Auteur |
Bericht |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Mrt 21, 2008 18:40 |
 |
Lieve lezertjes,
Goed nieuws! Mijn examens zitten erop, ik heb vakantie en ontzettend veel inspiratie! Dus ik hoop dat de hoofdstukjes nu wat sneller zullen volgen. =)
Duffie, Jill-ann, LadyBird, Hezter, Moonslave, Rientje Evers, Lestrange en Gwendolyn; jullie ben ik onzettend dankbaar voor jullie lievige reacties.
Veel liefs en leesplezier,
Lieke
H o o f d s t u k D e r t i g
“Oh, Schone Spiegel”
Don't know what's worth fighting for,
Or why I have to scream
I don't know why I instigate,
And say what I don't mean
I don't know how I got this way,
I know it's not alright
So I'm breaking the habit,
I'm breaking the habit
Tonight
Breaking The Habit - Linkin Park
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Alles ging zijn gangetje. Ja, werkelijk. Natuurlijk had ik verwacht dat er veranderingen zouden zijn in het gedrag van Zaikaro tegenover mij, maar met ‘alles gaat zijn gangetje’ bedoelde ik eigenlijk dat ik nog leefde. Ja, ik verzwolg niet in zelfmedelijden, ik voelde me niet door en door slecht en hoe ironisch het ook mocht zijn, ik voelde me op een merkwaardige manier wat vrijer in wat ik deed, omdat Zaikaro niet constant over mijn schouders zat mee te kijken.
Vrijdag was ik wakker geworden, net zoals alle andere dagen. Ik was opgestaan, had mijn tanden gepoetst, mijn haren in een losse warrige dot verwikkeld en mijn schoolgewaden aangetrokken, zoals ik altijd deed. Ik had net als altijd voor de deur van het lokaal gewacht waar we les hadden.
Het verschil was dat Zaikaro niet naast me was komen staan op dat moment.
En hoe verbazingwekkend ook; ik overleefde het. Ik was meestal alleen, zonder gezelschap en ik doorstond het. Het was niet erg. Mensen zouden me er niet voor veroordelen. En als ze dat zouden doen; dan zou mij dat geen moer interesseren.
Peigi had gevraagd waarom ik niet meer met mijn broer praatte. Het had een tijdje geduurd voor ik had begrepen dat ze het over Zaikaro had toen ze ‘Nathan’ zei, en het had een nog langere tijd ingenomen om een logische verklaring te verzinnen. Eigenlijk, dat laatste was er nooit van gekomen, ik had vaag iets gemompeld en dat had Peigi niet erg gevonden.
Gelukkig was het vandaag zaterdag. Geen huiswerk, geen lessen. Ik speelde met mijn lepel met mijn cornflakes. God, ik verveelde me.
“Elize. Elize!”
Ik liet mijn blik nog eventjes rusten op mijn cornflakes; het was zo grappig, alle stukjes bewogen uit elkaar wanneer ik roerde met mijn lepel. Uiteindelijk voelde ik iemand in mijn arm knijpen en gealarmeerd keek ik op.
“Wat?” vroeg ik haastig.
Peigi staarde me van de overkant van de tafel koeltjes aan. Ik keek geïnteresseerd naar een puntje tussen haar twee grijsblauwe ogen, om haar geen reden te geven het accident van een paar dagen geleden zich te doen herhalen.
“Soms lijkt het alsof je in een andere wereld zit met je gedachten,” verklaarde ze haar ogen versmallend, alsof ze me probeerde te begrijpen. Wat haar niet zou lukken.
“Misschien zit ik daar ook,” zei ik en Peigi knikte begrijpend.
Het was vreemd, maar hoewel we elkaar niet echt kenden, had ik toch het gevoel dat we elkaar begrepen. Het was niet dat ik haar nu opeens ging vertrouwen, maar ik kon wel toegeven dat ik een zekere respect voor haar had ontwikkeld nu ik de laatste paar dagen wat meer tijd met haar doorbracht. Het was een verademing, want wanneer Peigi naast me zat, bleven anderen meestal zo ver mogelijk uit de buurt. Ik hoorde zelfs tussen twee lessen door een meisje tegen haar vriendin over Peigi roddelen.
“Ik zweer het je! Het is alsof… alsof ze me ziet,” had ze gefluisterd. “Ze is niet normaal.”
Het meisje naast haar stootte een onvatbaar geluid uit, maar toch scheen haar vriendin de verzonnen taal die ze stiekem tussen elkaar hadden ontwikkeld te begrijpen.
“Nee, ik bedoel, ik krijg het gevoel dat ze door me kijkt,” zei het meisje stilletjes, “récht door me heen, snap je?”
Het ander meisje had suf en met een dromerige blik in haar ogen haar hoofd geschud.
