Harry Potter Forum index
Dit forum is gesloten. Bezoek nu de vernieuwde versie van HPF!
 Harry Potter Forum gesloten  •   Inloggen

 Verlangen [12+] Volgende onderwerp
Vorige onderwerp

Sla dit onderwerp op als textbestand
Auteur Bericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Za Nov 10, 2007 22:59 Terug naar boven Sla dit bericht op

H o o f d s t u k V i j f t i e n

“Wanneer Ik Val”

Image

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik staarde met een holle blik in het rond. Ik had geen flauw idee waar ik was, laat staan waarom ik hier was, en het ergste was dat ik heel dringend naar de toilet moest maar ik niet wou opstaan omdat ik me in een soort van trance bevond. Maar ik was terug kalm.
Ik had geen zin om terug te keren naar de werkelijkheid, om terug na te denken. Ik zou hier wel kunnen zitten voor eeuwig. Niets doen. Gewoon voor me uitstaren. Alles negeren.
Helaas dacht mijn lichaam er anders over.
gedoe.
Ik stond met een plotselinge beweging op en wankelde even, voor ik de badkamerdeur achter me sloot en de deur op slot deed.
Voor het geval dat.
Ik had moeite met niet gillen toen ik mezelf in de spiegel in de badkamer zag. Hevig ademend zette ik een paar stappen naar de grote, lichtjes aangewasemde spiegel toe. Mijn haren zagen er gewoonweg afgrijselijk uit, ik had een oud gewaad aan, en met een plotselinge ingeving begreep ik waarom het zo stonk in de kamer. Ik trok een grimas.
Ik stonk.
Verwonderd vroeg ik me af hoe lang ik in dat verdomde bed had gelegen.
Mijn aandacht gleed kritisch verder over mijn gezicht. Ik hief verdoofd een vinger op, en liet het over de dikke, rode litteken op mijn gezicht glijden, beginnend van mijn gezicht, zich een weg zoekend rond mijn nek. Ik hief met trillende handen mijn gewaad op.
Het stopte net boven mijn navel. Ik voelde een golf van verdriet over me heen spoelen. Ik huiverde.
Ik was niet dom.
Ik wist wat ik had moeten doorstaan.
Ik was teruggekeerd van de dood.
Eigenlijk zou ik dankbaar moeten zijn, dankbaar voor alles en iedereen. Maar ik kon mijn ogen niet scheuren van de litteken, ik leek wel gehypnotiseerd.
Was dit wat ik elke dag in de spiegel zou zien?
Voor de rest van mij leven?
Het rauwe vlees, nog half ontstoken, nog half genezend, fascineerde me. En ik voelde plotseling dat ik het aanvaardde.
Ik was gebrandmerkt.
Het litteken mocht er dan zo veel als een schandvlek uitzien als het wou, een reusachtige smet op mijn lichaam, maar ik voelde geen haat in me opborrelen toen ik het zag. Het maakte een deel van mij uit, vanaf nu. Vroeger had het zich verscholen binnenin, ver weg, het was verstopt geweest. Nu was het afleesbaar voor iedereen die de tijd zou nemen te kijken. Dat was het enige verschil.
Ik zou hen dankbaar moeten zijn.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik ging stilletjes liggen op het bed, en staarde maar wat voor me uit. Het was buiten licht geworden, en weer donker. Ik voelde me slaperig, maar met het beetje zelfdiscipline waarvan ik niet wist dat ik het in me had, probeerde ik wakker te blijven. En het lukte, het lukte vrij goed eigenlijk. Ik was blij dat ik dit had besloten, want niet veel later hoorde ik iemand het slot aan de deur frummelen. De deur die ik maar niet open had gekregen, besliste blijkbaar dat het tijd was om open te gaan. Ik kneep mijn ogen dicht, en probeerde niet te bewegen. Ik had doorheen de jaren mijn rol van ‘het slapende meisje’ geperfectioneerd. Als de vreemdeling me zo zou zien liggen, zou hij of zij vast denken dat ik nog niet wakker was –
“Urgh, please, doe maar niet alsof,” hoorde ik een stem verveeld zeggen.
Ik knipperde lichtjes verbaasd. Was het dan zo duidelijk geweest? Ik ging gehaast rechtop zitten, zodat ik een goed zicht kreeg op de indringer.
Hij had brede schouders. Zijn bleke gezicht contrasteerde fel met zijn zwart, piekerig haar. Een gevoel van herkenning spoelde over mij heen en ik keek hem geschokt aan. Een waas van herinneringen flitsten voor mijn oogleden. Ik sloot mijn ogen in plotselinge paniek.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“…Hola! En wie ben jij, señorita…”

“Hallo, modderbloedje.”

“Hoe durf je!” zei een zwartharige jongen naast Jonathan luid.

“Er zijn ergere dingen dat de dood.”
“We willen dat je pijn lijdt.”
Ik schaterde het plotseling uit. Iedereen bleef merkwaardig kalm, de zwartharige jongen die eerder had gesproken krabde gespannen aan zijn wang.
“Mevrouw Duvessa, misschien kunt u mijn vraag beantwoorden?” Ik zag het mollige mannetje dat professor Bewanderon voorstelde, verwachtingsvol naar mij kijken.
Huh, wat?
Stilte.
Professor Bewanderon zuchtte, duidelijk diep teleurgesteld.
Stom Hufpufje dat hij was.
“Meneer Zaikaro, kunt u mevrouw Duvessa helpen door het antwoord te geven?”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Hoe durft hij
Ik twijfelde er niet aan. Hij moest me gered hebben.
“Wat doe jij hier?” vroeg ik beschuldigend met een bibberende stem. Ik wist dat het een stomme vraag was, maar momenteel was ik niet echt in staat helder na te denken. Ik wist niet wat ik moesten verwachten, ik wist niet hoe ik me moest voelen.
Zaikaro.
De beste vriend van Jonathan.
Damnit, speelde hij een spelletje met mij?
“Wat doe ik hier?” antwoordde hij geamuseerd. “Wel, je zit op dit moment zo’n beetje op mijn bed, in mijn huis.”
Ik stond zo vlug ik kon, op. En ik viel op de grond. Met een warme blos op mijn wangen stond ik terug op, zijn zachte gegrinnik negerend. Ik draaide me om, en zette een paar stappen naar hem toe. Ik staarde in zijn donkere ogen, die door het licht dat viel uit het raam leken te glinsteren. Even voelde ik me vrij van al mijn zorgen, de grote brok in mijn keel verkleinde een beetje.
“Waarom heb je me gered?” fluisterde ik. “Waarom heb je me niet gewoon laten sterven?”
“Het was mijn plicht,” antwoordde hij, mijn blik ontwijkend. “Kijk, ik kan het op dit moment niet uitleggen, maar –”
Ik sloeg hem in het gezicht. Krachtig. Zijn blik verhardde. Mijn hand liet een rode afdruk achter op zijn gezicht.
“Oké, dat had ik verdiend, denk ik,” zei hij na een korte stilte, terwijl hij een pijnlijke gezicht trok en onbewust met zijn hand zijn gloeiende wang vasthield.
Ik liet een gefrustreerde schreeuw ontsnappen.
“Verdorie! Wat bedoel je, je kunt het niet uitleggen? Waarom…? En jij –” ik wees nijdig met een vinger naar hem, “jij… W… Hoe…?”
“Juist ja,” zei hij terwijl hij met zijn ogen draaide. “Lisbeth, laat me even uitpraten hier.”
“Oh, nu is het opeens Lisbeth?” Mijn ogen versmalden zich. “Wat is er gebeurd met Duvessa? Met modderbloedje? Met… met señorita?”
Zaikaro zuchtte en liet zijn schouders lichtjes zakken. Daarna plofte hij op de zetel neer en ondersteunde zijn hoofd met zijn handen. Het leek wel alsof hij spijt had.
Of hoofdpijn?
Dit was zo’n onkarakteristieke gebaar van hem dat ik mij voelde kalmeren.
“Je kunt niet verwachten dat ik geen vragen stel,” zei ik gefrustreerd. “Hoe zou jij je voelen? Je wordt wakker op een onbekende plaats, en plotseling wordt je overspoeld door enge herinneringen. Maar je probeert jezelf te sussen, ‘het was allemaal een slechte droom’, fluister je jezelf toe.”
Ik voelde me duizelig, maar ik wist dat ik nog niet uitgepraat ben. Ik beet grimmig door.
“Hoe zou jij je voelen als een van je vijanden, die heeft geholpen met een poging jou te vermoorden, ineens voor je neus staat, en jij begrijpt dat hij degene is die jou uiteindelijk weer heeft gered? Ik bedoel…” Ik zwaaide gealarmeerd mijn handen voor mijn gezicht en probeerde de paniekscheuten te negeren.
Mijn lichaam trilde oncontroleerbaar. Na eventjes getwijfeld te hebben, ging ik naast hem zitten, hoewel mijn verstand schreeuwde dat ik dat niet moest doen.
Ik voelde me ontgoocheld.
Misschien…
Misschien had ik gehoopt dat iemand anders me gered zou hebben, iemand die werkelijk om mij had gegeven. Iemand van wie ik zeker zou kunnen weten dat het iets had uitgemaakt voor hem of voor haar of ik op dat moment deze eenzame, koude wereld had verlaten.
Een stilte viel tussen ons in. Ik wilde nog zo veel vragen stellen, maar na een snelle blik geworpen te hebben op Zaikaro, hield ik mezelf in. Hij zag er net zo vermoeid uit als ik me voelde.
“Ik heb je gered,” begon hij zachtjes, “ja, oké, dat ontken ik niet. Maar er zitten geen kwade bedoelingen achter, Lisbeth. Ik had mijn redenen, je zult het begrijpen. Je moet me geloven.”
Ik beet op mijn lip. Hoe kon hij dat van mij verwachten? Na al die jaren, al die slechte herinneringen waarin hij ook deel had genomen, waarin hij ook een rol in speelde?
“Ik ben niet wie je denkt dat ik ben,” klonk zijn zware stem uitgeput.
In een flits voelde ik weer de boosheid naar mijn hoofd stijgen.
“Jawel hoor. Dat ben je wel. Je bent Zaikaro. Emmanuele Zaikaro,” spatte ik walgend uit. “Puurbloed. Italiaan. Gefortuneerd. Beste vriend van Gawlik. Modderbloedjes-hater. Ware Zwadderaar, zou ik zo zeggen.”
Dit leverde me een vernietigende blik op.
“Juist. Als jij het zoveel keer beter weet, zal ik maar zwijgen, ja?”
Ik beet op mijn tong en voelde me machteloos en verloren in een strijd tussen mijn nieuwsgierigheid en mijn zware teleurstelling.
Ik was levensmoe.
Ik was gevangen, en waar ik ook keek, er was nergens een uitgang. Wat voor kwaad kon het om eventjes naar hem te luisteren, zijn zwakke motieven aan te horen?
“Ga verder,” zei ik uiteindelijk stilletjes.
Ik zag een twijfelende blik in zijn ogen, vermengd met iets anders. Ik wist niet wat het was. Ik had het nog nooit eerder gezien. En het maakte me zenuwachtig. Radeloos voelde ik hoe mijn vragen zich verdriedubbelden. Mijn hart pijnigde mijn borstkas door sneller te pompen dan het echt nodig was. Blijkbaar was dit alles aan mijn gezicht af te lezen, want hij schudde plots begrijpend zijn hoofd.
“De rest is voor later. Sluit je ogen.”
“W..wat?”
“Sluit je ogen,” herhaalde Zaikaro langzaam.
Ik deed wat me was verteld, al kon ik niet thuisbrengen waarom. Iets in zijn stem dwong me. Ik zag hem eventjes glimlachen. Daarna zag ik niets meer. Ik hoorde dat hij dichterbij schoof.
En ik voelde met een pang in mijn hart hoe graag ik naar iemand verlangde die zijn sterke armen om me heen kon slaan.
Als een baken van zekerheid.
Veiligheid.
Iemand die mij alles kon doen vergeten, alles wat ik had moeten doorstaan in mijn kort leventje tot nu toe.
Alsof hij precies had geraden wat ik dacht, voelde ik hoe Zaikaro mij stevig omhelsde. Het was een vriendelijk gebaar, zonder verdere bijbedoelingen.
“Rustig maar, Lisbeth,” hoorde ik hem troostend fluisteren. “Je bent hier veilig. Ik ga je niets doen. Probeer een beetje te kalmeren.”
Ik liet een zachte zucht ontsnappen.
“Het is voorbij. Het feit dat je hier bent is het bewijs. Ze kunnen je hier niets doen,” lispelde hij.
Hoe graag ik hem wilde geloven, hoe graag ik naar eender welk soort van houvast smachtte, hoe graag ik eventjes de zware last van mijn schouders wilde schudden, dat wist alleen ik. Ik drukte mijn brandende wangen op zijn schouder, op zoek naar troost. Een heerlijke gewaarwording schoot door mijn aderen. Ik ademde hevig in en uit, en begon daarna lichtjes te snikken.
Hij liet mij los en zocht mijn ogen om mijn reactie te kunnen zien.
Hij was praktisch een vreemde voor me. Waarom had ik dan het gevoel dat hij het begreep? Dat hij alles begreep?
Oh, waarom, waarom toch…
Hij had geen idee.
Hij kon het niet begrijpen, en zou dat ook nooit.
Hij zou nooit weten hoe veel zijn simpele gebaar voor mij had betekend.
Ik voelde hoe mijn mondhoeken lichtjes omhoog krulden, en een kleine glimlach verscheen op mijn gezicht.
Het was een verdrietige glimlach.
Iemand anders zou het misschien niet opgemerkt hebben, maar ik voelde dat hij, op een of andere manier, dat wel had gedaan.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Laat me niet vallen, zoals zij deden
Laat me niet huilen, zoals zij deden
Laat me niet achter, zoals zij deden
Laat me niet alleen, zoals zij deden
Houd me vast,
Houd me vast zoals ik mijn hoop vasthoud
Houd me vast zoals ik me aan mijn dromen vastklamp
Verlaat me niet
Laat me niet achter
Vang me
Wanneer ik besef
Wanneer het tot me doordringt
Wanneer ik schreeuw
Wanneer ik val
- Lieke (Ik dus ^^')





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."

Laatst aangepast door Dracoliekje op Vr Dec 14, 2007 19:14; in totaal 1 keer bewerkt
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Vr Nov 23, 2007 20:09 Terug naar boven Sla dit bericht op

H o o f d s t u k Z e s t i e n

“Tel Tot Tien”


Image

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Ik werd wakker met het gevoel dat ik de hele wereld aankon die dag.
Slaperig opende ik mijn oogjes, en merkte op dat ik op de zetel had geslapen vannacht, en dat er een deken over me heen was gelegd.
Zaikaro lag in zijn eigen bed te slapen, één been uit het bed bungelend. Ik grinnikte lichtjes toen ik hem hoorde snurken, maar plotseling sloeg de absurditeit van de situatie als een klap tegen mijn gezicht.
Ik kon me niet veel meer herinneren van gisterenavond, alleen dat Zaikaro aardiger was geweest tegen mij en had gezegd dat ‘hij niet was wie ik dacht dat hij wel was’.
Juist.
Dit verklaarde helemaal niet waarom hij mij hier in dit klein appartementje had opgesloten…
Ik voelde me plotseling een idioot omdat ik gisteren niet meer weerstand had geboden. Ik was zwak geweest, ik had hem laten zien dat ik weerloos was, dat zij hadden gewonnen, werkelijk gewonnen. Ik had niemand gehad om troost bij te zoeken, en net op het moment dat ik dat had begrepen, was hij komen opdagen met zijn stomme, uitzonderlijk vage verklaringen en ik was meteen in zijn armen gesprongen.
Goed zo, Lisbeth. Goed zo, meisje.
Oh, ze zouden me zo uitlachen wanneer ik terugkeerde naar Zweinstein, wanneer Zaikaro alles vertelde aan hen.
Ik stond op van de zetel. Het was nog donker buiten.
Proberend zo weinig mogelijk geluid te maken om Zaikaro vooral niet wakker te maken, ging ik de badkamer binnen, deed de deur op slot, ontdeed me van mijn vuile gewaad, en stapte de douche binnen. Het warme water had een kalmerend effect op mij, dat had het altijd. Eventjes werden al mijn zorgen verdoofd en mijn geweten gesust. Ik voelde me weer rein nadat ik mijn haren minstens vijf keer had gewassen en mijn armen tegen dan zo moe waren dat ik ze amper nog op kon heffen. Ik stapte rillend uit de douche, en vloekte binnensmonds omdat ik geen andere kleding kon vinden dan het vuile gewaad dat in een hoopje op de vloer lag. Ik zuchtte. Nou. Er was geen andere oplossing aangezien ik nog steeds niet wist waar mijn toverstok naartoe was. Met mijn neus dichtgeknepen, trok ik het vieze gewaad weer aan.
Geweldig, echt.
Ik droogde mijn haren met een handdoek die ik had gevonden na eventjes in een van de vele kastjes geneusd te hebben. En mijn blik viel plotseling, net als gisteren, op mijn spiegelbeeld. Ik stopte midden in mijn beweging, en mijn aandacht ging weer naar het litteken dat mijn gezicht sierde. Maar er waren andere, kleinere veranderingen in mijn uiterlijk, zo klein dat ik ze gisteren, in mijn haast, niet had opgemerkt. Mijn gezicht zag er lichtjes dunner uit, en mijn gewaad was niet meer zo gespannen als – de laatste keer dat ik in de spiegel had gekeken toen ik op Zweinstein was. Het zag er niet meer uit alsof het elk moment zou kunnen barsten.
Hoe lang had ik niets gegeten?
Ik zette mijn avontuurlijke expeditie verder door het volgende uur achter elke hoek van de woonkamer – of, nou ja, noem het wat je wilt – te zoeken naar mijn toverstok. Geen resultaat. Uiteindelijk moest ik mijn poging opgeven.
En toen ik, lichtjes zwetend van de geleverde inspanning, op de zetel ging zitten, bombardeerden mijn hersenen me plots met een geniale ingeving.
Wat deed ik hier nog eigenlijk?
Zaikaro sliep nog.
Ik kon weg, ik kon ontsnappen!
Misschien zou ik terug naar mijn vader kunnen gaan, en de rest van het jaar daar doorbrengen. Ik zou ergens wel een haard en een beetje brandstof kunnen vinden om daar te geraken. Ik zou zeggen dat ze Zweinstein hadden gesloten als verklaring. Alles was beter dan hier te wachten op mijn doodvonnis, right?
Ik sloop stilletjes naar de deur die ik gisteren niet open had gekregen, en duwde de klink naar beneden. Een gevoel van triomf vulde me toen de deur een lichtjes krakend geluid maakte, en openging.
“Duvessa. Blijf waar je bent,” mompelde Zaikaro gebiedend.
Betrapt.
“Wie ben jij dat je denkt te kunnen zeggen wat ik wel of niet moet doen?” zei ik bits tegen Emmanuele. “Ik ga, en jij gaat me niet tegenhouden.”
Plotseling ging de deur die een paar seconden eerder moeiteloos open was gaan, met veel onnodig gekraak, toe. Niet eerlijk dat hij een toverstok had en ik niet. Ik zuchtte, mijn rug nog steeds gedraaid naar Zaikaro.
“Laat me gaan,” mompelde ik.
“Nee.”
“Laat me gaan,” herhaalde ik.
“Nee.”
Stilte.
“Waarom niet?” schreeuwde ik gefrustreerd.
Ik draaide me om en staarde woedend naar het hoopje tovenaar op het bed. Oh, als mijn blik dodelijk was geweest, was hij al lang aan een pijnlijke dood gestorven. Met een lijzig gebaar gooide Zaikaro het deken van zich af.
“Vertel me eens, Lisbeth, waar je naartoe wilt gaan als je buiten die deur stapt?”
Zijn donkere ogen keken me serieus aan, en dat maakte het moeilijker om boos te blijven.
“Naar papa,” fluisterde ik.
“Wat? Ik hoorde je niet.”
“Naar mijn vader!” zei ik dit keer luider.
“Juist,” knikte hij begrijpend. “Nou, dat is helaas geen optie.”
Ik zweeg, wachtte op een verklaring. Toen die niet kwam, zuchtte ik opnieuw.
“En waarom niet?”
Hmpft, ik wilde die kalme uitdrukking met een klap van zijn gezicht vegen.
Zaikaro zweeg eventjes, en stond toen op. Hij had alleen maar een versleten joggingbroek aan, dat hij duidelijk als pyjama had gebruikt. Ik kon er niets aan doen, ik bloosde lichtjes toen ik hem zo zag. Hij bukte zich over zijn nachtkastje, schoof een lade open, en rommelde er met één hand in. Zijn ogen waren half dicht – blijkbaar was hij nog steeds slaperig, en zijn haar zag er heel erg verwaaid uit. Eigenlijk was het best grappig om hem zo te zien. De kleine grijns op mijn gezicht verdween zo gauw als die verschenen was toen ik hem geïrriteerd naar mij zag ogen. Hij stond traag op, in zijn handen een stukje perkament. Het leek wel alsof hij zo veel mogelijk tijd wilde rekken. Ik registreerde langzaam dat hij het perkament inmiddels in mijn handen had gedrukt en me verwachtingsvol aankeek. Ik boog me over het uitgeknipte stukje perkament.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
LEERLINGE OP ZWEINSTEIN PLEEGT ZELFMOORD

Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus heeft weer een grote schande toegevoegd aan zijn geschiedenis.
Op de nacht van 9 november meldden twee leerlingen van het huis Zwadderich aan hun afdelingshoofd dat ze op het bed van hun kamergenote, Lisbeth Duvessa, een afscheidsbriefje hadden gevonden. De meisjes verkeerden duidelijk in shocktoestand en hun afdelingshoofd moest hen eerst verschillende kalmeringstoverdranken toedienen voor ze er in slaagden iets zinnigs uit te brengen.
In het briefje stond, vertelt Audrey Arden, duidelijk neerslachtig over de recente gebeurtenissen, aan onze verslaggever, dat Duvessa haar leven beu was en dat ze afscheid nam van haar leven op deze wereld.
“Ik begrijp niet waarom ze niet gewoon naar ons is gestapt met haar problemen,” zegt Arden verdrietig. “Ik bedoel, wij zijn haar vriendinnen, we deelden dit jaar eenzelfde kamer.”
Haar vriendin en tevens ook kamergenote, Shannon Saraid, knikt beamend.
“Ik ben zelfs een paar keer naar haar toe gestapt, ik heb haar gevraagd wat scheelde. Maar ze was altijd al een soort van… tja… teruggetrokken. Ze kon soms hele dagen alleen op onze kamer zitten, dan sloot ze zichzelf op, en wij mochten niet binnen van haar. Ik weet niet, ze zag er altijd depressief en neerslachtig uit, hoewel wij nooit begrepen waarom.”
In de brief stond, zo zegt Arden, dat Duvessa naar het Verboden Bos zou gaan, ‘om daar uiteindelijk de daad te plegen’, en dat ze niet wilde dat er iemand achter haar aan kwam. Niet echt slim van het meisje, aangezien het Ministerie er nu niet zeker van kan zijn wat er met het lichaam is gebeurd. Het lichaam is niet teruggevonden, maar het Ministerie wees erop dat er in het Verboden Bos veel duistere wezens leven en dat er veel gebeurd zou kunnen zijn met het corps.
Toch heeft het Ministerie een team van onderzoekers gestuurd om op zoek te gaan naar het lichaam, zonder resultaat. De vader van het meisje is ingelicht over de gebeurtenissen en moest bij het horen van het nieuws naar St-Holisto worden gebracht omdat hij in lichte shocktoestand verkeerde.
Het huis Zwadderich treurt om het tragische verlies van de Zwadderaar.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Ik zag mezelf ongelukkig in het rond staren op de bewegende zwartwitfoto naast het artikel. Ik wist niet meer hoe ik moest reageren, ik –
Hoe konden ze?
Eerst de Bloedspreuk over mij uitspreken en daarna doen alsof ze onschuldig waren?

“De hoeveelste november is het vandaag?”
“De tweeëntwintigste.”
Ik voelde Zaikaro’s bezorgde blik op mijn gezicht branden, maar ik staarde nog steeds naar het artikel. En ik werd kwader en kwader en meer en meer opgefokt, tot ik voelde dat mijn hoofd wel kon exploderen.
“Dus ik ben al bijna drie weken d-dood?”
Mijn handen trilden terwijl ik het perkament vasthield alsof heel mijn leven ervan afhing.
“Duvessa – Lisbeth, kalmeer,” hoorde ik Emmanuele in de verte zeggen.
“Maar ik begrijp het, ja. Ja, natuurlijk. Natuurlijk konden ze niet zeggen: ‘hé, ze heeft geen zelfmoord gepleegd. Eigenlijk deden wij een poging haar te vermoorden’, toch? Toch? Dat konden ze niet zeggen, toch?”
Ik scheurde het artikel agressief in twee.
Daarna in vier.
En ik bleef het scheuren totdat de stukjes zo klein waren dat ik ze niet meer aan stukken kon rijten.
Ik wierp alle overblijfsels van het perkament naar Zaikaro.
“Kalmeer, zeg je?” fluisterde ik.
Ik keek hem aan, zag dat hij niet naar mijn ogen keek maar verontrust zijn aandacht op mijn haren had gevestigd. Ik duwde hem met al mijn kracht tegen zijn schouders.
Dat had hij niet zien aankomen.
Kalmeer, Lisbeth? Hoe kun je dat – Aargh!” brulde ik fel.
Ik haalde dit keer uit naar zijn maag, maar hij deed nog steeds geen poging om zich te verweren. Hij botste hard met zijn rug tegen de muur. Maar ik bleef hem aanvallen, slaan zo hard ik kon. En hij gaf nog steeds geen kik.
Ik haalde uit met mijn rechtervuist, daarna met mijn linker, weer met mijn rechter…
Steeds opnieuw.
En opnieuw, en opnieuw…
Na een paar minuten voelde ik dat ik uitgeput begon te geraken.
“Klaar?” hijgde Emmanuele.
Ik probeerde op adem te komen, en knikte. Ik bracht mijn hand naar mijn hoofd om deze te ondersteunen.
“Nou, je begrijpt nu vast waarom je niet naar buiten mag gaan. Iedereen, inclusief de Zwads, denkt dat je dood bent.”
Ik knikte weer lichtjes, terwijl ik de sterretjes die ik voor mijn ogen zag zorgvuldig probeerde te negeren. Met een plof lieten mijn knieën het van zich weten en viel ik op de grond. Ik leunde vermoeid met mijn hoofd tegen de harde muur.
Ik sloot mijn ogen, en voelde hoe Emmanuele naast mij ging zitten. Mijn wangen brandden nog steeds door al de opwinding, en ik voelde mijn bloed nog steeds in een ongewoon tempo door mijn lichaam pompen.
“En nu…?” vroeg ik met een rasperige stem, verbaasd dat ik in deze toestand iets over mijn lippen kon krijgen.
Als hij maar niet denkt dat ik mijn dagen voortaan in dit kleine appartement zal doorbrengen, voor altijd.
Ik opende mijn ogen voor een paar seconden, genoeg om te zien dat Zaikaro weer zwijgend en zo kalm als altijd naar mijn haar zat te staren.
Hij irriteerde mij.
Mateloos.
Wat was er zo interessant aan mijn haar?
Ik hoestte plotseling ongecontroleerd. Zaikaro wachtte tot mijn hoestbui voorbij was voor hij antwoord gaf.
“En nu…” zei hij beheerst, “en nu zorg je ervoor dat je tot tien kunt tellen zonder je duizelig te voelen. En dan zien we wel verder.”
Ik voelde mijn ogen prikken, maar dit keer verschenen er geen tranen. Ze waren simpelweg op, ik had geen tranen meer over.
Ik wiegde zachtjes op en neer.
“Een…” fluisterde ik. “Twee… drie…”
Ik hoestte weer lichtjes. Ik proefde een metaalachtige smaak op mijn tong en het maakte mij zwaar misselijk. Ik zweeg, terwijl ik, ogen gesloten, luisterde naar de kalmerende en regelmatige ademhaling van Zaikaro. Ik paste mijn opsomming aan, aan zijn ademhalingsritme.
“Vier… Vijf… Zes. Zeven… Acht,” prevelde ik stilletjes.
Ik stopte, ik moest.
Zaikaro zei niets, wachtte weer geduldig af tot ik mijn opdracht voltooide. Ik voelde mijn hand branden, voelde dat hij deze vasthield. Hij kneep er lichtjes in.
“Negen…” pufte ik.
Ik voelde mij meer en meer kalmeren.
Wat zij hadden gedaan was onverbiddelijk. Zij hadden mijn leven van me afgenomen, zij hadden mijn vader, de enige man die mij dierbaar was in het leven, pijn laten doorstaan, ondraaglijke pijn.
Zij hadden zo veel gedaan.
Zij hadden alles gedaan wat ze niet zouden hadden moeten doen.
Ik glimlachte.
Hun poging was zo erg mislukt, meer hadden ze niet kunnen falen.
Ik leefde nog.
Ik leefde nog en ik had voortaan nog maar één intentie in het leven.
Het was zo duidelijk.
Ik kon het aflezen achter mijn oogleden, het antwoord, oh zo helder. Ik kon het voelen in mijn hart, het was wat het nog steeds vol overtuiging deed slaan. Het was de reden dát ik nog leefde.
Wraak nemen van diegenen die van mijn leven een hel hadden gemaakt.
“Tien.”
Mijn ogen openden zich met een plotseling hervonden kracht. Hoewel mijn hartslag redelijk vertraagd was, voelde ik dezelfde onrust in mijn lichaam die ik ook had gevoeld na het badkamerincident op Zweinstein. Energie die zich opstapelde, jeukte om bevrijd te worden.
Hoe?
Hoe moest ik deze energie vrijlaten?

Ik rukte mijn hand los uit die van Emmanuele, en strompelde over mijn gewaad in mijn haast om recht te staan. Opgejaagd trok ik Zaikaro ook omhoog aan zijn arm.
Ik was geagiteerd, ik stond op het punt iets te doen, maar…
Maar wat precies?
Ik stond in vuur, heel mijn lichaam kookte van ingehouden kracht. Ik had geen angst, zoals de vorige keer. Ik voelde hoe mijn haar knetterde van de magie die zich bleef verzamelen in de lucht rondom mij. Even voelde het goed en voelde ik me voldaan, ik voelde me machtig. Maar toen begon de withete pijn zich op te stapelen in mijn buik.
Het moest eruit…
Hoe…

Mijn maag deed zo’n… zo’n…
Happend naar adem gebaarde ik naar Emmanuele.
Ik boog voorover.
“H..help me,” bracht ik kreunend uit.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Di Dec 11, 2007 14:04 Terug naar boven Sla dit bericht op

Whoei, ja, ik leef nog! ^^
Maar met de examens heb ik niet echt tijd om veel te schrijven. Reacties werken natuurlijk altijd bij het sneller schrijven! ;)


H o o f d s t u k Z e v e n t i e n

“Mutrana”

Image

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Twee handen grepen me als in een reflex stevig vast aan mijn schouders en schudden me door elkaar zodat ik me misselijk begon te voelen.
“Kun je al verschijnselen?” hoorde ik Zaikaro in de verte vragen.
Zijn stem klonk onvast. Ik schudde met een pijnlijke uitdrukking op mijn gezicht mijn hoofd. Mijn kaken waren op elkaar geklemd omdat ik vreesde dat ik het anders zou uitschreeuwen van de pijn.
“Houd me goed dan vast,” mompelde Zaikaro vervolgens in mijn oor. Blind tastend vond ik met een hand zijn arm en kneep er met al mijn kracht in, maar als hij hierdoor pijn leed, liet hij dat duidelijk niet aan mij merken. Ik zou het toch niet kunnen zien als hij dat wel had gedaan. Ik zag op het moment alleen maar witte sterretjes voor mij ogen, helder dansend, mijn zicht hinderend.
Ik probeerde langzaam lucht in te ademen, maar ik kon niet – mijn nagels begroeven zich diep in de arm van Zaikaro, mijn ogen begonnen te tranen…
Alles, alles draaide rond…
Ik wist het, ik had hem niet mogen vertrouwen.
En plots werd de lucht rondom mij kouder en kon ik terug ademen. Ik merkte pas hoe opgelucht ik hierdoor was toen de pijn die ik in mijn maag had gevoeld, bijna verdubbeld, zo leek het, terugkeerde en ik realiseerde dat ik hem vergeten was voor eventjes. Van de wind die mijn gezicht deed schroeien, leidde ik instinctief af dat we ons ergens buiten bevonden. De hemel was inktzwart. Ik knipperde even met mijn ogen tot ze gewend waren aan het donker. Een flauw licht, afkomstig van de lantaarn die hoog boven ons uit torende en tevens de enige lantaarn in het steegje was, bescheen het getinte gezicht van Zaikaro met een zacht gouden gloed. Ik boog met een plotselinge ruk weer dubbel. Opnieuw kreeg ik een pijnscheut te verduren, dit keer niet alleen in mijn maag. Het leek zich te verspreiden, traag in te werken, mijn lichaam vanbinnen te vergiftigen.
Zo’n pijn, zo’n pijn…
Het voelde verkeerd aan.
“Losse, rauwe magie, dat kunnen onze bedrieglijke lichamen niet aan. Net zoals de hare het niet zal accepteren. Het zal zichzelf verwoesten, het zal haar doen lijden…”
Mijn eigen lichaam voelde aan als dat van een vreemde. Er bevond zich iets vreemds in mijn lichaam, een vreemde energie die daar eigenlijk niet thuishoorde…
“Het zal haar folteren, van binnenin aan haar knagen…”
Ik leunde op het eerste beste object voor steun, wat in dit geval Zaikaro bleek te zijn.
“Wel, ik veronderstel dat het wel meeviel voor een eerste keer bijverschijnselen, niet waar?”
Zo’n pijn, zo’n pijn…
Onbegrijpelijke woorden, woorden die niet bestonden, begonnen te vloeien uit mijn mond toen ik probeerde te antwoorden. Ik voelde mijn ogen ongecontroleerd rollen in hun kassen. De ernst van de situatie scheen terug door te dringen tot Zaikaro, toen hij mijn rechterarm over zijn schouder legde en me ondersteunde. Hij zette grote stevige passen vooruit, ik kon amper volgen met zijn tempo.
“Nog even,” zei hij bemoedigend met een lage stem. Ik beet op mijn onderlip, haalde de nog niet zo oude wonde open die onmiddellijk weer begon te bloeden. De pijn verzachtte een beetje. Ik besefte plotseling dat Zaikaro was gestopt met wandelen en we ons nu voor een donkerbruine, bijna zwarte deur bevonden. Ik keek met tranende ogen omhoog. De deur behoorde toe aan een kleine flatgebouw.
Zaikaro klopte drie keer aan.
Bonk bonk bonk.
Ik voelde elke klop echoën in mijn hoofd. Een paar seconden bleef het geruisloos. Het was alsof de straat zelf zijn adem inhield.
“Wachtwoord?” klonk een fluisterende stem toen van achter de deur.
“Regenboog. Doe open,” gebood Zaikaro.
Een jong meisje liet haar gezicht zien van achter de deur. Ik kreeg op dat moment geen kans haar beter te bekijken, want Zaikaro duwde haar ruw met zijn vrije hand aan de kant.
“Waar is je leider, Mutrana?”
Het meisje keek met geschrokken ogen naar Zaikaro.
Wat, in hemelsnaam, is een Mutrana?
Mijn hart stond op het punt het te begeven toen ik haar per ongeluk recht in haar ogen keek. De haartjes in mijn nek gingen overeind staan.
De pupillen van het meisje waren kleurloos.
Compleet wit.
Het was rechtuit…griezelig, vooral omdat ze toch de indruk gaf iets te kunnen zien. Haar haren, zo zwart als de nacht, contrasteerden fel met haar bleke huid. Haar gezicht was zo symmetrisch als maar kon zijn. Ze zag er onnatuurlijk uit. Ik kreeg meteen de drang om weg te kijken.
“Ze zit op het moment in een belangrijke vergadering –”
Haar hoge stem had de intonatie van een klein kind en had een vreemd accent. Ik scheurde mijn aandacht eindelijk van haar weg en draaide mijn hoofd verafschuwd weg van haar gezicht.
“Ga haar dan halen,” zei Zaikaro, terwijl hij achteloos een wuivend gebaar maakte naar het meisje, alsof hij haar probeerde weg te schuiven.
Het viel me op dat hij gebiedend had geklonken, maar het meisje scheen niet echt verbaasd te zijn om de toon die hij aansloeg. Uit haar gedrag zou ik durven zeggen dat ze zich zelfs een beetje onderdanig gedroeg. Het meisje schuifelde met een knikje gedwee een paar kleine pasjes achteruit maar in plaats van Zaikaro te onmiddellijk gehoorzamen, keek ze nu met vernieuwde belangstelling naar mij. Ik kon haar nieuwsgierige blik, haar merkwaardige – met gebrek aan een beter woord – ogen niet verdragen. Protest borrelde in mij op, diep in mijn wezen. Ik wou haar weg, zo ver mogelijk verwijderd van mij.
En toen, net op dat moment, besliste mijn lichaam dat het er genoeg van had. Mijn benen lieten me voor de zoveelste keer in de steek en ik vervloekte mezelf omdat ik niet krachtiger was dan dat.
Volstrekt normaal. Je bent net ontwaakt uit een coma.
Vanzelfsprekend.

