte hem, niet om wat hij deed, maar om wie hij was. Hij was de persoon vanwaar z’n ouders wensten dat hij toch maar niet geboren zou moeten zijn. Het was zijn aura, zijn karma, zijn zen, zijn alle bovennatuurlijke rotzooi dat niet in orde was!
Ik ben een vredelievend, mensenlievend mens, maar zelfs de zuiverste heiligste monnik zou hem haten, net zoals ik…
Hij kon van alles doen wat goed mocht lijken, maar haten bleef ik hem… en niet om zijn acties nogmaals!
Hij was de duivels’ zoon, alleen wist hij het zelf nog niet. Hij was rechtmatig vervloekt en zo ongelukkig, maar te onsterfelijk om suïcide te plegen.
Hij zou voor altijd haat met zich meedragen en verderf in mijn leven brengen. Hij was het kwaad puurder dan een kolossaal brein van de ergste seriemoordenaars bijeen.
Hij was mijn andere ik… |
_________________ Read my one-shot
Harry Potter en Het Geheim!
www.harrypotterforum.nl/viewtopic.php?t=26 |
|
|
|
Genner
Bohemian Writer
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: HPF
|
Geplaatst:
Do Nov 06, 2008 21:56 |
|
Titel: Mijmeringen
Auteur: Genner
Onderwerp/zeer korte samenvatting:Dat lees je wel. De titel zegt op zich al veel.
Ik besef dat deze one-shot niet van de hoogste kwaliteit is, maar ik moest iets schrijven.
Ik schrik er telkens weer van, als ik haar zie. Dat is eigenlijk best vreemd, aangezien ze in mijn afdeling zit en ik haar dus best vaak ontmoet aan tafel in de Grote Zaal of in de leerlingenkamer. Ze is een jaar jonger, dus hebben we geen lessen samen. Ik weet niet of ik dat jammer vind of niet. Een groot deel van mij wil vaak bij haar zijn, altijd bij haar zijn, maar een ander, al even groot deel, wil dat niet. Dat deel is bang dat ze het merkt, dat ze me uitlacht of afwimpelt, of allebei. Dat deel is bang om te falen.
Dat is nu op en top mij: bang en falend. Altijd komt het naar voren, in elke situatie en ik haat het. Ik wil dapper zijn, zoals Harry. Ja, die heeft al vanalles bereikt en hij heeft de meest levensbedreigende situaties meegemaakt. Hij is een held.
Ik ben een mislukkeling. Waarom zou ze ooit naar me omkijken, als er zoveel anderen zijn? Professor Snape schept er plezier in om me te vernederen en oma jammert steeds maar weer hoe anders ik ben dan mijn ouders. Zo anders dat ze eraan zou twijfelen of ik wel hun zoon was, als dat niet duidelijk zou zijn aan mijn uiterlijk.
Ik vraag me af of de Sorteerhoed geen verkeerde beslissing heeft genomen. Ik vraag me zo vaak af wat ik in deze afdeling doe. De kenmerken horen helemaal niet bij mij.
Oma zegt altijd dat ik hier niet thuis hoor, dat ik in Huffelpuf terecht had moeten komen. Misschien heeft ze wel gelijk.
Ik vraag me soms af of ik iets heb misdaan, want erg veel geluk heb ik nog niet gehad. Mijn beide ouders zijn gestorven toen ik nog erg jong was, beide waren steengoede tovenaars als ik de verhalen mag geloven. Ikzelf lijk echter niets te kunnen met m’n toverstok en dat verwijt m’n oma me vaak. Zij heeft me opgevoed en heeft altijd zoveel van mij verwacht. Naar Zweinstein gaan was één van de grootste opluchtingen van m’n leven. Voor een aantal maanden weg van onder haar keurend oog, een aantal maanden niet dag in dag uit hetzelfde moeten horen; hoe geweldig en fantastisch m’n ouders waren en dat ik geen respect toonde voor hen door me altijd zo onhandig te gedragen. Maar daar kan ik toch niets aan doen?
Ze schrijft me nog steeds veel brieven, maar die kan ik weggooien en ze hoeft het niet te weten. Bijna elke keer zegt ze hetzelfde: dat Harry Potter pas een jongen is waar zij trots op zou zijn, was ze zijn grootmoeder, dat ik een voorbeeld aan hem zou moeten nemen.
Begrijp me niet verkeerd, ik hou zielsveel van haar en ben haar dankbaar omdat ze me onder haar vleugels genomen heeft, maar iets minder druk had geen kwaad gekund.
Hier heb ik toch wel geluk: Harry’s Dreuzels klinken echt vreselijk om bij te leven. Dan heb ik het toch nog een beetje getroffen met oma.
Zie je, dit gebeurt nu altijd. Ik dwaal af met mijn gedachten en weet niet eens meer waar ik mee bezig ben. In de les heb ik het ook veel te vaak.
Ze komt langs, lacht. Zo’n mooie, lieve lach… die lach die me achtervolgt tot in m’n dromen. Ik glimlach zwakjes terug en ik weet het. Ik kan haar nooit krijgen. Neville Longbottom en Ginny Weasley zal je nooit zien staan op een trouwkaartje. |
_________________
02.04.07 ~ 31.12.08
'Til we meet again, HPF'ers. |
|
|
|
Maschine
5e jaars
Verdiend:
1 Sikkels
Woonplaats: Op HPF!
|
Geplaatst:
Vr Nov 07, 2008 16:41 |
|
Titel: Grote Meisjes Huilen Niet
Auteur: Maschine
Onderwerp/zeer korte samenvatting: Mijn inzending van de Writersbattle september/oktober op FF Forum.
Grote Meisjes Huilen Niet
BAM!
Met een vrij harde klap belandde de hutkoffer van Vincent Korzel in het bagagerek. Met al die kleding en bovenal al het snoepgoed was het nog maar de vraag of het rek de koffer zou kunnen dragen. Vast wel. Korzel zat in de coupé samen met zijn vrienden Draco Malfidus en Karel Kwast. Draco was de meest arrogante en brutale van het trio. Hij hield ervan om Griffen te beledigen en had daarin ook meestal het hoogste woord. Naast hem trof je meestal Korzel en Kwast aan. Korzel en Kwast waren twee forse jongens met meer spieren dan hersens. Ze hadden een slecht handschrift, konden nauwelijks lezen en waren gemakkelijk te manipuleren. Voor Draco -die zelf niet half zo sterk was als de twee bullebakken naast hem- was dit een perfect duo om bij zich te hebben. Ze luisterden direct naar je, waren sterk en betrouwbaar en je kon ze laten doen wat je maar wilde. Ideaal voor iemand als Draco dus. Draco was de zoon van volbloed tovenaars. Zijn bloedzuivere familie zat al eeuwen in Zwadderich en daar schepte hij maar al te graag over op. Dit was alweer zijn vijfde jaar in de prachtige groene afdeling. Ook Korzel en Kwast waren er ingedeeld. Met zijn drieën hadden ze al vrij veel beleefd en dat was wat hen echt verbond.
Ook Draco en Kwast hadden hun koffers in het bagagerek gegooid. De trein was net vertrokken en de drie waren al gaan zitten.
"Op naar volgend jaar." zei Draco. "Ik wed dat pa het vreselijk vindt dat ik Potter in m'n klas heb zitten." zei Draco meer tegen zichzelf dan tegen de twee jongens bij hem. "Hopelijk kunnen we dit jaar de Afdelingsbeker winnen." vervolgde Malfidus. "Ja." knikte Korzel. "Dat hoop ik ook." Hij keek even naar de deur van de coupé. Zou het karretje met lekkers al arriveren? Het leek net of hij precies op het juiste moment omkeek, want net op dat moment kwam er iemand binnen. Het was Margriet Bullemans, een meisje uit hetzelfde jaar als zij. Een stevige dame, mogen we wel zeggen. "Hoi." zei Margriet. "Mag ik bij jullie zitten." Draco's gezicht vertrok, maar de geobsedeerde Korzel zag het niet eens. "Natuurlijk." zei Korzel langzaam. Margriet liet haar koffer in het bagagerek zakken en plofte naast Kwast neer. Kwast schoof een stukje op, het achterwerk van Margriet Bullemans was niet bepaald slank te noemen. "Lekker weertje, vind je ook niet?" Ze keek naar buiten en giechelde. Ze haalde een doosje Chocokikkers uit haar zakken. "Iemand een kikker?" vroeg ze en propte er één in haar mond. "Ja, lekker." zei Kwast gulzig. Hij graaide met zijn mollige handen de kikker uit Margriet haar uitgestoken hand en propte het ding in zijn mond. Vervolgens liet hij een luide boer. Draco's gezicht vertrok en Korzel keek hem alleen maar kwaad aan. Margriet deed net alsof ze het geluid van een boer wel prettig vond om te horen. Dat wilde zeggen: Ze staarde naar Kwast alsof hij een Smekkie was. "Ik wilde dat ik zo goed kon boeren." verzuchtte ze. "Jij ook?" Korzel knikte en pakte de kikker aan. Hij kauwde langzaam en probeerde vooral niet te veel naar het meisje te kijken. Maar Margriet leek hem niet te zien. Ze negeerde Draco, hem had ze schijnbaar nooit aardig gevonden. Korzel zocht in de binnenzak van zijn gewaad naar nog meer snoep. "Smekkie?" vroeg hij en gaf Margriet er één. Margriet stak het Smekkie in haar mond en voor één moment keek ze Korzel recht in de ogen. Die laatste wist het nu zeker: Liefde ging door de maag.