Als Zaikaro me niet stevig vastgeklemd had gehouden, was ik nu als een pudding in elkaar gezakt. Ik smakte, voor de verandering, niet op de grond.
Een verademing, echt.
Mijn bewustzijn verloor echter algauw zijn belangstelling voor het heden en besloot op zichzelf weg te dwalen naar ver, ver weg…

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Een schaduw viel over mijn gezicht.
Ik wist dat ik ooit mijn ogen zou moeten openen, maar op dit moment kon ik me daar niet toe brengen. Ik wou niet langer kijken. Ik wou geen vrolijke kleuren meer zien, mij plagend door hun blijmoedigheid. Genoeg, ik had er genoeg van. Ik wou niet langer ruiken, geuren opsnuiven die mijn gedachten deden afdwalen naar stoffige herinneringen, begraven diep in mijn geheugen. Ik wou niet langer proeven de smaken die mijn verhemelte zouden kunnen behagen.
Niets.
Ik wou niets.
Mijn leven was een puinhoop. Het was onzin.
Een groot kluwen van onzin, aan elkaar verweven op een onjuiste manier.
Het zou zo simpel zijn om alles op te geven. Om niet langer na te denken over alles wat mij bezig hield, al die onbelangrijke dingen die voor anderen onbelangrijk bleven maar voor mij belangrijk waren, dingen die bij anderen natuurlijk gingen maar er bij mij gemaakt uitkwamen.
“Je bent wakker, doe niet alsof.”
Ik slaakte een diepe zucht en opende mijn ogen.
En wie of wat zag ik voor mij?
Emanuelle.
Zaikaro Emanuelle.
Natuurlijk, natuurlijk.
Hij liet mij niet echt met rust de laatste tijd, of wel?
En nog steeds wist ik niet waarom.
Ik wist nog steeds niet waarom dat joch niet op Zweinstein zat.
Ik wist nog steeds niet waarom hij me had gered, waarom hij mij naar zijn appartementje had gebracht.
En verdomme, ik wist niet waarom we nu waren waar we nu eigenlijk waren.
Maakte het eigenlijk nog iets uit?
Voilà, daar kwam de hoofdpijn weer binnenhuppelen.
“Ga weg,” zei ik zacht. Of ik het tegen mijn plotselinge hoofdpijn, die mij de laatste tijd niet met rust liet, had, of tegen Zaikaro, dat wist ik zelf niet.
Misschien had ik het tegen iedereen.
Alles.
Waarom, oh, waarom kon alles en iedereen me niet gewoon met rust laten.
Ik trok de witte deken die over mij was gelegd over mijn hoofd.
Nog zoiets.
Hoe kwam die deken daar?
Het bed maakte een krakend geluid toen Zaikaro aan de rechterkant ging zitten.
Ik ging plotseling geschrokken overeind zitten – oh, ik hoopte dat we niet waren waar ik dacht dat dat puurbloedje mij naartoe had gebracht…
“Nee,” klonk de stem van Zaikaro geamuseerd. “Nee, je zit niet op Zweinstein. Slaapkop.”
Hij zei ‘slaapkop’. Hij zei niet ‘mengeling’.
Maar hij zei het wel op de toon waarmee hij jou vroeger beledigde.
Ach, vroeger…

Juist ja.
Ik bedankte mijn hersenen vriendelijk voor deze informatie. Ik bedoel, wat kon het hen schelen dat mijn hoofd op exploderen stond, als zij maar mijn schedel konden vullen met geleuter.
Langzaam voelde ik me terug kalmeren.
Goed.
Dat was goed, dat we niet weer op Zweinstein zaten.
M…maar waar waren we nu dan?
Ik besloot mijn gedachten luidop te herhalen.
“Wel,” grijnsde Zaikaro, “Je bevindt je in het hoofdkwartier van de T der T’s, ergens in een achterbuurtje in New York.”
T der T…
Waarom kwam dat mij zo bekend voor?
Ik had het ooit ergens gelezen. In een boek of zo.
In het handboek van Geschiedenis van de Toverkunst, misschien?
Ergens, opperde ik. Ergens.
Maar waar?
Ik kon het net niet vaststellen.
“T…t?” bracht ik slaperig uit.
“Ja, je weet wel. Heb je geen brief ontvangen?” Zaikaro keek lichtjes verontwaardigd. “Normaal gezien zou je een mededeling moeten hebben ontvangen.”
“J..ja, brief, ja…”
Ik wou terug slapen. Ik wou slapen en voor een lange tijd niet wakker worden. Alles wat Zaikaro had gezegd en nog zou zeggen, alles, ik zou het negeren, want ik zou immers terug in slaap vallen…
“Kleed je om en zorg dat je binnen een half uur beneden in de eetkamer bent voor het ontbijt,” vervolgde Emanuelle.
Bij het zien van mijn halfverbaasd halfnieuwsgierig gezicht, voor de helft verborgen achter het deken, grijnsde hij weer alleen maar duister. Wat was dat toch met Zwadderaars en die vuile grijnzen die aan hun gezicht leken vastgelijmd met een permanente plakbezwering?
Ik voelde iemand mijn deken van mij aftrekken. Zaikaro gniffelde lichtjes en ik kon me wel al voorstellen waarom. Normaal zag ik er al erg uit, echt. Maar ’s morgens, als dat mogelijk was, zag ik er nog erger uit. Vooral wanneer ik slaperig was en mijn haar alle kanten uitstak. Ik keek hem vernietigend aan.
“Lamemerus.”
“Nee.”
“Laatmemerust.”
“Nope.”
“Alsjeblieft?”
“Haha, erhm. Nee.”
Ik zuchtte weer diep. Het bed kraakte onheilspellend toen ik opstond. Ik keek zijdelings naar Zaikaro en wierp hem een boze blik toe.
“Waaromnie?”
“Omdat, Duvessaatje, je hier al drie dagen ligt te liggen. En de vorige keer dat je lag te liggen, had je twee weken gelegen. Ik ben bang dat je de volgende keer gewoon niet wakker zal worden.”
Hmm, interessant.
Iemand moest me toch eens zo snel mogelijk uitleggen hoe ik hoe ik dat voor elkaar had gekregen zonder uit te hongeren.
Ontbijt, mm…
In die paar dagen dat ik met hem had doorgebracht, had ik geconstateerd dat hij snugger was. Hij, Zaikaro, zijne Italiaanse puurbloedheid, was slimmer dan dat hij anderen had laten merken op Zweinstein.
Zijn ogen keken op een of ander manier…verstandig op de wereld neer. Voor zoverre dat mogelijk was voor een persoon zoals hij. Soms kreeg ik de indruk dat hij eigenlijk meer bedoelde met zijn ogen, meer dan hij wilde. Zijn blik was uitgeput, alsof hij al ik-weet-niet-hoe-veel dingen had meegemaakt. Naar mijn weten was hij zo oud als mij, misschien een paar maanden ouder.
Ik wist niet wat ik ervan moest denken, ik wist ook niet hoe ik plots op zo’n absurd idee was gekomen, maar ik wist wel dat het waar was.
Ik keek onverschillig de kamer rond. Het was een kleine kamer, maar je zou wel kunnen zeggen dat er een knusse sfeer heerste. Het bed – waar ik drie dagen op had gelegen – was precies in het midden van de ruimte geplaatst. Rechts stond een grote ordinaire kledingskast, daarnaast een houten kaptafel met geschilderde gouden versieringen boven de spiegel. Aan de linkerkant van het bed stond de boekenkast er behoorlijk ongelukkig bij, met al de uitpuilende boeken die de indruk gaven op elk moment op de grond te kunnen vallen.
“Ik lig hier al drie dagen?” vroeg ik om het gesprek op gang te houden.
“Je lichaam moest herstellen na… Na een bepaalde…,” Zaikaro zweeg even en zocht naar zijn woorden, “een bepaald voorval. Bij mij duurde het veel langer. Ik gok zelfs op een volle acht dagen.”
Aha. Oké.
Ik liet mijn blik over zijn zwarte, gerafelde t-shirt glijden – ha! En dát noemde zich een een welgestelde puurbloed – en plots bemerkte ik vier strepen, vier parallelle lijntjes, op zijn arm. Kleine genezende wondjes.
“Heb ik dat gedaan?” Ik wees nadrukkelijk met mijn vinger naar zijn arm.
Zaikaro keek even verwonderd naar zijn arm, alsof hij de wondjes nu pas zag.
“Hmm… Inderdaad.”
“Oh,” bracht ik glimlachend uit. “Oh, wauw.”
Ik keek Zaikaro weer aan en bestudeerde zijn ogen.
“Ik ben in het hoofdkwartier van de t…t-ding?”
“T der T,” Zaikaro boog zijn hoofd en gaf een kort knikje. “Het is de officiële benaming die we gebruiken.”
“Het is een soort van afkorting, niet?” opperde ik.
“Jup. Goed zo. Eindelijk,” zuchtte Zaikaro. “Ik ben verbaasd dat je nog niet hebt gevraagd waar het voor staat. Ik bedoel, hoe onnieuwsgierig kan een mens zijn?”
Ik zweeg. Zaikaro wachtte een paar tellen af tot ik zou vragen waar het voor stond. Maar eerlijk gezegd had ik daar niet echt zin in. Aangezien ik uit zijn pompeuze manier van doen wel kon afleiden dat hij mij hoe dan ook zou inlichten. Waarom onnodige inspanning leveren. Emanuelle keek me kort schattend aan.
“Team der Transformagiërs, dat is de formele naam. Maar we noemen ons Mutrans. Klinkt cooler, vind je ook niet?”
Toen ik opnieuw naar zijn arm keek, waren de verwondingen die mijn nagels in zijn huid hadden gekrast, simpelweg verdwenen. Foetsie. Zijn lippen krulden om tot een zelfvoldane grijns terwijl hij nauwgezet mijn reactie bestudeerde.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Do Dec 20, 2007 19:42 Terug naar boven Sla dit bericht op

H o o f d s t u k A c h t t i e n

“Identiteitscrisis”

Image

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Vermoeid wreef ik met mijn handen over mijn ogen. Ik was me dingen aan het verbeelden.
Weeral.
Mijn maag koos net dat moment uit om luid te protesteren tegen de ondraaglijke hongerregime waar het nu al een poosje onder gebukt ging. Ik draaide beschaamd mijn hoofd opzij.
Ik mompelde tegen Zaikaro, “Sorry, wat zei je ook alweer? Ik was niet echt aan het opletten,” terwijl ik verontschuldigend probeerde te kijken.
Zaikaro keek me uitzonderlijk verveeld aan. Ik had het gevoel dat ik iets belangrijks had gemist, maar Zaikaro was duidelijk niet van plan te herhalen wat hij net had gezegd.
Ik kan mezelf niet eens horen denken door mijn hoofdpijn, een beetje begrip hier…
Ik staarde hem nog steeds met een effen gezicht aan.
Zeg iets slims, Lisbeth.
Hij verwachtte duidelijk een antwoord van mij.
Zeg iets slims!
Misschien wel een reactie buiten de lijntjes, een ongewone, gekke reactie.
Zeg het!
Maar niets kwam in me op. Het enige waar ik op dat moment aan dacht was mijn lege maag. Zo bleven we beiden gewoon staan voor verscheidene seconden tot ik vermoeid de staarwedstrijd opgaf.
“Ik heb honger,” verklaarde ik met een serieus gezicht.
Hij keek me onbewogen aan en zei toen, “Je hebt tien minuten om jezelf er een beetje presentabel te laten uitzien. In die kleerkast daar,” hij wees met een vinger naar de kleerkast, “zul je vast wel iets op jouw maat vinden. De deur direct naast deze kamer leidt naar een badkamer.”
Ik knikte kort.
Er presentabel uitzien.
Juist. Dat zou me zeker en vast lukken. Ik wierp hem een vuile blik. Als er iemand was die wist dat ik er niet ‘presentabel’ uit zou kunnen zien, ook al zou ik zo hard mijn best doen, dan was hij het wel. Maar neen, hij moest het in mijn gezicht wrijven. Toch deed ik wat mij was verteld. Ik duwde Zaikaro uit de kamer en zocht in de kleerkast naar iets wat me zou kunnen passen. Uiteindelijk viel mijn blik op een losse zwarte t-shirt met de tekst ‘Pride above all!’ in het zilver. Ik grijnsde. Ja, ik vond het wel iets hebben, ironisch genoeg. Zo gauw ik klaar was met alles ging ik voor mijn deur staan, wachten op Zaikaro. Toen ik na twee minuten nog steeds fronsend voor de deur stond, begon ik toch lichtjes in paniek te schieten. In de gang waar ik me vond waren verschillende grote zwarte deuren en ik kende de weg niet. Ik kende niemand niet, niemand die hier woonde althans. Traag kwam ik in beweging en besliste een paar deuren uit te proberen. Ik ademde diep in en aarzelend klopte ik op de eerste beste deur.
“Boe.”
Ik maakte een klein sprongetje van de schrik. Toen het tot me doordrong dat het Zaikaro was die achter me stond, en niet een of andere gemene Zwadderaar, kalmeerde ik een beetje. Ik wist niet of het wel iets goed was dat ik bedaarde met het besef dat het ‘alleen maar Zaikaro’ was. Mijn hart bonkte luid. Ik hoopte dat hij het niet zou horen.
“W-wil je dat nooit meer doen,” stotterde ik.
“Oh, doe niet zo schijterig, Duvessa,” rolde Zaikaro met zijn ogen.
“Ik zweer, als je me ooit nog eens zo laat schrikken…” probeerde ik Zaikaro te intimideren.
“Dan? Dan wat?” vroeg hij grijnzend. “Wat zou je dan doen?”
Wat zou ik doen? Wat zou ik doen? Ik zal je laten zien wat ik zal doen!
“Geef me mijn toverstok terug en ik zal je laten zien waar ik toe in staat ben!” siste ik tussen mijn samengeknepen tanden door. Zaikaro zocht even in de binnenzakken van zijn gewaad en een paar tellen later overhandigde hij mij mijn toverstok met een zwierig gebaar over.
“Voilà, en nu?”
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen en staarde naar de toverstok in mijn hand. Daarna keek ik opnieuw naar Zaikaro die mij met zijn geamuseerde blik leek uit te dagen. Ik hief mijn toverstok op, hield het tegen zijn nek. Recht op de levendige, kloppende ader. In die positie bleef ik staan. Even, heel even, voelde ik mijn minachting voor hem en iedereen van zijn soort mijn gedachten vergiftigen. Het zou zo simpel zijn hem nu te vervloeken, die stomme grijns van zijn gezicht te vegen voor eens en voor altijd. Toch kon ik niet de moed opbrengen dat daadwerkelijk te doen. Ik zuchtte.
“En nu gaan we eten,” verklaarde ik.
Ik wees speels met mijn toverstok voor me uit. Zaikaro begreep de hint en ging voorop om mij de weg te tonen naar de eetkamer. Onderweg kwamen we geen levende ziel tegen, wat me toch wel eigenaardig leek.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“Nope, ik geloof je niet,” zei ik simpeltjes. “Ik geloof je niet, want iedereen weet dat Transformagiërs zijn uitgestorven.”
“Maar –”
“Bewijs het,” schamperde ik.
“Ik hoef mezelf niet te bewijzen tegenover jou,” zei Zaikaro koel.
Het zien van de gekwetste uitdrukking op zijn gezicht was voor mij de laatste druppel. Ik hield mijn lach niet langer in, ik schaterde het uit.
“Kijk niet zo raar,” grijnsde ik.
Ik veegde met de rug van mijn hand de tranen weg, maar ik kon niet meer ophouden met lachen, hoe hard ik ook mijn best deed.
Na een paar minuten boog Zaikaro naar voren over de tafel en gaf me een harde por.
“Sorry, ik was bang dat je zou stikken,” zei hij op een verontschuldigende toon, maar ik merkte dat zijn ogen gemeen blonken.
De grijns op mijn gezicht verzwakte.
“Oké, ik geef het toe. Je had me beet, al was het dan maar voor een paar seconden. Kom op, zeg het.”
“Zeg wat?”
“Waar hangt de camera?”
Ik tuurde heel de eetkamer rond, maar ik vond geen enkele verborgen camera. Ach, ze waren tegenwoordig zo klein gebouwd, natuurlijk kon ik ze niet vinden.
“What the hell is een kamra?” vroeg Zaikaro nieuwsgierig.
“Het is een apparaat dat Dreuz –,” ik stopte in het midden van mijn zin, “weet je wat? Laat maar.”
“Jij je zin,” mompelde Zaikaro onverschillig. “Ik was toch niet echt geïnteresseerd.”
Ik staarde plots somber voor me uit. Die laatste opmerking van Zaikaro deed me aan mijn leven op Zweinstein denken, trok me meedogenloos terug naar de realiteit.
Ik was in de waan geweest dat ik een normaal gesprek aan het leiden was met iemand die ik als een vriend was beginnen te beschouwen.
Ik had het mis.
Zaikaro had mij op mijn meest broze momenten meegemaakt. Hemel, ik had zelfs bij hem houvast gezocht na de grote shock die de aanval op Zweinstein bij mij had veroorzaakt. Hij was de eerste persoon in mijn leven geweest die over al mijn problemen wist, ook al kwam dit omdat hij had meegewerkt bij het veroorzaken van de meeste moeilijkheden. Hij was de ook eerste persoon geweest die me echt gebroken had gezien, hoe tegenstrijdig dit alles ook mocht zijn. Hij had me geholpen de stukjes terug, al was het maar tijdelijk, aan elkaar te lijmen.
En hij had me getroost, maar dat wist hij zelf niet.
Ik had mijn ogen gesloten voor alles en ik geloofde zijn oprechtheid. Ik had hem geloofd omdat ik eindelijk wilde geloven in het geloven zelf, ik wilde geloven in iets. Ik wilde met heel mijn hart geloven in de dingen die hij mij had toegefluisterd.
Hoe alles goed zou komen, hoe ik veilig was bij hem, hoe de Zwadderaars verder toch geen pogingen zouden doen mij mijn leven te ontnemen omdat ze werkelijk dachten dat ik dood was…
Ik boog me voorover over de eettafel, net zoals hij een paar minuten geleden had gedaan. Uitdrukkingsloos staarde ik in zijn ogen. Die grote, donkere ogen die ik jarenlang had veracht, zijn duistere ogen die sinds het begin van het jaar een geheel nieuwe blik verborgen hielden. Mijn ogen begonnen vervaarlijk te branden, dus ik sloot ze. Ik wilde niet dat Zaikaro me nog een keer zwak zou zien. Ik mocht niet wenen.
Ik zal niet janken over zo’n stomme opmerking, ik zal niet janken over zo’n domme opmerking…
Ik overdreef, maar dat was volledig zijn schuld. Hij had me doen geloven dat mensen werkelijk konden veranderen. In die paar dagen dat ik samen met hem had doorgebracht, had hij zo anti-Zaikaro-achtig gedragen.
Bijna als een geheel andere persoonlijkheid.
Toen ik mijn ogen heropende en mijn gezicht maar een tiental centimeter van het zijne verwijderd was, speurde ik naar een glimpje rasechte haat, een flits van afkeer in zijn ogen.
Ogen logen niet.
Ogen waren integer, soms pijnlijk eerlijk, maar dat maakte die glinsterende dingetjes juist wat ze waren.
Ogen waren speciaal, persoonlijk, de blikken die ze de wereld wierpen vertrouwelijk.
Nee.
Nee, ik vond niet waar ik naar had gezocht in de ogen van Zaikaro.
Ik leunde traag weer achterover op mijn stoel, een bedachtzame uitdrukking op mijn gezicht. Zaikaro keek me vreemd aan. ‘Waar was dat voor?’ leken zijn ogen nu te vragen. Op een of ander manier kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte. Er was iets mis, iets mis met de zachtaardige blik in zijn ogen. Verstrooid speelde ik met de lepel in mijn hand.
“Je soep wordt koud,” merkte Zaikaro plotseling droog op. “Eet. We hebben nog welgeteld vijf minuten voor de leider met je zal spreken.”
Afwezig en met een knagend gevoel vanbinnen gehoorzaamde ik hem.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik bleef twijfelend voor de zoveelste deur in het appartementsblok staan. Alle vezels in mijn lichaam protesteerden om binnen te treden. Nu pas realiseerde ik dat Zaikaro misschien geen grapje had gemaakt en ik me werkelijk tussen een kleine clan van Transformagiërs bevond.
Maar ze waren toch allemaal uitgestorven?
Dat had het Ministerie toch gezegd?
Dat was toch wat in onze handboeken op school stond?
Moest ik angst hebben?
Of juist niet?

De deur opende vanzelf en ik bleef op een respectabele afstand naar binnen turen.
“Kom maar binnen,” hoorde ik een koele vrouwenstem van uit de kamer. Ik wierp een schichtige blik naar achter toe.
Ik wil niet.
Ik zag dat Zaikaro me dwingend aankeek. Toen ik geen aanstalten maakte naar binnen te gaan, duwde Zaikaro me uiteindelijk naar binnen en sloot de deur voor mijn gezicht zodat ik niet terug naar buiten zou kunnen gaan.
“Aha, daar hebben we het meisje-dat-maar-niet-wakker-wilde-worden-uit-haar-coma,” grinnikte de jonge vrouw die achter haar laptop zat en nu haar bureaustoel om deed draaien. Ik begroette haar met een kort gemompel. Wat kon ik zeggen? Ik was al onzeker bij mensen die ik kende, stel je voor wat dat inhield als het om vreemden ging. Ik wierp een snelle blik op de laptop. Opmerkelijk. Een heks met een laptop?
“Ga maar zitten, alvast,” zei de jonge vrouw terwijl ze knikte naar de enige zetel in de kamer. “Ik zit al een paar uurtjes aan deze essay te werken, daarom zei ik tegen Em dat hij jou bezig moest houden. Het is bijna klaar, momentje,” ze bracht haar hand twijfelend naar haar hoofd om deze te ondersteunen, knipperde verwoed met haar ogen terwijl ze geconcentreerd naar haar beeldscherm staarde en begon toen, met een plotselinge ingeving, energiek te typen op het toetsenbord. Ik draaide ondertussen met mijn vingers terwijl ik de kamer rondkeek. Eigenlijk was het precies zo ingericht als de kamer waar ik in had gelegen, behalve dan op de computer na. Na een paar minuten die wel uren leken, keek ze eindelijk terug op en vestigde haar aandacht op mij. Ze stond met een snelle beweging op en stak met een vriendelijke blik haar hand uit. Ik staarde er geschrokken naar. Ze klakte ongeduldig met tong en zwaaide weer met haar hand. Langzaam bracht ik mijn hand omhoog en klemden mijn vingers zich om de haren.
“Ik ben Lara,” zei de ‘leider’. Haar kort blond piekhaar en lichtbruine ogen gaven haar een modern uiterlijk. “Jouw naam?”
“Lisbeth. Lisbeth Duvessa.”
“Hmm,” zei ze, schijnbaar ergens ver weg in gedachten. “Ja. Ja, ik vrees dat we dat zullen moeten veranderen. Je moet een andere identiteit gaan aannemen,” verklaarde ze terwijl ze mijn hand terug losliet en haar bril op haar neus duwde.
“Wat? Waarom?” vroeg ik verbaasd.
Ze keek me even begripvol aan. Ik haatte het als mensen me behandelden alsof ik achterlijk was. Als zij zouden vertellen wat er aan de hand was, zou ik het heus wel begrijpen. Lara haalde als antwoord op mijn vraag een bundeltje kaarten uit haar jeanszak en wierp deze naar me toe. Daarna ging ze terug zitten voor haar computer. Ik keek naar de verschillende identiteitsbewijzen in mijn hand. Zij, Lara, zag er op elke pasfoto lichtjes anders uit.

Lara Donzel
Lien Dronker
Liesa Dromedaris
Lyn Dommelbeek


“Ik heb er nog wel een paar ergens, als ik ze niet kwijt ben,” grinnikte Lara toen ze mij verbluft zag kijken.
“W-waarom heb je zoveel identiteitskaarten?” vroeg ik met een klein stemmetje.
“Oh god, je bent hier echt nieuw in, is het niet?” zei Lara met een toegeeflijke glimlach.
Ik trok een grimas en mompelde, “Dus het was echt geen grapje van Zaikaro?”
“Wat was geen grapje?” vroeg Lara nieuwsgierig.
“Nou,” begon ik. Ik wist niet precies hoe ik verder zou moeten gaan. “Nou,” zei ik weer, “hij zei iets over Mutrans. En zo.” Ik keek beschaamd naar mijn handen.
Lara stond weer op van haar bureaustoel en kwam voor me staan terwijl ze in mijn ogen keek.
“Lisbeth,” begon ze, “Ik vind het vreemd dat je er zelf nog niet op de een of ander manier bent achtergekomen, maar jij bent ook een Mutrana, net zoals mij.”
Zuchtend ging ze naast me zitten.
“Elk mens heeft wel een beetje Mutransbloed in zijn lichaam, zo komt het ook dat de meeste heksen en tovenaars aan Gedaanteverwisseling kunnen doen. Bij Dreuzels, zoals ik, is het natuurlijk heel anders. Ik wist niet eens dat er een magische wereld bestond vroeger.” Ze zweeg even en staarde voor zich uit. “Drie dagen geleden moet je een grote schok hebben meegemaakt, want het Mutransbloed in je besloot de strijd in te zetten tegen je eigen lichaam. Nu, is dit nog al eens gebeurd?”
Ik dacht na.
Was het al eens eerder gebeurd?
Zo ja, wanneer had ik net zo’n pijn gevoeld als drie dagen geleden?
“Ja,” zei ik met een plotselinge ingeving. “Ja. Na een badaccident.”
Ik besloot Lara de details te besparen.
“Dat dacht ik al. Nou, ik moest de inwijding laten beginnen toen Em je hierheen bracht, anders was je gestorven,” knikte Lara vriendelijk.
Inwijding…
Ik besefte plots dat ik de stem van Lara al eens eerder had gehoord. Zij was me komen opzoeken tijdens mijn comatoestand in het appartementje van Zaikaro. Flarden van het gesprek tussen haar en Zaikaro sijpelden mijn gedachten binnen.
“Wat hield de inwijding precies in?” vroeg ik belangstellend.
“Eigenlijk is het helemaal niet zo spectaculair als het klinkt. We moesten je wat meer puur Mutransbloed toedienen zodat deze uiteindelijk de strijd zou winnen,” antwoordde Lara. “Je zult ook gemerkt hebben dat je geen andere Mutranus of Mutrana hebt gezien in het huis?”
Ik knikte snel.
“Dit komt omdat je de Eed van Trouw nog niet hebt afgelegd,” zei Lara nu met zo’n zachte stem dat ik me voorover moest buigen om haar te kunnen verstaan. “Ze vertrouwen je niet en daar hebben ze gelijk in.”
Ze trok een smoel toen ze mij verontwaardigd zag kijken.
“Hé, dat is volstrekt normaal hoor,” zei ze vlug. De meesten die hier ondergedoken leven hebben al veel meegemaakt in hun leven, veel te veel. Sommigen zijn gebruikt door het Ministerie voor proeven, als testkonijn zeg maar, anderen zijn voortvluchtig,” fluisterde ze. “Het Ministerie denkt dat alle Transformagiërs zijn uitgeroeid. Al jaren zijn ze geniepig op zoek naar Mutrans om deze als spionnen te gebruiken of om te doden. Ze denken dat wij gevaarlijk zijn omdat we ons als andere mensen kunnen vermommen.”
Ik was even stil na al deze informatie, niet goed wetend hoe ik de vraag die ik nu al een tijdje in mijn hoofd had moest formuleren. Uiteindelijk zei ik, “Maar ik ben geen Transformagiër.”
“Onzin, je had 3,79 % Mutransbloed toen Em je hierheen bracht,” wuifde Lara mijn twijfels weg. “Nu, je mag hier in dit huis blijven zo lang je dat nodig acht en als je later problemen hebt, staat deze plaats altijd open voor alle Mutrans, dus wees welkom. Je bent vrij om te gaan en te staan waar je wil zodra je de Eed aflegt. En nu wegwezen, want mijn professor Scheikunde aan de universiteit verwacht nóg een verhandeling,” zuchtte ze terwijl ze geveinsd neerslachtig naar haar laptop staarde.
Ik keek met verdrietige ogen naar Lara. Eigenlijk begon ik de hele situatie een beetje akelig te vinden. De wereld waarvan Lara sprak, de wereld waar ik zogezegd ook een deel van uitmaakte, het was té onrealistisch.
Ik kon niet de kracht opbrengen om haar werkelijk te geloven. Dat zou immers betekenen dat… dat…
Tja, wat betekende dit alles voor mij?
Het was te veel.
Het was allemaal te veel.
Ik weigerde het te geloven.
Ik durfde niet.
Ik botste hard tegen Zaikaro op toen ik de kamer uitliep – “Wat? Hé!” – en mompelde gauw een verontschuldiging terwijl ik mijn hoofd opzij draaide zodat hij mijn betraand gezicht niet zou zien.
Het was zo raar.
Ik.
Ik was raar. Ik voelde me ook zo.
Ik wist niet eens of ik huilde van verdriet of juist van vreugde.
Ik wist alleen dat vanaf nu mijn leven een merkwaardige, nieuwe bocht zou nemen, maar hoe ik daartegenover stond?
Was het de bedoeling dat ik hier blij om was?
Zoals ik al zei.
Ik wist het niet.
Ik voelde me als verdoofd.
Voorlopig had ik meer gegevens te verwerken dan me lief was.
Toen ik in de kamer aankwam die me was aangewezen, gooide ik de deur met al mijn kracht toe. Ik was er van overtuigd dat iedereen het wel gehoord zou hebben, maar dat maakte voor mij geen verschil uit. Door de glibberige tranen die mijn zicht verhinderden, probeerde ik de sleutel op mijn deur te zien. Uiteindelijk draaide ik met trillende handen het slot om. Ik ademde hevig in en uit. Daarna zakte ik op de grond neer en staarde met grote lege ogen voor me uit.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Zo Dec 23, 2007 21:02 Terug naar boven Sla dit bericht op


H o o f d s t u k N e g e n t i e n


“Eed van Trouw”

Image


De glinsterende sterretjes in de verder pikzwarte hemel fonkelden hoog boven onze hoofden en verlichtten ieders gezicht. Ik zat in kleermakerszit rond de ronde houten tafel, net zoals de rest. Er stonden kaarsen op de tafel. Ze wierpen een goudachtige gloed over het tafereel. Ergens in mijn achterhoofd was ik me bewust dat het gras waar ik op zat nat was. Ik had het warm, te warm. Een zwoel briesje streek over mijn gezicht en ik sloot mijn ogen in tevredenheid, hopend dat mijn blozende wangen wat zouden afkoelen. Ik wist niet hoe lang ik de afkeurende blikken nog zou kunnen verdragen.
Ze zagen er momenteel allemaal hetzelfde uit, aangezien ze weigerden hun ware gezichten te laten zien totdat ik de Eed had afgelegd. Het was eng, zo eng dat toen ik hen de eerste keer allemaal verzameld had gezien bijna een hartaanval had gehad. Ze leken niet menselijk. Het voelde zo uiterst fout aan om hier gewoon te zitten, en zitten was trouwens alles wat ik op dit moment deed.
Allen hadden ze pikzwarte haren en witte pupillen, dezelfde neus en dezelfde lippen. Hun armen waren even lang, hun gezichten hadden dezelfde ovale symmetrische vorm. Het was de ‘standaardvermomming’, had ik begrepen. Nou, ik vond het rechtuit akelig en de vooruitblik om die vervloekte Eed eindelijk af te leggen beangstigde mij. Maar ik begreep hen, ik begreep waarom ik de Eed moest afleggen. Ik vroeg me met een plotselinge pang in mijn hart af of hiermee ook heel het uitsluitgedoe terug zou beginnen.
Zou ik ook hier voor de rest van mijn leven een indringer zijn?
Als dat zo was, smeekte ik de goden me dat alles, alsjeblieft te besparen.
Dan wilde ik er liever niet bijhoren.
Nee, laat mij dan maar gerust. Laat mij achter, ergens in de vergetelheid. Ik zou het niet meer kunnen verdragen om weer buitengesloten te worden in iets, dat ging niet meer, en ik zou het niet opnieuw toelaten om zo behandeld te worden.
Net op dat moment voelde ik Zaikaro zachtjes in mijn arm knijpen, misschien om me moed te geven, misschien om me pijn te doen, wie weet. Mijn blik gleed naar het meisje dat ik de eerste avond dat ik hier was gearriveerd had ontmoet, en ik voelde niet langer de grote afkeer voor haar die ik toen had gevoeld. Althans, ik veronderstelde dat zij het was. Eigenlijk kon ik het niet precies weten, aangezien iedereen een exacte kopie was van iedereen. Behalve Zaikaro en Lara die hun ware zelf al hadden prijsgegeven.
Ja, ik leidde af dat zij het was omdat ze haar schouders gebogen hield en af en toe een angstige blik naar Zaikaro wierp. Haar mondhoeken krulden in een timide glimlach toen ze mij zag kijken en ik voelde als vanzelf ook een glimlach op mijn gezicht verschijnen.
“Liefste Mutrans,” sprak Lara met een koele stem. “We zijn vandaag hier samengekomen om een soortgenoot tot ons midden te laten.”
Afkeurend gemompel steeg op en ik wierp gauw een onzekere blik naar Zaikaro. Hij staarde met een harde blik in zijn ogen naar de vlammende kaarsen. Lara schudde teleurgesteld haar hoofd.
“Nee, mijn vrienden, nee. Het is nergens voor nodig zo negatief op te treden,” zei ze met een zachte, toegeeflijke stem. “Lisbeth heeft ook geen gemakkelijk leven gehad, net als ons. Toon alsjeblieft een beetje begrip,” vervolgde ze dit keer met een ietwat dreigende blik in haar ogen.
Zonder te wachten op verdere goedkeuring knikte Lara me bemoedigend toe.
Mijn beurt.
Ik maakte een klein sneetje in de palm van mijn hand met mijn toverstok en zag dat iedereen nu hetzelfde deed. Langzaam stond ik op. Ik begon links, met Zaikaro. Een druppeltje bloed van mijn palm viel op zijn palm en onmiddellijk vermengde de dikke rode vloeistof zich. Zo ging ik de hele cirkel rond, tot ik mijn bloed over iedereen had verdeeld, tot ik bij mijn eigen plaats aankwam en terug ging zitten. Ik sloot mijn ogen. Rechts nam ik Lara’s hand in de mijne, links de hand van Zaikaro. Het was de bedoeling dat nu de rest mijn voorbeeld zou volgen en we een cirkel zouden vormen met onze ledematen. Als één iemand niet zou toestemmen met mijn eedverklaring zou de cirkel onvolledig zijn en de Eed ongeldig, dat had Lara me verteld. Ik kon alleen maar hopen dat we nu een complete kring vormden. Ik voelde kleine zweetdruppels op mijn voorhoofd verschijnen. Na zachtjes gehoest te hebben begon ik de woorden, de eeuwenoude, bijna vergeten Latijnse beloftes te zingen. Behalve mijn gezang was het muisstil. Af en toe een zacht geritsel als iemand ging verzitten. Ik was me pijnlijk bewust van het feit dat mijn zangtalenten allesbehalve goed waren, maar toch besloot ik het er op te wagen.
“Ab imo pectore… Alta mente repostum… Coniunctis viribus,” zong ik met trillende stem. Toen stopte ik. De leider zou nu verder moeten gaan, zo hadden we dat geoefend, ik, Lara en Zaikaro. En inderdaad, precies op dat moment verhefte Lara haar stem.
“Fortuna rota volvitur. Fama volat. Faventibus astris, fiat voluntas tua,” fluisterde ze en ze kneep lichtjes in mijn hand.
Dat was de aanmoediging die ik nodig had gehad. Dit keer iets zekerder van mezelf vervolgde ik mijn lied.
“Similia similibus curantur. Species decipit…,” mijn stem stierf uit. Ik opende mijn ogen terwijl ik mij zenuwachtig mijn tekst probeerde te herinneren. Mijn handen zweetten zo verschrikkelijk, wedden dat Zaikaro me morgen zou uitlachen?
“Species decipit…” ging ik door. Ik merkte plots dat iedereen zijn of haar ogen had gesloten. “Species decipit,” herhaalde ik voor de derde keer. “Et qui tacet, consentire videtur,” besloot ik.
Ik rukte mijn handen los en wachtte tot iedereen zijn ogen weer had geopend. Ik herinnerde me nu heel goed wat Lara had verteld te doen. Ik keek iedereen apart aan en iedere keer herhaalde ik het zinnetje opnieuw. “Et qui tacet… consentire videtur.”
Sommigen gaven een aarzelend knikje wanneer ze aan de beurt kwamen, anderen glimlachten lichtjes. Toen iedereen had ingestemd zwaaide Lara een paar keer met haar hand en mompelde zacht iets wat ik niet kon verstaan.
Een paarse touw met zilveren spikkeltjes wond zich drie keer om mijn polsen. Mijn handen beefden zo hevig, zo ergerlijk hevig. Ik wilde dat het hele gedoe al voorbij was. Plots besefte ik dat niet mijn handen trilden, maar dat dit het werk was van de touw. Een onheilspellend gevoel bedwelmde me en ik keek geschrokken naar Lara.
Dit hadden we nooit besproken!
De touwen gingen strakker en strakker zitten en ik snakte naar adem toen ze in mijn huid brandden. Al de kracht die ik op dat moment kon verzamelen, alles wat ik nog kon bijeenrapen, alles gebruikte ik om het niet uit te schreeuwen toen de withete zilverpaarse touw oploste en rode striemen achterliet op mijn huid. Ik bleef in shocktoestand naar mijn polsen staren. Niemand sprak. Na een paar seconden verdwenen de striemen en ik kon weer opgelucht herademen. Een zware last viel van mijn schouders toen ik besefte dat het gedaan was.
De Eed was afgelegd.
De anderen konden nu niet anders dan mij aanvaarden.
“Welkom in ons midden, Mutrana,” grijnsde een jongen uit de kring. Hij schudde even met zijn schouders alsof hij iets van zich afwierp en langzaamaan vervormden zijn gezicht en zijn lichaam en verbreedden zijn schouders. Hij zag er hoogstens twintig jaar oud uit met zijn halflang blond haar en blauwe ogen, maar ik wist inmiddels dat schijn kon bedriegen.
“Ik ben Michaël,” zei hij. Hij stond op uit zijn kleermakerszit en gaf me een kus op de wang. “Welkom,” herhaalde hij. “Ik hoop dat je je hier thuis zult voelen.”
Na hem volgde de rest.
Ik kreeg de hele nacht bemoedigende schouderklopjes op mijn rug. Ik vreesde dat ik de namen van iedereen onmogelijk zou kunnen onthouden, vooral wanneer ze zich zouden vermommen. Toen ik mijn angst meedeelde aan de rest, was het weer Michaël die glimlachend het initiatief nam. “Je zult ons leren kennen aan ons typische gedrag,” zei hij. “Iedereen is anders, iedereen verschilt van elkaar. Maar het uiterlijk alleen is niet wat ons onderscheidt van onze medebroeders en zusters, zuster.”