In de Grote Zaal waren de vier bij elkaar gaan zitten. Draco schepte tegen Kwast op over zijn vader en wat hij zoal gedaan had. Korzel kon alleen maar geobsedeerd naar de volslanke Margriet Bullemans staren, en zij staarde net zo hardnekkig terug. "Pasteitje?" vroeg Margriet. "Mond open." beval ze en Korzel opende braaf zijn mond. Met een sierlijk gebaar werd het overheerlijke pasteitje in zijn mond gedeponeerd en Korzel at het al smakkend op, terwijl hij zo romantisch mogelijk naar Margriet probeerde te kijken. Ze staarde terug met een geobsedeerde blik in haar ogen. De twee hadden elkaar al vrijwel direct opgemerkt en hadden tijdens de koetsrit -getrokken door dingen die ze niet konden zien- met elkaar gepraat over de beste manier om een Chocokikker op te eten en het gezicht dat je moest trekken om niet gepakt te worden als je snoep stal. Het waren al met al zéér interessante en intellectuele gesprekken geweest. Nee, met deze dame was hij nog lang niet uitgepraat!
Plof!
Korzel keek op. In de leerlingenkamer van Zwadderich zat hij zijn huiswerk te maken. Of beter gezegd: Hij probeerde zijn kriebelige handschrift te ontcijferen door de vetvlekken heen, veroorzaakt door het eten van een doos Smekkies. Voor hem lag eerst zijn huiswerk, maar nu een halfdode uil met een brief in zijn snavel. Korzelig -ja op dat gebied deed hij zijn naam eer aan- trok de Zwadderaar de brief uit de snavel van de uil en veegde het beest met een grote zwaai van zijn arm van tafel. Zo. Opgeruimd stond netjes. Korzel vouwde de brief open en begon langzaam en hakkelend te lezen.
Lieve Vincent,
Ik ben er achter gekomen dat ik je erg aardig vind. Je lacht zo leuk en we kunnen goed met elkaar praten. Wat dacht je van vanavond om tien uur in de Zuidertoren?
Liefs,
Margriet
Korzel las de brief. En nog een keer. En nog een keer. Pas na drie keer drong het pas echt tot hem door wat er stond. Het handschrift was dan ook erg moeilijk te lezen. Korzel keek op zijn horloge. Het was al bijna tien uur. De jongen stond op, propte zijn huiswerk in zijn tas en liep weg.
Bam!
Plof!
Roekoeeeeee.....
O ja, die uil. Korzel was bijna met zijn grote platvoeten op het beest gaan staan. Het uiltje had hij per ongeluk weggeschopt en het beest koerde nog zachtjes. Toen was het stil. Korzel liep naar het beest toe, tilde het op en keek op het bewoog. Vervolgens hield hij het uiltje bij zijn oor. Geen teken van leven. Was de batterij soms leeg?
Na een vrij lange tocht kwam een hijgende Korzel dan eindelijk aan op de Zuidertoren. Hij zwalkte naar de deur die hem naar buiten leidde. Margriet stond al op het balkon. "Hoi Vincent." zei ze opgewekt en glimlachte naar hem. Korzel smolt van binnen toen hij haar lieve bruine puppyogen zag. "Zo." mompelde hij en ging naast haar staan. "Lekker weertje hé?" Margriet knikte en bloosde. "Ik heb net zúlke lekkere bonbons gegeten." verzuchtte ze. "Echt verrukkelijk." De kleine oogjes van Korzel begonnen te twinkelen. "Heb je ze bij je?" vroeg hij misschien iets te snel. "Nee." zuchtte Margriet. "Helaas heb ik ze allemaal opgegeten. Maar ze waren heerlijk. Ik zal de volgende keer ook een doosje voor jou meenemen." zei ze. Korzel glimlachte. "Dat is lief van je." zei hij stuntelig en probeerde iets leuks te verzinnen om te zeggen. "De hemel is prachtig. Net zo prachtig als jij." zei ze en keek hem met een verliefde blik in haar ogen aan. "Hou jij ook zo van Chocokikkers?" vroeg Korzel. "Ik vraag me altijd af hoe ze dat toch voor elkaar krijgen met magie." zei hij. "Ik ook." zei ze. "Ze zijn echt heerlijk." zei Margriet voor de zoveelste keer. Korzel staarde over de rand van de Zuidertoren en zag in de verte de moestuin van Hagrid. "Ik hou niet van groente uit een groentetuin. " zei hij. "Ze zijn zo... gezond."
"Ik heb het koud." zei Margriet, iets wat bijna ondenkbaar was, gezien de natuurlijke bescherming die ze -evenals Korzel- tegen de kou genoot. "Kom, we gaan naar binnen." Korzel liep naar de deur en hield die voor Margriet open. "Ladies first, my dear." zei hij met een hoffelijke stem en maakte een lichte buiging. Margriet giechelde en ging naar binnen. Korzel sloot de deur en de twee liepen de Zuidentoren in. Ze gingen op de grond zitten, twee geliefden naast elkaar. "Ik hou van je." fluisterde een zwoele stem in zijn oor. Onmiddellijk daarna voelde hij iets nats en kleverigs op zijn oog terecht komen. Het was een oogzoen. "Het maanlicht was mooi," zei Korzel poëtisch en keek Margriet recht in haar bruine ogen. "..maar jouw ogen zijn mooier." Hij kuste haar vol op de mond en even waande hij zich in extase. Korzel had zijn ogen gesloten en merkte niet dat ze inmiddels niet meer alleen waren.
Plof!
Iets zwaars belandde op zijn schoot. Abrupt rukte hij zich los uit de zeer romantische kus en pakte de brief die op zijn schoot beland was. "Voor jou." zei hij. "Schat." voegde de Zwadderaar er aan toe. Margriet opende met haar mollige handen de brief en las hem. Haar gezicht vertrok. Toen begon haar dikke onderlip te trillen. Ze huilde. "Wat is er?" vroeg Korzel terwijl hij haar niet-begrijpend aanstaarde. Hij had nooit echt veel van meisjes begrepen. "Ik.." snikte ze. "Mijn opa is overleden." snikte ze en haar schouders schokten. Korzel sloeg een arm om haar heen. "Mag ik lezen?" Margriet duwde de brief in zijn handen.
Lieve Margriet,
Je weet vast nog wel dat opa Bullemans op sterven lag. Hij leed al een tijdje aan hartfalen. Vanmorgen vonden we hem dood in bed. We konden niets meer voor hem doen. Je zult vast wel geschrokkken zijn, maar geloof me schatje: alles komt goed. Het beste en vergeet nooit: We houden van je.
Liefs,
Pappa en mamma
Margriet snikte door. Korzel had met de nodige moeite de brief doorgeworsteld en begreep nu eindelijk waarom zijn vriendin zo verdrietig was. "Hij verwende me." snikte Margriet. Stilte. Ze snikte door en Korzel zat ernaast als een stille geliefde die niet weet wat hij met zijn vriendin aanmoet. "Hij at alltijd heel veel. De lekkerste dingen, zoals bonbons, Smekkies en Chocokikkers." zei ze. "Ik mocht altijd met hem mee eten. We hebben samen vaak genoeg gepicknickt en gefantaseerd wat er zou gebeuren als we dat iedere dag deden. Door hem ben ik veel dingen nog lekkerder gaan vinden. Hij gaf me iedere zondag een doosje Chocokikkers. Het was altijd zo'n gezellige dikkerd. Hij was echt de liefste opa die ik heb gehad. En nu is ie..." Margriet's schouders schokte en even kon ze niets uitbrengen. Korzel zat nog altijd onbeweeglijk naast haar. Wat moest hij hier toch mee? Haar troosten? De dikkerd sloeg een arm om zijn vriendin heen. "Ik at altijd erg veel." snotterde Margriet. Dankzij hem leed ik nooit honger. Maar nu heeft het geen zin meer. Want nu is hij dood." bracht ze snikkend uit en Korzel probeerde iets troostends te zeggen. Helaas werkten zijn hersens meestal nogal traag, zo ook nu. Het gehuil van Margriet werd al minder. Even later was het niet meer dan alleen maar wat gesnotter. "Ik ga naar bed." zei Margiet. Voordat Korzel iets kon zeggen of haar kon helpen was ze al weg. Een verbijsterende Zwadderaar achterlatend.