Vertalingen van de Latijnse zinnen

- Ab imo pectore – uit het diepste van het hart
- Alta mente repostum – diep in de ziel bewaard
- Coniunctis viribus – met vereende krachten
- Fortuna rota volvitur. Fama volat. Faventibus astris. Fiat voluntas tua – Het rad van fortuin is gedraaid. Het gerucht doet de ronde. Als de sterren goed staan, Uw wil geschiede
- Similia similibus curantur – soort zoekt soort
- Species decipit – schijn bedriegt
- Qui tacet, soncentire videtur – wie zwijgt, stemt toe





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Di Dec 25, 2007 12:04 Terug naar boven Sla dit bericht op

DEEL 2


H o o f d s t u k T w i n t i g

“Lafaard”

Image

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Ik voelde me warm, elke keer als ik wakker werd in mijn warm bedje met mijn warm dekentje in mijn klein kamertje met warme temperatuur. De duisternis die me voor geen moment met rust had willen laten voor jaren, die me achtervolgd had als een schaduw met elke stap die ik zette, was verdwenen, opgelost in het niets. Ik had niet langer last van bloedstollende nachtmerries. Mijn gedachten bestonden niet langer uit negatieve opwellingen die vroeger van binnen uit aan mij hadden geknaagd, die mij hadden opgepeuzeld, hoe vaak ik hen ook weg had gewenst.
Dat had ik beslist, al na een klein weekje in het appartementsblok te hebben geleefd.
Het leven kon ook leuk zijn, je kon ook uitkijken naar de gebeurtenissen die de volgende dag zouden plaatsvinden als je ’s avonds laat ging slapen. Het weer mocht dan zo veel mogelijk proberen mijn nieuwe stemming omver te kieperen, nu ik het gelukzalige gevoel vanbinnen kende, wilde ik niet, en kon ik het simpelweg niet loslaten. Het mocht gieten van de regen, terwijl ik naar buiten keek door het grote vensterraam in de studeerkamer voelde ik niets anders dan de glimlach die mijn gezicht sierde.
Ik hoorde ergens bij.
Natuurlijk ging het niet gemakkelijk in het begin. De eerste gesprekken, de eerste toenaderingen tot contact, de eerste samenzweringen verliepen stroef, maar ik had niet anders verwacht. Ik was tevreden. Ik leerde hen kennen, stuk voor stuk, niet door hun uiterlijk, maar door de houdingen die ze aannamen als ze bijvoorbeeld opstonden of boos reageerden of zelfs gewoon door de blik in hun ogen als ik hen aankeek.
De eerste Mutrana die ik ooit van mijn leven had gezien, het meisje dat vrees en ontzag had voor Zaikaro, zij was Jolanda en zij was precies zeven jaren oud. Ik was verontwaardigd geweest toen ik dat te weten was gekomen. Zij had immers het lichaam van een ongeveer een zestienjarige. Toen ik haar vroeg waarom ze in hemelsnaam haar lichaam zo veranderde en niet gewoon van haar leeftijd genoot had ze mij met verdrietige oogjes aangekeken. “Lisje,” had ze met grote ogen gezegd, “Lisje, iedereen is hier groot. Ik wil ook groot zijn, ik ben een flink meisje.” Ik had haar even uitdrukkingsloos aangestaard, ik kon er maar niet aan wennen dat er binnen dat volwassen lichaam een klein meisje verscholen zat. Uiteindelijk had ik haar met iets wat een bemoedigend gebaar moest voorstellen op haar hoofd geklopt, niet wetend welke houding ik moest aannemen en gezegd dat ik haar heus wel begreep al deed ik dat niet.
Dan was er Michaël. Hij was van Griekse afkomst, éénentwintig jaar en in tegenstelling tot de rest hield hij ervan er naturel uit te zien. Dat was niet onbegrijpelijk, want wie zou dat niet willen met zijn uiterlijk? Hem had ik door dit alles het snelst leren onderscheiden van de rest van de clan. Hij verhuurde zichzelf als informant bij verschillende geheime organisaties. Hij had het me wel allemaal willen uitleggen, maar eerlijk gezegd ging dat spionage gedoe, en dubbelspionage gedoe, en dubbeldubbelspionage gedoe mijn bevattingsvermogen te boven. Wat ik wel had kunnen afleiden, was dat hij zich bezighield met gevaarlijke dingen. Gevaarlijke en ook uiterst belangrijke dingen, dingen waar ik het liefs zo min mogelijk van geïnformeerd zou willen zijn, als dat maar eventjes kon. Mijn vermoedens werden weer eens bevestigd. Ravenklauwers waren niet te vertrouwen, nooit niet.
Verder bestond de clan uit een vrouw die de moederlijke rol op zich had genomen doorheen de jaren heen. Elke dag bereidde ze zonder mokken het eten voor voor de rest, en het was alleen door haar dat het hoofdkwartier leefbaar bleef. Rosalinde. Ik had nog niet echt met haar gepraat en ik was dat voorlopig ook niet van plan. Ze deed me te fel aan mijn eigen moeder denken.
Tunc behoorde definitief tot de meest vreemde personen waar ik ooit kennis mee had gemaakt. Stille, stille Tunc. Tunc zonder familienaam. Een man van weinig woorden, een man van daden, een man van middelbare leeftijd, van éénendertig jaar om precies te zijn. Zijn familie in Turkije had hem op een zeer jonge leeftijd gemarteld en opgesloten toen zijn bloed omschakelde en de Mutrans in hem de leiding had genomen. Ze schaamden zich voor wat de buren zouden zeggen, ze hadden zich geschaamd voor hem omdat hij anders was en hadden de veranderingen aan hem bestempeld als handelingen van de duivel. Ik hoorde van de anderen in het huis dat hij later zelf zijn magische krachten had ontwikkeld en ontsnapt was uit de kelder, zijn cel voor menige jaren. Sindsdien was hij op de vlucht geweest voor zijn familie. De clan had hem gevonden op straat en een thuis aangeboden. Hij praatte zelf niet veel, dat deden zijn intelligente groene ogen voor hem. Zij spraken boekdelen. Zijn stem had een zware klankkleur en hij sprak rasperig Engels, maar ik verstond hem. Ik bedoel, ik had hem verstaan de enige keer dat hij tegen mij had gesproken. “Selam. ‘Oe gaat ‘ut?” had hij vriendelijk gevraagd. Ik leerde zijn gezelschap accepteren, ik leerde zijn aanwezigheid appreciëren terwijl hij stil in de hoek een boek zat te lezen.
Dat waren diegenen die voortdurend in het huis logeerden, samen met Lara en Zaikaro. Ik, Tunc, Jolanda en Rosalinde. Michäel bleef niet lang als hij een bezoekje bracht, hij had het huis slechts nodig als overnachtingplaats tussen zijn missies door. Verder waren er vaak mensen die kwamen en voor een paar dagen bleven, in het geniep werkten aan een nieuwe identiteit en oefenden op een nieuwe persoonlijkheid, deze lieten registeren door Lara en toen weer zorgden dat ze zo snel mogelijk wegkwamen. Ik nam niet eens de moeite hun namen te onthouden, maar ik had wel het aantal Mutrans dat ik al was tegengekomen in mijn gedachten opgeteld.
Twaalf.
Twaalf geregistreerde Transformagiërs over heel de wereld. We waren maar met z’n twaalven.
Een kleine, hechte groep van soortgenoten, van enkelingen en zonderlingen, mensen die zo veel hadden meegemaakt dat hun lichaam had geprotesteerd en op zichzelf een oplossing had gezocht. Individuen die elkaar hadden gevonden en besloten elkaar te steunen, te troosten door dik en dun.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik drukte een hand op mijn zij om de steek die ik daar voelde te bedrukken. Ondertussen probeerde ik mijn ademhaling weer te herleiden naar een normale tempo. Ik was zo buiten adem, ik kon niet langer meer.
“Wat doe je nu?” hoorde ik Zaikaro achter me verontwaardigd vragen.
Ik negeerde hem en drukte dit keer mijn handen op mijn wangen in een poging een beetje af te koelen. Ik zocht naar een zakdoekje in mijn zakken om de zweetdruppels weg te vegen. Toen ik er eentje had gevonden, ging ik zitten op de grond, midden in het bos waar ik en Zaikaro een dik half uurtje geleden waren Verschijnseld. Nou ja, hij was Verschijnseld en had mij meegenomen, het lukte mij nog altijd niet op mezelf.
“Ik zei,” herhaalde Zaikaro met een dreigende toon in zijn stem, “wat doe je nu?”
Hij ging voor me staan om mijn gezicht te kunnen zien en ik draaide mijn hoofd beschaamd weg.
“Ik heb liever niet dat je me negeert, Lisbeth, aangezien jij hulp vroeg aan mij.”
Oh god. Waarom moest hij mij altijd met mijn neus op de feiten drukken?
“Je vroeg wat ik deed. Hier is mijn antwoord,” mompelde ik. Ik draaide mijn hoofd weer lichtjes zodat ik hem recht in zijn ogen kon kijken. “Ik – geef – op. Ik geef op. Hoor je me? Het zal me nooit lukken, het lukt gewoon niet!”
De teleurstelling was van zijn gezicht te lezen. Het voelde alsof iemand mij in mijn gezicht had geslagen. Het deed pijn. Het deed pijn om weer eens iemand te ontgoochelen. Ik had niets anders gedaan dan dat, heel mijn leven lang. Ik was begonnen aan mijn Mutranstraining vol goede hoop. Zaikaro, hij, hij mocht niet teleurgesteld zijn in mij.
Waarom vond ik dat zo erg?
Dat mocht niet en dat hoorde niet, want hij moest me steunen zoals hij had gedaan wanneer ik zijn steun nodig had gehad. Ik rekende er op dat hij dat zou doen. Ik vertrouwde hem er op.
“Schijtebroek,” spatte Zaikaro. “En ik maar denken dat je wat waard was. Waar blijven je beloftes, Lisbeth? Waar blijven de beloftes die jij aan jezelf had gemaakt?”
Als ik geen antwoord zou geven zou hij wel stoppen met zijn vermaning. Alles zou dan voorbij zijn. Negeren was de boodschap. Ik staarde met al mijn aandacht naar een klein verdorren paddenstoeltje een eindje verder weg.
“Verdorie, Lisbeth!”
Ik voelde mijn wangen roder en roder worden, en het kwam niet door het feit dat ik me te pletter had gewerkt.
“Kijk naar me wanneer ik tegen je praat,” siste Zaikaro. Hij greep me stevig vast aan beide schouders en ging voor me staan, zodat ik wel gedwongen werd hem aan te kijken.
“Wat wil je van me,” fluisterde ik gekwetst.
Ik wist niet waarom, maar plots verdween de razende uitdrukking op Zaikaro’s gezicht als sneeuw voor de zon.
“Wat ik wil? Ik wil niets. Ik dacht dat dit was wat jij wilde,” antwoordde hij op dezelfde, rustige toon. “Zeg me, Lisbeth, is dit wat jij wil?”
Ik voelde me net een klein kindje, maar toch knikte ik lichtjes beamend met mijn hoofd.
“Waarom kies je dan voor de gemakkelijke weg? Waarom gedraag je je als een lafaard?” vroeg Zaikaro verbitterd. Zijn vingers knepen nu lichtjes in mijn schouders.
“Ik heb geen antwoord op je vragen,” zei ik stilletjes, “en noem me geen lafaard, alsjeblieft.”
“Maar dat is precies wat je bent als je opgeeft, Lisbeth,” Zaikaro boog zijn hoofd en drukte zijn voorhoofd op de mijne. Ik wilde in reflex achteruitstappen. Maar ik deed het niet. “Dan ben je in mijn ogen echt een lafaard, meisje,” fluisterde hij. Ik voelde zijn warme adem tegen mijn wangen strijken.
“Maar i-ik ben geen lafaard,” stotterde ik. “Echt niet.”
“Bewijs het.”
“Het is niet zo –”
“Het is niet zo? Het is niet zo – wat? Simpel? Gemakkelijk? Niemand zei dat het gemakkelijk zou zijn!” zei Zaikaro verbeten. Hij sloot voor een paar seconden zijn ogen, zette een paar stappen van me weg en probeerde te kalmeren.
“Ga je alles in één keer opgeven omdat je te lui bent om te werken? Want zo zie ik het,” zei hij abrupt. “En ik kan het maar niet geloven. Ik kan niet geloven dat dit meisje dat voor me staat, zij die al zo veel heeft meegemaakt, niet de moed heeft om –”
“Daar heeft het niets mee te maken,” onderbrak ik hem verontwaardigd.
“Ontken het niet. Luister goed, want ik heb geen zin meer in dit gedoe als mijn leerlinge het opgeeft, nog voor ze goed en wel is begonnen,” zei Zaikaro wrang. “Mijn vraag is heel simpel. Ben je bereid om alles in te zetten om je doel te bereiken?”
Ik voelde mijn ogen tranen en mijn hoofd bonken door alle emoties en gedachten die voorrang probeerden te krijgen. Stilletjes aan begon ik toch meer aandacht te schenken aan één bepaald gevoel. Wilskracht. Daar draaide het allemaal om, was het niet. De vraag was inderdaad simpel. Het antwoord was nog gemakkelijker. Ja. Of nee. In plaats van te antwoorden liep ik een eindje weg van Zaikaro, tot bij het bruine paddenstoeltje dat ik eerder had gezien. Ik verzamelde al mijn wil, al mijn toewijding. Het moest en zou lukken. Dit keer zou het me lukken. Er was geen andere oplossing. Ik dacht aan een meisje met een dun lichaam. Ik, ik werd het meisje met het dunne lichaam, ik voelde me dun en ik was ook dun en ik had dunne armen en een dun gezichtje en ik zette een paar stappen met mijn dunne benen voor me uit. Ik voelde dat mijn lichaam protesteerde, maar ik hield vol. Nog een paar meter, herhaalde ik telkens weer in mijn gedachten.
Nog een paar meter.
Uiteindelijk viel ik weer op de grond van vermoeidheid en mijn lichaam transfigureerde zichzelf weer in zijn normale vorm. Zaikaro kwam gehaast naast me zitten.
“Zie je wel, zo moeilijk is het niet,” grijnsde hij tevreden.
“Jij hebt makkelijk zeggen,” zei ik wrevelig.
“Zo zijn de wetten nou eenmaal. Je behoudt je lichaamsmassa, ook al ziet je lichaam eruit als een skelet voor mij part. Het enige wat je kunt doen is ook werkelijk afvallen, en dan heb je meteen ook een betere conditie en kun je je transfiguraties langer behouden.”
“Ja. Ja, dat weet ik. Dat had je al uitgelegd,” zei ik stilletjes. Ik sloeg mijn armen rond mijn opgetrokken knieën en legde mijn hoofd vervolgens op mijn knieën. “Het is alleen dat… Ik wil dat het onmiddellijk gebeurt, begrijp je? Ik wil onmiddellijk resultaat, want anders ontbreekt de zelfverzekerdheid me. Ik heb nog nooit zo hard gewerkt als ik nu al een tijdje samen met jou bezig ben, en ik ben bang dat ik geen resultaten zal krijgen nadat ik zo hard heb geprobeerd. En… en ik denk dat ik gewoon niet opnieuw teleurgesteld wil worden,” fluisterde ik aan één stuk door. Toen ik klaar was met opbiechten, keek ik zijdelings naar Zaikaro. De blik die ik toen in zijn ogen zag, die zou ik nooit vergeten. Zijn duistere ogen blonken voor de verandering, en hij zag er trots uit. Trots op mij.
Ik had iemand trots gemaakt.
Ik zag dat hij zijn arm bewoog en plotseling voelde ik een warme hand op mijn wang.
“Liefste Mutrana,” begon Zaikaro misprijzend. “Dat wil ik nooit meer horen. Wat heb je te verliezen?”
Vanaf nu geen twijfel meer, gebood ik mezelf. Ik bande de onzekerheid uit mijn ziel. Ik kreeg de kans. Ik kreeg de kans om iets beters te maken van mijn leven, ik kreeg een tweede kans. Hoe durfde ik er zelfs maar aan denken deze te negeren? Had ik dan zo weinig zelftrots? Ik sloot mijn ogen. De waterige winterzon verwarmde mijn gezicht.
Hij had gelijk.
Ik had niets te verliezen.


Vrolijk kerstfeest en een spetterend 2008 gewenst!
Ik hou van reacties, dus als je niet weet wat je me moet geven… ^^





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Vr Dec 28, 2007 14:29 Terug naar boven Sla dit bericht op

H o o f d s t u k É e n e n t w i n t i g

“Aura’s En Demonen”

Image

Twinkle, twinkle, little star,
don’t you forget who you are


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het was donker. De weinige sneeuw die was gevallen, glinsterde aangenaam als een dun dekentje van kleine kristalletjes in het licht van de lantaarns. De huizen wierpen imposante schaduwen over de grond.
Alleen al het aanzicht van het oude huis deed mijn hart een paar tellen ophouden met slaan en ik voelde me, al was het maar voor eventjes, warm worden met een vlaag van herkenning. Het voortuintje zag er behoorlijk verwaarloosd uit. Het houten hekje was verrot. Onkruid had zich vermengd met de verwelkte, bevroren bloempjes en de struikjes en boompjes aan de zijkant van het huisje waren stuk voor stuk bedorven. Maar mijn ogen lichtten op, want ik zag alleen maar wat ik wilde zien. Want ik herinnerde mij de dagen waarin het huisje in al zijn glorie had gepronkt. Hier had ik mij ooit thuis gevoeld.
Ik ordende mijn gedachten. Ik moest voortdurend alert zijn, want ik was duidelijk verwittigd voor wat de gevolgen zouden kunnen zijn als iemand mij zou herkennen.
Maar hoe kon ik daar aan denken wanneer de man waar ik zo van hield zich maar een paar luttele metertjes van mij weg bevond? Hoe kon ik dan denken aan mijn eigen veiligheid?
Het ging eenvoudigweg niet. Het lukte me niet.
Mijn gedachten waren op dit moment immers alleen gevuld met herinneringen aan de man voor wie ik mijn leven zou kunnen geven. Ze waren gevuld met compassie voor de man die mijn beschermer was geweest voor zo lang, de man die zo veel voor me had betekend voor zo een lange tijd. Ik voelde geen verdriet wanneer ik aan hem dacht, want hij was niet iemand die het verdiende om met leed aan te denken.
Het was alleen dat ik hem zo verschrikkelijk miste. Ik miste hem, alles aan hem.
Wat zou ik er niet voor geven om mij ooit weer in zijn sterke armen terug te vinden, om mezelf te verliezen in zijn omhelzing. Wat zou ik er niet voor geven om hem weer in zijn blauwgrijze ogen te mogen kijken. Wat zou ik er niet van geven om van hem te horen dat alles goed zou komen. Ik sloot mijn ogen en ik kon in gedachten, ergens heel ver weg van mij, zijn zachte, aardige, geruststellende stem horen, gedragen door de wind. Plotseling besefte ik hoe koud ik het had. Ik sloeg rillend mijn mantel wat dichter tegen me aan. Mijn lippen waren gebarsten door de kou en mijn ogen traanden door de kille wind. Ik verschool mijn gezicht gedeeltelijk achter mijn sjaal in poging mezelf te verwarmen. De winter, de machtigste der seizoenen, liet zijn aanwezigheid niet langer negeren. Het vroor. Het vroor, en toch zouden de mensen die knusjes met hun familie in de woonkamer zaten, als ze door hun ramen zouden kijken, een meisje voor de deur zien staan van een huis dat er onbewoond uitzag. En zou zouden denken dat het arme meisje gek was, of een bedelaarster. Want wie waagde zich immers buiten in dit weer?
Maar ik was niet gek noch een armoedzaaier. Ik wist dat het huis bewoond was. Ik wist ook dat de koude buitenaf niet te vergelijken was met de ijselijke kilte die zich op een ziekelijke manier had verwikkeld om mijn hart.
Voor ik het wist had ik mijn handpalm plat op de stevige voordeur gedrukt.
Ik voelde zijn aanwezigheid.
Wat weerhield me dan om aan te bellen?
Ik gaf het uiteindelijk eerlijk toe aan mezelf. Ik was bang, ik was zo ontzettend bang voor wat ik aan zou treffen wanneer de deur die voor me stond, open zou gaan. Ik was bang dat ik mijn heden en verleden zou verliezen wanneer hem in zijn ogen zou kijken. Het was eigenlijk niet mijn originele bedoeling geweest, aanbellen. Ik zou gewoon eventjes naar het huis van buitenaf staren, voor een paar minuutjes maar, dat was wat ik de anderen had wijsgemaakt. Maar meer en meer begreep ik dat ik had gelogen tegen zowel hen als mezelf. Ik voelde namelijk dat ik mezelf nooit zou kunnen bedwingen, ik zou geen stap verder zetten voor ik zijn gezicht had gezien. Ik moest weten hoe het met hem ging, ik moest het weten! Voor ik goed en wel besefte wat ik had gedaan had ik met trillende vingers op de bel gedrukt. Ik veranderde nu pas omdat ik nog niet genoeg kracht had ontwikkeld om mijn transfiguratie voor een lange tijd vol te houden. Hier hing zo veel van af, ik zou geen tweede kans krijgen zoals bij mijn opleiding, ik moest mijn verandering volhouden voor zolang ik me in zijn bijzijn zou bevinden.
Ik was een vrouw met donkerblonde haren, ik had een rond gezicht. Ik was niet meer ik, ik was iemand anders. Ik dwong mezelf om me als iemand anders te voelen. Ik paste alles aan aan mijn uiterlijk, behalve mijn ogen. Die veranderde ik niet. Wanneer ik hem zou zien, zou ik dat met donkerbruine ogen doen. Mijn ogen.
De deur zwaaide plotseling open en een vlaag van hitte omhelsde me. Ik keek dankbaar op. Een oude man keek mij met verwilderd aan. Een paar seconden lang had hij een paniekerige uitdrukking op zijn gezicht, daarna verzachtten zijn gelaatstrekken. Het leek wel alsof vader in amper een maandje tijd minstens tien jaar ouder was geworden en ik wist dat ik verantwoordelijk was geweest voor die verandering.
“Dag meneer,” zei ik met hese stem.
De oude man staarde een voor een poosje naar een plaats achter mijn rug. Het was alsof zijn ogen verlangden meer te zien dan alleen de vreemde, onbekende vrouw voor zijn deur. Hij liet teleurgesteld zijn schouders hangen en staakte zijn poging. Arme vader. Ik wist wie hij trachtte te zien. Helaas zou zijn wens nooit in vervulling kunnen gaan. Zijn dochter was immers ook echt gestorven, de dag dat ze in een coma belandde. Ik was niet langer zijn klein naïef prinsesje, daar had ik te veel voor meegemaakt. Ik was niet langer Lisbeth, want ik voelde me niet meer één met de persoon die ik ooit was geweest, daar was ik te veel voor veranderd. Ik was niet langer een Duvessa, want een ware Duvessa zou nooit of te nimmer onder de verschrikkelijke schande gebukt gaan die ik nog steeds in de vorm van een grauwe litteken op mijn huid droeg, verborgen onder mijn transformaties.
Wie was ik?
Dat was een goede vraag, en ik besloot daar zo snel mogelijk een antwoord op te vinden.
“Kan ik u misschien ergens mee helpen?” vroeg vader met een rasperige stem.
Ik maakte eindelijk oogcontact en boorde mijn ogen diep in zijn grijze kijkers. Wat ik zag beviel me niet. Zijn ogen waren dof, er zat niet langer levensvreugde in. Het stoorde me dat ze niet meer fonkelden zoals ze vroeger hadden gedaan.
Ik wilde mijn klamme handen verwarmen aan zijn grote handen. Ik wou zijn gezicht aanraken, ik wou hem tegen me aan drukken en schreeuwen dat zijn dochter nog leefde. Maar wie was ik om zulke leugens te vertellen? Wie was ik om een oude man zo te misleiden, zo te beroven van het laatste gevoel van rust dat hij misschien nog had?
“Is Karolien misschien thuis?” verzon ik snel.
De oude man staarde me onbegrijpend aan.
“Hier woont geen Karolien, het spijt mij zeer,” antwoordde hij uiteindelijk kortaf.
Ik glimlachte lichtjes.
“Dan ben ik bang dat ik voor de verkeerde deur sta, toch bedankt,” zei ik zacht. Net toen ik me om had gedraaid en er klaar voor was om te luisteren naar het geluid van een dichtvallende voordeur, zodat ik dan mijn transfiguraties los zou kunnen laten, stokte mijn adem en werd mijn keel kurkdroog.
“Lisbeth?” hoorde ik een hoopvolle stem achter me fluisteren.
Kon het?
Zou hij me herkend kunnen hebben aan alleen maar mijn ogen?
Met het laatste beetje kracht dat ik nog had vermomde ik mijn ogen en draaide ik me om.
“Pardon?” vroeg ik scherp.
Die oude ogen, die ogen waar ik zo aan gewend was, hadden voor eventjes verwachtingsvol geglinsterd. Maar toen ik vader aankeek, doofden ze opnieuw uit.
“Het – het spijt me,” mompelde de oude man koortsig. “Het was alleen dat… Ik dacht even… Nee! Nee, dat kan niet want… Nee, gaat u verder, gaat u verder, ik was even…” Hij maakte een wegzwaaiende beweging met zijn handen en sloot prompt de voordeur.
Ik ademde opgelucht uit en haastte me weg uit het steegje voor ik weer Lisbeth werd. Zaikaro wachtte me op de hoek op. Ik nam zijn arm met één hand stevig vast en maakte een ongeduldig zwaaiend gebaar met mijn andere.
“Ik ga al, ik ga al,” hoorde ik Zaikaro schamper mompelen. Daarna Verdwijnselden we samen als twee gedaantes, opgeslokt in de duistere nacht.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De ingrediënten voor een onschuldig gezichtje

Lijkt het u wel wat om als een naïef persoontje geaccepteerd te worden door de samenleving terwijl u ondertussen snode plannen nastreeft? Leest u dan maar vlug verder!

- Uw gezicht heeft een licht ovale vorm. Een ronde vorm mag, maar men mag niet overdrijven.
- Zorg dat uw neus niet te groot is. Mensen met lange uitsteeksels als neus worden gewoonweg niet als vertrouwbaar gezien. Mensen met een dunne neus worden als intelligent beschouwd. Op een negatieve manier. Zorg dus voor een klein, rond, schattig neusje. Niet te groot, niet te klein.
- Te dunne lippen worden afgeraden. Ook hier weer, zorg dat u dat u de gemiddelde dikte niet overschrijdt. Ga voor lichtjes volle lippen.
- Amandelvormige ogen met een helderblauwe kleur zijn zeker een must in uw vermomming. Eventueel een kleurtje dat naar het groen afwenkt.
- Een lichte huidskleur wordt aangeraden.
- Uw wenkbrauwen moeten een ronde vorm –


Ik sloeg ‘Duizend en één gezichten voor de zoekende Transformagiër’ met een klap toe en liet mijn hoofd rusten op de tafel. Wat was ik moe. Ik had de hele dag besteed aan het zoeken naar een nieuw uiterlijk voor mezelf en ik begreep eindelijk waarom iedereen het er zo moeilijk mee had.
Wou ik er onschuldig uitzien? Of ging ik voor een streng effect? Of was mysterieus meer iets voor mij?
Wou ik bruine lokken? Of rood haar? Of zou ik een blondje worden? Had ik stijl haar of krullen?
Blauw, groen, bruin of zwart als oogkleur? Of ging ik voor een exotisch tintje zoals violet of goudgeel?
Het duizelde voor mijn ogen door de ruime mogelijkheden waar ik plotseling over beschikte. Ik kon maar niet beslissen. Lara had me aangeraden voorlopig maar één nieuwe identiteit te creëren omdat ik nog behoorlijk nieuw was met de gang van zaken en ik nog veel oefening nodig had. En ik wou iets speciaals, ik wou iemand zijn die andere mensen nog een keer zou doen omdraaien en reikhalzend zou doen kijken.
Maar was ik daar wel klaar voor?
Zou ik er zo uit kunnen zien zonder me schuldig te voelen?
Ik keek op toen ik een stoel hoorde verschuiven naast mij. Het was Tunc maar. Ik glimlachte even vriendelijk naar hem, gebaarde dat hij eventjes moest wachten en stond op. Tussen de vele rekken in de studeerkamer, vol met oude, stoffige boeken, zocht ik naar een woordenboek Engels – Turks. Toen ik na een vijftal minuutjes had gevonden waar ik naar had gezocht, ging ik terug op mijn plaats zitten en bladerde het boekje door. Uiteindelijk keek ik op en zag Tunc geamuseerd staren naar het woordenboek in mijn handen. Ik grijnsde.
“Selam arkadas*,” sprak ik in mijn beste Turks. Ik moest toegeven, de klanken klonken vreemd, maar toch droegen ze een hartelijke sfeer.
“Hallo,” zei Tunc nu ook grijnzend met een knikje.
Ik wou net opnieuw opzoeken hoe ik moest vragen hoe het met hem ging, toen Tunc zich voorover boog, een hand op de mijne legde, en het boek uit mijn handen nam.
“Nee,” sprak hij zijn hoofd schuddend. “Geen moeite doen. Ik spreek een beetje Engels.”
“Oh, oké dan,” antwoordde ik aarzelend. Ik staarde een beetje verwonderd naar de hand die nog steeds op de mijne rustte. Uiteindelijk trok Tunc zijn hand weg.
“Er is iets waar ik je over wou spreken,” zei Tunc na een paar minuten. “Lisbeth, is er iets wat je ergert? Dat je maar niet los wilt laten?”
Ik glimlachte toegeeflijk.
“Nee, Tunc,” antwoordde ik. “Dat was vroeger. Zie je, ik heb mijn verleden losgelaten toen ik voor een nieuw leven koos, dit leven. Ik heb misschien wel veel meegemaakt, maar ik kies ervoor alles te vergeten, begrijp je?”
Tunc knikte even kort.
“Je liegt,” zei hij uiteindelijk op een zachte toon. “Je hebt last van wraakgevoelens die je blijven achtervolgen als een schaduw.”
“Ik denk dat je uit je nek kletst,” onderbrak ik hem plots. Ik was verbaasd over de kille toon waarmee ik had gesproken, maar toch meende ik wat ik zei. Mijn gezicht betrok en ik klemde mijn kaken opeen. “Bemoei je niet met zaken waar je niets van begrijpt.”
“Het is je aura, Lisbeth. Die verraadt alles,” zei Tunc vriendelijk.
“Hoezo? Kun je aura’s zien?” vroeg ik verrast.
“Donkerrood.”
“Wat?”
“De kleur van je aura.”
“En dus?” zei ik geïrriteerd.
“Daadkracht. Wil. Woede. Ergernis. Boosheid. Moed. Onrust. Hartstocht. Frustratie. Passie. Haat,” somde Tunc op.
“Genoeg,” zei ik met trillende stem. Wie was Tunc om mij zo te durven confronteren?
De pijn begon net gestadig weg te ebben, ik had vrede gehad met mijzelf, maar na de korte woorden van Tunc voelde ik dat de kleinste oude gevoelens die nog waren overgebleven van vroeger werden opgerakeld en mij met al hun kracht omhelsden, verstikten. Ze probeerden hun oude plek op te eisen, maar ik blokkeerde het zorgvuldig zoals ik altijd al had gedaan. Had Tunc gelijk?
Had ik in een poging te genezen mijzelf gevoed met mijn woede, met haat? Ik huiverde bij mijn gedachten en keek gekwetst naar Tunc, naar zijn vreemde ogen die nu in mijn ziel leken te kijken, alsof zij alles konden doorgronden wat er zich in mij afspeelde.
“Ik heb hetzelfde meegemaakt,” verbrak Tunc de stilte. Hij sloeg troostend een arm om mijn schouders. “Verlangen naar wraak. Het zal je niet met rust laten tot je er iets mee doet. Niet negeren, Lisbeth, doe jezelf dat niet aan.”
Mijn lichaam begon ongecontroleerd te trillen en ik wist dat hij gelijk had. En met een vlaag van begrip die over mij heen spoelde en mijn nekhaartjes overeind deed staan, besefte ik dat niet zou kunnen rusten voor ik had afgerekend met mijn oude demonen.
Ik smachtte ernaar, met heel mijn wezen.
Ik verlangde ernaar, met heel mijn ziel.
Het zou gebeuren.
En dit keer zou ik klaar zijn voor de confrontatie.