Het leek alsof ze het haden afgesproken, want de week erna, zelfde dag en tijd, troffen ze elkaar weer in de Zuidertoren, die net als gisteren op de twee na verlaten was. Margriet had zich verstopt in een hoekje, ergens achter een gordijn. "Margriet?" vroeg Korzel en kwam langzaam dichterbij lopen. "Wat is er?" vroeg hij. Van achter het gordijn kwam alleen wat gesnotter. Korzel liep naar het gordijn en haalde het een stukje weg zodat hij haar gezicht kon zien. Ze had gehuild, haar gezicht was nog nat van de tranen. Ze zag er nogal slecht en onverzorgd uit. Haar haren waren vet en hingen lusteloos voor haar gezicht. Ze zag bleek en haar kleren leken nog vormelozer dan anders. De nogal forse Zwadderaar knielde voor haar neer. "Wat is er?" fluisterde hij. "Ik word gek." fluisterde Margriet terug. "Gek van mezelf." Korzel hoorde het met verijstering aan. "Waarom?" fluisterde Korzel terug, met een tederheid die je bij hem maar zelden tegenkwam, maar die hij wel degelijk bezat. De omgang met Kwast en Draco hadden gezorgd dat je die kant zelden te zien kreeg, maar zo af en toe dook hij nog wel op. "Ik ben zo...dik." fluisterde Margriet en verborg haar gezicht weer achter het stuk gordijn. "Wat maakt het uit?" zei Korzel, iets harder nu. "Je bent lief zoals je bent." Margriet keek hem verbitterd aan. "Maar.." mompelde ze. "Ze haten me." Korzel had het nauwelijks kunnen verstaan, maar het begon langzaam tot hem door te dringen wat Margriet bedoelde. Ze werd toch niet...? "Maar ik mag niet huilen." vervolgde ze. "Want grote meisjes huilen niet." Korzel schrok nog meer. Wat moest hij doen? Meiden.. "Luister Margriet." zei hij resoluut. "Luister heel goed naar me." Hij keek haar dwingend aan, bijna streng. "Ik wil dat je vanaf nu niet meer zegt dat je dik bent, oké?" Margriet knikte langzaam. "En ik wil weten wat er aan de hand is. Wie zijn 'ze'? Wat gebeurt er?" Stilte. "Ik.." begon Margriet zachter dan ooit. "Er zijn een paar mensen die me pesten. Uit Zwadderich." voegde ze er aan toe. De ogen van Korzel werden groot. "Wie?" vroeg hij. "Ik weet het niet. Ik ken ze niet." fluisterde ze. Altijd was Margriet arrogant, zelfverzekerd, vrolijk. En nu was ze een hoopje ellende, dat hoopte dat de kwelgeesten die haar zoveel leed bezorgden ermee op hielden. "Ik ga ze de waarheid vertellen." zei Korzel vastberaden. "Alsjeblieft, doe het niet." smeekte Margriet. "Ze slaan je in elkaar, het zijn zevendejaars." Korzel glimlachte. "Kijk naar me. Ben ik schriel en slap? Nee toch?" Hij grijnsde. Voorzichtig pakte hij zijn vriendin bij een arm en trok haar zachtjes overeind. "Kom." zei hij. "We zullen ze laten zien wie hier de baas is."
In de leerlingenkamer van Zwadderich was het vrij stil, op een paar figuren na. Het waren een stuk of vijf magere, slungelige jongens. Duideijk rijkeluiskindjes, te zien aan hun dure kleding. Toen Korzel en Margriet binnenkwamen begonnen ze te fluiten en oerwoudgeluiden te maken. Korzel negeerde hen. Nu was het moment. Nu moest hij ze de waarheid vertellen. Hij stapte op de vijf af. Een langgerekt 'oeeehhhhh' bereikte zijn oren. Blijkbaar waren ze erg onder de indruk van het feit dat hij een vriendinnetje had. "Dus Korzeltje is bezet?" zei één van hen op pesterige toon. "Is dat niet Buldogje, Korzel? Is dat echt je vriendinnetje? Dat gedrocht daarzo?" Vijf paar ogen keken hem aan. Korzel besloot hun vraag te negeren. "Hou ermee op, oké?" zei hij met trillende stem. "En waarmee moeten wij ophouden, Korzeltje? Want je denkt toch niet dat we die bulldog zomaar laten gaan?" vroeg de magerste en de langste van hen liefjes. "Hou op met haar uit te lachen en te vernederen." zei hij. Dat was eruit. Gespannen wachte hij op een reactie. Eén van de jongens stapte naar hem toe en ging heel dicht bij Korzel staan, zodat ze nu bijna neus aan neus stonden. "Wat zei je, korzeltje?" siste hij. "H-h-hou o-op." bracht hij hakkelend uit. Gelach ging op en weerklonk in zijn oren. Korzel deed een stap naar voren en hief zijn dikke, sterke vuisten op. De jongens deinsden wel een stukje achteruit, maar veel was het niet. Toen trok één van hen zijn toverstok. Voordat Korzel het wist was hij omwonden met touw en lag hij als een soort hulpeloze slang op de grond. De Zwadderaar hoorde gegil en besefte dat het uit zijn eigen mond kwam. Waar was Margriet eigenlijk? Hij wilde net kijken wat er gebeurde toen hij een stomp in zijn maag voelde. Vervolgens moesten om beurten ook zijn gezicht en benen eraan geloven. Korzel kon niets doen en voelde hoe hij langzaam bont en blauw werd. Hij proefde bloed en voelde hoe het over zijn gezicht begon te lopen. De Zwadderaar kneep zijn ogen dicht en liet het over zich heen komen. Verzet zou weinig zin hebben. Toen wist hij het niet meer...
"Korzel?"
Een vrouwenstem drong zijn oren binnen. Korzel opende langzaam zijn pijnlijke blauwgeslagen ogen en keek de persoon naast hem aan. Het was Margriet Bullemans, zijn vriendinnetje. "Hoe gaat het?" Korzel kreunde. Zijn hele lijf deed hem zeer. "Het gaat wel." zei hij en toen hij probeerde overeind te komen vertrok zijn gezicht van pijn. Margriet duwde hem weer terug in bed. "Ik moet je iets vertellen." zei ze. "Vertel." bracht Korzel uit. "Ik heb besloten op dieet te gaan. En ik wilde weten of jij ook mee wilt doen." Korzel keek haar onderzoekend aan. "Waarom?" Over de gebeurtenissen met de kwelgeesten van Margriet had hij met geen woord gerept. "Ik wil een fijn leven, een leven zonder verleidelijke dingen waar ik dik van word. En een leven met jou." Ze kuste Korzel op zijn voorhoofd en de jongen grijnsde pijnlijk. "Als we gaan trouwen, geef je mij dan ook een ring?" Korzel glimlachte. "Natuurlijk." zei hij. "Ook als hij niet om mijn vinger past?" vroeg Margriet. "Hij past wel om je vinger." zei Korzel. "Echt wel." Margriet begon zachtjes te snikken. Korzel hield haar zo voorzichtig mogelijk in zijn gehavende armen. Hij wachtte totdat ze was uitgehuild. "Grote meisjes huilen niet." mompelde Margriet en werd rood. "Het maakt niet uit, schat." fluisterde Korzel in haar oor. "We zullen altijd vrienden blijven. Door dik en dun." |
_________________ Maschine - Ex-Moderator HPA |
|
|
|
Avana
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: In Fanfictionland with Harry & Draco
|
Geplaatst:
Di Nov 25, 2008 7:52 |
|
Titel: Wat als ... ?
Auteur: guess who ^^
Korte inhoud/omschrijving: ‘Verbijsterd staren beide jongens elkaar aan. Ze zijn bijna even lang, hebben allebei hetzelfde warrige, zwarte haar …’
Geschreven voor de Writers Battle op FFF met als onderwerp ‘Marauders’
Wat als … ?
“Oemph!” klinkt het als Harry onverwacht ergens tegen opbotst. Om hem heen is niets te zien. Hij doet heel voorzichtig een paar passen terug en controleert of hij nog goed bedekt wordt door zijn Onzichtbaarheidsmantel. Even vraagt hij zich af wie er net als hij ’s avonds laat door het kasteel zwerft maar dan heeft hij het spreekwoordelijke Lumosmoment.
“Foppe!” fluistert hij nijdig maar zwijgt meteen als hij zich realiseert dat zijn uitroep in tweevoud komt.
Meer nieuwsgierig dan ongerust trekt hij vastberaden de gladde stof van zich af. Verbouwereerd ziet hij hoe er voor hem nog iemand uit het niets verschijnt.
Is er nog iemand met een Onzichtbaarheidsmantel op Zweinstein?
Schoenen, lange benen, een wit overhemd met een Griffoendordas en tenslotte het hoofd.
Verbijsterd staren beide jongens elkaar aan. Ze zijn bijna even lang, hebben allebei hetzelfde warrige, zwarte haar en houden een identieke zilverachtige mantel in een hand die slap langs het lichaam hangt. Alleen hun ogen …
Harry is de eerste die zijn stem terugvindt.
“Pa?” vraagt hij aarzelend maar dat klinkt wel heel erg raar tegen een leeftijdsgenoot.
“J-James?”
De ander knikt wezenloos en blijft hem verwilderd aanstaren.
James kan geen woord uitbrengen bij het zien van de jongen voor hem. Eén moment denkt hij dat Sirius’ plan geslaagd is en dat hij tegen zijn vijf jaar jongere ik is opgebotst. Dan ziet hij die ogen. Groene ogen. Van hetzelfde groen waardoor hij meerdere malen per dag wordt betoverd. Hij knippert met zijn ogen als hij beseft wat de jongen net zei.
Pa? WAT?
Hij struikelt bijna over zijn mantel als hij onbewust een paar stappen achteruit doet.
“Welk jaar?”
Zijn stem kraakt alsof hij in tijden niet gebruikt is.
Vreemd genoeg begrijpt de ander precies wat hij bedoelt.
“1996”, komt het antwoord gelijk.
Weer valt er een minutenlange stilte waarin James ongelovig denkt: 1996? Dan zit ik 25 jaar verkeerd!
Uitgebreid observeren ze elkaar.
“Je ogen …,” brengt James tenslotte uit.
De ander grijnst. “… zijn net die van m’n moeder, ik weet het.” En na een korte pauze voegt hij eraan toe: “Van Lily.”
James grijnst automatisch terug.
O Merlijn, denkt hij dan ademloos, Lily’s ogen. Dit is haar zoon. Er is iets fout gegaan met hun berekeningen.
“Lily’s zoon,” vraagt hij voor de zekerheid. Hij komt nog niet verder dan zinnen van twee woorden. Als de jongen knikt, gaat hij verder: “Mijn zoon?”
Opnieuw een bevestigend gebaar plus een uitdrukking van pure blijdschap.
James slikt.
Hij wil op die ander – zijn zoon – afrennen en hem omhelzen.
Hij wil zich omdraaien en hard wegrennen.
Uiteindelijk blijft hij roerloos staan.
“Hoe … wat is … naam?”
En weer begrijpt de jongen wat hij bedoelt.
“Harry.”
“Harry,” herhaalt James. Zou haar vader zo heten?
“Harry James Potter!” zegt zijn zoon trots.