Opmerking:

- selam arkadas: hallo, mijn vriend.
- Heb jij een bepaald beeld van hoe je wilt dat Lisbeth er voortaan uit zal zien? Je mag me altijd pmmen met ideetjes. ^^





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Do Jan 03, 2008 21:41 Terug naar boven Sla dit bericht op

H o o f d s t u k T w e e ë n t w i n t i g

“Mistige Memorie”

Image

Honesty is what you need
It sets you free like someone to save you
Let it go but hurry now
There's undertow and I don't want to lose you
Don't want to lose you now
Now
Now
Oh my
Look at your bright stars fade
So how much can you take?


Someone To Save You – One Republic

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -



De deur van de studeerkamer zwaaide plotseling open en Zaikaro verscheen aan de deuropening. Hij droeg een losse jeans en een donkerblauwe trui, de mouwen opgestroopt tot aan zijn ellebogen. Ik hield op met zachtjes bibberen en keek hem verstijfd met grote ogen aan. Op een of ander manier was ik me er plots heel erg van bewust dat een arm van Tunc nog steeds om mijn schouders lag. Ik schudde eventjes met mijn schouders zodat Tunc de hint zou begrijpen. Toen hij geen poging deed zijn arm te bewegen, keek ik hem waarschuwend aan. Hij was echter zijn onverdeelde aandacht aan Zaikaro aan het schenken; een harde, ondoorgronde blik in zijn ogen. Ik voelde me merkwaardig schuldig, alsof ik iets fout had gedaan. Dat gevoel verergerde toen ik het gezicht van Zaikaro zag, verwrongen in een grimas. Zijn ogen schoten vuur, maar hij zei niets voor een lange tijd. Er heerste een gespannen sfeer in de kamer. Beide jongens staarden elkaar aan met een strakke blik in hun ogen. Ik voelde me buitengesloten, alsof er iets was wat ik niet begreep, alsof er zich iets had afgespeeld tussen de twee waarvan ik niet op de hoogte was. Uiteindelijk, na een onaangename stilte, schraapte Zaikaro zijn keel.
“Ik wilde jullie niet storen met wat jullie bezig waren. Doe maar verder,” zei hij traag, zijn woorden rekkend, al zijn tijd innemend, een beschuldigende toon in zijn stem.
Ik keek raar op.
“We waren niets bezig,” antwoordde ik beduusd. “Waar ben je op uit, Zaikaro?”
Zaikaro schudde zijn hoofd met een schampere grijns op zijn gezicht.
“Zoals ik al zei, let vooral niet op mij.”
Hij verdween achter één van de rekken en kwam bijna op hetzelfde moment weer tevoorschijn met een bruin leren boek in zijn handen. Hij keek mij nog eventjes met een koele blik aan en net voor hij de kamer verliet, bleef hij voor een paar tellen stil staan.
“Ik kwam gewoon een boek halen,” zei hij, zijn rug naar ons gedraaid. Daarna sloot hij de deur achter zich, zonder achterom te kijken.
Tunc had eindelijk zijn arm opgeheven. Ik speelde verstrooid met de pagina’s van het boek waar ik een paar minuutjes geleden in had gelezen.
“Wat was dat nou?” zuchtte ik uiteindelijk.
“Let maar niet op hem,” probeerde Tunc me gerust te stellen met zijn zachte, zware stem. Ik fronste gefrustreerd mijn wenkbrauwen.
“Ik begrijp hem niet,” zei ik uiteindelijk onzeker. “Soms doet hij aardig, soms gedraagt hij zich alsof ik… Hij gedraagt zich gewoon zo verschillend met de Zaikaro die ik al bijna zeven jaar ken.”
“Hij is link,” zei Tunc. “Geloof me, die gozer is niet te vertrouwen.”
“Je praat over hem alsof hij jou iets heeft misdaan, Tunc,” zei ik zacht.
“Je denkt misschien dat je hem kent, maar dat is niet zo,” mompelde Tunc.
“En hoe weet jij dat?”
“Omdat hij niet is wie je denkt dat hij is.”
“Doe niet zo vaag,” flapte ik er opeens uit. Ik begroef afwezig mijn gezicht in mijn handen. “Vertel het mij als je iets te vertellen hebt, of doe het niet.”
Tunc keek even bedenkelijk.
“Sorry,” mompelde hij uiteindelijk. “Het is niet mijn taak om je in te lichten.”
“Inlichten? Waarover?”
Tunc zweeg, mijn scherpe blik ontwijkend.
“Goed, dan weet ik genoeg,” zei ik afstandelijk. Ik schoof mijn stoel achteruit en keerde Tunc mijn rug toe terwijl ik probeerde te begrijpen waarom ik zo opvliegend had gereageerd. Hij had niets fout gedaan.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Geleidelijk aan begon er zich een ontwerp te vormen in mijn hoofd, ik voelde het, maar ik begreep het niet. Elke keer als ik mijn ogen sloot, flitsten oude herinneringen voor mijn ogen, maar toen ik mijn ogen opende, waren ze allang verdwenen. Mijn aandacht voor alledaagse zaken verzwakte, ik was er met mijn hoofd niet langer bij. De dagelijkse routines die ik had ontwikkeld, gleden in een waas voorbij.
Opstaan, ontbijten, trainen, eten, trainen, studeren, slapen.
De volgende dag opnieuw.
En opnieuw.
Ik voelde mij opgesloten, gevangen en zo ontzettend beperkt in mijn vrijheid.
Ik at alleen het nodige om te kunnen overleven. Mijn eetpatroon sloeg op niets, want ik at op de meest onwaarschijnlijkste uren. Rosalinde was bezorgd om mij, maar ik beet bits van me af toen ze mij waarschuwde en zei dat ik ongezond bezig was. Na een paar dagen staakte ze haar pogingen.
Waarom had ik het me zo moeilijk gemaakt voor zo’n lange tijd?
Waarom had ik troost gezocht in eten?
Waarom had ik niet eerder beseft dat het zo gemakkelijk was?
Je stopt gewoon bijna niets in je mond.
Je eet om te leven.
Niet andersom.
Ik was bijna elke dag, elk uur terug te vinden in het bosje waar ik trainde met Zaikaro, ook wanneer hij er zelf niet was. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat was ik bezig met allerlei zelfverzonnen oefeningen, was ik bezig met het werken aan een fitter lichaam. Na een tijdje merkte ik dat mijn lichaam zich moeiteloos begon aan te passen en ik verhoogde mijn inspanningen naar een volgend niveau. De oefeningen die Zaikaro me opdroeg als taak om op mezelf te oefenen, vertienvoudigde ik. Ik kon nergens anders aan denken. Het werd een obsessie voor me. En ik kreeg resultaten voor mijn inspanningen. Ze werden bevestigd wanneer ik in de spiegel naar mijn reflectie keek. Ik kreeg tranen in mijn ogen van vreugde wanneer ik mezelf zag met kleren die los hingen aan mijn lichaam. Het was het allemaal waard. Ik was nergens méér gemotiveerd voor geweest in heel mijn leven. Elk druppeltje zweet, elk druppeltje inspanning, elk druppeltje van de vele tranen die ik had verspild… Verdomme, het was het allemaal zo verschrikkelijk waard. Ook al werd het wit voor mijn ogen van de uitputting wanneer ik ging slapen. Ook al hield mijn spierpijn mij voor vele uren wakker.
Ik veranderde, ik voelde dat ik veranderde.
Niet alleen uitwendig, ook mijn gedrag veranderde. Ik werd nonchalanter in mijn doen, ik negeerde mensen wanneer ik geen zin en meestal ook gewoonweg geen fut meer had om te antwoorden op hun vragen. Ik onderscheidde het noodzakelijke met het overbodige in mijn hoofd. Ik concentreerde me niet wanneer mijn concentratie niet was vereist. Sinds mijn gesprek met Tunc, betrapte ik mezelf erop dat ik op de meest onwaarschijnlijke momenten wegdreef van de realiteit en verdwaalde in mijn eigen gedachtegang.
De anderen merkten de wijzigingen ook op.
Op een dag was Jolanda mijn haren aan het vlechten en ondertussen een verhaaltje aan het brabbelen over één of andere draak en een prins toen het opnieuw gebeurde.
“Lisje?” had ze plots gevraagd.
Ik hoorde haar wel, maar mijn ogen waren gesloten. Ze had een paar tellen gezwegen, maar toen ik nog steeds geen teken gaf om haar aanwezigheid te bevestigen, had ze, en niet zo zachtjes ook, aan mijn haren getrokken. Ik durfde niet te reageren. Ik was zo dichtbij, zo dichtbij met het vastgrijpen, het begrijpen van de warrige, oh zo vergankelijke plannen die in mijn hoofd zweefden, maar ze vervaagden op het moment dat ik besefte dat mijn aandacht verzwakte. Ik vloekte zachtjes.
“Ja, Jolanda?” antwoordde ik grimmig terwijl ik met mijn hand over de zere plek wreef waar ze aan mijn haar had getrokken. Dit keer had ik ze niet mogen laten ontsnappen. Ik had ze bijna kunnen bevatten, bijna kunnen interpreteren, had Jolanda me niet gestoord.
“N-niets,” antwoordde het kleine meisje.
Ik rilde eventjes. Ik voelde me nog steeds oncomfortabel rond haar wanneer ze haar lichaam vermomde en zij scheen het net op dat moment ook te beseffen want ze schudde haar transformatie los en ging voor me staan. Voor mij stond nu een klein meisje die precies het uiterlijk had van iemand van haar leeftijd. Haar kastanjebruine haren waren kroezelig en haar vrolijke ogen hadden de groenblauwe kleur van de zee.
“Ik was eventjes bezorgd,” fluisterde ze.
Voor ik het wist, had het kleine meisje haar armpjes om me heen geslagen. Verbaasd bleef ik in dezelfde houding staan. Daarna hief ik traag mijn armen op en herhaalde haar gebaar.
“Je bent anders worden, Lisje,” fluisterde Jolanda. “Ik vind jou niet lief wanneer je kijkt, maar niet ziet.”
Ik bevrijdde me uit de merkwaardige omhelzing en gaf een klein knipoogje naar het meisje.
“Zoals je ziet, sta ik voor je en zie ik je glashelder,” glimlachte ik terwijl ik naar mijn bril gebaarde.
“Dat bedoelde ik niet,” zei Jolanda beteuterd.
“Wat bedoel je dan?” vroeg ik nieuwsgierig.
“Ik weet het niet, Lisje,” antwoordde Jolanda dromerig.
Ik verontschuldigde me en een paar minuten later vond ik mezelf terug, opgesloten in mijn kamer. Ik kon mij niet eens herinneren hoe ik daar was geraakt. Hier zou niemand mij komen zoeken. Ik wilde eventjes alleen zijn.
Ik was het niet gewend om de hele dag mensen rond mij te hebben en de afgelopen week was ik bijna nooit alleen geweest. Wanneer ik thuis was, had ik alleen mijn vader gehad als gezelschap. Op Zweinstein was ik altijd eenzaam geweest tussen de tientallen individuen die ik elke dag terug zag, waar ik dezelfde lessen mee had, met wie ik op dezelfde uren wakker werd en op dezelfde uren ging slapen.
Ik had het gevoel constant bekeken te worden in dit huis. De bezorgde blikken die Rosalinde mij toewierp tijdens het eten, de harde uitdrukking op het gezicht van Zaikaro wanneer onze blikken elkaar toevallig kruisten, de intelligente ogen van Tunc die mij begrijpend aankeken, de vreemde, kinderlijke gebaren van Jolanda, Lara’s opdringerigheid met haar belangstelling voor het ontwikkelen van mijn nieuwe identiteit…
Ik had er genoeg van. Ik wilde met rust gelaten worden, ik kon de vriendelijke aanrakingen van de anderen niet verdragen. Er was een vuur in mij aangewakkerd, een ontzagwekkende, oneindige vuur, een vuur die ik alleen maar op één manier zou kunnen blussen.
Als ik maar wist hoe
Ik zuchtte en greep naar het handboek van Verweer Tegen De Zwarte Kunsten in mijn boekenkast. Ik had Lara een tijdje geleden gevraagd om de vereiste boeken van mijn zevende jaar opnieuw voor me te kopen en sindsdien studeerde ik elke dag een beetje op mezelf. Ik dacht dat ik ondertussen wel op schema zou moeten zitten met de lessen op Zweinstein.
Ik plofte op mijn bed neer met het boek in mijn handen, bladerde eventjes door tot waar ik de vorige keer was gebleven en haalde toen mij toverstok tevoorschijn.
“Oké,” mompelde ik traag tegen mezelf. “Oké, dit gaat me wel lukken.”
Ik ging in kleermakerszit zitten en leunde met mijn rug tegen mijn kussen. Vandaag zou het moeten lukken, wilde ik op schema blijven. Ik kneep mijn ogen dicht.
Denk aan iets wat je gelukkig maakt.
Wat?
Wat maakte me gelukkig genoeg om er eindelijk in te slagen deze spreuk te overmeesteren?
“En ik zou ook niet naar je luisteren, ook al had je geen modder door je aders stromen. Ik luister namelijk alleen naar het andere geslacht als deze mij wat uitzicht biedt en op zijn minst een beetje interesseert…”
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen. Waar kwam dat vandaan? Iemand had het ooit tegen mij gezegd, maar ik had moeite met het oproepen van de precieze herinnering. Een glimlach verscheen op mijn gezicht toen ik mijn ogen sloot en exact dezelfde woorden die iemand ooit tegen mij had gesproken, zachtjes herhaalde voor mezelf.
Als zij mij nu konden zien…
Expecto Patronum,” fluisterde ik.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik hoorde ergens het krakende geluid van een deur die langzaam openging.
‘Het is tijd,’ schoot het door mijn hoofd. Ik deed langzaam mijn ogen open, en ging terug rechtop zitten. Waarschijnlijk was ik in slaap gevallen, wat op zich een wonder was.
“Hallo?” zei ik stilletjes, testend of ik antwoord zou krijgen.
“Ja?” hoorde ik een koele stem op een vragende toon antwoorden.
Ik draaide me vliegensvlug om toen ik de stem achter mij hoorde. Ik bloosde lichtjes toen ik herkende wie voor me stond.
“Dag, Lisbeth,” glimlachte ik vriendelijk.
Ik besefte te laat dat ik een fout had gemaakt. Het gezicht van het meisje dat mijn evenbeeld voorstelde, verstrakte.
“W… wat?” fluisterde ze ongelovig, haar ogen groot, een vernederde uitdrukking op haar gezicht. Haar arm bewoog lichtjes. Mijn blik flitste naar haar hand. Ik reageerde te laat. Voor ik het wist, voelde ik een vlakke hand tegen mijn wang. Ik beet op mijn lip en siste van de pijn, terwijl ik aan mijn gloeiende wang voelde.
“Noem me…” prevelde het meisje, “noem me nooit meer Lisbeth. Lisbeth bestaat niet langer.”
Haar ogen blonken van woede. Ze ademde hevig in en uit. Ik knikte snel gehoorzamend met mijn hoofd, bang om een tweede klap te ontvangen. De blik van het meisje verzachtte lichtjes.
“En wat heb je zoal gedaan?” vroeg ze geïnteresseerd.
Ze bracht haar hand naar mijn wang en legde deze liefkozend op de plek waar ze me net had geslagen. Ik keek haar met tranende ogen aan en snikte zachtjes. Ze hief met een vinger mijn hoofd op.
“Je weet best dat ik niets heb gedaan,” zei ik fluisterend. “Dat gaat nogal moeilijk als je me hier opsluit.”
Haar ogen namen me met een fonkelende schittering van kop tot teen op. Ik keek verward de andere richting uit.
“Het spijt mij,” bekende ze zacht.
Ik jammerde lichtjes in mezelf.
“Je kunt me niet langer hier houden!” riep ik plotseling schril.
Haar ogen versmalden zich. Er speelde een onaangename grijns op haar gezicht. Ik wist dat mijn gezicht er op dat moment exact hetzelfde uitzag.
“Dat hoeft ook niet langer,” verklaarde ze. “Je mag ontsnappen uit dit godverlaten oord.”
Ik kon niet antwoorden. Mijn adem stokte in mijn keel. Mijn hart maakte een sprongetje van blijdschap. Ik wankelde even, maar slaagde er toch in recht te blijven staan.
“Sluit je ogen en laat me zien wat je bedoelingen zijn,” zei ik plotseling bedroefd. “Leid me naar de juiste richting. Fluister het in mijn oren. Ik ben bang dat ik de weg kwijt ben.”
Het meisje voor mij zakte lichtjes door haar knieën en boog gehoorzamend met haar hoofd.


De nieuwkomer staarde mij verbaasd aan, maar ik had hem al lang herkend. Zijn halflange kastanjebruine haren vielen een beetje voor zijn ogen. Zijn groenbruine ogen die nu krampachtig een harde en minachtende blik probeerden te onderdrukken.

“Ergernis,” fluisterde het meisje in mijn oor. Ik huiverde.

Ik keek vragend naar hem, terwijl de rest van het gezel gapend naar mij keek.
“Sorry,” mompelde de jongeman blozend.
Hij wendde zijn blik gauw naar de grond en gebaarde dat de rest van de jongens dat ook moest doen.

“Passie,” zei ze vervolgens glimlachend. “Hartstocht.”

Zij knikte bemoedigend naar de jongen die naast mij zat en die nu hard met zijn toverstok in mijn rug duwde.
“Begrepen?” herhaalde ze met een flauwe grijns op haar gezicht.
Ik begreep het.

“Frustratie,” spatte ze uit.

Hij zette een stap vooruit, in zijn ogen een giftige blik.
“Spot niet met wat ik zeg,” fluisterde hij. Hij hief zijn arm op, zijn toverstok op mijn hoofd richtend. “Als ik wil, kan ik je doen smeken om vergiffenis.”

“Woede,” zei ze knikkend.

Hij veegde traag het speeksel vermengd met bloed van zijn gezicht. Er was geen emotie af te lezen van zijn gezicht.

“Moed,” fluisterde ze vriendelijk.

“Sectumsempra!”

Haar ogen blonken nu hevig, vol haat, vol verachting. Ik begreep het eindelijk. Zij wilde dat ik hen zou kwetsen, hen zou doorboren met mijn koude wraak. Haar gezicht had een ondoorgrondelijke uitdrukking gekregen. Ik moest nu glimlachen, ondanks de koude tranen die over mijn wangen gleden.
“Wil! Daadkracht! Verlangen!” schreeuwde ze schril, haar wangen rood van waanzin.
Om mijn nek voelde ik plots twee handen. Ik snakte naar adem. Ademhalen ging moeizaam.
“S-sorry,” zei het meisje met grote ogen terwijl ze me losliet.
Ik ademde een paar keer rustig in en uit tot ik mijn ademhaling weer onder controle had. Ze keek me kil aan. Maar ik begreep dat haar haat niet voor mij was bestemd. Nee, het behoorde toe aan hetgeen we beiden ooit hadden vertegenwoordigd.
“Ik zal je helpen,” besliste ik zachtjes.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Badend in het zweet werd ik wakker. Normaal gezien kon ik mij mijn dromen alleen maar vaagjes herinneren, maar dit keer was het anders. Het was een raadselachtige, absurde, maar vooral verhelderende droom geweest. Ik was opgetogen. Eindelijk had ik een antwoord gevonden op mijn verzoek.
De harde woorden van Tunc suisden luidkeels in mijn oren na, schreeuwden om mijn aandacht. Er klikte iets in mijn hoofd, de puzzelstukjes vielen traag op hun plaats. Hoe meer ik erover nadacht, hoe logisch het allemaal leek te zijn. Ik wreef met mijn hand over mijn slaperige ogen en keek naar de wekker. Het was 6.30, las ik af. Wel, tijd om op te staan. Ik moest zo snel mogelijk met de voorbereidingen beginnen. Ik had veel werk voor de boeg.
Ik zou immers terugkeren naar Zweinstein.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Zo Jan 20, 2008 11:28 Terug naar boven Sla dit bericht op

Dit hoofdstukje is langer dan gewoonlijk, en het is als een soort van opvulsel bedoeld, maar toch is het een belangrijk hoofdstukje. Het is precies 3.760 woorden. Da’s redelijk veel voor mijn doen… Veel leesplezier!
Knufjes voor LadyBird, Duffie, Jill-ann, Moonslave... En al de rest die ik op dit moment vergeet, voor hun lieve reacties!



H o o f d s t u k D r i e ë n t w i n t i g

“Onderonsje”

Image

You remind me of the times
When I knew who I was
But still the second hand will catch us
Like it always does

We'll make the same mistakes
I'll take the fall for you
I hope you need this now
Cause I know I still do


Until The Day I Die – Story Of The Year

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


“Ooh! Het spijt me vreselijk, ik had je niet gezien,” kirde het meisje dat per ongeluk tegen Zaikaro was opgebotst met een piepstemmetje.
Per ongeluk. Yeah right.
Dat was al het derde meisje vandaag dat ‘per ongeluk’ tegen hem op was gelopen en eerlijk gezegd begon ik me er aan te ergeren. Het leek mij haast onmogelijk om de reusachtige spierenmassa die Zaikaro moest voorstellen niet op te merken. Ik voelde mijn mondhoeken omkrullen tot een toegeeflijke grijns toen ik het meisje zag blozen. Ik had al genoeg tijd met Zaikaro doorgebracht om me niet meer ongemakkelijk rond hem te voelen, maar ik begreep het meisje dat voor mij stond helemaal. Iemand die Zaikaro niet kende, die niet wist hoe arrogant en egoïstisch en verwaand en achterlijk en gemeen hij eigenlijk was… Die iemand, die zou best kunnen denken dat hij aantrekkelijk was. Een beetje. Gelukkig wist ik beter. En zijn vermomming van vandaag stond hem helemaal niet, het donkerbruine warrige ik-ben-net-wakker-kapsel was ronduit belachelijk. Mijn blik flitste van het meisje naar Zaikaro en weer omgekeerd. Ik bleef een beetje aan de zijkant staan, lichtjes tegen de muur van de boekwinkel leunend, een afwachtende houding aannemend, terwijl ik alle ruimte gaf aan Zaikaro en het meisje om te ‘socialisen’. Het meisje had lang donkerblond haar en zag er precies uit als een barbiepop. Ik had geen idee hoe ik het anders zou kunnen beschrijven. Ze zag er gemaakt uit, maar het soort gemaakt waar vele jongens voor zouden vallen. Ik voelde even de grijns op mijn gezicht verzwakken toen ik registreerde wat het meisje aanhad. Een strakke jeansbroek omhelsde haar lange benen, een gedurfde décolleté was aanschouwelijk gesteld voor iedereen. Ik keek dit keer naar de zwarte sweater die ik een half uurtje geleden in al mijn haast over mijn hoofd had getrokken en mijn losse jeans daaronder. Ik streek verstrooid een hand door mijn verwarde zwarte lokken. En ik voelde me, ondanks alle veranderingen die ik had doorstaan in mijn uiterlijk, voor de zoveelste keer minderwaardig aan een pipootje zonder verstand. Een weemoedig gevoel overviel me, maar ik was het al gewend van mezelf. Ik was nou eenmaal niet een vrolijk persoontje. Ik trok me alles aan, nog steeds, zelfs de kleinste glimlach of lichtste schittering in iemands ogen kon mijn stemming beïnvloeden. Ik was het gewend om mensen te bestuderen, hun gedrag in te schatten, voor de laatste paar jaren had ik bijna niets anders gehad om me verbonden te voelen met anderen. Ik vermoedde gedachtes van anderen, ik speculeerde naar hun gevoelens. Dat was wie ik was. Zaikaro kon trouwens de pot op. Laat hem maar kostbare tijd verknoeien aan een – ik zuchtte gefrustreerd terwijl ik naar mijn horloge keek. We liepen achter op mijn planning. Ik was hier weg. Ik draaide me om, klaar om buiten op Zaikaro te wachten, toen ik plotseling een warme hand rond de mijne voelde. Ik slaakte voor de zoveelste keer een diepe zucht en draaide me om.
Niet alweer.
Zaikaro keek me smekend aan, in hoeverre mate zijn trots hem dat toeliet. Toen hij merkte dat ik me niet weer om zou draaien en weg zou benen, trok hij me wat dichter naar zich toe. Ik trok mijn wenkbrauwen hoog op, klaar om toch te protesteren, maar net op dat moment verpletterde hij mijn hand met zijn knijpende vingers en ik slikte met lichtjes tranende ogen mijn woorden in.
“Niet erg, niet erg,” wuifde Zaikaro toegeeflijk naar het meisje.
Daarna wierp hij mij een sluwe blik toe. Twee hemelsblauwe ogen bleven even rusten op mijn hand – die ik waarschijnlijk voor de komende uren niet zou kunnen gebruiken als Zaikaro zo door bleef knijpen. Ik keek hooghartig op naar het meisje, plaatste zorgvuldig een masker van achteloosheid op mijn gezicht.
“Is er iets?” vroeg ik uiteindelijk na een paar ondraaglijke seconden. Het meisje scheurde haar blik los van mijn hand en keek me misprijzend aan. Zonder een antwoord te geven liep ze langs ons heen. Ze botste net op het laatste moment tegen me op. Ik vroeg me af waarom ze mij geen verontschuldiging aanbood, ze scheen het een paar minuutjes geleden niet erg te vinden dat te doen bij Zaikaro.
“Dat was de laatste keer dat ik jou mij liet gebruiken om te ontsnappen aan een aanbidster,” mompelde ik een paar seconden later bits tegen Zaikaro. Ik wreef onbewust over de pijnlijke plek aan mijn arm. “Denk je dat je de er volgende keer misschien minder -” mijn ogen versmalden zich, “minder aandachttrekkend uit zou kunnen zien?” vroeg ik bitter.
Er verscheen een glimlach op het normaal zo laatdunkend gelaat van Zaikaro, maar deze was zo minuscuul dat iemand die hem niet kende deze niet op zou kunnen merken. Ik deed het echter wel.
“Misschien, misschien niet,” antwoordde hij geamuseerd. “Maar wat interesseert jou dat eigenlijk, Liesje?”
‘Noem me nog één keer Liesje en ik zal er persoonlijk voor zorgen dat –’
“Niets,” antwoordde ik onmiddellijk. “Ik ben het alleen beu om telkens tegengehouden te worden door hersenloze –”
“Hé,” protesteerde Zaikaro, “iets aardiger tegen mijn bewonderaarsters, alsjeblieft.”
Ik slaakte een diepe zucht uit frustratie. De paar zakken die ik nu voor een respectabele tijd met één hand had moeten vasthouden en die toch zwaarder wogen dan ze dat lieten blijken, duwde ik zonder verdere uitleg in de handen van Zaikaro.
“Hier. Als straf moet je deze dragen.”
Grijnzend nam Zaikaro de zakken van me over. Daarna wees hij met zijn toverstok die hij in zijn jeanszak had gedragen op de zakken en fluisterde een spreuk. De zakken krompen tot ze zo klein waren als een luciferdoosje. Hij legde het resultaat speels op zijn handpalm, en knipoogde me toe. Ik rolde verveeld met mijn ogen. Waarom had ik daar niet aan gedacht?
“En dat had je mij niet eerder kunnen zeggen, want?”
“Want ik dacht er nu pas aan,” antwoordde hij simpeltjes.
Hij ontweek zorgvuldig mijn achterdochtige blik.
Een half uurtje later, zo rond de middag, zaten we tegenover elkaar aan een klein tafeltje in één of ander restaurantje voor de jongere magische bevolking, in New York. De naam was me ontgaan, eerlijk gezegd. Er heerste een gezellige sfeer. Trendy, zo zou het laatste meisje dat tegen Zaikaro was opgebotst het verwoord hebben. De muren hadden een licht violette tint en op elk tafeltje brandden er gekleurde kaarsjes. Ik voelde me ondanks de warme omgeving erg ongemakkelijk. Het was zo lang geleden dat ik me nog eens onder mensen had begeven. Normale mensen, beter gezegd. Mensen die niet een traumatisch verleden hadden gehad, of die geen extreme schok hadden moeten doorstaan… Mensen die geen Mutrans waren. Ik frommelde zenuwachtig aan het papieren zakdoekje dat naast mijn vork had gelegen en staarde met lege ogen naar de hypnotiserende vlammen van het lichtroze kaarsje aan ons tafeltje. Ik wist me geen houding te geven toen ik Zaikaro met priemende duistere ogen naar mij zag loeren.
Na de rare ruzie met Tunc had hij mij grotendeels genegeerd en ik had hetzelfde gedaan. Aangezien we de hele dag samen moesten doorbrengen, waren de trainingen bizar verlopen. Hij ging gewoon zitten op de grond en als ik iets fout deed klakte hij verveeld met zijn tong. Op de eerste kerstdag had ik wel een cadeautje van hem ontvangen, een zilveren kettinkje met een druppelvormige hanger, ingelegd met glinsterende smaragdengroene steentjes. Ik had het zo’n lief gebaar gevonden van hem, ik was zo ontroerd geweest, ik had zo’n spijt gehad dat ik hem niets had gekocht, dat ik hem praktisch had gewurgd toen ik hem omhelsde. Zonder iets te zeggen deden we vanaf toen weer normaal tegen elkaar. Ik had niet verder gevraagd naar zijn drijfveer achter de rare uitspatting en hij was weer de Zaikaro die ik kende. En dat was goed voor mij, dat was ik gewend.
Het kaarsje ging plotseling uit.
“Eh…,” mompelde ik opgelaten, om toch maar iets gezegd te hebben.
Zaikaro wees met zijn wijsvinger naar het dingetje, en plots begon het weer te branden.
“Je kunt toveren zonder toverstok?” glimlachte ik opgelaten.
“Dat neem ik aan als een compliment,” zei Zaikaro met zijn zware stem.
“Dat was het ook,” mompelde ik. “Denk ik.”
Dit leverde me een zacht gegrinnik op van Zaikaro.
“Complimenten geven past jou niet. Daar ben je veel te verbitterd voor,” grijnsde hij. “Maar dus, krijg ik nu eindelijk te horen,” hij keek me met zijn priemende donkere ogen aan, “waarom je vandaag zo nodig in de vroegste uren inkopen wilde gaan doen?”
Hij haalde de kleine zakjes uit zijn jeanszak en speelde er mee door het van zijn ene hand naar zijn andere te werpen.
“Vergeef me wanneer ik zeg dat jij niet echt zo’n type bent?”
Piepkleine perkamenten rolletjes en ganzenveren vielen op de tafel uit één van de zakjes, samen met verscheidene petieterige potjes vol met toverdrankingrediënten.
“Ik werd om zes uur al wakker en kon niet meer slapen,” gaf ik als antwoord. “En toen besloot ik jou ook maar wakker te maken en te gaan winkelen,” voegde ik er grijnzend aan toe, terwijl ik er weer aan moest denken hoe grappig hij er uit had gezien toen hij nog maar net wakker was. Ik vertelde Zaikaro niet de volledige waarheid, maar het viel niet echt onder liegen als je dingen wegliet, toch?
“Ha ha,” zei Zaikaro op een sarcastische toon. “Tenzij je plotseling hebt besloten om een gigantische boek te gaan schrijven over het gedrag van kikkerogen als je ze vermengd met vampieruitwerpseltjes, wil ik je ware motieven horen, meid.”
Hij had gelijk, ik zou hem mijn plan moeten uitleggen, en samen met hem ook aan de anderen. Ik wist alleen niet goed wat ik zou moeten zeggen, hoe ik mijn plan zou moeten verwoorden, want op dit moment beschikte ik zelf ook niet over de details. Hoe ik het draaide of keerde, ik moest ergens beginnen.
“Ik wil terug naar Zweinstein,” fluisterde ik.
Waarom wist ik niet, maar mijn ogen werden plotseling vochtig en ik keek verdrietig naar Zaikaro om zijn reactie te zien. Hij had net zijn vork opgeheven om een stukje taart naar zijn mond te brengen toen hij zijn arm weer liet zakken. Hij bleef merkwaardig kalm. Het was stil. Het blééf stil. Het bleef zelfs zo lang stil dat ik mijn handen voor mijn gezicht sloeg van de schaamte. Beelden van vroeger flitsten door mijn hoofd, en op een of ander manier was Zaikaro er telkens bij betrokken. Zie mij nu, dacht ik plotseling treurig. Het was zwaar geweest om Zaikaro als een vriend te zien, om te leren hem te vertrouwen, maar nog zwaarder zou het nog worden als ik hem zou vertellen waarom ik terug wilde, omdat we dan beiden herinnerd zouden worden aan het verleden. Ons verleden. Het verleden dat ik zo verachtte en waarin hij net zo’n grote rol in had gespeeld als de anderen van mijn jaar. Mijn trots was al zo gekrenkt dat het bijna niet bestond…
En toen kwam het, toen kwam de vraag waar ik niet op wilde antwoorden.
“Waarom?” vroeg Zaikaro, een tedere blik in zijn ogen die mijn hart deed smelten en mijn moed van me beroofde.
Ik tuurde tussen mijn vingers door naar hem. Ik zag er vast en zeker kinderachtig uit, maar op dit moment had ik belangrijkere dingen aan mijn hoofd. De zachte stem van Zaikaro bleef weerklinken in mijn hoofd.
Waarom…
Ik hief met een bevende hand mijn kopje koffie op en nam een klein slokje terwijl ik een antwoord probeerde te bedenken.
“Ik zou het je graag willen vertellen. In geuren en kleuren zou ik je willen uitleggen waarom ik naar die verdoemde plek wil terugkeren,” begon ik, “maar ik denk dat ik verkies ons beiden die marteling te besparen.”
Ik pauzeerde even. Dit was één van de weinige keren dat ik het openlijk met Zaikaro over dit onderwerp had, over de gebeurtenissen op Zweinstein. Ik kon alleen maar hopen dat ik niet overweldigd zou worden door gevoelens van vroeger.
“Je weet alles al van mij,” fluisterde ik bedroefd. “Je weet alles, want je was er zelf bij, weet je nog?” zei ik zo zacht dat ik mezelf amper kon horen. “Zeg me dan alsjeblieft, is het zo moeilijk om te begrijpen waarom ik terug zou willen?”
Zaikaro gaf geen antwoord. Ik stootte een geluid uit dat iets temidden hield tussen een snik en een gegrinnik. Hij zou het me dus toch allemaal laten herbeleven. Nou, dan moest het maar.
“Weet je nog die keer,” glimlachte ik tussen met tranen door, “weet je nog dat ik van mijn bezemsteel was gevallen omdat deze mij niet kon dragen? En jullie mij hadden uitgelachen? Ik was toen nog maar een eerstejaars, Em. Ik dacht dat jullie mij met de tijd zouden accepteren. Maar weet je nog die keer dat Jonathan zijn wrattendrank over mijn hoofd om had gekieperd? Dat was tijdens mijn tweede jaar, denk ik,” zei ik bedachtzaam. “Of weet je nog wat jullie mij hadden geflikt in mijn derde –”
“Genoeg,” onderbrak Zaikaro me. Ik zag dat hij zijn handen om zijn kopje koffie had geklemd. Zijn knokkels zagen spierwit. “Ik wist toen nog niet dat je een Mutrans was en we vrienden zouden worden. En ik – ik weet dat het voor jou waarschijnlijk niets zal betekenen, maar het spijt me. Ik ben niet trots op mijn daden, maar dat zal jouw pijn niet wegnemen.”
“Nee, je hebt gelijk,” zei ik koeltjes. “Het neemt de pijn niet weg. Daar had ik het trouwens met Tunc over, toen jij de studeerkamer binnenkwam. Over mij. Over dat ik jullie stuk voor stuk wilde laten boeten voor alles.”
“Ik dacht dat ik –” Zaikaro fronste zijn wenkbrauwen bedachtzaam, “ik dacht dat ik niet meer bij hen hoorde in jouw ogen.”
Ik sloeg mijn ogen neerslachtig neer. Hoe graag ik het Zaikaro ook wilde vergeven, het ging niet. Ik wist dat het allesbehalve gezond was, maar ik was iemand die geen genade kon schenken, niet gemakkelijk althans. En misschien was dat wel verkeerd, maar ik kende geen andere manier om dingen te verwerken.
“Hoe zeggen ze dat ook alweer – vergeven maar niet vergeten,” bracht ik stilletjes uit. “Echt vergeven zal ik je nooit. Maar… maar voor mij ben je meer waard dan alles wat je me hebt aangedaan.”
“En daar ben ik blij om,” antwoordde Zaikaro snel. “Ik begrijp waarom je terug wil. Maar weet wel, revanche zoeken is nooit het juiste antwoord. Als je iemand kwaad wilt doen, verlaag je je dan niet tot het niveau van diegene waar je net niet op wilt lijken?”
“Nee,” zei ik vastberaden. “Nee,” schudde ik mijn hoofd met een glimlach op mijn gezicht. “Je begrijpt het niet. Soms ben ik bang van mezelf, Em. ik heb niets te verliezen en dat jaagt me schik aan, dat kan ik niet ontkennen. Ik heb angst voor mezelf, ik ben tot alles in staat. Ik heb geen morele waardes meer wanneer het…,” ik wreef met de rug van mijn hand met warme tranen weg. “B-ben ik wel normaal, Em?” hikte ik, terwijl ik mijn best deed mijn tranen te bedwingen om geen aandacht te trekken in het restaurantje. “Want ik vrees ervoor, weet je, ik denk dat ik gek word. Als je eens wist wat er allemaal door mijn gedachtes gaat…”
Zaikaro nam mijn hand in de zijne en kneep er geruststellend in.
“Als iemand je beledigt, vernedert of kwetst, is het normaal dat je een gevoel van onrecht voelt. Dat gebeurt instinctief, niemand kiest ervoor om dit te voelen, maar zo is het nou eenmaal. Je laat je leiden door een primaire drang tot vergelding. En in plaats van het te laten overwaaien, heb jij – denk ik dat jij het dichter hebt omarmd. En misschien was dat wel fout van je, maar iedereen maakt fouten.”
Hij had de tijd genomen alles langzaam uit te leggen, en ik voelde me kalmeren terwijl ik met mijn ogen gesloten naar hem luisterde. Ik had hierop gerekend, ik had mijn hart weer bij hem gelucht, en ik had erop vertrouwd dat hij mij zou steunen met zijn logische woorden.
“Je bent dus, met andere woorden, allesbehalve gek, mijn liefste Mutrana,” zei Zaikaro met een lichtjes sarcastische toon in zijn stem die mij niet ontging. “Ik wil je helpen.”
Ik hief mijn hoofd op.
“Hoe?”
“Ik kom met je mee.”
“W-wat? Ze zullen je herkennen hoor. En trouwens, heb je er ooit aan gedacht dat ze zich misschien af hebben gevraagd waar Zaikaro naar is verdwenen?”
Zaikaro schudde schamper zijn hoofd.
“Soms heb ik echt mijn twijfels over je intelligentie… Ik neem aan dat je je nieuwe identiteit zult gebruiken om terug te keren? We zullen wat veranderen aan de technische details en aan je achtergrond. Ik zou je broer kunnen zijn, of een neef…”
“Hmm,” mompelde ik om tijd te rekken, terwijl ik nonchalant zijn belediging van me af schudde.
“Goed, dat is dan geregeld,” grijnsde Zaikaro.
“Ik wil echt niet – ik bedoel, je hebt vast betere dingen te doen dan –” sputterde ik.
“Ik geloof niet dat ik je heb gevraagd of ik mee mocht komen. Ik kom mee. Al is het maar om je tegen te houden om een moord te begaan wanneer je oude vriendjes en vriendinnetjes weer ziet,” zei Zaikaro snerpend, maar met een glimlach op zijn gezicht.
“Juist,” grinnikte ik zachtjes, terwijl ik bedenkelijk wegkeek.
Nadat Zaikaro de rekening had betaald, slenterden we traag langs de smalle magische steegjes in New York. Het begon nu lichtjes te schemeren. De winkels hier waren anders dan die aan de Wegisweg. Hier heerste een koudere sfeer, althans, zo voelde het voor mij aan. Hier was alles ook veel moderner. Mijn aandacht werd plots getrokken door een etalage vol met rondstuiterende, gekleurde balletjes, waarvan het gekir tot hier was te horen. Ik was geschokt. Die dingetjes leefden? Zaikaro tikte nors op mijn schouders en trok me naar de tegenovergestelde richting toe, naar het winkeltje aan de overkant van de straat. Ik registreerde nog maar net dat het een boetiekje was, en toen we binnen waren liet Zaikaro me los. Ik zag allemaal meisjes van mijn leeftijd hysterisch glimlachend en met een onuitputtelijke energie door gewaden en jurken ploeteren. O nee. Ik wilde het boetiekje terug uitlopen toen Zaikaro de weg versperde.
“Ben je van plan naar Zweinstein terug te keren in – dát?” mompelde hij rustig terwijl hij naar mijn kleren knikte. “Kom op. Geen drama. Je weet dat je zal moeten veranderen als je je in Zwadderich tot de hogere groepen wilt werken.”
Hij had gelijk. En ik verachtte hem daarvoor. Ik begon te blozen terwijl ik schoorvoetend naar een kledingrek liep en daar bleef staan. Ik voelde dat Zaikaro mij was gevolgd en nu achter me stond. De waarheid was, ik was niet goed in dit soort dingen. Dat zei ik ook tegen Zaikaro. En ‘niet goed’ was een zware understatement. Rampzalig was het juiste woord. Zaikaro knikte slechts toen ik hem dit met rode wangetjes toefluisterde en de andere meisjes die afkeurend naar mij keken, probeerde te negeren. Zaikaro keek me eventjes schattend aan en porde daarna met zijn toverstok in mijn maag.
“Hé!”
“Wat?” vroeg hij onschuldig. “Ik moet je maten toch weten?”
Hij wees nu naar een stoel in de verte. Ik nam aan dat hij wilde dat ik daar ging zitten, dus dat deed ik. Een kwartiertje later keerde hij terug met een grote grijns op zijn gezicht en zijn armen overladen met kledij.
“Sta op,” grinnikte hij. Hij gooide de massa in mijn armen en liep me voor naar de paskamers. “Passen,” knikte hij. Ik rolde met mijn ogen en gaf me over. Ik hing alles wat hij had uitgekozen aan de kleerhangers en deed daarna de deur op slot. Verscheidene minuten verstreken…
“Ga je de deur ooit nog eens opendoen?” vroeg Zaikaro nieuwsgierig. Ik keek met grote ogen naar de deurhendel die bewoog.
“W-wacht nog eventjes,” zei ik zachtjes.
Ik trok het kobaltblauwe gewaad een beetje naar beneden. Het was een betoverend model, echt, maar toch voelde het niet goed. Het zat te strak rond mijn middel en het was te laag uitgesneden. Ik zag er belachelijk uit, was helemaal uit mijn doen. Ik hoorde de deur met een klik uit zichzelf openen, en Zaikaro stak zijn hoofd binnen de kleedkamer, een hand voor zijn ogen.
“Je mag kijken,” zei ik nors, terwijl ik de deur wijder open duwde. Ik keek gespannen weg terwijl Zaikaro lichtjes floot.
“Aarg,” ik duwde hem beschaamd weg. “Doe niet – je doet alleen maar zo omdat je me niet wilt kwetsen.”
Zaikaro keek me afwegend aan.
“Dan ken je me niet,” zei hij uiteindelijk. “Als ik iets niet mooi vind, dan vind ik het niet mooi en zeg ik dat tegen je gezicht. Je bent niet langer de Lisbeth van vroeger. Ik vraag me af wanneer je dat zelf ook zult accepteren.”
Ik versmalde mijn ogen en keek hem nijdig aan. Voor de zoveelste keer vandaag had hij me de les gelezen. Ik ging weer de kleedkamer binnen en deed de deur op slot. Pas een paar seconden later drong het tot me de door dat – kon het echt? Dat Zaikaro me misschien wel een complimentje had gegeven.
Na veel binnensmonds gevloek en gemor van beide kanten Verdwijnselden we een dik uur later naar het hoofdkwartier. Ik met lege handen omdat ik weigerde de bespottelijke dingen die Zaikaro voor me had gekocht ook nog eens te dragen, Zaikaro met alles waarvan hij had gedacht dat ik het nodig zou hebben – van talloze lipglossen tot oogschaduw tot de nieuwste editie van het tijdschrift FunkyFeeks tot ontelbare nieuwe gewaden. Trendy. Ik grimaste tegen niemand in het bijzonder. Wij hadden niet veel tijd over. Na de kerstvakantie hadden we immers besloten om onze plan in werking te zetten en op Zweinstein te integreren.
Ik kon haast niet meer wachten. Maar dat hoefde ik ook niet langer te doen. Een aangenaam gevoel overviel me uit het niets. Ik corrigeerde mezelf.
Dat hoefden wij niet langer te doen.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Za Jan 26, 2008 9:26 Terug naar boven Sla dit bericht op