Twee paar voetstappen weerklinken door de gangen. Harry heeft besloten James mee te nemen naar de leerlingenkamer. Hij hoopt dat Ron en Hermelien nog niet naar bed zijn zodat ze samen kunnen bedenken wat ze moeten doen.
Het is vreemd om voor de verandering zelf naast een onzichtbaar iemand te lopen, zeker nu hij dat zelf ook weer is. Als James trouwens niet stopt met praten, kunnen ze hun Onzichtbaarheidsmantels beter afdoen, denkt Harry grinnikend. Niet dat het hem iets kan schelen. Al staat Malfidus samen met Vilder en Sneep om de volgende hoek; zijn vader is hier!
James lijkt zijn houding teruggevonden te hebben en vertelt over het plan van Sirius om James terug in de tijd te sturen zodat hij de eerste kennismaking met Lily over kan doen en haar eerste indruk van hem kan veranderen.
Tussendoor stelt hij enthousiast de ene na de andere vraag. Harry geeft automatisch antwoord, nog te vol van de gebeurtenissen om zelf vragen te stellen.
“Blijkbaar is ze tenslotte toch voor mijn charmes bezweken.”
James’ stem is een mengeling van hoop en zelfverzekerdheid.
“Wanneer ben je geboren? 1980? Wauw, dan zijn we jong getrouwd. Ik heb toch wel een eerzame vrouw van Lily gemaakt?”
Harry voelt iets tegen zijn schouder botsen als James hem blijkbaar een speelse duw wil geven.
“Hebben we nog meer kinderen gekregen? Nee? Dan hebben we je zeker lekker verwend?”
De stem van James klinkt plagend maar Harry denkt aan de Duffelingen en zwijgt verward. Wat moet hij in Merlijns naam vertellen over zijn leven?
Als ze de gang op de zevende verdieping in lopen, ziet Harry Ron en Hermelien net het portretgat uitstappen. Beide met een bezorgde uitdrukking op hun gezicht. Hij krijgt opeens een idee en voelt op de tast naar waar hij James vermoedt.
Hem voorzichtig naar zich toe trekkend, fluistert hij zacht: “Dat zijn mijn beste vrienden, doe jij de mantel als eerste af?”
Een zacht gegrinnik is zijn antwoord.
Als ze het tweetal bijna genaderd zijn, gooit James met een zwierig gebaar de mantel van zich af en grijnst naar de twee onbekenden voor hem. Degene met rood haar en een overdaad aan sproeten – dat moet een Wemel zijn, denkt James – roept uit: “Hee, waar bleef je nou, maat?”
De ander – een meisje met lang, bruin krullend haar en doordringende ogen – blijft staan en houdt de Wemelknul tegen.
Fronsend kijkt ze James aan. Haar ogen glijden over zijn kleren, over het zwarte haar dat door de mantel statisch omhoog staat en blijven tenslotte hangen bij zijn gezicht.
Hij had kunnen weten dat hij Hermelien niet voor de gek kan houden, denkt Harry als hij ziet hoe ze James observeert. Ze kijkt even naar de lichtbruine ogen achter de brillenglazen voordat haar blik naar James’ voorhoofd glijdt.
Harry ziet dat ze haar greep op Rons arm verstevigt.
“Hé, pas op! Ik moet zaterdag nog keepen met ...”
“Ron, dat is Harry niet!” onderbreekt ze hem geërgerd. Ron kijkt haar verbaasd aan maar voor hij iets kan zeggen, werpt Harry zijn mantel af. Hij doet twee stappen naar voren en gaat grinnikend naast James staan.
Rons mond valt open. Hermelien’s ogen verwijden zich.
“Harry, wie is dit?” vraagt ze ademloos.
Harry grijnst naar zijn vader die met een identieke uitdrukking terugkijkt en zegt: “Hermelien, Ron, dit is James Potter!”
“Dus in plaats van vijf jaar terug, ging je twintig jaar vooruit in de tijd,” ondervraagt Hermelien James en ze schudt afkeurend haar hoofd.
“Sodeknetter! En dat enkel omdat een meisje je niet ziet staan?” roept Ron ongelovig uit.
Hermelien werpt hem een verontwaardigde blik toe en mompelt iets als lepeltje.
Het viertal zit voor de open haard in de leerlingenkamer waar James net zijn hele verhaal verteld heeft. Het is inmiddels al diep in de nacht.
Harry’s ogen zijn al die tijd op James gefixeerd alsof hij bang is dat zijn vader – zijn vader! – verdwijnt als hij even zijn ogen afwendt.
Ron staart nog steeds af en toe verdwaasd van Harry naar James en weer terug. Wat vreemd is, vindt Harry, want als er iemand gewend is aan familieleden met een identieke gelijkenis, is het Ron wel.
Zoals gewoonlijk is Hermelien degene die de vragen stelt en de feiten boven tafel krijgt.
“Ja,” reageert James op Hermeliens vraag, ondanks dat die alleen al door haar toon niet anders dan retorisch kan zijn, “ik heb alleen geen idee hoe het misgegaan kan zijn. Remus is altijd zo precies. Maar Peter hielp hem, misschien dat hij een foutje …”
“Die rat?” reageert Ron opeens fel.
James kijkt hem verbaasd aan maar Hermelien legt Ron onmiddellijk het zwijgen op: “Nee Ron! Je kunt niets zeggen. Je weet niet wat de consequenties zijn.”
Harry springt nu op uit zijn fauteuil en roept uit: “Maar Hermelien, als hij weet wat er gaat gebeuren dan kan hij iemand anders kiezen als …”
Het is onmogelijk zijn zin af te maken want Hermelien heeft vliegensvlug haar toverstok getrokken en ‘Silencio’ geroepen. Ze herhaalt de spreuk voor de zekerheid bij Ron, zegt verontschuldigend tegen James ‘Een ogenblikje’ en trekt haar verontwaardigde vrienden mee naar de andere kant van de leerlingenkamer.
Opnieuw heft ze haar toverstok om eerst ‘Finite Incantatum’ uit te spreken, gelijk daarop gevolgd door de Murmelio spreuk.
Harry kijkt haar vreemd aan bij het horen van die laatste spreuk en ze reageert ongeduldig: “Ja, ik weet het. Maar dit is niet de tijd om het over de Halfbloed Prins te hebben. Jullie moeten snappen hoe gevaarlijk het is om ook maar iets tegen James te zeggen over deze tijd.”
Automatisch kijken ze alle drie naar de jongen bij de haard die nu verward met zijn hand over zijn oren wrijft.
“Maar Hermelien, als hij weet wat er gaat gebeuren …”
Weer onderbreekt ze hem: “Harry, tijdreizen is niet zonder gevaar. Ik dacht dat je dat in het derde jaar wel geleerd had. Je kunt nooit volledig inschatten welke gevolgen de kleinste verandering in het verleden op de toekomst zal hebben.
En ook als Pippeling niet de Geheimhouder van je ouders was geweest, was er nog de dreiging van V-Voldemort.”
“Maar dan zouden mijn ouders hebben geleefd. Dan zou Sirius …” Harry’s stem stokt.
“En misschien zou V-Voldemort besloten hebben dat Marcel degene was over wie de profetie sprak. Zou zijn moeder hetzelfde gedaan hebben als de jouwe?” gaat Hermelien onverstoorbaar verder, hoewel haar bruine ogen mededogen uitstralen.
“Het punt is dat we dat niet weten, Harry. We weten niet wat als … Niet ten goede en niet ten kwade. Wat als we door iets in het verleden te veranderen, datgene mislopen of kwijtraken dat ons moet helpen Voldemort te verslaan?”
Hermelien zwijgt.
Harry kijkt naar Ron die zijn schouders ophaalt en hem hulpeloos aankijkt. Dan dwaalt zijn blik naar James die in gedachten verzonken in het schijnsel van de open haard staat.
Wat als…?
Wat als James besluit dat de relatie met Lily zo’n tragische einde heeft dat hij tenslotte een ander kiest?
Wat als Harry nooit geboren wordt?
Harry vraagt zich af of de profetie dan alleen op Marcel zou hebben geslagen. Zou Marcel dan de Vloek des Doods overleefd hebben? Zou hij ‘de Uitverkorene’ zijn geweest?
Harry’s gedachten gaan van de verlegen, stuntelige eerstejaars naar het SVP-lid dat vorig jaar heeft meegevochten in het Ministerie.
Een flauwe glimlach speelt om zijn mondhoeken.
Waarom niet?
Dan verstrakt zijn mond.
Omdat het niet eerlijk is om de gebeurtenissen te veranderen en een ander mijn lot te laten dragen. Ongeacht of ik zelf in die nieuwe toekomst zal leven of niet. Hoe kan ik daarvoor kiezen? Hoe kan ik dat voor mezelf verantwoorden?
Harry sluit zijn ogen en denkt voor de zoveelste keer terug aan het moment dat Perkamentus die woorden van de profetie uitsprak.
'… de Heer van het Duister zal hem aanmerken als zijn gelijke, maar hij zal een kracht bezitten die de Heer van het Duister niet kent … en een van de twee moet sterven door toedoen van de ander, want de een kan niet voortleven als de ander niet dood is …'
Volgens Perkamentus is de kracht die genoemd wordt ‘liefde’.
De liefde waardoor zijn moeder zich heeft opgeofferd. De liefde die Harry blijkbaar zelf bezit. Hij vraagt zich schamper af hoeveel dat kan zijn met alle liefde die hij vanaf zijn eerste jaar heeft moeten ontberen.
Wat als hij bij liefdevolle ouders zou zijn opgegroeid? Hij heeft er vaak genoeg stiekem over gefantaseerd maar nu denkt hij er serieus over na.
Een uitspraak van zijn vader eerder die avond schiet door hem heen.
“Hebben we nog meer kinderen gekregen? Nee? Dan hebben we je zeker lekker verwend?”
Zou zijn moeder haar kind net zo weinig hebben kunnen weigeren als haar zus dat kon?
Zou zijn vader ook een plaats in het Zwerkbalteam hebben gekocht voor zijn zoon, net als Lucius Malfidus?
Harry snuift. Hij ziet noch zijn neef noch Draco Malfidus hun makkelijke leventje opgeven om onrecht te bestrijden ongeacht wat een oude profetie voorspelt.
Zou hij, Harry, dat wel doen? Zou hij genoeg gemotiveerd zijn om Voldemort te doden als hij door hem niet zoveel verloren had?
Hij zucht en opent zijn ogen om de bezorgde blik van zijn beste vriendin te ontmoeten.
Langzaam knikt hij om te laten weten dat hij haar begrijpt. Ze kijkt hem onderzoekend aan en het volgende moment vliegt ze op hem af en voelt hij een vochtige wang tegen zijn hals drukken.
“Het spijt me, Harry,” zegt ze schor.
“Ssst, ik weet het.”
Hij wiegt haar zachtjes heen en weer en voelt zichzelf ook getroost door dat gebaar. Langs haar bruine krullen kijkt hij naar Ron.
De ongewoon ernstige uitdrukking op het gezicht van zijn vriend zegt duidelijk: ‘Wat je ook beslist, ik sta achter je, maat!”
Harry’s ogen dwalen naar de jongen die hij een paar uur geleden ontmoet heeft en terug naar degene waarmee hij al vijf jaar lang lief en leed deelt.
Hij omhelst Hermelien nog een keer voor hij haar loslaat en bedenkt dat liefde in allerlei vormen komt. |
_________________
♥ Spread the love of Harry & Draco ♥
Griffmama xD |
|
|
|
Avana's Draco
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
5 Sikkels
Woonplaats: At the end of all things
|
Geplaatst:
Za Nov 29, 2008 17:40 |
|
Titel: Opa's verhaal
Auteur: Ik natuurlijk^^
Korte inhoud: Nolean haat de kunst van het toverstokken maken, maar zou opa's verhaal hem tot inkeer kunnen brengen?
Opa’s verhaal
Nolean trommelde verveeld met zijn vingers op de eikenhouten tafel en keek met een geërgerd gezicht naar zijn grootvader. Hij had een enorme hekel aan de zondagbezoekjes aan zijn opa. Er was nooit wat te beleven en je kon er een stuk perkament horen vallen.
‘Opa?’
Een zacht gegrom gaf aan dat hij luisterde.
‘Wat is er bij Merlijns baard zo leuk aan toverstokken maken? Het enige interessante is dat je ermee kan toveren, maar niemand wil toch weten hoe een staf wordt gemaakt?’
De oude man keek op en zijn ijzingwekkende ogen lichtten geamuseerd op. Die discussie hadden ze al zo vaak gevoerd. Hij legde de eenhoornharen en de stukken mahoniehout opzij en concentreerde zich op zijn kleinzoon.
‘Ik zal jou eens een verhaaltje vertellen.’
Hij schraapte zijn keel en stopte zijn pijp.
‘Lang geleden was er eens een jongen die een toverstok wilde kopen. Taxushout, 13 ½” lang met een kern van feniksveer, één van de betere stokken. De jongen groeide uit tot een tovenaar die in staat was tot grootse dingen. Vreselijke dingen weliswaar, maar groots.’
Hij pauzeerde even zodat de laatste woorden hun werkelijke kracht niet verloren.
‘Zoals je weet, wordt een feniks gebruikelijk slechts eenmaal gebruikt om een toverstok te maken. Maar het toeval wil dat de feniks die een veer schonk aan de staf van die jongen nog een veer heeft afgestaan.
Vele jaren later werd die tweede stok verkocht aan een jongen, getekend door pijn en verdriet. Hij was een beroemdheid nog voor hij het besefte. Hij werd de Jongen Die Bleef Leven genoemd. De enigste die de Vloek des Doods van had weten te overleven. En laat het nu net de bezitter van die eerste toverstok zijn die de tweede jongen had proberen te vermoorden.’
De toverstokmaker trok aan zijn pijp en blies de rook genietend de lucht in. Nolean hing aan zijn lippen en keek hem met grote ogen aan.
‘Gedurende enkele jaren heerste er een rust in de tovenaarswereld. Hij Die Niet Genoemd Mag Worden was verdwenen. Sommigen dachten zelfs dat hij dood was, maar niets bleek minder waar. Hij dook terug op en werd sterker dan ooit. De enige hindernis die nog op zijn weg lag, was die jonge tovenaar die eerder zijn ondergang had betekend. Veertien jaar nadat hij was verslagen, stonden de twee weer tegenover elkaar en kon alles van vooraf aan beginnen. Onze jonge held, Harry Potter genaamd, was ten dode opgeschreven, maar dankzij de Toverstokkunde wist hij te overleven. Het is namelijk zo dat twee stokken met dezelfde kern het moeilijk tegen elkaar kunnen opnemen.’
Nolean keek zijn grootvader peinzend aan.
‘Maar wat is er dan gebeurd? Zijn de stokken ontploft?’
‘Dat had een mogelijkheid geweest. Maar hier ging het om Priori Incantatem. De spreuk zorgde ervoor dat de laatste slachtoffers van Jeweetwel verschenen en die hebben Harry’s leven gered.
Je kan je wel inbeelden dat de Heer van het Duister het risico niet wilde lopen dat zijn stok stuk zou gaan bij hun volgende ontmoeting. Daarom ging hij op zoek naar een stok die alle andere toverstokken overheerste. Een staf die slechts door een vertelsel in leven werd gehouden, de zogenaamde Zegevlier.’
Nolean wipte op en neer op zijn stoel van enthousiasme.
‘Heeft hij hem gevonden? Heeft hij Harry verslagen?’
Opa glimlachte tevreden toen hij zag dat hij Noleans volledige aandacht had.
‘De Doodsstok die ook bekend staat als Staf van het Lot kan enkel optimaal werken als de eigenaar ervan de vorige bezitter heeft overmeesterd. En daar is Jeweetwel in de fout gegaan. Hij had het raden naar de echte meester van de Zegevlier en die onoplettendheid heeft hem de nek gekost. Hij heeft Harry Potter steeds onderschat en in zijn arrogantie had hij nooit verwacht dat die tiener het mysterie van de Zegevlier zou ontrafelen. Toen Harry en Hij Die Niet Genoemd Mag Worden voor de laatste beslissende keer tegenover elkaar stonden, bleek Harry Potter de meester van de Zegevlier te zijn en zo ontsnapte hij nogmaals aan de Vloek des Doods.’
Nolean keek zijn grootvader met open mond aan.
‘Heeft Harry gewonnen dankzij Toverstokkunde?’
De oude Olivander glimlachte bemoedigend.
‘Zo zou je het inderdaad kunnen stellen. Eén ding is wel zeker: zonder de kennis van Toverstokkunde had hij het vast niet gehaald.’
Noleans ogen gleden naar de zijkant van de tafel en staarden naar het mahoniehout en de eenhoornharen.
‘Nou, hoe maak je zo’n ding?’
Zijn opa glimlachte breed. Misschien zou Nolean uiteindelijk toch een toverstokmaker worden zoals de traditie in de familie Olivander al eeuwen standhield. |
_________________ I've loved, I've laughed and cried.
I've had my fill; my share of losing.
And now, as tears subside,
I find it all so amusing.
Don’t cry because it’s over. Smile because it happened. |
|
|
|
Avana
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: In Fanfictionland with Harry & Draco
|
Geplaatst:
Ma Dec 08, 2008 9:32 |
|
Titel: Hemelse Dromen
Auteur: moi xD
Korte inhoud/omschrijving: “Na weken heen en weer geslingerd te zijn tussen de euforie en het verdriet van de mensen om hem heen, overwinningsfeestjes en begrafenissen, begrijpt Harry heel goed George’s behoefte om te doen alsof er niets veranderd is.”
Post Deathly Hallows. Geen slash xD
Hemelse dromen
De etalage ziet er kaal uit. Er liggen wat verdwaalde artikelen maar het oogverblindende effect van rondtollende, stuiterende artikelen dat Harry zich herinnert van twee jaar eerder ontbreekt. Ook de grote paars met gele poster op het rechterraam is verdwenen.
Harry kijkt omhoog naar de opgepoetste letters op de gevel.
Tovertweelings Topfopshop.
Hij vraagt zich af hoe het voor George moet zijn om die naam overal te zien. Niet alleen als hij ’s morgens de winkel binnenstapt, maar ook op elk artikel in de winkel dat door zijn handen gaat.
Een jonge heks met schouderlang blond haar stapt naar buiten met een emmer sop. Haar ogen verwijden zich als ze hem ziet.
‘Hallo, meneer Potter,’ klinkt het ademloos.
Verwoed zoekt hij in zijn geheugen naar haar naam.
‘Uh … hallo, Nicole.’
Haar wangen krijgen plotseling bijna dezelfde fuchsiaroze kleur als haar gewaad en Harry vergeet zijn terughoudendheid om naar binnen te gaan en stapt snel op de deur af.
‘Hé Harry,’ klinkt het van tussen de rekken als hij de deur door stapt.
Verrast ziet hij Leo Jordaan overeind komen.
Pas als de druk in zijn borstkas toeneemt, beseft hij dat hij bij het betreden van de winkel zijn adem heeft ingehouden.