Knufjes aan LadyBird, Kirstenx en Duffie omdat ze me superblij hebben gemaakt met hun lievige reacties! <3



H o o f d s t u k V i e r e n t w i n t i g

“Elize”

Image

Over the sea and far away
She's waiting like an Iceberg
Waiting to change,
But she's cold inside
She wants to be like
the water

All the muscles tighten in her face
Buries her soul in one embrace
They're one and the same
Just like water


Other Side Of The World – KT Tunstall


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Na een verschrikkelijk zware last van mijn schouders geworpen te hebben door mijn plannen toe te lichten aan Zaikaro, had ik geen aarzelingen om ook de rest te vertellen wat mijn bedoelingen waren tijdens het avondmaal. Iedereen zat stil rond de grote rechthoekige tafel, verdwaald in hun eigen gedachtes, starend naar hun bord vol spaghetti, toen ik mijn keel schraapte en alles zo goed mogelijk probeerde te verklaren, de meest persoonlijke ervaringen weglatend.
Ze reageerden niet precies zoals ik had verwacht. Ik had erop gerekend dat ze op zijn minst een beetje verdrietig zouden zijn met het vooruitzicht van mijn vertrek, maar Tunc vertelde me glimlachend dat iedereen eigenlijk al een beetje had verwacht dat ik niet voor een lange periode zou stilzitten in dit huis.
“Je bent jong,” zei hij met glinsterende smaragdgroene ogen die wijs keken, “je hebt nog veel te ontdekken. Logisch dat je niet meer opgesloten wilt zitten.”
En de rest had goedkeurend geknikt. Lara vertelde me dat ze zo snel mogelijk de nodige informatie van mij moest hebben zodat ze op tijd een geldige identiteitskaart voor mij zou kunnen maken.
Ik bedacht me later pas, toen ik terug in mijn kamer lag en probeerde de slaap te vatten, dat de meesten waarschijnlijk gewend waren aan het komen en gaan van nieuwelingen, van gasten, als het ware. Ik had alleen gedacht dat ik meer voor hen had betekend dan zomaar een inwonende gast. Ik hoopte dat dat het geval was.

De volgende dag werd ik wakker met een borrelend gevoel in mijn maag. Terwijl ik slaapdronken aan mijn ochtendgymnastiek begon, kon ik mijn wazige, onbegrijpelijke stemming niet meer negeren. Oh, het was al langer aanwezig geweest, dat gevoel. Alleen scheen het elke dag wat te groeien. Het plaagde me, op een speelse manier. Ik denk dat ik het gevoel het best kon plaatsen onder het ‘opgetogen’ zijn.
Na een verfrissende douche genomen te hebben, bleef mijn blik hangen aan de grote spiegel in de badkamer. Het was hevig aangewasemd. Ik veegde met een hand de damp weg zodat ik mezelf kon zien. Met een kritische blik staarde ik mezelf aan. Op dit moment had ik geen enkele transformatie aan mijn lichaam, voor zover ik het me herinnerde. Ik concentreerde me en schudde lichtjes met mijn schouders.
Nope, geen transformaties.
Hoe kwam het dan dat ik mezelf niet meer als het lelijke eendje van vroeger zag?
Uit een boek dat ik had gelezen – ik wist niet meer wat de titel was, ik had er veel te veel gelezen – als achtergrondinformatie over Transformagiërs, herinnerde ik me dat wanneer Transformagiërs niet doelbewust zijn van hun transformaties, hun lichaam zich vanzelf probeert aan te passen aan hoe ze zich voelen.
Was dat een verklaring voor mijn vroegere uiterlijk?
Ik was rechtuit lelijk geweest. Maar misschien, heel misschien, had ik mezelf dit alles aangesmeerd, door alle negatieve gedachtes die in mijn hoofd hadden gedwaald en hun aanwezigheid hadden opgedrongen?
Ik scheen me te herinneren dat mensen me helemaal niet verafschuwend hadden aangekeken toen ik nog een klein meisje was, een klein schattig meisje. Eigenlijk, nu ik er eens goed bij nadacht, was alles fout gelopen na een moeilijke periode in mijn leven. Een tijd waar ik nu nog steeds met veel verdriet en moeite op terugkeek; het sterven van moeder.
Ik had me gevoeld alsof iemand plotseling een harde dreun op mijn klein kindergezichtje had gegeven toen ze het jammerlijke nieuws op mij hadden laten vallen als een bom. Heel mijn wereldje was zo snel in elkaar gezakt als een wankel kaartenhuisje dat doet wanneer je lichtjes blaast.
En had ik niet op het moment dat vader me voor de eerste keer vol medelijden had aangekeken en had verteld dat ‘mama nooit meer terug zou komen’, beslist dat de zon nooit meer voor mij zou opkomen?
Al zou ze stralend neerkijken op de anderen met haar hartverwarmende hitte, ik zou haar aanwezigheid negeren. Ze had mij ook daadwerkelijk voor een lange tijd overgeslagen, ze had respect getoond voor mijn wensen. Ik had me verscholen in mijn eigen schaduw, ik was beroofd geweest van haar glunderende gloed.
Maar hier stond ik nu, open en bloot, met al mijn gebreken en kwaliteiten tentoongesteld en ik voelde me als herboren. Ik beloofde mezelf, ik zweerde mezelf dat ik niet meer verdrietig zou zijn, niet wanneer ik alleen was, niet meer bij anderen. Dat mocht niet. Er was al genoeg verdriet in mijn omgeving en in de wereld. Eindelijk was het tijd, eindelijk zou ik weer blij kunnen zijn, met warmte kunnen glimlachen en schateren om de grapjes van iemand. Misschien zou ik zelfs af en toe zelf een grapje maken, wie weet.
Een onbezorgd tienermeisje, dat zou ik zijn. Met niets anders aan haar hoofd dan haar eigen zelfzuchtige ik. Iemand zonder complexen, iemand die de anderen gelukkig zou maken met alleen al haar geruststellende aanwezigheid.
Ik had alleen maar één klein onafgehandelde kwestie die me verbond aan mijn zielige verleden, maar daar ging ik voor eens en voor altijd mee afrekenen.
Met nieuw hervonden krachten.
En net op dat moment besefte ik dat ik ook daadwerkelijk was veranderd in amper een paar maandjes tijd. Vroeger zou de afloop van die zin ‘waarvan ik niet wist dat ik ze bezat’ geweest zijn, maar nu, nu wist ik dat ze altijd al aanwezig waren geweest.
De wereld glimlachte mij toe, mij, mij alleen.
En wee hen die in mijn weg zouden staan.
Oh, en driemaal wee hen, die ook maar zou denken dat hij of zij meer waard was als mij.
Mijn harde, doordringende blik verzachtte nu een beetje en ik merkte dat het meisje dat voor me stond in de spiegel met glinsterende afwachtende ogen naar mij keek.
Het was tijd.
Ik trippelde met blote voeten en een handdoek rond mijn lijf geslagen naar mijn kamer. Neerknielend zocht ik naar een bundeltje papieren onder mijn bed. Toen ik had gevonden wat ik zocht, haastte ik me weer naar de badkamer naast mijn kamer.
Ik bladerde het bundeltje door terwijl mijn handen ongecontroleerd begonnen te trillen van opwinding. Het bundeltje bestond uit gekreukte pagina’s, stond vol met schetsen en krabbels. De pagina’s hadden titels als ‘neus’, ‘nagelvorm’ en ‘haartextuur’. Verschillende tekeningen waren met potlood getekend, sommige haast niet meer herkenbaar door de boze kribbels waaronder ze waren verscholen, andere juist omcirkeld om de aandacht van de lezer te trekken. Er stonden alinea’s vol uitleg, afmetingen en verklaringen in een gehaast schuinhangend handschrift.
Ja, ik had aan alles gedacht, aan alle details.
Ik bladerde door naar de laatste pagina en bekeek verheugd de tekening die ik had geperfectioneerd en waarop een schets was getekend van hoe het eindresultaat eruit zou moeten zien.
Ik had allang een nieuwe naam voor mezelf uitgekozen, en bij die nieuwe naam paste natuurlijk een nieuw uiterlijk. Sinds ik het nieuws had gehoord dat ik een nieuwe identiteit moest creëren, had ik gewerkt aan deze tekeningen. Ik had eerder de kleinere veranderingen getest met een handspiegeltje in mijn handen, ik had geëxperimenteerd als geen ander. Nachten lang had ik getest welk neusje, welke vorm van lippen, welke oogkleur het best bij mijn nieuwe ik zou passen.
Mijn tere ziel lag in deze tekeningen, in deze creaties. Deze paar velletjes papier hier, waren goud waard voor mij. Ach, ze waren zo veel waard. Het resultaat zou natuurlijk meer waard zijn. Maar ik had nog nooit de definitieve versie van al mijn beslissingen bij elkaar gemengd en het resultaat met eigen ogen gadegeslagen.
Mijn wangetjes rood van de spanning besliste ik het nu uit te testen. Eindelijk zou ik het uittesten. Mijn hoofd duizelde door de kwellende afwachting.
Oké, eerst dat littekentje verbergen…
Ik kneep mijn ogen dicht en toen ik ze weer opende had ik geen litteken meer op mijn gezicht. Dat was nog iets waar ik opgetogen over was; mijn veranderingen kostten me bijna geen moeite meer dankzij de zware oefeningen die ik met vlag en wimpel had voltooid.
Het voelde aan als een schakelaar aan en uit zetten; zo simpel was het geworden, zo simpel zou het vanaf nu voor me zijn.
Een half uurtje later was ik klaar.
Ik wist dat de anderen beneden op me wachtten, net zo zenuwachtig en net zo benieuwd naar het resultaat als ik was geweest. Een glimlach verscheen op mijn lippen.

In de zitkamer was de stemming te snijden. Ik piepte door de deur maar niemand merkte me op.
Iedereen was stil en als iemand al iets zei weerklonken er zachte fluisteringen, voor eventjes maar. Nooit spraken de Mutrans luid in deze kamer, uit respect voor de authentieke sfeer die er leek te hangen.
De meubels waren oud en stoffig en er hingen antieke portretten aan de muren. Eentje was dat van de allereerste Mutranus, een bijzonder kindje, met vreemde krachten, dat het resultaat was geweest van een affaire van een elfenvrouwe en tovenaar. Ik had er over gelezen, een paar nachten geleden.
Elfen bezaten een speciale soort magie, eentje die tovenaars en heksen nooit hadden bezeten. Hun magie was nog puur, nog intact; niet bezoedeld door ingewikkelde grammatica en niet beperkt – in de meeste gevallen - door een toverstok. Elfen zagen er bovendien uit zoals ze eruit wilden zien en het kind had deze eigenschap van zijn moeder geërfd. Lidwendur, zo heette hij.
Zowel de tovenaarsgemeenschap als de elfengemeenschap hadden hevig gereageerd toen ze achter het bestaan van zo’n bijzonder kindje kwamen. Ze beslisten gezamenlijk dat zoiets nooit meer zou mogen gebeuren, hun soorten mochten zich nooit meer vermengen.
Halfbroed; dat zou het zijn. Noch elf, noch mens, noch dier.
Niets, niets zou het zijn. Een fout van de natuur. Een mislukt experiment.
De elfen verdwenen vanaf dat moment uit het zicht, ze verscholen zich in verre uithoeken van de wereld. Ze waren altijd al een geheimzinnig volkje, maar ze sloten zich nu volledig af voor alle andere levensvormen en creëerden een gemeenschap voor hen alleen. Jaren later werden er alleen maar gepraat over elfen door mens en tovenaar als geesten, er werd verteld over een volkje dat alle contact met hen verafschuwde en behendig ontweek, een volkje dat haast niet meer bestond, althans, niet openlijk meer.
Lidwendur was ondertussen opgegroeid tot een respectabele jongeman, een tovenaar die soms wel over zeldzame talenten beschikte, maar aardig en vriendelijk was tegen iedereen die hij kende. Hij had een relatie met een heks met Dreuzelouders, maar het ware geluk kende hij niet, had hij nooit gekend, aan hem werd niet de kans gegeven. De elfen zagen door zijn transformaties heen, ze herkenden hem. Hij was afgemat, levensmoe omdat hij al zijn hele leven lang benadeeld werd door zijn afkomst, omdat hij constant op uitkijk moest staan. De elfen konden zijn bloed wel drinken en de kans hem te vermoorden zouden ze niet zomaar voorbij laten schieten. Voor hem zouden ze immers een uitzondering maken en tevoorschijn komen uit hun schuilplaatsen.
Speciaal voor hem.
Nadat hij talloze dreigingen had ontvangen van zijn moeders volk, pleegde hij zelfmoord. De heks waar hij een relatie mee had gehad, beviel zes maanden later van een dochtertje. Haar elfenbloed was heel erg onstabiel en het sloeg soms vele generaties over bij haar nakomelingen. Eeuwen en eeuwen later doken en af en toe mensen op met een speciaal talent en ze verzamelden zich en noemden zich Mutrans.
Ja, de weemoedige sfeer had zich diep genesteld in de woonkamer. Het was altijd al aanwezig geweest. En het prachtige gevoel dat deed denken aan het verleden werd door iedereen verwelkomd omdat het zo vertrouwd en geruststellend aanvoelde.
Maar vandaag heerste er ook nog een andere sfeer; eentje van brandende nieuwsgierigheid.
Jolanda zat op het puntje van de zetel. Ze speelde met een speelpopje in haar handen. “Juuh, juuh!” riep ze opgewekt terwijl ze het popje golvende bewegingen liet maken. Zaikaro siste dat ze haar mond moest houden en stil moest wezen. Geen wonder dat het meisje het popje liet vallen, in elkaar zakte uit vrees voor een klap die niet volgde en zich daarna in de armen van Rosalinde wierp.
De oude eikenhouten deur kraakte ijzingwekkend toen een jongedame het openduwde met trillende handen. Ze haalde even diep adem en zette toen een grote stap naar voren.
Het meisje bezat zeker geen betoverende, overweldigende schoonheid.
Ze was niet superlang, had geen blonde highlights en haar gezichtje was vrij van elke vorm van make-up. Ze was niet het soort meisje dat als model zou kunnen poseren voor de nieuwste heksentijdschrift, hoewel ze ruimschoots beschikte over de vereiste vrouwelijke vormen.
Nee, ze bezat over een andere soort schoonheid, eentje die moeilijk uit te leggen was. Haar lange nek en lange benen gaven haar een natuurlijke gratie, een natuurlijke sierlijkheid waar de meeste meisjes alleen maar naar konden smachten.
Ze had een ovaal gezichtje, een lichtjes spits neusje en ietwat volle lippen. Haar hevig krullende haren hadden de kleur van pure chocolade, donkerbruin maar toch bijna zwart. Ze accentueerden haar lichte huidskleur op een aardige manier. Haar onschuldige grijsblauwe kijkers keken afwachtend naar haar soortgenoten, benieuwd naar hun reactie. Iedereen voelde zich merkwaardig onder haar blik die als een mes door hun lichaam sneed, scherp en doordringend. Er lag zo veel emotie in die ogen, een zuiver verlangen. Ze vertelden meer over haar dan beschrijvingen ooit zouden kunnen. Ja, haar ogen onderscheidden haar van de miljoenen andere meisjes die wellicht op haar leken.
Niemand zei iets, iedereen was druk bezig met het observeren van de jongedame die zwijgzaam in het midden van de woonkamer stond. Haar eerder serieus kijkende gezicht verzachtte plotseling en op haar lippen speelde een grijns die een ware Zwadderaar waardig was.
“Dag allemaal,” verhief ze haar stem.
Deze deed iedereen opgelucht herademen omdat de stem hen bekend in de oren klonk.
“Ik ben Elize Geneviene,” vervolgde de jongedame. “Halfbloed. Franse moeder, Engelse vader,” ze laste even een adempauze in voor zichzelf voordat ze verderging, “één broer, tien maanden ouder dan mij. Naar Beauxbatons gegaan de afgelopen jaren. En dat zijn zo’n beetje de belangrijkste dingetjes.”
Zaikaro was de eerste die de stilte verbrak. Hij had minutenlang het meisje doordringend aangestaard en nu concentreerde hij zich met alle macht op zijn eigen vermomming. Een paar seconden later was hij opgestaan en naast het meisje gaan staan. Hij had nu gelaatstrekken die op dat van het meisje geleken; dezelfde hoge jukbeenderen en precies dezelfde huidskleur. Zijn haren echter waren gitzwart en zijn duistere ogen waren onveranderd gebleven.
Hij grijnsde mij toe.
“Dag Elize,” zei hij. “Ik geloof dat jij mijn nieuwe zusje bent? Dan ben ik jouw nieuwe broer, right? Aangename kennismaking, aangename kennismaking.”
Zijn donkere ogen blonken van verborgen sarcasme en ik grinnikte ontspannen.
“En ik doop mezelf,” Zaikaro deed even alsof hij nadacht, “err… Nathan Geneviene?”
Hij haalde zijn schouders op. “Jup, klinkt goed genoeg.”
Tunc was de volgende die opstond en me een hand aanbood. Daarna was Michael aan de beurt, vervolgens Lara, Rosalinde, Jolanda en nog een paar mensen die ik niet kende.
“Is het niet te overdreven?” vroeg ik gespannen aan Lara toen iedereen klaar was met mij feliciteren en ik naast haar was gaan zitten.
Deze schudde haar hoofd.
“Nee, ik vind het goed zo,” zei ze hartelijk en ze gaf me een bemoedigend schouderklopje. “Het is zeker niet overdreven.”
Daarna werd ik getrakteerd op een verhaaltje over haar eerste nieuwe identiteit, ze had zich blijkbaar in de maatschappij geïntegreerd als een supermodel.
“Wat was mijn naam ook alweer?” vroeg ze aan de anderen.
Schouders werden opgehaald.
“Tara – nee, Tyra?” zei ze twijfelend. “Ja, Tyra-nog-iets,” grijnsde ze me toe. “Dus nee, ik vind jouw nieuwe ‘ik’ zeker niet overdreven.”

Na het avondeten trok ik me terug in mijn kamer. Ik was uitgeput, het was een drukke bezigheid geweest, met iedereen mijn nieuwe persoonlijkheid doornemen en hun verhalen en eigen ervaringen aanhoren.
Ik stroopte mijn mouwen op, het was een nieuwe gewoonte geworden. Bij het beginnen aan zware karweien stroopte Elize Geneviene haar mouwen op. Punt.
Mijn kamer was zo rommelig…
Wel, het was niet echt mijn kamer, het was alleen een kleine ruimte die ik toegewezen had gekregen om in te verblijven voor de tijd dat ik onderdak nodig had. Het was ordinair gedecoreerd, het was niets speciaals. Toch had ik er een knus plekje van weten te maken.
Door de vele foto’s en posters die ik had opgehangen waren de muren bijna niet meer te zien. Aan de muur tegenover mijn bed had ik een foto van een fotomodel gehangen. Waarom?
Om me moed in te spreken op koude regenachtige dagen, wanneer ik het echt niet meer zag zitten, wanneer ik ’s morgens opstond en geen zin had om te me te pletter te zweten. Het zien van het zwaar opgemaakte meisje met de lange goudblonde haren had me merkwaardig genoeg flinkheid ingesproken. Het zien van haar skeletachtige lijf had me de nodige kracht gegeven om verder te zetten. Ik had willen bewijzen, vooral aan mezelf, dat ik meer zelfwaarde bezat dan haar.
Ik mikte met een lijzig gebaar mijn toverstok op de poster en betoverde het zo dat het meisje telkens opnieuw struikelde en viel tijdens het paraderen op de catwalk. Een vermakelijke grijns verscheen op mijn gezicht.
Mijn rechtermuur was volledig bedekt met posters van mijn favoriete Dreuzelbands; Coldplay in het midden en daarna willekeurig verspreide, kleinere affiches van Fall Out Boy, Within Temptation en Linkin Park. Ik zou er meer op hebben gehangen, maar dat was alles geweest wat ik had kunnen reproduceren met mijn toverstok.
Ik gaf dit keer een kort zwiepje met mijn toverstok. De posters trokken zichzelf los en scheurden tijdens hun fatale opdracht.
De kamer zag er nu naakt uit, beroofd van zijn glorie. Leeg.
Met fel blinkende ogen keek ik toe. De ruimte van een paar vierkante meter was mijn thuishaven geweest. Ik wist diep in mijn hart dat het dat ook altijd zou blijven. Ik had voortaan een plek om me terug te trekken, om te schuilen en niemand zou me hier kunnen vinden. Met dit in mijn achterhoofd richtte ik mezelf weer op mijn taak.
Mijn aandacht gleed dit keer naar de grond waar her en der handboeken, stukjes perkament en uitgeknipte krantenartikels verspreid lagen. Net op dat moment hoorde ik iemand op mijn deur kloppen. Ik gromde iets onverstaanbaars als antwoord. Lara stak haar hoofd door de deuropening.
“Lisb –,” ze slikte bij het zien van mijn scherpe, waarschuwende blik haar woorden in, “ik bedoel, Elize. Elize, ik vroeg me af… Ik heb even vrije tijd, als je wilt kan ik je helpen met,” ze wees klungelig met haar handen naar mijn kamer, “je weet wel. Dit… alles,” besloot ze verontschuldigend.
Ik schudde traag mijn hoofd. Nee, ik had geen hulp nodig.
“Hmm… Dan – dan ga ik weer,” zei Lara onbeholpen. “Tot straks,” wuifde ze.
Ik knikte eventjes in haar richting voor ik mijn spiksplinternieuwe koffer op mijn bed gooide en de inhoud van de winkelzakken erin kieperde. Ik was nooit een georganiseerd typetje geweest. Ik plofte neer op mijn bed. Besluiteloos staarde ik naar mijn overvolle koffer. In een plotselinge opwelling maakte ik de koffer terug leeg. De verfrommelde kleren begon ik stuk voor stuk goed te plooien. Ik schikte alles netjes deze keer. Een paar uurtjes later ritste ik de koffer dicht, eindelijk tevreden met het resultaat. Mijn voorhoofd was bedekt met kleine zweetdruppeltjes van al de inspanning die vereist was geweest om heel mijn kamer opgeruimd te krijgen en in te pakken. Nu begreep ik waarom iedereen zei dat het de bedoeling was dat je op tijd moest beginnen met inpakken.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Zo Feb 03, 2008 20:31 Terug naar boven Sla dit bericht op

Voor de geïnteresseerden; Lisbeth heeft niet zomaar de achternaam Geneviene uitgekozen...
Knufjes aan Duffie, LadyBird, Moonslave en Hezter voor hun lieve reacties!