Hij is opgelucht dat hij George niet alleen treft. Hij heeft hem wel een aantal keren in het Nest gezien maar is nog niet alleen met hem geweest sinds …
‘Leo, hoe gaat het?’ onderbreekt hij zijn eigen gedachten.
‘Prima, we schieten al aardig op,’ reageert de ander. ‘George is achter,’ gebaart hij naar een gordijn links van de toonbank.
Harry knikt maar maakt geen aanstalten om door te lopen. Hij ontwijkt de begrijpende donkere ogen en laat zijn blik door de winkel dwalen.
Langs de rekken en bakken waarvan sommigen hoog opgestapeld zijn met diverse artikelen en anderen wachten om gevuld te worden. Het tafeltje naast het gordijn waar meneer Wemel gefascineerd naar de Dreuzeltrucs had gekeken. De etalage waar Ginny haar moeder een Ukkepulk had afgetroggeld. De winkelruit waardoor ze Malfidus hadden gezien toen hij ...
Hij schrikt op uit zijn gedachten als George binnenkomt.
‘Wat verschaft ons deze buitengewone eer, Harry?’
Hij knipoogt naar Leo en vervolgt: ‘Je had ons de kans moeten geven de Ochtendprofeet in te lichten. Gratis reclame is nooit weg.’
George en Leo grijnzen. Harry schudt zijn hoofd.
‘Net of dat nodig is. Ik wed dat praktisch iedereen die in september naar Zweinstein gaat, staat te trappelen tot je open gaat.’
Hij kijkt even nadenkend.
‘Behalve Hermelien natuurlijk.’
Hij grinnikt nu ook en stapt op George af die hem enthousiast omhelst.
De spanning die Harry op weg naar de winkel vergezeld heeft, valt van hem af bij de begroeting van George.
Een stemmetje in zijn achterhoofd dat verdacht veel klinkt als dat van Hermelien spreekt hem vermanend toe.
Maar Harry, waarom zouden ze jou verwijten maken? Jij hebt gedaan wat je kon en meer!
Leo loopt naar achteren om iets te drinken te halen en George biedt hen ruitvormige koeken aan die elk een andere kleur glazuur hebben. Hij kijkt geamuseerd als Harry met een achterdochtig gezicht weigert. Maar het valt Harry op dat hij Leo niets aanbiedt.
De sfeer is ontspannen en de grappen en woordspelingen worden in een rap tempo heen en weer gekaatst. Harry kan zich niet herinneren wanneer hij zich voor het laatst zo op zijn gemak heeft gevoeld in het gezelschap van anderen.
Toch verwondert hij zich over de opgewekte stemming van George.
‘Sorry heren, mijn aanwezigheid wordt gevraagd door knapper gezelschap.’
George knipoogt naar Nicole die blozend in de deuropening staat en volgt haar naar buiten. Door de winkelruit zien de achterblijvers hoe ze, breed gebarend naar de gevel, met George overlegt.
Harry draait zich om naar Leo en stelt de vraag die hem op de lippen brandt.
‘Is dit echt?’
Als de ander hem onbegrijpend aankijkt, vervolgt hij: ‘George, bedoel ik. Ik had niet verwacht … ik weet niet maar … hoe gaat het nu echt met hem?’
‘Ook al zegt men dat het zuchten van een mooi meisje verder wordt gehoord dan het gebrul van een griffioen, dat betekent nog niet dat de griffioen moet gaan zitten fluisteren,’ klinkt het onverwachts.
Harry draait zich met een ruk om en ziet George vlak achter hem staan. Gegeneerd zegt hij: ‘Ik dacht dat je ons niet kon horen.’
De woorden zijn z’n mond nog niet uit of hij spert zijn ogen open en kijkt George ontzet aan.
‘O god, sorry, ik vergat …’ stamelt hij. Zijn ogen flitsen van de zijkant van George’s hoofd naar Leo’s uitdrukkingsloze gezicht en weer terug naar George die even zijn rechterhand op zijn hart legt en op een tragische toon zegt: ‘Harry, Harry … zullen we het maar in de doofpot stoppen?’
Harry heeft het gevoel dat zijn gezicht inmiddels ook prima bij het personeelsgewaad van de fopshop past.
George’s mondhoeken beginnen te trekken maar het is Leo die als eerste in de lach schiet.
‘Ach, ik dacht dat ik doof werd maar zolang ik nog over me hoor praten, valt het blijkbaar wel mee,’ grijnst George.
Schaapachtig kijkt Harry hem aan.
Dan wordt George ernstig en zegt: ‘Natuurlijk gaat het nog niet geweldig. Ik betwijfel of dat ooit nog komt. Vooral de nachten zijn moeilijk en je weet hoe het thuis is.’
Harry knikt als hij denkt aan de bedrukte sfeer in het Nest.
‘Dus als ik hier ben, dan wil ik even alles vergeten en doen alsof alles normaal is. Alsof Fred –‘ zijn stem hapert maar een tel ‘– even naar de Verdonkeremaansteeg is om ingrediënten te halen. Snap je?’
Harry knikt weer, de brok in zijn keel verhindert hem antwoord te geven.
Hij snapt het. Na weken heen en weer geslingerd te zijn tussen de euforie en het verdriet van de mensen om hem heen, overwinningsfeestjes en begrafenissen, begrijpt hij heel goed de behoefte om te doen alsof er niets veranderd is.
‘Kan ik komen helpen?’
De vraag ontsnapt hem en hoewel hij het in een opwelling zegt, meent hij het. George kijkt hem onderzoekend aan, slaat hem dan op zijn schouder en neemt hem mee naar achteren waar nog stapels dozen staan, vol artikelen die uitgepakt moeten worden.
‘Die niet,’ zegt George scherp, ‘zet die maar daar.’
Hij maakt een wegwerpgebaar in de richting van een stapel van vijf dozen die Harry ook niet uit heeft mogen pakken.
‘Maar George,’ probeert Harry, ‘dat is juist iets waar veel mensen nu behoefte aan hebben.’
Hij kijkt naar het plaatje op de kleurrijke doos van een vrouw in een middeleeuws gewaad, die met een gelukzalige uitdrukking naar een ring met een enorme diamant staart die een knielende ridder haar aanbiedt.
‘Ik snap dat je de Eetbare Duistere Tekens liever niet meer verkoopt maar waarom zou je de Gepatenteerde Zwijmelbezweringen wegdoen?’
George geeft geen antwoord maar staat abrupt op.
‘Ik ga even wat te eten halen bij Tom.’
Harry kijkt hem verbluft na als hij met grote passen de winkel uit loopt.
Ze zijn al een hele morgen met zijn drieën aan het werk.
Nicole is een uur geleden vertrokken en Harry kan niet ontkennen dat hij ook wel zin heeft in een hapje eten maar zo dringend is dat toch niet?
Hulpeloos kijkt hij naar Leo die zijn blik met een bedroefde uitdrukking beantwoord. ‘Het was een uitvinding van Fred alleen. Hij had er maanden aan gewerkt en hij was er ontzettend trots op.’
‘Maar … dan zou hij toch juist …’ zegt Harry ongemakkelijk.
Leo haalt zijn schouders op. ‘Sommige herinneringen zijn denk ik moeilijker dan andere.’
Harry zet de doos bovenop degene met de felgekleurde Poe-Pie-Nee reclamezin en trekt een nieuwe naar zich toe. Hij maakt hem zwijgend open en begint de Boemboxen voor Beginners uit te pakken.
Terwijl hij de boxen in een schap zet, vliegen zijn gedachten als Keltische Aardmannetjes heen en weer. Het klopt niet, denkt hij. Hoewel hij George’s gevoelens begrijpt, voelt het niet goed om die dozen weg te zetten.
Als George terugkomt met een zak belegde broodjes, kijkt hij Harry en Leo niet aan maar doet net of er niets aan de hand is. Hij zet de zak op de grote tafel naast de toonbank en begint de broodjes uit te pakken.
Harry volgt Leo’s voorbeeld en pakt een stoel en al gauw zitten ze gezamenlijk te eten. Er worden glazen gehaald en Leo schenkt pompoensap in.
De sfeer doet gedwongen aan en na drie moeizame happen legt Harry zijn broodje neer en richt zich tot George.
‘Het spijt me als ik iets verkeerds zeg, George, maar ik denk niet dat het goed is als je zo’n groot gedeelte van de spullen uit de verkoop haalt.’
Hij haalt snel adem, bang dat George hem zal onderbreken.
‘Die Duistere Tekens, het Duistergruis; ik snap dat je bang bent dat mensen jullie producten enkel nog maar associëren met Voldemort en de Dooddoeners –‘ Harry ziet Leo huiveren als hij de naam uitspreekt, ‘– maar dit is jullie levenswerk, jullie uitvindingen. Laat dat niet afpakken. Verander het, pas het aan maar gooi het niet weg. En je doet Fred onrecht als je de producten waar hij zijn ziel en zaligheid in heeft gestopt, letterlijk achter een gordijn verbergt. Is dat wat hij zou willen? Of zou hij in de etalage een speciale tentoonstelling van zijn uitvindingen willen?’
Abrupt sluit hij zijn mond. Hij staart naar de vloer en wacht gespannen op George’s reactie.
Waarom heeft hij zijn mond niet gehouden? Wat voor recht heeft hij om die dingen tegen George te zeggen? Goed, hij weet wat het is om iemand te moeten missen maar hij heeft zijn ouders nooit meegemaakt en Sirius – Sirius, kende hij tenslotte nog maar even. Het is niet zoals de band tussen Fred en George.
‘Nou, Harry, ik kan niet echt zeggen dat ik één en al oor was maar het is gelukkig de toon die de muziek maakt.’
De stem van George klinkt niet kwaad en langzaam heft Harry zijn hoofd op.