H o o f d s t u k V i j f e n t w i n t i g

“Eerbetoon”


Image


We’re not gonna waste another moment in this town
We won’t come back,
The world is calling out
Leave the past in the past,
Gonna find the future
And misery loves company

Well,
So long
You’ll miss me when I’m gone


When I’m Gone – Simple Plan


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Die nacht kon ik de slaap niet vatten.
De zenuwen hielden me wakker. Ik behoorde me vastbesloten en zelfs opgewonden te voelen, maar ik voelde me allesbehalve dat. Weg was de aangename sfeer van een paar uur geleden, toen iedereen nog naast mij had gezeten en we gezongen en gelachen en gedronken hadden…
Midden in de nacht slofte ik in een zombieachtige staat naar de waterkoker in de keuken en maakte koffie voor mezelf terwijl ik het gekrijs in mijn hoofd nog steeds probeerde te negeren. Ah, koffie. Ik voelde een kleine glimlach, een opgeluchte glimlach verschijnen op mijn gezicht. Koffie. Koffie deed me altijd wel wat beter voelen.
Het viel mij zwaar, het vooruitzicht om afscheid te moeten nemen viel mij zo zwaar.
Ik herinnerde mij nog mijn eerste dagen hier. Ik was zo timide geweest, ik had elke beweging die ik maakte, elke zin die ik luidop zei, eerst minstens een paar keer herhaald in mijn hoofd tot ik er zeker van was geweest dat het niet achterlijk zou klinken. Ik herinnerde mij de dag dat ik mijn Eed moest afleggen, ik was zo zenuwachtig geweest. Ik had nooit van mezelf verwacht dat ik me hier ooit thuis zou hebben gevoeld, laat staan voor het eerst in mijn leven vrienden zou maken. Zij hadden me een andere kant van mezelf laten zien, een kant waarvan ik zeker was geweest dat het zichzelf had vernietigd. Hier had ik geleerd mezelf te zijn, hier had ik geleerd dat je niet moest vrezen jezelf te zijn. En ik was hier veranderd. Ik was Elize geworden.
Ik negeerde het lege gevoel in mijn maag terwijl ik een stoel achteruit schoof en ging zitten aan de keukentafel. Ik staarde gebiologeerd naar mijn koffie die stond te dampen op de tafel. Ik had zo veel twijfels over mijn besluit om terug te keren naar Zweinstein, maar aan de andere kant wist ik dat ik mij nu niet meer mocht bedenken.
Typisch iets voor mij om mezelf op het laatste moment te bombarderen door aarzelingen.
Kijk mij nou eens zitten, lanterfantend op een stoel, terwijl ik eigenlijk ingewikkelde plannen zou moeten bedenken om mijn zevende jaar – of wat er nog van over was – om te toveren tot een jaar die onvergetelijk zou worden voor een paar op een speciale wijze geselecteerde leerlingen.
Ik wist niet wat ik wilde doen wanneer ik eenmaal terug daar was, wat ik zou doen, wat ik bereid was te doen, wat ik al voor ogen had genomen zonder dat ik het misschien zelf wist, waar ik tot in staat was. Ik zat hier maar, somber te staren naar mijn grote beker vol met hete koffie. Ik keek uit het raam. Het was pikkedonker. Het stortregende.
Er biggelde een warme traan van mijn wang en het spatte in kleinere druppeltjes wanneer het contact maakte met de houten tafel. Ik weende, zachtjes in het begin, maar naarmate de uren verstreken liet ik al mijn zorgen varen, het maakte mij niet uit of heel het huis wakker werd door mijn gesnik of niet. En daarna begon ik te schateren tot mijn ogen weer traanden en mijn mondhoeken krulden omhoog tot een welgemeende, brede glimlach. O nee, ik beleefde weer zo’n avond dat al mijn gevoelens door elkaar werden gemixt. Ik had mezelf veel te veel afgemat vandaag, het kwam vast daardoor.
Buiten werd het ietsjes lichter.
Het regende echter nog steeds en ik nam een slokje van mijn koffie terwijl ik staarde omdat ik zin had om te staren en eigenlijk wist ik dat ik staarde naar het niets, maar dat hinderde me niet meer. Staren naar het niets vond ik niet meer erg. Dat was waar ik immers naar had verlangd. Naar het niets.
Heel misschien had ik verlangd naar het verlangen zelf.
Ik voelde me weemoedig en neerslachtig en misschien ook wel een beetje bekommerd omdat mijn koffie koud begon te worden en ik was ook lichtjes opgetogen, maar nog steeds een beetje bedrukt. Wat was ik toch een raar iemand.
Er hing een melancholieke sfeer rondom me. Verdomme, het stortregende nog altijd. En het was zwaar bewolkt buiten, merkte ik op toen ik een slome blik naar het raam wierp.
Ik verloor mezelf en begon weer te staren maar ik wist niet waarnaar, naar de leegte, naar het niets, naar het licht maar ook naar het donker, naar de regenboog achter die ene grote wolk en eigenlijk ook naar de bomen die gehoorzaam gebukt gingen onder de wind die plotseling was gaan opstijgen.
En ik zuchtte maar en ik slurpte dromerig van mijn koffie terwijl ik knusjes binnen zat aan de keukentafel en buiten de wind maar woei en de bladeren maar van de bomen vielen en de regendruppeltjes maar op de grond.
De tijd tikte door.
Buiten kwam de zon op en wierp een roodachtige glans over het kleine bosje achter het appartementsblokje en langzaamaan ontwaakten ook de anderen in het huis. Een voor een dropen ze de trappen af naar de keuken, waar ik me bevond. Op het afgesproken uur had iedereen zich rondom mij verzameld in hun pyjama’s. Als ze verbaasd waren om mijn lichtjes rode ogen en soezerige toestand, lieten ze daar niets merken. Gelukkig maar, want ik had geen idee hoe ik dat zou kunnen verklaren. Ik wist het zelf niet. Ik voelde bemoedigende klopjes op mijn rug, zachte kneepjes in mijn handen, en Tunc wees eventjes naar mijn koffer die hij blijkbaar van mijn kamer tot hier had gedragen.
Ik hield me stijf terwijl iedereen me om de beurt een knuffel gaf en succes wenste, ook al wisten ze niet waarvoor ik hun succeswensen nodig zou hebben, ze hadden geen idee. Ik vroeg me af of ze mij wel geluk zouden gewenst hebben als ze hadden geweten wat mijn bedoelingen waren. Maar dat was het juist, ik wist zelf niet meer wat mijn bedoelingen waren. Lara overhandigde me een bekertje met dampende lichtroze vloeistof. Ik keek haar vragend aan terwijl ik aan het bekertje snoof.
“Drink op,” gebaarde ze vriendelijk. “Je zult je meteen beter voelen.”
Hmm, het smaakte naar aardbeien…
Ze had gelijk, een paar minuten later voelde ik me krachtiger en kon ik op mijn wiebelige benen staan. Ik zocht naar mijn steun, mijn rotsblok, mijn houvast in de kleine massa die zich om mij heen had verzameld en keek hem kordaat aan toen onze ogen elkaar ontmoetten. Alsof hij daarop had gewacht, bevrijdde hij zich van de mensen rondom hem, snauwde tegen Jolanda omdat ze blijkbaar in zijn weg had gestaan, duwde Tunc ruw opzij en kwam toen naast me staan, met in zijn handen onze koffers.
“Wel, daar gaan we dan,” gromde Zaikaro slaperig.
Ik zag Jolanda hevig zwaaien met haar beide handen en Michael mij een denkbeeldig kusje blazen, Tunc keek me opbeurend aan en Lara knipoogde overdreven. De rest glimlachte alleen maar troostend. Ik hield mijn ogen open tot op het allerlaatste moment, tot de kleuren rondom mij wazig werden, tot alles wazig werd en ik rond tuimelde in het niets.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Alsof hij zijn huid had verbrand aan mijn hand, liet Zaikaro mij plotseling los en ik moet toegeven, dat was een niet zo slimme zet van hem geweest. Voor ik wist wat er gebeurde, was ik over mijn gewaad gestruikeld en op de grond getuimeld.
Blijf positief, Elize. Denk –
“Err…” mompelde hij, een lichtjes verontschuldigende uitdrukking op zijn gezicht terwijl hij me overeind hielp.
Denk aan roze, vrolijk rondhuppelende konijntjes –
“Het was de bedoeling dat we aan Bijverschijnselen gingen doen, Zaikaro,” siste ik met mijn kaken ferm op elkaar geklemd. “Ik weet niet wat jou plotseling bezat, waarom je mijn hand losliet, want je weet net zo goed als ik dat ik niet kan Verschijnselen op mezelf.”
Stomkop, vuile –
“Het ging per ongeluk.”
“Per ongeluk,” herhaalde ik traag.
Rustig, Elize. Beeld je in dat je op een klein wolkje zit, heerlijk wegdrijft naar een plaats, ver, vér weg…
“Ja. Dat zei ik toch?”
“Inderdaad,” zei ik stil. “Dat zei je.”
Met een hand veegde ik het modder van mijn besmeurde gezicht weg en keek daarna met een vies gezicht naar mijn bevuilde hand. Elke keer, elke keer voor zeven jaren lang, verdomme! Het kon geen toeval meer zijn, echt. Misschien rustte er een vloek op mij, want als er één ding was waar ik op dit moment volledig van was overtuigd, dan was dat dat dit echt geen toeval meer was. Elke keer als ik arriveerde op Zweinstein, eindigde ik een paar seconden later op de grond, met mijn gezicht in de modder. Een diepe zucht was hoorbaar aan mijn linkerkant.
“Kijk niet zo ellendig,” schamperde Zaikaro, “je bent een heks, weet je nog?”
Een grimas verscheen op mijn gezicht.
Hoe zou ik dat ooit kunnen vergeten.
Sanitato,” mompelde ik en mijn gewaden waren weer schoon.
Mijn blik flitste naar mijn horloge.
“We zijn te vroeg, Nathan, broertje van me,” constateerde ik luidop.
Daarna begon ik zachtjes een liedje te neuriën tegen niemand in het bijzonder, gedeeltelijk om Zaikaro te irriteren, en voor een deeltje ook om mezelf een beetje te kalmeren. Zaikaro wierp me een nijdige blik toe, maar ik zag aan zijn gezicht dat hij zich amuseerde en moeite had met het inhouden van zijn lach.
“Al goed, al goed, het spijt me dat ik je losliet, ik was nog niet goed wakker,” gaf hij uiteindelijk toe. “Jezus, als je maar ophoudt met zingen!”
Ik wierp hem eventjes een voldane grijns toe, maar mijn hart zat er niet in. In de verte zag ik het betoverende kasteel, een plaats waar ik een haat-liefdeverhouding mee had ontwikkeld gedurende verscheidene jaren. Ik sprak mezelf moed in, maar ik betrapte mezelf erop dat ik me in mijn gedachten nog steeds gedroeg als Lisbeth.
Zo mocht ik niet meer denken! Dat mocht niet!
Met grote passen begon ik naar het kasteel te benen. Met elke stap die ik zette, moest ik vechten om mijn voeten uit de modder te trekken. Ik kloste maar door, niet één keertje keek ik achterom. Zwijgend wandelden we naar het kasteel. Ik hield mijn blik op de grond gericht om vooral niet opnieuw uit te glijden. Elke stap die ik zette voelde ik hoe mijn doordrenkte kousen mijn koude voeten aftakelden. Ik wreef mijn verkleumde handen tegen elkaar om ze te verwarmen en blies er lichtjes op.
Niet dat het veel zou helpen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“Jullie zijn precies op tijd. Zeven uur. Ik ben onder de indruk.”
Er leek niets van plaats te zijn veranderd sinds de dag dat ze mij had uitgenodigd naar haar kamer en me verteld had dat ik bijles zou mogen geven. Haar bureau stond in het midden van de kamer, ernaast waren een paar overvolle kasten geplaatst. Aan de donkerrode muur achter haar bureau hing één enkele schilderij van drie leerlingen (dat leidde ik af aan hun schooluniformen); twee jongens en één bruinharig meisje. De jongen met de zwarte haren stond in het midden en had zijn beide armen rond de schouders van zijn metgezellen geslagen. Ze hadden een triomfantelijke grijns op hun gezicht en zwaaiden eventjes. De roodharige jongen stak zijn duimen geruststellend naar ons op.
Ik staarde de oude vrouw aan en een steek van medelijden ging door mijn hart. Haar handen waren gerimpeld, haar ogen weerspiegelden slechts een sprankje van de glinstering die ze vast ooit hadden verborgen, maar nog steeds klampte ze zich vast aan haar altijd aanwezige kritische houding. Daar was iedereen aan gewend en ik dacht dat ze zich meerdere keren achter haar strenge masker had verscholen. Dat moest ook wel, als je zo veel had meegemaakt als haar. Ja, ik respecteerde Anderling, de vrouw met het steenharde karakter die voor me stond en een hand naar me uitstak terwijl ze haar lippen op elkaar drukte en me nieuwsgierig aankeek. Slechts voor eventjes voelde ik een kleine gewetenswroeging omdat ik op het punt stond haar voor te liegen, maar ik slaagde erin het gevoel van me af te schudden. Ik beantwoordde haar vriendelijke gebaar, nam haar hand aan en schudde deze. Hierna ging Anderling terug zitten achter haar bureau en gebaarde dat Zaikaro en ik hetzelfde moesten doen.
“Mevrouw Geneviene?” vroeg ze, terwijl ze met een kromme vinger haar bril tegen haar neus drukte en de dossier voor haar aandachtig leek te bestuderen. “Ik heb zodra ik uw brief had ontvangen, gereageerd. Sinds u hier bent op de afgesproken tijd, neem ik aan dat ook mijn brief op tijd is bezorgd?”
Ik knikte eventjes, er volledig van bewust dat ik zo vriendelijk en charmant mogelijk moest overkomen. De eerste indruk die ik en Zaikaro zouden achterlaten bij haar was zeer belangrijk, want een klein stemmetje in mijn hoofd vertelde me dat Anderling ons misschien niet meer zo graag zou mogen wanneer we uiteindelijk in Zwadderich zouden belanden.
“Meneer Geneviene?” zei Anderling weer op een vragende toon, terwijl ze dit keer haar aandacht naar Zaikaro wendde. Deze slaagde erin even hartelijk te knikken, een opmerkelijke prestatie voor hem.
“Hmm…” mompelde Anderling in zichzelf. “Het is een eer om jullie in het echt te ontmoeten. Alles staat natuurlijk in deze brief van het huidige schoolhoofd van Beauxbatons… Laten we eens kijken… Jullie zijn verhuisd?” Blijkbaar verwachtte ze geen antwoord van ons, want ze bleef gewoon mummelen tegen zichzelf. Na een paar zenuwslopende minuten keek ze eindelijk op, spreidde haar armen en een kleine toegeeflijke glimlach verscheen op haar gezicht.
“Tja, wat kan ik zeggen, beste jongelingen? Zweinstein heeft nog nooit kennis geweigerd aan diegenen die bereidwillig en vastberaden genoeg waren om deze op te eisen. Iedereen verdient een kans,” zei ze met een kordate stem.
Ik hield mijn adem in en kon mijn geluk niet op. Het was natuurlijk essentieel geweest dat dit deel van het plan slaagde, maar tot het allerlaatste moment had ik gedacht dat het zou kunnen mislukken, dat we vast ontdekt zouden worden, nog voor we goed en wel op Zweinstein waren gearriveerd. Ik voelde iemand een geruststellend kneepje geven in mijn hand en draaide mijn hoofd om, om Zaikaro recht in zijn twinkelende duistere ogen aan te kijken. Hij knipoogde eventjes snel. Hij had geen idee hoeveel zijn steun voor betekende, maar ik was hem ook niet van plan dat uit te leggen. Met holle oogjes staarde Anderling naar een plek achter mijn rug.
“Ach, da’s waar ook,” zei ze plots bruusk. “Jullie weten niet – nou, het is de gewoonte dat de leerlingen op Zweinstein worden gesorteerd door een… hoed, en in één van de vier afdelingen belanden –”
“Eigenlijk,” onderbrak Zaikaro haar terwijl hij aandachtig zijn duimen bestudeerde om zijn ingenomen grijns te verbergen, “zijn we wel ingelicht. Onze vader heeft ook nog op Zweinstein gezeten.”
“Is dat zo?” vroeg Anderling oplettend, haar belangstelling plotseling aangewakkerd. “Vreemd… Ik herinner me geen enkele leerling die Geneviene heeft geheten…”
Ik vloekte zachtjes onder mijn adem en weerstond de verleiding Zaikaro een smak te verkopen op zijn hoofd voor zijn potentiële blunder.
“Maar ik denk dat ouderdom stilletjes aan zijn tol begint te eisen, dus het ligt vast aan mij hoor, meisje, jongen…” Anderling zwaaide onverschillig met haar hand.
Daarna stond ze op en liep met een lichtjes gebogen rug naar de houten kast naast haar bureau. Ze bleef daar eventjes treuzelen terwijl ze, met haar rug naar ons gekeerd, de hele kast doorzocht. Na een minuutje draaide ze zich om, in haar handen hield ze een stoffige oude hoed. Toen kwam ze naar mij toe en duwde de hoed op mijn hoofd. Mijn ogen werden nu bedekt door een zwarte sluier, maar ik was volledig ontspannen. Ik leunde achterover op de comfortabele stoel waar ik op zat.
Dag, Lisbeth Duvessa,” hoorde ik een zware stem in mijn hoofd.
Eventjes was ik verbaasd dat de hoed mij had herkend en was ik bang dat alles voor niets was geweest, maar toen hoorde ik luid gegrinnik in mijn hoofd weerklinken en op een of ander manier stelde dat me gerust. Ik had niets te vrezen, de hoed zou me niet verraden.
‘Dag, Hoed.’
“Hmm… Nou, je weet al wat mijn beslissing zal zijn, meisje… Ik verander nooit van gedachten, nee, de keuzes die ik maak, zijn altijd juist… Maar het belangrijkste is, Lisbeth, meisje…”
Ik onderbrak de hoed eventjes.
‘Sorry, maar ik word tegenwoordig Elize genoemd.’
“Hmm… Ach zo, meisje, ach zo… Tja… Wat ik probeerde te zeggen was… Heb jíj twijfels over mijn keuze?”

Ik dacht diep na.
Eerlijk gezegd was het een wonder geweest dat ik in Zwadderich was beland, jaren geleden. Mijn moeder had in Ravenklauw gezeten, mijn vader was een Dreuzel. Maar nu, nu dacht ik dat ik wel begreep wat de sorteerhoed jaren geleden al had ingezien…
Ik was niet wie de mensen dachten dat ik was, vertrouwde niemand behalve mezelf en ik zou vast en zeker nog tientallen redenen kunnen bedenken –
“Ik ben blij dat je het met me eens bent, meisje… Tja… Hier komt ‘ie, dan wordt het dus… Zwadderich. Doe nogmaals de groetjes aan meneertje Zaikaro daar… Ja… Jawel, natuurlijk heb ik hem ook herkend, meisje, natuurlijk heb ik hem herkend…”
Ik was vergeten dat ik me in Anderlings kamer had bevonden en toen de zware hoed van mijn hoofd werd afgenomen, moest ik eventjes met mijn hoofd schudden om de slaperigheid te doen verdwijnen.
“Goed, goed… Uw beurt, meneer Geneviene…” hoorde ik in de verte de strenge stem van Anderling afkeurend zeggen. Haar stem stierf uit en daarna klemde ze haar lippen weer opeen tot een dun lijntje.
Nadat ook Zaikaro in mijn afdeling belandde, vertelde Anderling dat ze ons zou begeleiden naar onze leerlingenkamer en dat we in de ochtend fatsoenlijk voorgesteld zouden worden aan de rest van de school.
“Alleen jammer dat ik niet eerder werd gewaarschuwd,” zei ze, “jullie kamers zijn nog niet gereed, vrees ik, omdat jullie eerst gesorteerd moesten worden. Vanavond zullen jullie samen in een slaapkamer slapen die al sinds het begin van het jaar leeg staat, bij de eerstejaars. Maar vrees niet, alles komt zo snel mogelijk in orde. De Zwadderaars in het zevende jaar zullen jullie met – met open armen ontvangen,” ze kuchte eventjes alsof ze zelf niet geloofde wat ze net had gezegd.
Schuifelend ging Anderling ons voor door de donkere gangen die ons naar de kerkers zouden leiden. Hoewel het inmiddels al ochtend was, drukte Anderling haar wijsvinger op haar lippen en fluisterde dat we niemand mochten wakker maken omdat het de laatste dag was voor de lessen weer zouden hervatten na de kerstvakantie en de leerlingen het verdienden om nog een laatste keertje te mogen uitslapen.
We kwamen aan bij de ingang van de leerlingenkamer en Anderling draaide zich om en keek ons schattend aan.
“Het wachtwoord dient aan niemand doorverteld te worden. Alleen de Zwadderaars zelf en de leerkrachten mogen het weten. Begrijpen jullie dat?”
We begrepen het.
“Goed – het wachtwoord is Duvessa Lisbeth, als eerbetoon voor… Nou ja, gaan jullie nu maar slapen, dat verhaaltje is voor een andere keer. Als jullie geluk hebben, kun je nog een paar uurtjes slaap vatten…”
Terwijl Anderling ons de rug toekeerde en ons achterliet voor het schilderij dat moeiteloos openzwaaide bij het horen van mijn naam, moest ik verschrikkelijk hard mijn best doen om mijn bonzende hart in toom te houden.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Za Feb 09, 2008 18:17 Terug naar boven Sla dit bericht op

H o o f d s t u k Z e s e n t w i n t i g

“Machtige Masker”

Image

You calm the storms, and you give me rest
You hold me in your hands, you won't let me fall
You steal my heart, and you take my breath away
Would you take me in? Take me deeper now?

How can I stand here with you and not be moved by you?
Would you tell me how could it be any better than this?


Everything - Lifehouse


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik was aangenaam verrast toen bleek dat mijn vroegere naam als wachtwoord was uitgekozen voor de leerlingenkamer, maar toen bedacht ik me dat het waarschijnlijk was om mij achter mijn rug uit te lachen. Het kon me echter niet deren. Ik voelde me een totaal verschillend persoon, ik was een totaal verschillend persoon en ik had mezelf hiervan weten te overtuigen. Ik droeg een denkbeeldige masker op mijn gezicht, maar het vreemde was dat het masker haast versmolten leek te zijn met mijn eigen gezicht en een deel van me was geworden. Ik leefde, ademde, sliep, at en liep met mijn masker. En ik was mijn masker dankbaar voor de beschutting die me werd aangeboden. Ik hield van mijn masker, het betekende meer voor me dan ‘s werelds grootste schatten bij elkaar.
Mijn koffer die nu al een tijdje voor me uit zweefde, liet ik zachtjes op de grond belanden. Ik nam een minuutje de tijd om rustig de leerlingenkamer in me op te nemen. Ook hier was niets veranderd, het zag er nog precies uit zoals ik het had achtergelaten. De zwartleren fauteuils stonden nog steeds statig naast elkaar, de donkbruine houten tafeltjes stonden nog steeds op hun plaats, het grote haardvuur was bijna gedoofd na een hele nacht lang gebrand te hebben en liet piepkleine schaduwtjes dansen op de donkere stenen muren. Toen ik Zaikaro naast mij hoorde bewegen, bleef ik plotseling als versteend staan. In mijn hoofd herhaalde zich het zinnetje dat Anderling een poosje geleden tegen ons had gesproken.
“Jullie kamers zijn nog niet gereed, vrees ik, omdat jullie eerst gesorteerd moesten worden… Vanavond zullen jullie samen in een slaapkamer slapen die al sinds het begin van het jaar leeg staat…”
Ik voelde mijn maag een onaangename draai maken.
“Vanavond zullen jullie samen in één slaapkamer… samen…”
Voor haar was er geen probleem, want in haar ogen waren we broer en zus. Maar in werkelijkheid was Nathan een vreemde gozer genaamd Zaikaro en waren we helemaal niet verwant aan elkaar. En hoewel ik al heel veel tijd met hem doorgebracht had, alleen met ons tweetjes, leek het vooruitzicht een kamer met hem te moeten delen raar.
Ik besloot me niet anders te gedragen dan normaal, ik zou koelbloedig blijven en kalm en zou vooral mezelf niet voor schut zetten.
Zo kwam het dat ik even later aarzelend met kleine pasjes en mijn koffer achter me aan slepend Zaikaro volgde tot in de gang van de eerstejaars. Hij opende de eikenhouten deur zonder een woord te zeggen en maakte een duikje naar het bed aan de linkerkant van de kamer. Zijn handen ondersteunden zijn hoofd en hij had een onverschillige uitdrukking op zijn gelaat. Hoe kon hij zo kalm blijven terwijl ik er compleet verloren bij stond in het midden van de kamer? Ik wierp oncomfortabel een schattende blik op hem toen hij geeuwde, zich uitrekte en toen weer rechtop ging zitten.
“Wel, ga je daar zo de hele tijd staan?” vroeg hij opeens.
Mijn klamme handen lieten mijn hutkoffer los en ik ging zitten op mijn bed terwijl ik mijn hoofd van Zaikaro weg probeerde te draaien en met alle macht mijn aandacht op mijn kussen vestigde. Toen ik na een paar seconden het waagde weer schichtig zijn richting uit te kijken, had hij zijn mantel van zich afgegooid en was hij bezig met het uittrekken van zijn T-shirt over zijn hoofd. Ik voelde mijn hart een beetje sneller kloppen en lag het aan mij of was het plotseling wel heel erg warm hier? Ik pufte eventjes en stond toen op om mij ook van mijn reismantel te ontdoen, mijn rug naar Zaikaro gedraaid. Even was het doodstil in de kamer, daarna hoorde ik voetstappen en een paar seconden later wist ik zeker dat er iemand achter me stond. Zaikaro boog zich lichtjes naar voren en liet zijn hoofd rusten op mijn linkerschouder. Ik durfde niet te bewegen.
“Hier, laat me je eventjes helpen,” fluisterde Zaikaro. Zijn warme adem kietelde mijn nek. Hij maakte met één hand de knopen van mijn reismantel los. Paniekerige gedachten weerhielden me ervan hem weg te duwen.
Waren zijn bedoelingen nog steeds vriendelijk, of bedoelde hij meer met zijn gebaar, of… of wat?
“E-em?” zei ik met een trillende stem.
Er kwam geen antwoord, maar ik voelde twee warme handen op mijn schouders.
“Je moet je schouders rechter houden,” zei Zaikaro terwijl hij mijn schouders naar achter trok zodat ik mijn rug moest rechten. “Zo lijk je zelfverzekerder.”
Ik draaide me om zodat ik zijn gezicht kon zien. Zijn duistere ogen glinsterden in het weinige licht in de kamer en hij had een vastberaden uitdrukking op zijn gezicht. Hij was een onopgeloste puzzel voor mij. Ik wist alles van hem, maar ook niets. Ik dacht dat ik hem door en door kende, maar eigenlijk wist ik dat dat niet het geval was.
En hij wist wel alles van mij. Was dat wel eerlijk? Ik voelde me ontwapend, onbeschut.
Hij schudde eventjes met zijn schouders en plots zag hij er niet meer uit als Nathan, maar als zijn eigen ik. Ik maakte zachtjes protesterende geluidjes, want wat als iemand hem zo zou zien? Zaikaro hief zijn hand op en drukte een wijsvinger op mijn mond om mij te doen zwijgen. En dat deed ik. Ik zweeg en bleef hem recht in zijn raadselachtige ogen kijken, afwachtend.
“Er is iets wat ik je moet vertellen,” zei Zaikaro met een lage stem.
Zijn gezicht kwam dichterbij en ik bleef als verlamd staan. Hij stond dicht tegen mij aan, drukte zijn voorhoofd lichtjes op het mijne. Ik draaide mijn hoofd vlug opzij en ging wat verder van hem af staan.
“J-ja? Wat dan?” stamelde ik.
Hij speelde een spelletje met mij. Wat probeerde hij te bereiken? Waarom probeerde hij alles ingewikkelder te maken dan het al was? Nog eventjes en onze vriendschap zou voor eeuwig en altijd beschadigd zijn. Hoe kon hij, hoe durfde hij alles zomaar weggooien?
Hij plaatste zorgvuldig een hand op mijn gloeiende wangen.
“Ik heb je dit al een tijdje willen vertellen,” zei hij gedecideerd. “Ik zie je –”
Ik drukte mijn oren toe en keek hem smekend aan. Ik wilde hem niet plotseling niet meer horen, ik wilde niet horen wat hij mij te zeggen had. Ik had hem immers ook iets te zeggen.
“Voor je verder gaat met die zin,” fluisterde ik terwijl ik mijn betraande gezicht droogde aan mijn mouw, “wil ik eerst weten tegen wie je op dit moment denkt dat je praat.”
Hij keek me onbegrijpend aan.
“Waarom –”
“Nee, alsjeblieft. Ik wil het weten, het is belangrijk voor me.”
“Je bent echt vaag, weet je dat?” mompelde hij.
Ik schudde zachtjes mijn hoofd, wachtte geduldig op zijn antwoord. Een sprankje hoop wakkerde in mij op.
“Elize?” zei Zaikaro geïrriteerd. “Waar heb je het toch over?”
Het wrong. De naam die zo vlot van zijn lippen rolde, brandde in mijn hart. Het zou zo veel minder pijn hebben gedaan als hij me in elkaar had geslagen. Maar het was zijn schuld niet, niets was zijn schuld. Als er iemand schuldig was, dan was ik dat. Ik had immers gehoopt dat hij me al had gemogen als Lisbeth, het dikke meisje, het gebroken meisje. Toch? Daarom voelde ik me nu zo, toch?
Zijn blik viel op mijn waterige ogen. Hij hief mijn kin op.
“Wat is er?”
“Ik – er is niets.”
“Waarom ween je dan?” zuchtte hij geïrriteerd terwijl hij met zijn ogen draaide.
Ziet hij alleen mijn masker?
Ik kromp ineen en sloeg zijn tastende handen weg.
Hij ziet alleen mijn masker.
Dus dat was het? Dus daarom besloot hij plotseling dat hij interesse voor mij had? Alleen maar omdat ik er nu anders uitzag? Ik kon me niet herinneren dat hij mij ooit zo vurig had aangekeken als hij nu deed toen ik Lisbeth was. Ik had geen recht om gekwetst te zijn. Maar ik was het wel.
“Kijk me eens aan, Elize,” zei Zaikaro fel.
“Ik denk niet dat dit gaat werken, Em,” bracht ik zo kalm mogelijk uit. Ik bezweek bijna onder zijn gekwetste blik.
“Ik dacht dat dit was wat jij ook wilde? Ik dacht –”
“Sssh,” zei ik sussend. Ik liet mijn vinger even boven zijn bloedrode lippen zweven om hem te doen zwijgen. “Ik zal het je uitleggen.”
Hij keek me grimmih aan, drukte nijdig zijn lippen tegen elkaar. Ik zuchtte ontmoedigd.
“Ik denk dat ik het voor een tijdje ook heb gewild, Em. Ik was een onbevangen meisje dat naar jou opkeek. Één simpel woordje van jou kon me breken.”
“Ik –”
“Ontken het niet. Eerlijk gezegd, Em, als ik héél eerlijk moet zijn, zowel tegenover mezelf als tegenover jou… Ik blijf hetzelfde meisje dat jarenlang gepest is geweest. Ik heb het geprobeerd, ik heb echt geprobeerd haar van me weg te snijden, maar ze is een deel van mij. Ik zal Lisbeth nooit vergeten, maar wanneer jij naar mij kijkt, zie ik dat jij dat wel hebt gedaan. Jij hebt haar gekend, maar je kiest ervoor haar bestaan te negeren.”
“Maar –” protesteerde hij onbeholpen.
Ik schudde mijn hoofd.
“Ik heb je gevraagd wie je zag wanneer je naar mij keek. Jij van alle mensen had mij het juiste antwoord moeten geven, Em.”
“Elize, ik begrijp niet –”
“Nee? Je begrijpt het nog steeds niet?” fluisterde ik ongelovig. “Ik had aan iedereen verzocht me Elize te noemen, behalve aan jou. Alleen jij mocht me blijven zien als de persoon die ik werkelijk was. Dat had een reden.”
Zaikaro keek me nu woedend aan, zijn ogen leken vuur te spuwen.
“Onzin! Wat maakt het nou uit of ik je Lisbeth of Elize noem? Het blijft gewoon een naam!” zei hij met een stem vol ingehouden woede.
Verdrietig wendde ik mijn blik af.
“Ik wil geen ruzie maken,” zei ik futloos. “En zeker niet met jou.”
“Dus je geeft me niet eens een kans?” riep Zaikaro razend uit.
Ik snikte luid. Het deed me pijn om hem zo radeloos te zien. Traag sloeg ik mijn armen om hem heen om hem te kalmeren. Ik verschool mijn brandende gezicht in zijn schouder.
“Kunnen we… dit vergeten?” vroeg ik zacht. “Voor nu?”
Even bleef het stil. Hij bleef onbeweeglijk staan. Na een tijdje omhelsde hij me stumperig terug. Ik voelde hem knikken.
“Goed… Goed,” mompelde hij verslagen.
Geleidelijk aan liet ik hem los, toen ik er zeker van was dat hij niet meer zou roepen. Ik draaide me om en kroop even later onder mijn dekens. Mijn gezicht was gedraaid naar de muur.
“Welterusten, Em,” zei ik gesmoord.
“Trusten,” klonk het bitter uit de verte.
In slaap vallen leek een onmogelijke opdracht, vooral omdat ik na een tijdje stemmen begon te horen uit de kamers van de anderen die langzaamaan ontwaakten. Ik luisterde naar het regelmatige ademhalen van Zaikaro. Ik wilde zijn vriendschap niet verliezen, echt niet. Maar het had verkeerd aangevoeld, het voelde niet juist aan om zo dicht in zijn armen gesloten te zijn. Alles was een warboel. Mijn hoofd bonkte luid. Ik hoopte dat we de gebeurtenissen van vanavond zouden kunnen vergeten. Ik hoopte het echt. Niemand zou me mogen afleiden om mijn wens te vervullen, om mijn verlangen te bedaren.
Zelfs mijn beste vriend niet.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik had het gevoel dat ik nog maar net in slaap was geval toen ik wakker werd gemaakt door iemand die aan de deur klopte. Ik negeerde het. Het kloppen hield niet op. Ik bleef het negeren. Het kloppen werd luider en ongeduldiger. Zuchtend stond ik uiteindelijk op en opende de deur tot op een kiertje.
“Ja?” fluisterde ik terwijl ik de slaap uit mijn ogen wreef tegen het zwartharige meisje voor me. Jeetje, ze leken elk jaar kleiner en kleiner te worden.
“H-het is… tijd voor het avondmaal,” stotterde het meisje. “Ik moest jullie wakker maken van mevrouw Anderling…”
Ik knikte even kort en sloot toen de deur zachtjes dicht. Mijn hoofdpijn leek ietsjes te zijn verminderd en daar was ik dankbaar voor. Ik ging aan de zijkant van het bed van Zaikaro zitten.
“Em,” zei ik stilletjes. “Em, kom op, word wakker.”
“Whuh… wat? Ga weg joh – ik wil slapen…”
Juist ja. Het was zijn schuld dat ik niet fatsoenlijk had geslapen, dus hij moest me maar weten te vergeven voor wat ik op het punt stond te doen. Ik liet met mijn toverstok een emmer koud water op zijn gezicht neervallen. Toen Zaikaro seconden later verwilderd overeind schoot, rende ik haastig naar mijn bed. Alsof dat me zou kunnen helpen.
“W-wacht maar jij,” geeuwde Zaikaro lawaaierig.
De bedrukte sfeer van gisteren leek verdwenen te zijn als sneeuw voor de zon. Ik glimlachte eventjes. Hij zou zijn belofte houden. Hij zou gisterenavond vergeten omdat ik dat van hem vroeg. Het viel mij op dat hij als Nathan was gaan slapen. Goed, dat betekende dat hij dan toch wat hersentjes in dat hoofdje van ‘m had zitten.
Ik dwong Zaikaro om de kamer uit te gaan terwijl ik me klaarmaakte – “hé, wat moet dat! Geen geduw, ik ga al, ik ga al! – en toen ik een kwartiertje later zenuwachtig de deur heropende, trof ik ook het kleine meisje weer aan. Ze keek met een subtiele frons op haar gezicht naar Zaikaro, maar toen ze mij zag, glimlachte ze eventjes.
“Ik moet jullie de weg wijzen,” verklaarde ze onder mijn vragende blik. Doelbewust liepen we door de vele gangen en beklommen we verschillende bewegende trappen. Portretten keken ons nieuwsgierig na en ze deelden alle nieuwtjes die ze wisten over de nieuwe leerlingen met elkaar uit. Veel kon het althans niet zijn…
Het meisje liep een paar meter voorop, ze was buiten gehoorsafstand. Zaikaro fluisterde dat alles zo meteen goed zou gaan, dat ik vertrouwen moest hebben, vooral niet zenuwachtig moest zijn. Hij had niets te vrezen. Aan de buitenkant zag ik er rustig, wonderbaarlijk kalm en sereen uit, hoewel ik eigenlijk stilletjes in mezelf bad voor moed. Toen we de Grote Zaal binnenkwamen waren alle ogen op de deur gericht. Blijkbaar had Anderling al verteld over onze aankomst. Brandende kaarsen zweefden spookachtig boven alle hoofden uit. Aan de door de ondergaande zon paarsachtig gekleurde hemel waren de weinige sterretjes te tellen en een halfvolle maan was al zichtbaar en scheen op ons neer. Ik sloot alle geluiden buiten, focuste me alleen op wat belangrijk was. Ik zag Anderling met een hand naar ons wenken aan de lerarentafel.
“Beste leerlingen, ik wil jullie graag voorstellen aan meneer en mevrouw Geneviene,” schalde de stem van de oude vrouw luid door de eetzaal.
Oké, hier gaan we dan.
Terwijl het applaus weerklonk rondom mij, liep ik sloom, met een rechte rug naar haar toe. Ik streek gauw mijn bos haren weg van mijn gezicht, achter mijn oren.
“Ze arriveerden in de vroegste uurtjes en zijn al gesorteerd…”
Terwijl Anderling ons introduceerde aan de rest van de school, luisterde ik niet echt meer mee. Af en toe knikte ik, en ik zorgde ervoor dat ik de hele tijd een hooghartige glimlach op mijn gezicht had. Dat had Zaikaro me geleerd. “Je moet redelijk vriendelijk overkomen – maar niet té. Niet overdrijven dus, anders gaan ze denken dat je een softie bent. Je moet arrogant zijn wanneer dat van je verwacht wordt, en er altijd, altijd, uitzien alsof je superieur bent aan diegene die naast je staat. Begrijp je?” had hij gevraagd. Ik had alleen maar dof geknikt, alle nuttige informatie opgeslorpt als een spons. Luid gejuich en enthousiast gejoel brak los aan de tafel van Zwadderich toen ze te weten kwamen dat hun afdeling twee leden rijker was, terwijl de andere afdelingen slechts voor eventjes maar beleefd klapten.
Mijn blik gleed oplettend over de verschillende afdelingstafels. Het was niet moeilijk om hen te vinden, helemaal niet moeilijk. Daar zaten ze, precies op de plaats die ze maanden geleden als de hunne hadden bestempeld. Een kleine groep, dicht opeen. Van ver kon ik ze niet gedetailleerd zien, niet zeggen wie wie was, maar toch was ik ervan overtuigd dat het de mensen waren die ik zocht. En ik kon het niet geloven. Na maandenlang hun gezichten gevreesd te hebben, daarna gesnakt te hebben om hen opnieuw te mogen zien, voelde ik merkwaardig genoeg geen enkele emotie door me heen gaan.
Zaikaro en ik belandden ergens achteraan de lange tafel van Zwadderich. We werden niet aangesproken, maar ik begreep waarom. Ik kende de doorsnee Zwadderaar door en door, ik was er tenslotte zelf eentje. Ze zouden eerst een paar minder belangrijke pionnen op ons afsturen om meer over ons te weten te komen, en wanneer ze eenmaal zouden besluiten of we gevaarlijk waren of niet, of we hun moeite waard waren of niet, of we hen wel iets te bieden hadden of niet, zouden ze geduldig wachten. Wachten tot wij hen zouden benaderen. Dus Zaikaro en ik hielden ons die avond gedeisd, onze blikken op ons bord gericht. Ik schepte wat groenten op uit een schaal en prikte achteloos met een zilveren vork in mijn aardappel. Ik had geen honger. Ik had de laatste tijd helemaal geen behoefte aan eten meer. Ik dronk een paar slokken van mijn water en schoof toen mijn bord een paar centimeter verder van me af. Zaikaro, die tegenover mij zat, trok zijn wenkbrauwen vragend op. Ik haalde koppig mijn schouders op als antwoord op zijn onuitgesproken vraag.
Mijn ogen dwaalden al snel af naar opzij, naar mijn linkerkant. Helemaal van voor aan de tafel, daar zaten zij. Zo dichtbij en toch zo ver van mij vandaan. Maar als ik mijn ogen sloot, kon ik ze voor mij zien. Lachend en plezier makend. Ik voelde hun aanwezigheid. Eventjes maar, ik wilde ze eventjes maar aanraken, om te onderzoeken of ze er echt waren. Maar ik kon er niet bij. Ik mocht nog niet. Ik kon alleen maar kijken en er stil bij staan. Net toen ik mijn blik losscheurde om niet langer de verleiding te moeten doorstaan om op te staan en hysterisch te krijsen, gingen mijn nekhaartjes overeind staan en ik huiverde onwillekeurig. Ik raapte mezelf redelijk vlug bij elkaar. Op mijn instinct vertrouwend keek ik met opgeheven hoofd in de richting van diegene die mijn kalmte had verstoord.
De tijd leek stil te staan.
Op het moment dat hij me aankeek stond ook mijn hart stil.
Ik leunde een beetje naar voren, maar ik zag zijn gezicht nog steeds niet beter omdat hij zo ver van me af zat.
“Sectumsempra!”
Zijn ogen doorboorden me. Zonder me te deren. Ze leken te op te lichten als sterren in de nacht. Het was vast mijn verbeelding, maar ik kon de bruine spikkeltjes tussen al het groen van hier onderscheiden. Hij gaf me een kort knikje voor hij zich weer in het gesprek van zijn vrienden mengde. Ik deed hetzelfde.
Hem was ik nooit vergeten, nooit.
Ik was van porselein geweest, de laatste keer dat ik hem onder ogen kwam. Sindsdien was hij diegene die als een geest door mijn hoofd had gespookt. Hij was zomaar mijn leven binnengewandeld, zonder het eerst te vragen, zo ijdel was hij geweest, zo koud. Chaos, chaos overal. Onrust. Hij was er sindsdien niet meer uitgegaan. Maar nu had ik weer een streven en mijn gevoelens waren niet langer verdoofd. Een vloedgolf van emoties overspoelde me, als een aardbeving. Frustratie. Onmacht. Haat. Zijn naam verliet teder mijn prevelende lippen. Niemand kon het echter horen. Het was alleen voor mijn oren bestemd.
“Jonathan.”