De bruine ogen zijn donker van ingehouden verdriet maar George knikt hem toe en zegt: ‘Een speciale tentoonstelling, hé. Klinkt als een evenement voor de grootste pompoen.’
De vertrouwde grijns verschijnt weer rond zijn mond en Harry is opgelucht dat George niet boos is en alweer grapjes maakt.
Vier maanden later, vlak voor Halloween, ontvangt Harry een pakje als hij samen met de andere ‘achtstejaars’ aan de tafel van Griffoendor zit te eten .
Hij wacht met openen tot hij op de slaapzaal is. In het pakje ziet hij verschillende glazen bollen op een bed van zachte witte veren.
‘Hemelse dromen’ staat er in sierlijke letters op het glas geschilderd. Traag en hypnotiserend dwarrelt er binnenin elke bol gekleurde rook. Roze, blauw, zachtgeel; elke bol een andere kleur met een andere naam. ‘Roze wolken’, ‘Maanlicht’, ‘Zomerzon’.
Aan de bollen zit een label dat zegt: “Ontspan en laat je meevoeren op de wolken”, plus een handleiding voor veilig gebruik.
Als Harry één van de bollen behoedzaam opent, wordt hij omhuld door zachte blauwe wolken. Meteen ziet hij geen hand meer voor ogen. Net als hij in paniek wil raken, klinkt een kalme stem vanuit de bol in zijn handen en zegt hem dat hij kan ontspannen en dat alles veilig is.
Terwijl Harry zich langzaam mee laat voeren op een hemelse droom, glijdt er een stuk perkament op de grond.
Pas de volgende morgen leest Harry de woorden.
Dit vond ik een beter eerbetoon dan een tentoonstelling.
Ze gaan morgen in de verkoop.
Bedankt, maat!
George |
_________________
♥ Spread the love of Harry & Draco ♥
Griffmama xD |
|
|
|
Vivian.
Huffelpuf Klassenoudste
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: Inside the Snitch, waiting for Harry to open it.
|
Geplaatst:
Di Dec 09, 2008 11:32 |
|
Titel: Gedachten van een Weerwolf
Auteur: ik zelf XD
Korte inhoud /omschrijving: Zomaar een volle maan uit een van Remus Lupos' laatste jaren op Zweinstein.
Gedachten van een Weerwolf
Enkele sterren schitterden in een door de maan, die deels met wolken als een soort sluier bedekt werd, verlichte nacht. Vaag kon je nog geroezemoes horen als je van een afstand de silhouetten van het kasteel bekeek, nog juist in het maanlicht zichtbaar. Langzamerhand werd het steeds stiller, maar ik gaf er niet om. Ik hoefde nu niet naar binnen te gaan, sterker nog, dat was me verboden. Rustig liep ik over het pad, buiten, weg van Zweinstein. Met aan mijn linkerhand de groentetuin bedacht ik hoeveel geluk ik had dat ik hier kon studeren. Ik liep langzaam langs de kassen, haasten was nergens voor nodig. Pas tegen middernacht zou de maan vol zijn en moest ik weg zijn, opdat ik geen medeleerlingen kon verwonden. De gedachte gaf me even een gevoel van paniek en een stoot adrenaline joeg door de aderen van mijn lichaam, dat zich vanavond eens te meer zou transformeren in dat van een wolf.
Diep de frisse nachtlucht inademend, voelde ik de kalmte terugkeren. Het was maar voor een paar nachten, daarna zou het voor de rest van de maand weer gewoon lijken. Ik staarde naar de volle, heldere maan, waar een soort lichtgevende blauwige ring omheen scheen. Zo mooi en tegelijkertijd zo beangstigend. Als een soort kostbaar juweel stond ze aan de hemel, terwijl ze zo bedrieglijk gevaarlijk was voor mensen als ik. Of liever gezegd: iedereen die bij mensen als ik in de buurt was op het moment dat de maan op haar grootst was.
Mijn hele leven al had ik er een band mee, hadden mijn ouders mij verteld. Als baby en peuter had ik nooit kunnen slapen dan, als kleuter glipte ik het huis stilletjes uit. Zo was het gekomen, mijn noodlot. Weinig littekens herinnerden aan de nacht die voorgoed een ander mens van me hadden gemaakt, de volle maan deed dat des te meer. Niemand haast had ik deelgenoot kunnen maken van mijn geheim, zonder dat ze onbehagelijk stil vielen of zelfs geen moeite deden om hun afkeer en afkeuringen te verbergen. Weerwolf; gebrandmerkt, inferieur en gevaarlijk. In de inmiddels bijna zeventien jaar dat ik op aarde rondliep had ik al snel moeten leren wanneer het beter was te zwijgen. Toch werd me verteld dat ik me niet hoefde te schamen voor wat ik was, ik kon het ook niet helpen. Professor Perkamentus en mijn drie beste vrienden waren de weinige mensen die me het gevoel gaven dat ik voor vol meetelde.
Ik liep verder, over het zanderige pad langs het meer. Een zuchtje wind liet bracht het wateroppervlak in beweging, waardoor het maanlicht als een soort glinsterende edelstenen weerspiegelde. Nauwelijks kon je de vissen zien, die ook ergens moesten zwemmen. Zo nu en dan, als een ster wat minder helder weerkaatste, merkte je dat er wel degelijk leven aanwezig was. Maar vannacht deed dat er niet toe. Het was de maan en ik, als een soort wedstrijd. Wie was er sneller, de maan of ik? Meestal gingen mijn vrienden mee als het weer zover was, alleen had ik daar nu geen behoefte aan. Starend naar de maan voelde ik opeens hoe een traan uit mijn oog naar beneden gleed en een ongecontroleerde snik uit mijn keel ontsnapte. Het was niet eerlijk.
'Waarom juist ik, waarom niet een ander,' sprak ik nu onbewust hardop, alsof ik antwoord verwachtte van de maan. 'Van alle mensen moest juist ik een weerwolf worden.' Als een feit klonk dat tweede, net of er geen emotie bij zat. Net als de brief die ik gister kreeg, waarin op dezelfde zakelijke, koele toon werd verteld dat mijn ouders waren gevonden. Dood, verscheurd. Warme, niet te stoppen zoute druppels drupten van mijn kin en vielen op het vochtige gras bij de oever. Niet aan denken, niet nu tenminste.
Als in een automatisme liep ik nu verder, weg van hen waar ik vanavond niet bij mocht zijn. Zowel letterlijk als figuurlijk voelde ik meer afstand dan ooit met wie dan ook van de Zweinsteinleerlingen. Maar op dit moment moest ik mijn emoties de baas blijven, totdat ik de beukwilg gepasseerd was. In de verte kon ik Zweinsveld al zien liggen nu. Haastig liep ik de stille straten van het overdag zo drukke dorpje door. Spookachtig was het er -eng haast-, maar ik had een doel. De beukwilg, daar moest ik voorbij. Tot daar was ik, in gedachten verzonken, al gekomen. Even keek ik om, en zag, als betoverd, de maan, waar ik mijn blik niet meer van af kon wenden. Zo groot en vol scheen ze naar mij, of ze me wilde troosten. Een vaag gevoel van liefde overviel me, of mijn ouders van daaruit op me neerkeken en nog steeds van me hielden. Of was het de maan zelf, die als een soort moeder over me waakte? Het was een bijzonder gevoel, liefde die vanuit iets kwam wat ik tegelijkertijd zo vreesde. Feller werd de maan nu, en ronder. Steeds meer voelde ik hoe al mijn zintuigen scherper werden. Ik rook alle geuren die de hele dag rond Zweinsveld hadden gehangen en meer dan ooit zag ik de schoonheid van de natuur, die niet ver van hier was. Dit uur, vlak voor de transformatie, was het aangenaamst. De maan was verantwoordelijk voor mijn verhoogde waarneming van alles - iets waar ik ondanks alles dankbaar voor was. Dadelijk, als wolf, zou ik even aan de pijn en herinneringen van mijn menselijke leven kunnen ontsnappen. Het had zijn prijs; de wetenschap dat ik in een dodelijk gewetenloos schepsel veranderde was niet bepaald prettig, evenmin als de transformatie wanneer deze in volle gang was. Op dit moment had ik daar echter vrede mee. Voelend hoe mijn lichaam langzamerhand behaarder werd, trok ik vlug mijn blik los van de gevaarlijke maar prachtige zilveren magneet die mijn ogen gevangen hield. Ik worstelde met mezelf om de voltooiing van het proces uit te stellen, terwijl ik met moeite mijn weg zocht naar het Krijsende Krot, de plek die haar naam aan mij te danken had. Net toen ik veilig binnen was, voelde ik de wolf in me wakker worden. Het voelde of al mijn botten braken en mijn huid half smolt, de pijn was nauwelijks te beschrijven. Ik transformeerde.
Een wolf begon te huilen; het was voltooid. |
_________________
Like a Phoenix, we will rise again from the ashes. Stronger and better than ever.
Where your treasure is, there will be your heart also.
HPF: friendships will never die |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Vr Dec 26, 2008 22:34 |
|
Titel: WN - Epiloog
Auteur: Moi
Korte inhoud /omschrijving: Dit is de epiloog die ik al lang klaar had liggen voor de fanfic die ik hier een tijdje gepost heb. Helaas is de fanfic zelf niet afgeraakt, maar dit vond ik toch wel mooi om even te delen met jullie. Het spreekt allemaal nogal voor zich, je moet het verhaal eigenlijk niet echt kennen om mee te zijn ^^
Scheurbek kraste enthousiast bij het zien van de vijf dode fretten die Sirius in zijn hand had, toen hij de kamer waarin de hippogrief werd vastgehouden, binnenstapte.
“Verrassing!” grijnsde hij breed, terwijl hij de eerste fret naar Scheurbek toegooide. Hij werd midden in zijn vlucht gevangen door de scherpe snavel van Scheurbek en in zijn geheel ingeslikt. Het was duidelijk dat de hippogrief de ratten die dagelijks op het menu stonden meer dan beu was, want hij sprong recht en hapte naar de vier overgebleven fretten.
Sirius lachte, en besloot het arme dier niet langer zo te plagen, en legde de dieren voor hem op de grond. Het duurde niet lang voor ze met huid en haar verslonden waren.
“Kraa?” schooide Scheurbek, hopend op meer, en hij snuffelde voorzichtig aan de zakken van Sirius, om te kijken of hij er nog meer had zitten.
“Sorry vriend,” lachte Sirius, “je zal het daarmee moeten stellen. Meer kon ik er niet vinden. En van Perkamentus mag ik eigenlijk niet eens naar buiten…”
Sirius’ lach stierf even snel uit als hij begonnen was, toen hij zichzelf herinnerde aan zijn ‘gevangenis voor eigen bestwil’.
Hij ging op de grond tegen de muur zitten, en Scheurbek liet zich naast hem neerzakken en legde zijn hoofd op een nogal neerslachtige manier op zijn voorpoten.
“Ja, jij snapt me wel he,” zei Sirius zachtjes, en aaide de veren achter het oor van de hippogrief. “Jij bent ook niet gemaakt op opgesloten te zitten in een donkerkamertje in een huis in de stad. Jij hoort buiten te kunnen lopen, en vrij te zijn. Net als ik. Jij en ik zijn wezens die vrijheid moeten hebben. We doen het niet goed in gevangenschap.”
Even leek het alsof Scheurbek instemmend zuchtte.
Er klonk een zacht gekraak, en de deur van de kamer zwaaide open. Sirius en Scheurbek keken beiden geschrokken op, maar ontspanden weer toen ze zagen dat het slechts Remus was, die de kamer binnenkwam.
“Ah, hier ben je. Knijster heeft me binnengelaten, maar toen ik hem vroeg waar je was begon hij onverstaanbaar te mompelen.”
Sirius gromde alleen iets dat leek op “vervloekte huiself”.
“Hij leek trouwens in een goed humeur,” vervolgde Remus, alsof hij de neerslachtige bui van Sirius niet opmerkte, of beter gezegd, alsof hij niet wilde toegeven aan de negatieve energie die in de kamer hing, “voor zover Knijster in staat is in een goed humeur te zijn dan toch,” vervolgde hij grinnikend.
Maar Sirius lachte niet mee. Hij staarde Remus enkel aan met lege ogen, en mompelde: “Dan heeft hij vast weer iets gejat.”
Remus zuchtte diep. Op momenten als deze besefte hij ten volle hoe zeer Azkaban Sirius veranderd had. In die zielige, onverzorgde, neerslachtige man was niets meer terug te vinden van de vrolijke, onverschrokken jongen waarmee hij de mooiste jaren van zijn leven heeft meegemaakt. Die tijd is werkelijk voorbij.
Hij zweeg en ging naast Sirius en Scheurbek zitten. Zo zaten ze in volledige stilte voor zo’n tien minuten. Af en toe klonk het ritselen van Scheurbeks veren als die van houding veranderde, en in de andere kamer sloeg de klok zes uur.
Een herinnering sprong door Remus’ gedachten en hij moest spontaan glimlachen.
“Weet je nog die keer dat we naar de keukens gingen?” vroeg hij aan Sirius.
“Welke keer? We woonden bijna in de keukens,” antwoordde Sirius, en ondanks dat zijn toon nog steeds hardvochtig en verbitterd klonk, was er toch een hint van amusement in de bespeuren.
“Die keer dat ik aan een van de elfen vroeg om ketchup en jij er aan toevoegde dat er vooral geen tomaten in mochten zitten. Het arme kereltje barste bijna in huilen uit.”
Sirius grijnsde nu en zei grinnikend: “Elke keer als ik die elf daarna zag in de keukens, maakte hij zich zo snel als zijn knobbelige voetjes hem konden dragen uit de voeten voor ik hem weer naar tomaatloze ketchup kon vragen.”
Ze schaterden het samen uit, en zelfs Scheurbek leek op de knappen van de verandering in atmosfeer die in de kamer hing. Hij zwiepte speels met zijn staart en schudde enthousiast met zijn veren.
Echter, toen ze beiden uitgelachen waren, werd het weer stil in de kamer, want ze waren beiden er zich pijnlijk bewust van dat die tijd echt voorbij was. Ze waren geen twee onbezonnen scholieren meer. En wat ze ooit geweest waren voor elkaar, ook dat was slecht een herinnering uit een ver verleden. Nu ze voor het eerst in al die tijd weer alleen samen waren, wisten ze niet goed wat te zeggen tegen elkaar.
‘Het was slechts een bevlieging…’ Hij herinnerde zich de woorden als de dag van gisteren. Hoewel hij eerst ervan overtuigd was geweest dat het slechts een leugen was geweest, was hij in de jaren die erop volgden wel gedwongen geweest ze te aanvaarden als de waarheid. Toen Sirius naar Azkaban werd gestuurd voor het verraden van Lily en James en de moord op Peter en al die Dreuzels, had hij zichzelf ervan willen overtuigen dat Sirius ook voor hem slechts een bevlieging was geweest. Maar toch was er altijd twijfel geweest. Twijfel en een sprankje hoop, niet groter dan speldenprik.
Het was dat splintertje hoop dat zijn hart had doen opspringen toen hij las dat Sirius de dementors te slim was afgeweest en ontsnapt was uit Azkaban. Het was dat splintertje hoop geweest dat hem ervan weerhield aan Perkamentus te zeggen dat Sirius misschien als een hond op het terrein van Zweinstein kon binnendringen. Het was dat splintertje hoop dat zorgde dat hij Sirius niet onmiddellijk aanviel toen hij hem na al die tijd terug zag in het Krijsende Krot, waardoor zijn onschuld nu was hersteld, dan niet officieel, maar wel voor de mensen die belangrijk zijn in zijn leven. Het was dat splintertje hoop dat hem naar deze kamer en dit gesprek had geleidt.
En ook al was de situatie te ingewikkeld en gevaarlijk om meer te koesteren dan een enkele splinter hoop, overviel hem opeens de nood om iets te zeggen, al was het enkel maar om te laten weten dat hij hem nooit echt opgegeven had.
“Hoe lang duurt een bevlieging?”
Hij had half verwacht dat Sirius geen idee had waarover hij het had, maar daarin vergiste hij zich zwaar, want het antwoord dat hij kreeg, was niet hetgene hij verwacht had.
“Ik weet het niet,” antwoordde Sirius. Remus keek hem aan, maar Sirius staarde nog steeds naar de muur aan de overkant van de kamer. Bedoelde hij wat Remus dacht dat hij bedoelde?
“Ik wacht nog steeds tot het over gaat…”
Die zin had zoveel betekenissen dat ze beiden even tijd nodig hadden om het te verwerken. Sirius had gelogen. Het was geen bevlieging, voor geen van beiden. Maar dat betekend dat al die tijd… al die eenzame nachten, al die verlangende dromen waarvoor hij boos was op zichzelf in de ochtend… Al die keren dat hij zichzelf had gezegd dat het over was, dat zijn liefde niet beantwoord werd...
Eindelijk draaide Sirius zijn hoofd en keek hem aan. Remus zag dat hij fout was geweest. Hij had gedacht dat de oude Sirius voorgoed weg was, maar nu zag hij duidelijk die jonge man in zijn ogen schitteren. Die jonge man die daar al heel de tijd onbemerkt gezeten had, en nu droevig naar hem lachte. Hij lachte droevig terug, want ze beseften beiden dat het te laat was. Hun kans was al lang verloren.
Langzaam bogen hun lichamen naar elkaar toe, verlangend naar een laatste kus, voor ze hun gevoelens voor eeuwig opsloten in hun harten om er nooit meer over te praten. Remus sloot zijn ogen, toen Sirius’ geur in zijn neusgaten kroop. En al rook hij niet bijzonder fris, en kon hij Scheurbeks fretten nog ruiken, het was het beste dat hij ooit geroken had.
Hij glimlachte, en overbrugde de laatste centimeters die hen nog scheidden, maar bereikte nooit zijn bestemming. Sirius had terug getrokken, gealarmeerd door het kraken van de trap, wat er op wees dat iemand snel de trappen op kwam gelopen.
“Sirius! Remus!” klonk er vanop diezelfde trap.
Voor de laatste paar seconden dat ze tijd hadden, voor hun gevecht tegen Voldemort weer al hun aandacht opeiste, keken ze elkaar aan.
“Het heeft niet mogen zijn,” fluisterde Sirius zachtjes, en stond toen op, liep naar de deur en riep: “We zijn hier!”
Tonks kwam hijgend de kamer binnen.
“Jullie moeten onmiddellijk komen!” bracht ze uit voor ze even op adem moest komen. “Geen tijd te verliezen!”
“Wat is er aan de hand?” vroeg Remus verbaasd, en sprong recht van de grond.
“Harry!” Ze nam een nieuwe golf adem. “Hij is op het Ministerie van Toverkunst!”
“Wat doet Harry daar nu toch,” vroeg Sirius zich verbaasd af.
“Jou redden!” antwoordde Tops, “Het is een val, Voldemort is daar!”
De ernst van de situatie drong tot hen door en snel volgde Sirius Tops. Remus aarzelde even en bleef alleen in de kamer achter. Voor een halve seconde haatte hij Harry met heel zijn hart.
Het volgende moment haastte hij zich achter Tops en Sirius aan, hun lot achterna… |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
|
|