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Wo Feb 20, 2008 18:40 Terug naar boven Sla dit bericht op

Ik was vergeten bij het vorige hoofdstuk mijn lieve lezers te bedanken, dus dat doe ik nu even. Knufjes aan Moonslave, Hezter, Duffie en LadyBird... Vergeet ik iemand? Pm me maar dan. =)



H o o f d s t u k Z e v e n e n t w i n t i g

“Oude Vrienden”

Image

It's a crime you let it happen to me
Out of mind, I love it, easy to please
Never mind, forget it, just memories
All the pain inside a spiral notebook

There's a place I see you follow me
Just a taste of all that might come to be
I'm alone but only breath, you can breath
To question every answer coming


Forget it – Breaking Benjamin


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Anderling had ons, Zaikaro en mij, bij het verlaten van de Grote Zaal verteld dat onze kamers klaar waren. Het vooruitzicht om een kamer met iemand te moeten delen was niet iets waar ik naar had uitgekeken, eerlijk gezegd. Mijn kamer bleek niet ‘klein maar fijn’ te zijn en zeker niet knus of gezellig. Er waren twee bedden, wat inhield dat ik een kamergenote had. Ik had haar nog niet ontmoet, dus ik wist niet met wie ik nu noodgedwongen tijd zou moeten doorbrengen. Veel erger dan mijn vorige kamergenootjes zou ze alvast niet kunnen zijn, al zou ze dat willen. Ik zuchtte. De kamer was neutraal, met zijn lichtgroen geverfde muren en zilverkleurige gordijnen voor de ramen. Fris. Statig. De lucht leek zijn koelbloedigheid bijna uit te schreeuwen. Zaikaro had zich teruggetrokken in zijn eigen kamer bij de jongens voor vanavond. Hij had mij de namen van zijn kamergenoten wel verteld, maar ik kon het me niet meer herinneren. De mensen die ik met hun naam kende op Zweinstein, de personen voor wie ik de moeite had genomen om hun naam in mijn geheugen op te nemen, ze konden allemaal op één hand geteld worden. Nadat ik klaar was met het uitpakken van mijn spullen had ik helemaal nog geen slaap. Met een boek over Transformagiërs in mijn hand, vermomd als een liefdesroman, liep ik naar de leerlingenkamer en nestelde ik me voor het haardvuur. Ik zat hier graag, zelfs toen ik nog Lisbeth was had ik hier graag gezeten. Niet wanneer er veel mensen waren natuurlijk, maar meestal had je me hier terug kunnen vinden op de onwaarschijnlijkste uren. Nu voelde het vertrouwd aan. Ik werd overweldigd door het gevoel van nostalgie dat over me heen vloeide.
Het viel me op dat de leerlingenkamer rumoerig, zelfs compleet uit zijn doen leek te zijn. Mijn verschijning hielp niet echt, zorgde voor meer koortsige drukte. De verschillende sociale klassen hadden zich voor de verandering een beetje gemengd met elkaar, puurbloed of niet, ex-dooddoener of niet. En ik had er geen twijfels over dat ik en Zaikaro het onderwerp van hun verhitte discussies waren. Ze waren vast alles wat ze wisten over de achternaam ‘Geneviene’ aan het bespreken.
Ha.
Maar ik had het compleet uit mijn duim gezogen. Laat ze maar proberen, laat ze maar radeloos zoeken naar verbanden met tovenaarsfamilies in Frankrijk. Ik verborg zorgvuldig mijn ingenomen lach door mijn gezicht naar beneden te buigen terwijl ik een bladzijde van mijn boek omsloeg. Na een paar minuten nam ik even de tijd om op te kijken en de omgeving in me op te nemen. Het lawaai leek een beetje te zijn bedaard. Goed.
Een zoveelste gevoel van herkenning ging door me heen toen mijn blik even bleef rusten op oude bekenden. Ik zag Audrey even mijn richting uitkijken. Vroeger had ze levendiger geleken, met haar glanzende bruine haren die leken te dansen telkens wanneer ze het uitgierde om iets grappigs. Nu had ze een verveelde uitdrukking op haar gezicht en ik wist dat ze mij in zich op nam, me van kop tot teen bestudeerde, op zoek naar zwakheden. Na een paar seconden keek ze weg en draaide Sharon dit keer haar hoofd mijn richting uit. Het levende marionetje van Audrey, jawel. Ik glimlachte eventjes naar haar, voor een fractie van een seconde. Wel, eigenlijk was ik haar eerder uit aan het lachen om haar perfect rechte goudbruine haren en zwaar opgemaakte lichtblauwe ogen, maar dat wist alleen ik, niemand anders. Mijn gebaar ging niet onopgemerkt. Haar mondhoeken krulden lichtjes omhoog om hetzelfde te doen, om te glimlachen, voor ze besefte wat ze deed, haar wenkbrauwen beduusd fronste, en wegkeek. Sommige dingen zouden nooit veranderen.
Mijn voorspelling van een paar uur geleden kwam minuten later uit. Een klein meisje, hoogstens een tweedejaars, werd mijn richting uit geduwd door dezelfde kring waar Audrey en Shannon ook in zaten.
De eerste pion.
Schoorvoetend kwam ze naast me staan. Haar blauwe ogen blonken nerveus in het licht van het haardvuur en haar handen trilden. Ik keek op van mijn boek en wachtte geduldig totdat zij mijn zou aanspreken. De eerste keer, en tevens ook de laatste keer dat ik tegen haar had gepraat, had ze me helemaal niet zo’n onzeker typetje geleken. Wanneer je weet dat je superieur bent aan diegene naast je, voel je je als vanzelf zelfverzekerder. Wanneer je je bloed hevig voelt pompen en je weet dat één woord van jou diegene die naast jou staat de grond in kan boren, dan moet je beslissen wat je zal doen met je gezag. En uiteindelijk bepaalt jouw keuze wat voor een mens jij bent. Ik beschikte op dit moment over hetzelfde gezag over het meisje. Mijn zet zou alles bepalen. Ik kon haar negeren en daarmee aangeven dat ik geen belang hechtte aan de belangrijkste bende van Zwadderich. Maar ik had allang beslist wat ik zou doen toen ik Gitte hulpeloos een schichtige blik zag werpen naar haar oudere broer. Ik herinnerde mij hoe Jonathan tegen haar had gebruld toen zij tegen mij had gepraat. Voor haar stond er ook veel op het plan. Zij moest zich bewijzen tegenover haar groep. En ik zou haar helpen. Ik tikte vriendelijk op de zetel naast mij.
“Ga je daar zo blijven staan?”
Bedenkelijk nam het meisje het plaatsje naast mij in beslag.
“Ik ben Gitte. Jij?”
Oh, déjà vu. Een grappige twist van het lot.
“Je mag me Elize noemen,” antwoordde ik hartelijk. Ik vestigde mijn aandacht weer op mijn boek, hoewel ik wist dat ik niet verder zou kunnen lezen.
“Dus… Um,” mompelde Gitte, radeloos op zoek naar een gespreksonderwerp. “Welk boek ben je aan het lezen?”
Ik klapte het boek dicht en keek bedachtzaam naar de rode kaft.
“Niets belangrijks.”
“Oh.”
“Is er een speciale reden dat je naar me toe kwam?” vroeg ik plotseling uit het niets. Eigenlijk zei ik het om het meisje op weg te helpen, maar het klonk een beetje ongeduldig. Ach, wel. Misschien was ik dat ook wel. Gitte keek weeral even onopvallend achterom. Ik imiteerde haar gebaar en keek dezelfde richting uit. Jonathan ving mijn blik op, maar hij had geen emotie op zijn gezicht. Geen haat. Niets. Misschien een lichte curiositeit, maar dat was dan ook alles wat ik kon aflezen. Zijn halflange kastanjebruine haren vielen op een onverschillige manier voor zijn ogen. Hij had een arm rond de schouders van Audrey geslagen. Eindelijk had dat meisje dus gekregen wat ze wilde. Nou, als Zaikaro toch spoorloos was verdwenen, waarom zijn beste vriend Gawlik dan niet, toch? Ik gunde het haar wel, ik bedoel, ze had bijna zeven jaar lang volgehouden met haar pogingen om ofwel Jonathan ofwel Zaikaro, of misschien wel alle twee tegelijkertijd, te verleiden.
“Weet je wat? Ik zal je helpen,” zei ik met afwezige stem tegen Gitte terwijl ik met moeite mijn blik van Jonathan weg scheurde. “Laat me even denken… Ik ben een Halfbloed. Mijn moeder was Frans, een Engelse vader. Mam is gestorven vorig jaar, daarom besliste paps om terug te verhuizen naar Londen.”
Whua, en het grootste deel is ook nog de waarheid.
“Maar… Je hebt dus in Frankrijk gewoond? Waarom heb je dan geen accent?” vroeg het meisje oplettend.
“Paps verplichtte me om ook goed Engels te leren praten,” verzon ik vlug.
“Hmm… en,” het meisje speelde zenuwachtig met haar vingers, “en hoe zit het met Jeweetw –”
“Nee, geen ex-dooddoeners in de familie,” antwoordde ik nog voor het meisje haar vraag volledig had kunnen stellen. Ik wees discreet met een vinger naar het groepje dat bestond uit de populaire zevendejaars. “Nog iets dat ze willen weten?”
“Hoe wist je dat zij –”
Ik onderbrak haar. “Noem het… intuïtie.”
Grinnikend trakteerde Gitte me op een oprechte glimlach.
“Ik denk dat dat genoeg zal zijn voor hen,” fluisterde ze dankbaar, haar gezicht bijna net dezelfde kleur als haar vuurrode lokken. “Dankjewel, Elize. Echt bedankt. Ik –”
“Graag gedaan.”
Ik keek Gitte na terwijl ze haar weg baande tot haar kliek. De anderen bogen meteen over haar heen en begonnen in gedempte tonen allerlei vragen op haar af te sturen. Het was een lange dag geweest, en morgen zou een nog langere dag worden omdat de lessen zouden hervatten. Zuchtend besliste ik dat ik geen zin meer had om te lezen. Ik was uitgeput. Ik kon amper de zwarte lettertjes op de pagina die ik las meer onderscheiden van hun witte achtergrond. Maar ik zou niet in slaap vallen. Nee. Ik zou zo opstaan en naar mijn kamer gaan. Zo. Nu. Oké dan, binnen twee minuutjes. Ik sloot mijn ogen, alleen maar om ze uit te laten rusten, ik had echt geen verdere bijbedoelingen…

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“Slaap kindje slaap, daarbuiten loopt een schaap…” zong een zware stem spottend achter mij.
Of was dat in mijn droom geweest?
Ik schoot verwilderd overeind. Het boek op mijn schoot viel met een smak op de grond.
Ik was in slaap gevallen.
Met slaperige oogjes keek ik om me heen. De leerlingenkamer was compleet verlaten, wat betekende dat het wel heel erg laat moest zijn. Het vuur in de haard was uitgedoofd. Het was pikkedonker. Ik besefte nu pas dat ik lichtjes aan het bibberen was. Het was koud, ijselijk koud. Rillend wreef ik met mijn handen over mijn armen. Een zacht gegrinnik was te horen achter mij. Zonder aarzelen draaide ik zo vlug dat menselijk mogelijk was mijn nek om. “Auw,” jammerde ik daarna zachtjes tegen mezelf. Misschien had ik te snel gereageerd. Ik wreef met een pijnlijke uitdrukking op mijn gezicht over mijn verdraaide nek.
“Rustig,” commandeerde de onbekende persoon achter mij, maar hij klonk geamuseerd.
Gemakkelijk voor hem om zoiets te zeggen. Hij had niet een complot om hem te vermoorden overleefd, hij was daarna ook niet ontvoerd naar een vies vuil appartementje, en bovendien had hij niet de shock moeten meemaken van zijn leven door te ontdekken dat hij van gedaante kon veranderen. Ik handelde snel. Voor ik wist wat ik deed, was ik opgesprongen van de sofa, had ik in een paar seconden rond de sofa gelopen en stond ik nu met een toverstok kordaat gericht op de jongeman voor mij. Ik zag hem niet wegduiken. Vreemd. Ik mompelde opgejaagd een zachte ‘lumos’.
“Sorry, ik wilde je niet laten schrikken,” mompelde Jonathan. Hij knipperde eventjes met zijn ogen door het felle licht van mijn toverstok.
Ik kon het niet helpen, ik draaide sarcastisch met mijn ogen. Nee, natuurlijk had hij dat niet gewild. Daarom had hij mij van achter beslopen. Dat was namelijk wat mensen deden wanneer ze mensen in slaap geen schrik aan wilden jagen.
“Geeft niet,” bracht ik uiteindelijk dof uit.
In het licht van mijn toverstok kreeg ik eindelijk de kans om hem van dichterbij te bekijken. Zijn halflange donkerbruine haren hingen slordig over zijn gave, volmaakte gezicht. Zijn gezicht had niets van het ‘jongensachtige’ meer in zich, en zijn schouders leken iets breder te zijn dan ik me kon herinneren.
“Jij bent toch die nieuwe? Melissa of zo?” zei hij na een paar seconden te hebben gezwegen. Ik deed niet de moeite hem te corrigeren. Waarom zou ik?
“Ik ben Jonathan. Jonathan Gawlik,” stelde hij zichzelf voor.
Ik was blij dat hij geen hand naar me uitstak. Die zou ik immers op dit moment kunnen samenknijpen tot het er bont en blauw zag. Maar daar zou ik later spijt van hebben gehad. Misschien. Oké dan, als ik eerlijk moest zijn… niet.
Het was onder de mensen bekend dat liefde één van de sterkste emoties is. Liefde was wat het hart sneller deed kloppen, liefde was wat de Bevrijder had gebruikt om Jeweetwel voor eens en voor altijd te verslaan, liefde werd soms zelfs de bron van het leven genoemd. Maar ik had geleerd dat haat een veel krachtigere emotie was dan liefde. Liefde was prachtig. Maar liefde was niet alles. Liefde maakte je zwak. Haat schreeuwde al je onzekerheden in je gezicht toe, haat zorgde ervoor dat je verblind werd door je angsten. Haat overwelmde je, omhelsde je, omarmde je. Gaf je een schouder om uit te huilen op het moment dat iedereen je de rug toekeerde.
Ik had in mijn leven alle soorten haat gevoeld. Haat gevoed door angst, haat die diep laaiende vlammen achterliet in je maag, haat zo diep geworteld in je ziel, zo echt, zo onvervalst en zo duister. Dat was één van de gevaarlijkste en pijnlijkste tussen alle soorten, want het bedroog je, het muteerde in allerlei vormen en je kon niet vaststellen wat het precies was. Dat was haat. Ik werd overweldigd door de krachtige vlaag haat die in me opwelde. Ik had me nog nooit zo levend gevoeld als nu, als op het moment dat mijn allerliefste demon mij vragend aankeek met zijn groenbruine ogen. Ze leken van dichtbij zo anders. Ik zou ze uren gefascineerd kunnen bestuderen, alleen maar om de bruine spikkeltjes tussen al het smaragdengroene tellen. Ze spuwden geen vuur meer, ze keken niet verachtelijk zoals ze vroeger hadden gedaan. Ik moest mijn ogen niet meer afwenden onder hun brandende afgunst zoals ik vroeger had gedaan.
Mijn lichaam begon plotseling, uit het niets, onbedwingbaar te beven.
Oh nee, oh nee. Ik voelde mijn voorraad aan krachten langzaamaan wegebben, ik – ik had niet lang meer. Ik kon mezelf niet langer inhouden. Mijn lichaam begon te knellen. Alles begon te knellen. Alles deed pijn. Blauwe plekken begonnen zich te vormen onder mijn transformaties door de grote druk. Ik zou een manier moeten vinden om mijn woede onder controle te houden, en vlug ook. Ik had geen keuze. Voor een Mutrans was het levensbelangrijk dat hij of zij zijn emoties onder controle hield, zelfs in de meest absurde situaties, als men niet ontdekt wilde worden.
Kom op, smeekte ik mezelf, kom op, adem in, adem uit, en gedraag je niet zo zwak. Je hebt veel erger meegemaakt.
Mijn ogen flitsten naar de gang van de zevendejaars en even overwoog ik het idee een sprintje te wagen om te ontsnappen uit deze situatie, maar ik wilde niet als een vreemde mafkees overkomen bij Jonathan. Nog niet. Hij kwam wat onverschillig dichter bij me staan en mijn hart begon onmiddellijk heviger te kloppen. Het bloed dat door mijn aderen werd gepompt, voelde als vergif. Mijn eerste gedachten bestonden uit direct een stap achteruit te zetten en hem daarna te vervloeken, maar ik slikte mijn trots in. Voor de zoveelste keer.
Hij bestudeerde aandachtig mijn gezicht.
“Gaat het wel met je? Je ziet een beetje rood,” merkte hij nuchter op. Op één of ander manier leek hij niet echt verbaasd te zijn. Hij dacht waarschijnlijk dat zijn aanwezigheid voor mijn gloeiende wangen had gezorgd. Wel, dat was ook zo. Maar niet om de gebruikelijke redenen. Hij had het recht niet. Hij had het recht niet om zo kalm voor mij te staan met zijn inktzwarte vest, de mouwen tot zijn ellebogen opgestroopt, en zijn simpele spijkerbroek, en er uit te zien als een prins.
Ik stond oog in oog met de persoon die mijn leven had willen beëindigen en er was op dit moment niets wat ik kon doen zonder mezelf te openbaren. Ik deed geen stap achteruit, ik sloeg hem niet dood, ik… Ik deed niets. Ik bleef daar gewoon maar staan terwijl ik alle spieren in mijn lichaam onder controle probeerde te houden. Zijn aanwezigheid zou mijn dood kunnen worden. Letterlijk. Als ik mijzelf niet op tijd zou kunnen kalmeren.
“Het… gaat,” zei ik kortaf.
“Je vraagt je waarschijnlijk af waarom ik je wakker heb gemaakt.”
“Misschien.”
“Wel, normaal gezien zou ik echt geen moeite doen, geloof me.”
“Hm.”
“Maar ik was toevallig nog wakker en jij zult morgen al je energie nodig hebben…”
“Hmm.”
Waarom kreeg ik het gevoel dat er meer school achter zijn woorden dan hij wilde laten merken? Maar hij had gelijk, besefte ik. Ik had mezelf niet bewezen, ik had nog geen enkele alliantie. Morgen zou iedereen mij bestuderen en oordelen naar de eerste indruk die ik zou achterlaten. Trouwens, wie weet wat er ’s morgens had kunnen gebeuren als iemand met niet zo goede bedoelingen mij daar slapend had aangetroffen.
“…en je wilt niet meteen bekend staan als ‘de junkie met de zwarte wallen’,” voltooide Jonathan grijnzend zijn verklaring.
Overdrijven is ook een vak. Dat was vast een nasleep van alle tijd die hij met Audrey doorbracht. Wel, ik kon hem moeilijk gaan vertellen dat ik hoogstwaarschijnlijk nooit last zou hebben van wallen onder mijn ogen, want ik zou ze onmiddellijk transformeren.
“Ooit al eens van tact gehoord?” vroeg ik uiteindelijk.
“Tact is liegen,” zei hij simpelweg.
En toen ik hem met die serieuze blik naar mij zag kijken, sijpelden de antwoorden op al mijn onbeantwoorde vragen mij binnen, ze werden mij toegefluisterd door de obscure duistere stemmen in mijn hoofd die voor zo’n lange tijd gekweld hadden gezwegen. Mijn voordien wazige plan nam zomaar een vastere vorm aan, werd plotseling massief en zo ondoordringbaar als een stenen muur. Jonathan was goed in acteren, een meester in het verbergen van zijn ware gevoelens. De tijd was gekomen. De tijd om mijzelf te verraden, hoe slecht ik me nadien ook zou voelen. Of ik mezelf nadien ooit zou kunnen vergeven, dat zou de opnieuw tijd uitmaken. De tijd was gekomen om mijn geheugen te bedriegen. Alle afgangen, alle haat voor een tijdje aan de kant te laten. En zelf een staaltje acteerkunst te vertonen dat mettertijd zelfs meesterspionnen in verlegenheid zou brengen.
Een glimlach verscheen op mijn gezicht, een glimlach gevuld met afgunst, gevoed door afkeer.
“Wel, ik ga je raad aannemen en onmiddellijk in mijn bed duiken,” zei ik, voor de eerste keer met een vleugje vriendelijkheid in mijn stem. “Bedankt dat je me hebt gewekt,” knikte ik hem toe. Ik draaide mijn rug naar hem om, “Jordan? Of wat was het…” mompelde ik twijfelend tegen mezelf terwijl ik naar mijn kamer liep, in het volle besef dat hij me nog kon horen.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Do Feb 28, 2008 6:24 Terug naar boven Sla dit bericht op

Dag lieve lezertjes van me!
Ik deel vandaag knufjes uit aan Moonslave, Duffie, Jilly-an, LadyBird en Caetlina.
Voel je vrij om te reageren in het RT of per pm, dan weet ik of je het verhaal volgt en bovendien verschijnt het volgende hoofdstuk dan misschien wat sneller. =)

Veel liefs en leesplezier,
Lieke





H o o f d s t u k A c h t e n t w i n t i g


“Bange Bespiedster”

Image


A picture taken yesterday slowly starts to fade away
There's got to be an answer
There's no use being afraid to see what my life was meant to be
Take me so much higher

And do you see the danger? It's creeping up behind
'Cause you're turning me inside out, you're breaking all these promises we made
Maybe time will make it right


Inside Out – VonRay


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De dagen gleden langzaamaan voorbij en sleurden met zich mijn vertwijfelingen mee. Maandagochtend aan het ontbijt werd mij mijn voorlopige lessenrooster toebedeeld, met de mededeling dat ik in de gaten gehouden zou worden en bijles zou krijgen als ik voor een vak achterstond, want de leerkrachten wisten niet hoe ver ik gevorderd was met de leerstof. Als ik juist had geschat, stond ik op dit moment zelfs een beetje voor op de leerstof bij sommige vakken. Werkelijk een wonder. Maar ik verwachtte dus geen problemen. Voorlopig, wel te verstaan.
De lessen waren langdradig, net zoals altijd, maar ik ontdekte dat ik me veel beter kon concentreren wanneer ik me niet voortdurend bekeken voelde, wanneer ik niet de hele tijd na moest denken over wat ik zei of wat ik deed en handelde zoals ik zelf wilde. Op dit moment kon ik zeggen van mezelf dat ik me redelijk zelfzeker voelde, al wist ik niet hoe lang dit euforisch gevoel zou blijven duren. Ik kon mensen aankijken zonder mijn ogen te hoeven afwenden en mijn stembanden doorstonden een ware uitdaging omdat ik de gewoonte had aangenomen om telkens wanneer ik een liedje in mijn hoofd had, het luidop te neuriën. Luidkeels ook nog, wanneer ik alleen in het gezelschap van Emanuelle vertoefde. En nee, ik deed het niet alleen om hem te irriteren. Ik had eigenlijk geen uitleg hiervoor. Maar in het leven kan niet alles logisch verklaard worden. Er zijn miljoenen dingen die wij, mensen, accepteren zonder ons er vragen bij te stellen, dus waarom zou ik alles moeten overdenken?
Zaikaro had de taak op zich genomen om me te vergezellen van les tot les, aangezien we over het algemeen dezelfde vakken hadden. Ik had nog nooit iemand gehad die buiten de deur van het klaslokaal wachtte wanneer de les was geëindigd tot ik mijn boeken had opgeruimd. Het was aangenaam. Het gaf me een zekere gevoel van veiligheid. Bovendien hield hij zijn belofte en werd het onderwerp van onze onenigheid niet opnieuw aangehaald. Dit betekende niet dat hij het was vergeten en zeker niet dat hij zo snel op zou geven. Zaikaro werd door de anderen als mijn iets oudere broer gezien en stilletjes aan had hij ook in mijn ogen die rol ingenomen. Ik zou het zelf bijna kunnen geloven als ik niet beter wist.
Helaas deed ik dat wel.
Af en toe bleven zijn handen een paar seconden te lang op mijn been rusten als hij mij een opbeurend kneepje gaf en het gebeurde meer dan eens dat hij zomaar uit het niets zijn arm om mijn schouders sloeg. Maar ik koos ervoor er geen aandacht aan te schenken en hoopte maar dat hij het na een tijdje beu zou worden en op zou geven. En ik wenste maar dat hij niet zo achterlijk zou zijn om de anderen een verdacht gevoel te geven. Hij mocht me alles vragen en ik zou mijn best doen om aan zijn wensen te voldoen, maar mijn hart, dat behoorde aan niemand toe. Bovendien wilde ik hem niet kwetsen. Ik had geen vertrouwen in mensen, ik zou nooit echt van iemand kunnen houden. Vaak deed ik alsof. Ik had mezelf genoeg betrapt hierop.
Misschien vonden de anderen het wel raar dat ik de hele tijd met alleen mijn broer door de gangen zwierf, maar niemand zei er iets van. Ik had nog steeds geen sociale groep uitgekozen en ik merkte dat mijn neutraliteit stilletjes aan de mensen rondom mij begon te ergeren. Het leverde me zelfs een paar vragende blikken van de Grifjes op.
Urgh, stomme hippies met hun eeuwige optimisme.
Ik hield me afzijdig, niet in die mate dat ik bestempeld zou worden als een eenzaat, maar wel om duidelijk te maken dat ik open stond voor uitnodigingen. En het duurde niet lang voor deze kwamen.
De kliek van de Halfbloeden-tegen-Zwarte-Kunsten waren de eersten die iets in mij zagen en het waagden te laten merken dat ze het niet erg zouden vinden als ik bij hen rond zou hangen. Een bruinharig meisje uit het vijfde jaar had me een hele week lang in het oog gehouden, net zoals velen, en liet de kans niet voorbijgaan om betekenisvol te glimlachen wanneer onze wegen toevallig kruisten. Ze zagen vast potentieel in mij, een prima aanwinst voor hun groep onderaan de sociale ladder. Hoewel ik nergens uit mijn handelingen liet blijken dat ik hun aanbod niet accepteerde, deed ik ook niets om het tegendeel te bewijzen. Ik was niet van plan mijn kostbare tijd te verspillen aan tweederangs kliekjes en het deed me pijn om zo oppervlakkig te denken, maar het was de bikkelharde waarheid. Ik was hier gekomen met een duidelijk doel voor ogen en ik zou mijn kans verspillen als ik genoegen zou nemen met minder dan de belangrijkste groep in Zwadderich. Dus ik wachtte nog steeds af, iedereen die van belang zou kunnen zijn onopvallend inspecterend.
Ik had ondertussen ook kennisgemaakt met mijn kamergenote. Peigi was haar naam. Als je haar naam al vreemd vond, moest je eens proberen met haar te praten. Waar ik tot nu toe niet echt in was geslaagd. Verder dan een geforceerde begroeting was het nog niet gekomen. Ze was een beetje gezet, ze had staalblauwe ogen die je een onaangenaam gevoel konden geven als er je te lang naar bleef kijken en haar geverfde zwarte haren die reikten tot haar kin, bevatten een blauwe glans in het licht. Ik had haar armen nog nooit vrij gezien van de ontelbare armbandjes die de indruk gaven dat ze handboeien om had. Ze had haar deel van de muur volgehangen met bewegende posters van ruige Tovenaarsrockbands. Ik kende alleen Dreuzelbands, dus ik was wel nieuwsgierig, maar ze gaf me telkens een waarschuwende blik als ik te lang verbluft bleef staren naar de meterslange gitzwarte haren van de leadzanger. Dus piepte ik stiekem wanneer ze er niet was. Ik kreeg lichtjes de indruk dat Peigi mij negeerde, alsof ik haar aandacht niet waard was, ook al probeerde ik mij zo aardig mogelijk te gedragen. Misschien kwam het wel fake over, maar dat was het ook. Ik bedoel, ik was niet iemand die probeerde met iedereen bevriend te zijn, maar helaas bevond ik me nu in deze positie door mijn voorlopige onpartijdigheid.
Zaikaro had meer geluk met zijn kamergenoten, hij had meteen het vertrouwen van die kerels gewonnen door zijn eindeloze sarcastische commentaar in de lessen en de onverdeelde aandacht die hij kreeg van meisjes, ongeacht hun afdeling. Het feit dat hij niet inging op hun gekir en geflirt, zou hen alleen meer pushen tot waanzin en nog harder doen proberen. Ik had eigenlijk een beetje medelijden met hem, maar natuurlijk zou ik dit nooit luidop toegeven.
Het was een woensdagavond, ik had geen lessen meer voor vandaag en eindelijk was ik bevrijd van het gezelschap van Emanuelle, want hij zat vast in de astronomietoren voor een blokuur Astronomie, een vak dat ik allang had laten vallen.
Sinds mijn aankomst op Zweinstein had ik niet één keer mijn transformaties losgelaten. Ik vertrouwde mezelf genoeg om te geloven dat met mijn conditie op dit moment, ik dit voor een redelijk lange periode vol zou kunnen houden. Onder normale omstandigheden toch. Maar een verwilderde Mutrana, radeloos zinnend op wraak, was amper iets wat geklasseerd zou kunnen worden onder het woordje ‘normaal’. Sinds een paar dagen voelde ik een lichte druk, niet zozeer storend, maar het was er wel en op dit moment was ik op zoek naar een leeg klaslokaal of berging, het maakte niet uit wat, als ik maar voor een paar seconden zou kunnen ontspannen. Het was bijna middernacht en ik sloop met een losse zwarte jogging en mijn krullen in een warrige dot door de gangen. Als ik het ongeluk zou hebben betrapt te worden door de beruchte verbitterde gek die zichzelf conciërge durfde te noemen, zou ik me in amper een seconde tijd kunnen vermommen. Ha, wat een voordelen had ik toch. Net toen ik aan het nagaan was of ik voor blond of paars zou gaan als Vilder me zou snappen, kwam ik eindelijk, na een lange wandeling van de kerkers, aan bij een gang met klaslokalen. Ik opende de eerste beste deur in mijn zicht, haastte me naar binnen, sloot de deur met een vlug gebaar en begon onmiddellijk verschillende toverspreuken te plaatsten op de kamer die me zouden waarschuwen als er mensen dichterbij kwamen. Plotseling viel mijn blik op de grond, waar er een hoopje kleren verspreid lag over de vloer. Net toen ik me begon af te vragen wat dat hoopje daar eigenlijk deed, hoorde ik een geïrriteerd gekuch achter mij. Oh, gedoe. Het klaslokaal was niet leeg. En ik kon me niet meer vermommen, want zij, wie ze ook waren, hadden mij al gezien. Ik wilde niet eens weten wie ik achter me zou vinden, maar ondanks mijn beter weten in draaide ik me langzaam om. Een paar groenbruine ogen keken me belangstellend aan. Jonathan.
Wat een geluk heb ik toch.
De afgelopen dagen had ik niet meer met hem gesproken. Nu ik erover nadacht, hij had me geen aandacht meer geschonken nadat we kennis met elkaar hadden gemaakt. Misschien had hij beslist dat ik zijn attentie niet waard was. Het kwam als een grote schok aan toen ik hem zo plotseling voor me zag. Waarom dook hij altijd op op de minst verwachte momenten? Het duurde eventjes voor ik besefte dat er een blond meisje naast hem zat en aan haar gezicht te zien was ze heel erg chagrijnig doordat ik hen had gestoord. Haar lippen waren lichtjes opgezwollen en ze had niet echt veel meer aan. Oh, en. Ze was niet Audrey.
“Aan wat hebben we deze onderbreking te danken?” nam Jonathan met een geveinsde optimisme het woord om de bizarre stilte te verbreken.
Hij was betrapt met het bedriegen van zijn vriendin en hij durfde me nog steeds vragen wat ik hier deed? Hoe kon een persoon beschikken over zo veel zelfvertrouwen? Ik walgde van hem. Zelfs Audrey verdiende het niet echt om bedrogen te worden. Ik proestte het lichtjes uit, mijn gezelschap voor eventjes negerend. Haha, grapje. Natuurlijk wel. Maar toch, het was verkeerd en het was niet iets wat ik van Jonathan had verwacht. Al had ik het normaal wel moeten verwachten, want het paste natuurlijk met zijn badboy houding.
“Oh, niets belangrijks,” zei ik luchtig terwijl ik naar een plek boven hun hoofden staarde. Ik – ik kon het niet laten. Voor ik het wist, was het uit mijn mond gefloept. “Dus, alles nog goed met Audrey?” vroeg ik schamper.
De dodelijke blikken van de blonde pipo naast Jonathan probeerden me de grond in te boren, maar ik grijnsde alleen maar naar haar waardoor haar gezicht dieprood werd van ingehouden woede. De reactie van Jonathan verbaasde me.
“Redelijk,” antwoordde hij, de grijns op mijn gezicht nabootsend.
“Maar ik wil wedden dat ze niet zo blij zal zijn als ze –”
“Stop.”
Ik zweeg abrupt. Jonathan zuchtte overdreven. Hij gebaarde naar het meisje naast hem, wees daarna naar de deur.
“Jij. Uit.”
Het meisje keek gekwetst naar hem en wilde net haar mond openen om te protesteren, maar Jonathan schudde met zijn hoofd.
“Weg.”
Vernederd en uitzonderlijk agressief beende het meisje naar de deur. Ze bleef even naast me staan om haar kleren van de grond te rapen, keek me daarna minachtend aan, en sloeg de deur achter zich dicht.
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen.
“Kom naast me zitten,” gebaarde Jonathan naar de plaats waar een paar seconden geleden het blonde meisje had gezeten.
“Um, nee?” zei ik terwijl ik met mijn ogen draaide.
“Dat is toch waarom je mij probeerde te intimideren? Hoewel jouw zwakke poging amper zou meetellen,” zei hij gladjes. “Om alleen met mij te mogen zijn?”
“Wat?” vroeg ik overdonderd.
“Ik voel me vrijgevig vandaag. Eens kijken,” hij hief even zijn linkerarm op en tuurde naar zijn horloge, “ik geef je… Um… Vijf minuten.”
“Waarvoor?”
“Dat kun je best zelf raden.”
“Nee, ik vrees van niet. Leg eens uit,” zei ik kil. Ik voelde mijn woede naar mijn hoofd stijgen en mijn gedachten beïnvloeden tot een onlogische warreboel.
“Om dezelfde reden als Briana, duh,” antwoordde Jonathan. “Of was het Belinda?” voegde hij er daarna aan toe. Daarna haalde hij zijn schouders op en bleef hij wachten op mijn reactie.
Wie dacht hij wel niet dat hij was?
Iets wat ik me al miljoenen keren had afgevraagd.
Maar als je de prins van Zwadderich was, bovendien een Puurbloed, ook nog eens een van de beste drijvers van de hele school, en daarbovenop eruitzag als een evil versie van Prins Charming, dan… dan zou het best kunnen dat je jezelf wat arrogantie mocht permitteren. Alleen, in Merlijns naam, je moest niet overdrijven.
“Hmm,” mompelde ik om toch maar iets gezegd te hebben. Ik plofte naast hem neer. “Geen kans dat ik dat zal doen, vrees ik.” Ik liet mijn benen vrolijk bengelen van het tafeltje waar ik op was gaan zitten. Jonathan bleef even stil, staarde naar de deur.
“Wel, dan kan je weggaan,” grijnsde hij.
“Dat zou ik kunnen, ja,” antwoordde ik traag.
“Ga dan.”
“Pshh, ik ga al,” zei ik spottend.
Zijn ogen blonken geamuseerd en op het moment dat ik zijn blik ving, besefte ik dat hij niet had gemeend wat hij eerder tegen me had gezegd. Hij was mij aan het plagen. Het voelde aan als een dreun in mijn maag, het feit dat mijn allerliefste demon zich kon gedragen als een normaal iemand. Als ik eventjes zou vergeten hoe hij het blonde meisje had behandeld, wat ik natuurlijk niet deed. Ik deed ook geen moeite meer om op te staan. Dit was eigenlijk een goede kans om Jonathan te irriteren, dus waarom zou ik zoiets voorbij laten gaan? Ik begon weer met mijn benen te zwaaien.
“Leuke kleren trouwens,” merkte Jonathan terloops op, toen ik na verscheidene minuten nog steeds geen poging had gedaan het klaslokaal te verlaten. Ik speelde verstrooid met de zilveren ketting om mijn hals, de traanvormige ketting die ik van Zaikaro had gekregen.
“Oh, haha,” zei ik sarcastisch toen ik besefte dat hij met mijn kleren aan het spotten was. Ik was me er volledig van bewust dat ook mijn haar er op het moment niet op zijn best uitzag. Natuurlijk moest hij het er in wrijven, anders zou Jonathan zichzelf niet zijn.
“De meeste meisjes zouden zich schamen als ik hen zo zou zien,” merkte hij zijdelings op.
“Waarom?” vroeg ik, zo onschuldig mogelijk.
Hij trok een grimas en haalde toen zijn schouders op. Wauw, dit was vreemd. Heel deze situatie was de top van absurditeit. Ik voelde me misselijk, schuldig omdat ik een gesprek aan het voeren was met mijn ergste vijand, een gesprek dat geen vervloekingen of beledigingen inhield. Er viel een zoveelste stilte, en ik was van mening dat je deze stilte best aangenaam kon noemen, als je negeerde dat ik met elke vezel in mijn lichaam probeerde Jonathan niet te wurgen. Uiteindelijk werd het me allemaal te veel, de druk van mijn transformaties wogen plotseling loodzwaar. Traag sprong ik met een klein sprongetje van de tafel af en zonder nog een woord te zeggen sloot ik de deur achter mij dicht. Eenmaal terug in de gang van de vierde verdieping bleef ik met mijn rug tegen de deur leunen. Met een diepe inhaal werd ik terug Lisbeth, voor amper een fractie van een seconde en toen was ik weer Elize. Als iemand me had gezien, had hij of zij vast gedacht dat ik had geknipperd als een zaklantaarn, zo snel gebeurde het allemaal. Nog steeds stond ik tegen de deur. Ik draaide me om en plaatste zorgvuldig mijn palm tegen de oude houten deur die me scheidde van mijn demon, mijn offer in ruil voor verlichting. Zijn hart klopte, net zoals die van mij. Hij haalde adem, net zoals mij. Hij was een mens, net zoals mij. En toch had hij mij vroeger beschilderd als een monster. Er was maar een paar meter verschil tussen ons in. Het voelde als mijlen. Ik zou nog steeds de deur met een klap open kunnen gooien en kunnen gaan voor het verrassingseffect. Ik zou luidkeels de Doodspreuk kunnen uitschreeuwen. Maar dan zou zijn dood snel en pijnloos zijn, en dat was niet iets wat hij verdiende. Hij verdiende veel meer, veel erger. En ik was van plan hem te geven wat hij verdiende.
“Maar ik ben niet zoals de meeste meisjes,” fluisterde ik zacht.
Hij zou me niet kunnen horen.
Ik bleef niet langer als verlamd staan in de duistere gang, want Jonathan zou elk moment de deur kunnen openen en tegen dan wilde ik hier weg zijn. Hij mocht mijn tranen van frustratie niet zien.
De volgende dag, tijdens het avondeten, tikte Audrey mij plotseling op mijn schouders. Ik slikte de hete aardappel in mijn mond vlug door, negeerde het brandende gevoel van mijn keel en keek haar vragend aan. Ze stelde zich niet voor. Dat was ook niet nodig, aangezien wij beiden wisten dat ik vast wel iets over haar had gehoord en zij ook over mij. Ze wees naar de dubbele deuren van de Grote Zaal en ik knikte gehoorzaam en stond op om haar te volgen. Eenmaal buiten het zicht van honderd paar ogen, merkte ik op dat Audrey plotseling haar eeuwige vinnige uitdrukking van haar gezicht veegde. Ze zag er bijna vriendelijk uit. Met heel erg de nadruk op het woordje bijna.
“Hier,” duwde ze mij een rolletje perkament met een groen zijden lintje er rond in de handen. Haar blauwe ogen bestudeerden me kritisch, er lag een vraagteken in hen verborgen. “Ik weet niet hoe je het hebt klaargespeeld,” zei ze op een zure toon die niet paste met de onschuldige uitdrukking op haar gezicht op dit moment. Ik frutselde nieuwsgierig het rolletje perkament open en rolde het uit.



Geneviene Elize,


Je bent hierbij uitgenodigd op de jaarlijkse Secret-Freaky-Four-Party, een fuif tussen alle afdelingen. Een geselecteerde groep mensen zal aanwezig zijn van Zwadderich. Wij willen je alvast feliciteren omdat je in aanmerking komt. Bovendien heb je het recht om één enkele persoon uit te nodigen.

Plaats: Kamer van Komen en Gaan*
Datum: Zaterdag, 16 februari
Uur: 20.00 - …
Wachtwoord: Anderling In Lingerie

Deze uitnodiging dient niet te worden doorverkocht, gedupliceerd, of iets anders van dat soort. Een poging tot zou resulteren tot een erge vervloeking, dus sterk aangeraden is om het niet te proberen.

*De kamer van Komen en Gaan bevindt zich op de zevende verdieping, tegenover het tapijt van Barnabas de Onbenullige. Loop driemaal langs de muur en concentreer je op het feit dat je toegang wilt tot de party. Een deur die je toegang zal verschaffen zal hierna zichtbaar worden.



Grimmige grijns,
Raad Der Zwadders.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Dracoliekje
3e jaars
3e jaars


Verdiend: 127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3

Dracoliekje is offline. 
BerichtGeplaatst: Wo Mrt 12, 2008 10:03 Terug naar boven Sla dit bericht op

Dag lieve lezertjes,
ten eerste wil ik even zeggen dat het me spijt dat jullie zo lang moesten wachten op dit hoofdstuk, maar ik heb zo mijn redenen. Ik heb het de laatste tijd gewoon zó druk, ik moest echt pushen om tijd vrij te maken voor het schrijven. Om het goed te maken is dit hoofdstuk extra lang. =)
Knufjes aan Addiie, Hezter, LadyBird, Duffie en Moonslave!
Voel je vrij om je mening te geven over dit verhaal, en alvast veel leesplezier!
Veel liefs, Lieke




H o o f d s t u k N e g e n e n t w i n t i g

“Dreunende Drang”


Image

Light shines on my face, but I need my space
I've been feeling blue, how ‘bout you?
Now this bird has flown like I've always known it would
Maybe someday soon you'll be flying too

See me roam, see me climb
If I leave here now, I can make good time
See me fall, see me rise
Grabbing one last look, then I wave goodbye

You try you try to hold on,
Too late, too late I'm gone


Wave Goodbye – Steadman


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik staarde naar het stukje perkament, mijn handen beefden lichtjes en kleine schokjes van triomf trokken door heel mijn lichaam. Hier had ik op gewacht. Het was mijn tijd waard geweest. Dit was een uitnodiging, niet alleen zomaar voor één of ander fuif, maar ook mijn uitnodiging voor de innerlijke cirkels van Zwadderich. Een uiting van nieuwsgierigheid. Ik moest hun aandacht dus getrokken hebben, anders zouden ze mij geen uitnodiging sturen. Ze, dat waren voornamelijk vrienden van Jonathan en Audrey, ze leken allemaal stuk voor stuk op elkaar. Verwend, arrogant en oh zo op de hoogte van het feit dat minstens tien paar ogen hun gecorrigeerde, uitzonderlijk perfecte uiterlijk volgden met elke stap die ze zetten.
Ik moet zelf niet veel zeggen, mijmerde ik stilletjes.
“Dank je,” ik fikste een waterige glimlach naar Audrey toe.
Op dat moment besefte ik dat ze bedacht naar me aan het ogen was. Ze hield mijn blik gevangen tot ik me ongemakkelijk begon te voelen.
Wat?
Had ik iets op mijn gezicht?
Een klein stukje van de aardappel die ik net op had misschien?

Onwillekeurig schuifelde ik gespannen met mijn voeten, maar ik weigerde mijn ogen af te wenden. Seconden slipten voorbij. Uiteindelijk gaf ze een knikje met haar hoofd.
“Ik zie je nog wel.”
Ze draaide zich om en verdween uit mijn zicht. Het geluid van haar klakkende naaldhakken galmde nog een heel poosje achter haar na.
16 februari…
Dat was nog een ongeveer week van nu. Mijn rugzak over mijn schouder zwaaiend slenterde ik naar de bibliotheek. Met een diepe zucht liet ik me neervallen op het tafeltje het verst verwijderd van de ingang. Rechte statige rekken gevuld met ontelbare boeken, stuk voor stuk gevuld met magische kennis, verscholen me voor ongewenste aandacht. Ik boog me voorover en haalde de nodige handboeken uit mijn rugzak. Ik sloeg de eerste boek op een willekeurige pagina open, legde mijn opdrachtenblad ernaast en begroef mijn gezicht in het boek.
“Dag liefste Mutrana,” probeerde een zware stem mijn aandacht niet veel later op te eisen. Ik hief mijn hand op en zwaaide er achteloos mee.
“Ehéém. Ga weg. Zie je niet dat ik aan het leren ben,” mompelde ik, mijn stem gesmoord klinkend.
“Err… Het ziet er niet zo uit,” grinnikte Zaikaro.
“O ja?” zei ik slaperig.
“Je valt praktisch in slaap.”
“Mm… misschien.”
Zaikaro gaf me een speels tik op mijn hoofd en schoof de stoel tegenover mij achteruit.
“Ik denk dat ik jou nog leuker vind wanneer je zo slaperig bent,” grijnsde hij. “Dan ben je tenminste niet zo eigenwijs als anders.”
Mijn hoofd schoot beledigd overeind. Ik wilde hem net van repliek dienen toen de eerste deel van de zin die hij had uitgesproken tot me doordrong. Emanuelle keek me aan met een wazige blik in zijn ogen. Ik haatte het wanneer hij zo naar me keek. Het deed me zo zelfbewust voelen. Ik vond Zaikaro fijner toen hij arrogant deed en me de hele tijd afsnauwde. Ik kuchte eventjes, streek een paar verdwaalde krullen uit mijn gezicht.
“Em…,” begon ik onzeker, maar Zaikaro schudde zijn hoofd, zijn duistere ogen nog steeds de mijne doorborend. Hij boog zich voorover over de tafel.
“Het spijt me dat ik je zo van slag maak,” zei hij zacht.
Ik reageerde even niet, maar eerlijk gezegd begon ik genoeg te krijgen van de dromerige staat waarin hij de hele tijd verkeerde.
“Het is goed dat je dat beseft,” ik speelde verstrooid met de zilveren ketting die hij mij had gegeven, het was een gewoonte geworden. Ik zag zijn blik naar de ketting flitsen en een kleine glimlach verscheen op zijn gezicht.
“Je zegt nee om de verkeerde redenen,” verklaarde hij rustig.
“Daar kun jij niet over oordelen.”
“Je hebt gelijk.”
Mijn ogen brandden.
“Ik heb er genoeg van,” fluisterde ik. “Ik ben niet wie je op dit moment voor je ziet. Dat besef je toch? Herinner je je mij nog, Em? Het meisje dat –”
De woeste blik in de ogen van Zaikaro deed me zwijgen. Hij klemde zijn kaken op elkaar.
“Het meisje waar jij het over hebt…,” snauwde hij, “ik heb maanden met haar doorgebracht en ik ken haar beter dan zij zichzelf ooit zal kennen, geloof me.”
Zijn woorden galmden in mijn hoofd, duizenden malen versterkt. Ik bracht mijn handen naar mijn oren en bedekte ze zodat ik niets zou kunnen horen, maar Zaikaro trok mijn armen terug naar beneden, zijn blinkende donkere ogen diep beledigd.
“Ik weet bijvoorbeeld dat ze lichtjes op haar onderlip kauwt wanneer ze zenuwachtig is. Ik weet dat ze haar mooie glimlach vaak verbergt voor de wereld, maar ik weet ook dat haar ogen haar prijsgeven, zij verraden haar,” zei hij, dit keer wat rustiger. Hij zweeg even en zuchtte vermoeid, “En ik weet ook dat het voor mij niets uitmaakt of ze transfo’s aanheeft of niet.”
Hij kon er niet echt zo over denken. Hoe kon hij zo tegen mij liegen? Hoe kon hij mij zo doen twijfelen? Waarom zou hij het recht hebben om zo met mijn gevoelens te spelen?
“Maar –”
“Onzin, Elize.”
“Maar –”
“Verdomme, je vertelt me onzin! Het wordt tijd dat je met een nieuw excuus aankomt. Ik wil jouw bullshit over of ik je nu zus of zo noem niet langer horen. Ik heb me lang genoeg stil gehouden.”
Zaikaro!” fluisterde ik ziedend. “Hoe durf je –”
Er speelde een melancholieke glimlach op zijn gezicht. Het ergerde me.
“Nee, hoe durf jij. Zeg rechtuit of je me mag of niet. Zo simpel is het. Maar hou me niet aan het lijntje,” hij plaatste een warme hand op mijn wang. “Ik denk niet dat ik dat langer kan verdragen, Mutrana.”

Toen ik klaar was met opbiechten, keek ik zijdelings naar Zaikaro. De blik die ik toen in zijn ogen zag, die zou ik nooit vergeten. Zijn duistere ogen blonken voor de verandering, en hij zag er trots uit. Trots op mij.
Ik had iemand trots gemaakt.
Ik zag dat hij zijn arm bewoog en plotseling voelde ik een warme hand op mijn wang.


Ik sloot mijn ogen en voelde hoe hij mijn gezicht geleidelijk dichter naar het zijne leidde.

“Ik wil je helpen.”
Ik hief mijn hoofd op.
“Hoe?”
“Ik kom met je mee.”


“Het wordt tijd dat je beslist…” fluisterde hij langzaam. Zijn warme adem streek over mijn wangen. “Houd me tegen want ik ga dat zelf niet langer kunnen…”

“Kijk naar me wanneer ik tegen je praat,” siste Zaikaro. Hij greep me stevig vast aan beide schouders en ging voor me staan, zodat ik wel gedwongen werd hem aan te kijken.
“Wat wil je van me,” fluisterde ik gekwetst.
Ik wist niet waarom, maar plots verdween de razende uitdrukking op Zaikaro’s gezicht als sneeuw voor de zon.
“Wat ik wil? Ik wil niets. Ik dacht dat dit was wat jij wilde,” antwoordde hij op dezelfde, rustige toon. “Zeg me, Lisbeth, is dit wat jij wil?”


Mijn ogen schoten op het allerlaatste ogenblik verwilderd open en ik draaide mijn hoofd opzij, zodat zijn lippen, zo zacht als een veertje, op mijn gloeiende wang belandden.

De deur van de studeerkamer zwaaide plotseling open en Zaikaro verscheen aan de deuropening. Hij droeg een losse jeans en een donkerblauwe trui, de mouwen opgestroopt tot aan zijn ellebogen. Ik hield op met zachtjes bibberen en keek hem verstijfd met grote ogen aan. Op een of ander manier was ik me er plots heel erg van bewust dat een arm van Tunc nog steeds om mijn schouders lag.

Ik werd gegrepen door de drang me onmiddellijk te verontschuldigen.
Het speet me dat ik hem deed lijden, het speet me dat ik hem had teleurgesteld, het speet me dat ik hem had gebruikt, het speet me zo verschrikkelijk. Alles speet me zo verschrikkelijk. Maar Zaikaro sloeg zijn blik neer en hoewel hij niets zei, sprak zijn gezicht boekdelen en op dat moment kon ik niets uitbrengen, mijn lippen waren als bevroren, ik sprak de woorden nooit uit.
“Ik denk,” zei Zaikaro schor, “ik denk dat we elkaar voorlopig een tijdje niet moeten…” maar verder dan dat kwam hij niet.
Bij zijn laatste woorden werd ik bleek. Ik voelde me door en door slecht, omdat ik mijn steun, mijn stevige rotsblok, mijn trouwe vriend zodanig had gekwetst dat hij mij nu niet eens kon aankijken. Hij ontweek mijn blik. Ik nam zijn hand in de mijne en kneep erin, eerst zachtjes, en toen hij niet reageerde harder en harder. Hij trok agressief zijn hand los. Het geluid van een verschuivende stoel klonk op in de verder geruisloze bibliotheek.
“Bespaar me je medelijden,” zei Zaikaro zonder enige klank in zijn stem.
Gevuld met ongeloof schudde ik protesterend mijn hoofd.
Nee! Ik had geen medelijden met hem! Wie was ik om zo over hem te denken!
Nee. Nee… Het was alleen dat mijn hart in stukken werd gereten toen ik naar hem keek en besefte dat de vriendschap waar ik zo op had vertrouwd, in een ruk van mij werd ontnomen. Het loste op in het niets.
Zijn gezicht verstrakte. Plotseling deed hij me heel erg denken aan zijn vroegere ik. Iets van zijn beruchte arrogantie verscheen terug op zijn gelaatstrekken. En toen besefte ik dat ik me niets verbeeldde, maar dat hij zijn transformaties onbewust los was beginnen laten. En ik schrok. Dat was nog nooit gebeurd. Hij had nog nooit enige teken van zwakte getoond voor mijn ogen. Hij opende zijn mond om iets te zeggen, maar er volgden geen woorden. Hij liet me met het gevoel achter dat hij iets aan het verzwijgen was voor mij.

“Hij is link,” zei Tunc. “Geloof me, die gozer is niet te vertrouwen.”
“Je praat over hem alsof hij jou iets heeft misdaan, Tunc,” zei ik zacht.
“Je denkt misschien dat je hem kent, maar dat is niet zo,” mompelde Tunc.
“En hoe weet jij dat?”
“Omdat hij niet is wie je denkt dat hij is.”
“Doe niet zo vaag,” flapte ik er opeens uit. Ik begroef afwezig mijn gezicht in mijn handen. “Vertel het mij als je iets te vertellen hebt, of doe het niet.”
Tunc keek even bedenkelijk.
“Sorry,” mompelde hij uiteindelijk. “Het is niet mijn taak om je in te lichten.”
“Inlichten? Waarover?”
Tunc zweeg, mijn scherpe blik ontwijkend.


Hij staarde me intens aan, probeerde me iets duidelijk te maken met zijn duistere ogen. Misschien stond hij wel op het punt een van de vele duistere geheimen die hij had prijs te geven.
Wat?
Wat wil je me zo graag vertellen, lieve Mutranus
?
“Ik –,” hakkelde zijn stem, mijn ogen lichtten onmiddellijk op maar toen hoorde ik zijn kaken woedend knarsen. Hij probeerde zichzelf te beheersen en met enige inspanning had hij zichzelf weer onder controle. Met een nonchalante beweging draaide hij zich om.
Hij zei niet dat hij me nooit meer wilde zien. Hij zei niet dat hij mij verachtte. Hij zei niet echt iets. Hij zei… niets. Hij liet me alleen achter.
Het deed pijn. Iemand greep mijn hart uit mijn borstkas en plantte er meedogenloos een botte mes in, opnieuw en opnieuw. Ik kon niet huilen, ik vond mijn uitweg dit keer niet in een stortvloed van tranen. Een brandend gevoel welde op in mijn borst en met horten en stoten ademde ik uit.
Ik werd vanbinnen gewurgd. Mijn vriend had zijn belofte gebroken en ik voelde geen verdriet, alleen het verstikkende gevoel dat me onrecht was aangedaan, een verschrikkelijk groot onrecht. Het was niet eerlijk, het was zo niet eerlijk. Betekende ik zo weinig voor hem dat hij onze hechte vriendschap zonder na te denken op kon offeren voor zijn begeerte?
Ik had hem intelligenter geacht.
Als hij mij zo makkelijk opgaf, bedacht ik meedogenloos, dan bestond hij niet langer voor mij. Als hij er zo over dacht, besliste ik hard, en mijn hart sprong bijna uit elkaar, als hij er zo over dacht, dan kon hij voor mij net zo goed dood zijn. Ik voelde me koud en klam, maar tegelijkertijd wakkerder dan ooit.
De warboel in mijn hoofd, die warboel met zijn kluwen van verwaarloosde emoties en houterige leugens, ze waren verrot en onkruid had zich vermengd met mijn verwelkte verlangens, Emanuelle had zich vermengd met mij, ze waren bevroren geweest, bedorven, ze waren dood geweest. Niet langer.
Voor het eerst in mijn leven veranderden mijn gevoelens niet regelrecht in haat. Nee, ik aanvaarde gewillig en vergat. Het was mijn schuld niet. Het was mijn schuld niet.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik opende zachtjes mijn kamerdeur om Peigi, mijn excentrieke kamergenote, vooral niet wakker te maken als ze al in slaap was, maar ik had geen geluk. Twee grijsblauwe ogen richtten onmiddellijk hun scherpe blik op mij en brandden onzichtbare gaten in mijn rug terwijl ik de deur achter me sloot. Ik bleef langer stil staan bij de deur dan noodzakelijk. Diep zuchtend begroette ik Peigi, ietwat onvriendelijker dan ik eigenlijk had bedoeld, maar op dit moment voelde ik er niets voor mij vriendelijk te gedragen tegenover haar. Ik had het gevoel dat als ik nog één keer fake moest glimlachen, ik vanbinnen zou ontploffen. Mijn gedachten gingen terug naar de uitnodiging die ik vandaag had gekregen. Ik hoefde nu niet meer mee te doen aan dat neutraliteitgedoe, en dat had ik allemaal te danken aan dat rolletje perkament. Als ik mijn kaarten goed speelde, zou ik slagen voor de beproevingen die voor me lagen. Tot nu toe zat ik aardig op schema.
Ik was ondertussen rechtop gaan zitten op mijn bed, leunend tegen mijn zachte kussen, en wikkelde mijn deken om mij heen. Plotseling hoorde ik iemand gesmoord proesten. Ik draaide stijfjes mijn hoofd naar Peigi toe en deed heel erg mijn best om niet naar haar te sneren, omdat ik er niet echt tegen kon als mensen rondom me lachten om een binnenpretje en ik niet begreep waar het over ging.
“Eindelijk,” zei ze geamuseerd.
“Eindelijk – wat?” Mijn ogen versmalden zich.
“Eindelijk ben je jezelf,” verklaarde ze grijnzend. “Meid, besef je dat je voor de eerste keer niet zo leeghoofdig als een idioot naar me zit te glimlachen?”
Haar zwarte rechte haren zwaaiden mee met haar hoofd terwijl ze me trakteerde op een heldere schaterlach. “Ik wist wel dat er hersentjes in dat hoofdje van jou moesten zitten!”
Mijn lippen verdunden zich tot een smal streepje. Ik beet op mijn onderlip.
Niet grappig.
Peigi stond plotseling op van haar bed en plofte naast me neer. Ze wierp een schalkse blik naar me toe, nog steeds met een maniakale grijns op haar gelaat.
“Ik geloof niet dat wij elkaar echt kennen, kamergenootje. Helluuu, mijn naam is Peigi,” ze stak me een hand met zwartgelakte nagels toe maar trok deze plagerig weg toen ik haar hand wilde schudden. Ik knipperde eventjes met mijn ogen, nog steeds verbaasd om het gedrag van mijn kamergenote. Van het ene moment was ze overgegaan van een zwijgzaam iemand met een dodelijk kille blik naar een ondeugend iemand met helderblauwe ogen die mij hartelijk aankeken.
“Oef, je hebt wel lang volgehouden met je ik-kies-geen-partij,” zei ze op een nonchalante toon.
Was het zo duidelijk geweest dan? Ik wilde niet onzeker overkomen dus ik herhaalde mijn vraag niet luidop, maar Peigi leek het toch van mijn gezicht af te kunnen lezen.
“Nope, maar ik ben niet gemakkelijk te bedotten,” antwoordde ze met een lach.
Ik voelde mijn humeur een beetje ophelderen. Dit was goed, dit was een goede afleiding om mijn gedachten eventjes af te nemen van mijn onherroepelijke ruzie met Zaikaro.
“Ik heb vandaag –” ik rommelde even in mijn zakken en haalde er het stukje perkament uit dat zoveel voor me betekende, “dit hier gekregen,” zei ik op een verklarende toon.
Peigi nam het zonder het eerst te vragen het rolletje uit mijn hand, rolde het uit, en mompelde zacht, “Oh.”
Ze gooide het papiertje terug naar me toe en ik ving het op in de lucht.
“Wel, dat verklaarde een heleboel,” zei ze geamuseerd. “Maar niet waarom jij zo bleek zag als een lijk toen je hier binnenkwam.”
“Ik zag helemaal niet –”
“Koest. Ik zeg van wel,” zei ze met glinsterende ogen.
Ik zweeg.
Mijn linkerhand jeukte, dat meisje vroeg gewoon om haar te vervloeken. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik iemand zich ruw en toch zo speels zag gedragen. Ik wist eerlijk gezegd niet of ik een spreuk naar haar moest knallen of juist mee met haar moest grinniken.
Ik voelde plots iets in mijn hoofd, iets storends, iets wat daar niet hoorde. Het kietelde zachtjes, probeerde zich zachtaardig voor te doen, maar het hinderde me, het hoorde daar niet te zijn. Langzaamaan verscheen er een wazig beeld van Zaikaro in mijn hoofd, niet als Nathan, maar als zichzelf. Met al de kracht die ik momenteel zou kunnen optrommelen, gaf ik de indringer in mijn hoofd een harde, mentale klap.
Auw!” riep Peigi uit en ze wreef met een met pijn verwrongen gezicht over haar ogen. “Wat doe je nou?”
Met trillende handen wees ik naar haar. “Als jij dat mij nog één keer flikt…”
Verslagen liet Peigi haar schouders zakken.
“Het spijt me. Het spijt me! Ik heb het nog niet echt onder controle, weet je. Als ik nieuwsgierig ben, doe ik het automatisch.”
Ik knikte even kort en niet wetend dat ik mijn adem had ingehouden, ademde ik lichtjes uit. Gelukkig was ik niet aan iets anders aan het denken. Iets belangrijks. Iets zoals mijn vroegere huisgenoten, de geheime locatie van het appartementsblok. Of aan mezelf.
“Maar nu weet ik wat er scheelt,” zong ze zangerig.
Ik trok een wenkbrauw op.
“Ik zag een jongen,” fluisterde ze op zo’n walgende toon dat het leek alsof ze iets verschrikkelijks onsmakelijks had ingeslikt en nu moest overgeven.
“Jij had het recht niet om in mijn hoofd te zitten.”
“Ik zei toch al sorry? Ik deed het niet opzettelijk, echt niet,” mompelde Peigi. “Het zit in de familie. Maar vertel nou eens meer over die jongen?”
“Hmm,” ik ontweek de blik van Peigi om te voorkomen dat ze weer onopzettelijk een poging zou doen in mijn hoofd te geraken.
Geveinsd verveeld keek ze op.
“Geen ‘hm’-gedoe. Kom op, ik weet dat je in staat bent tot het vormen van wat intelligentere woorden.”
Ik vouwde mijn armen over elkaar en keek haar opstandig aan. Ze zuchtte dramatisch.
“Whatever.”
Ik moest glimlachen om haar absurde maar spontane gedrag, maar mijn hart zat er niet in. Ze had gelijk, al wist ze dat zelf niet. De harde laatste woorden van een zekere Italiaanse jongen zouden wat tijd nemen om volledig te vergeten. Hij was de reden dat ik mij misselijk had gevoeld.
“Goed, vertel het me dan niet,” zei Peigi ontgoocheld en ze sloeg haar grijsblauwe ogen neer. “Weet wel dat die testosteronzakken op poten ons verdriet echt niet verdienen.”
Ik zuchtte vermoeid en met mijn laatste krachten duwde ik haar van mijn bed af.
“Ik wil slapen,” zei ik. “Laat me met rust.”
“Whatever.”
Met al de waardigheid die iemand zou kunnen opbrengen na van een bed gegooid te zijn en op haar achterste beland te hebben, stond Peigi wankelend op en wierp zich op haar bed. Nadat ik de kaarsen en de paar brandende fakkels aan de muren had uitgedoofd met een zwaai van mijn toverstok, bleef ik naar het bed van Peigi staren. Ik probeerde en probeerde maar, maar ik kon de slaap echt niet vatten.
Het feit dat mijn kamergenote een onhandige Legillimens bleek te zijn zou me moeten verontrusten, niet?
Maar dat was niet hoe ik me voelde. Ik had genoeg mensenkennis om te weten wanneer iemand loog in mijn gezicht en wanneer niet. Volgens mij vertelde ze de waarheid toen ze zei dat ze het niet opzettelijk had gedaan. En het was niet alsof ik veel keuze had, ik moest wel tijd met haar doorbrengen, ik bedoel, ze was tenslotte mijn kamergenote. Ik zou gewoon in het vervolg een beetje opletten met wat ik in gedachten had wanneer ze bij me was. En om heel eerlijk te zijn tegenover mezelf, nu Emanuelle had besloten me in de steek te laten, had ik iemand nodig om mijn gedachten te verzetten en hem te vergeten.
“Peigi?” vroeg ik een hele tijd later.
“Zoheettik…” murmelde een slaperige stem.
“Wil je meekomen naar die fuif?”
“Pff… Alstechtmoedannwhatever…”
En dat was dan het meisje dat mij een preek had gegeven over ‘intelligente woorden’. Pshh.





_________________
"Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Profiel bekijkenStuur privébericht
Berichten van afgelopen:      


 Ga naar:   


Sla dit onderwerp op als textbestand

Volgende onderwerp
Vorige onderwerp
Je mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen in dit subforum
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
Je mag je berichten niet bewerken in dit subforum
Je mag je berichten niet verwijderen in dit subforum
Je mag niet stemmen in polls in dit subforum



Powered by phpBB © 2001/3 phpBB Group :: FI Theme :: Tijden zijn in GMT + 1 uur :: Disclaimer