“Laat ook maar,” had het eerste meisje haar poging nors opgegeven.
‘Ze is niet normaal,’ herhaalde het stemmetje van het meisje zich plotseling in mijn hoofd.
Dat was waar, dat was de onuitgesproken waarheid.
Maar wat was normaal?
Wie besliste trouwens wanneer iemand normaal was en wanneer niet?
Was ik normaal?
Akkoord, Peigi paste niet in de kader van rondkwijlende, hun-eigen-sekse-terrorizerende meisjes. Hoewel ze geen echte vrienden leek te hebben, hadden de anderen wel waardering voor haar. Ik was er niet zeker van of ze wel wisten waarom dat was, want Peigi scheen haar capaciteiten niet aan de grote klok te hangen. Waarschijnlijk voelden ze zich alsof ze hen kon zien zoals ze in echt waren, zonder hun denkbeeldige maskers, maar wel met al hun onzekerheden en duistere geheimen. Ik bedoel, ik dacht dat zelfs Audrey wel beter zou weten dan Peigi lastigvallen. Ik was blij dat ze me scheen te mogen. Althans, dat hoopte ik toch.
“Dus, gaan we vandaag?” Peigi liet haar blik nonchalant over de andere ontbijtende leerlingen glijden.
“Naar Zweinsveld?”
“Jup.”
Ik haalde mijn schouders op. Ik herinnerde me nog levendig de laatste keer dat ik een boetiek was binnengewandeld. Dat was met Zaikaro geweest, en drie meisjes hadden me omvergelopen. Ik zuchtte en ondersteunde mijn hoofd met mijn hand.
“Kom op, het is niet zo erg,” Peigi schoot me een blik vol medelijden toe. “Je wilt toch iets fatsoenlijks aanhebben voor op de SFFP?”
Ik begroef mijn gezicht in mijn handen. De uitnodigingen voor de fuif waren uitgedeeld en hoewel er maar een selecte groep mensen ook werkelijk uitgenodigd bleek te zijn, leek iedereen het over hetzelfde onderwerp te hebben. In het begin had ik zelfs een paar verwonderde blikken toegeworpen gekregen omdat mensen er op een of ander manier waren achtergekomen dat ik ook was uitgenodigd, maar hun aandacht was algauw verzwakt.
“Als jij het zegt,” zei ik kortaf.
Ik keek naar de ronddrijvende cornflakesbobbeltjes en plotseling voelde ik me misselijk. Ik zou niet moeten eten, ik zou niet dezelfde fouten keer op keer opnieuw maken. Eten was niet goed voor mij, het maakte me misselijk. Ik duwde mijn cornflakes van mij weg.
“Mm. Zeg eens,” begon Peigi plotseling. “Eet jij altijd zo weinig?”
“Nee.”
Een paar uurtjes later slenterden Peigi en ik rond door de smalle straatjes van het dorpje Zweinsveld. Hoewel het redelijk frisjes was buiten, scheen een waterig zonnetje toch fonkelend op ons neer. Nee serieus, ik moest mijn ogen samenknijpen als ik niet wilde opbotsen tegen iets of iemand. Een zachte wind gleed troostend over mijn wangen. Ik negeerde de mensen rondom me die druk bezig waren met hun inkopen, ik negeerde de winkels met hun extravagante etalages, speciaal gedecoreerd voor Valentijnsdag en even sloot ik mijn ogen om te genieten van het vredige gevoel dat als een vlaag over me heen spoelde.
We bestormden de eerste beste kledingszaak op onze weg. Ik keek vlug naar mijn horloge voor de ingang van de winkel en zag Peigi begrijpend knikken.
“Een half uurtje. Maximum, beloofd,” grijnsde ze, “en als we tegen dan niets vinden, dan hebben we gewoon pech.”
Ik neusde als een verdwaald pupje tussen de vele kledingsrekken door en af en toe nam ik twijfelend iets in mijn handen als ik vond dat het het passen waard zou zijn. Na een vijftal minuten schoot Peigi me een bezorgde blik, nam traag de kledingsstukken die ik vast had uit mijn handen en hing ze terug aan de rekken. Verward knipperde ik mijn ogen terwijl ik staarde naar mijn nu lege handen.
“Err,” bracht Peigi moeizaam uit. “Ik beweer niet dat ik een expert ben in dit soort dingen, maar dat kanariegele… ding dat je vasthad…,” ze zwaaide berispend met haar wijsvinger naar me alsof ik een klein peutertje was. “Nee… Fout.”
Ik rolde verveeld met mijn ogen. Ik wilde nu al weg. Ik voelde me vreselijk uit mijn doen terwijl ik de anderen in de kledingswinkel bestudeerde. Ze leken zo… vastberaden te zijn om iets te vinden dat het bijna krankzinnig was. Net toen ik mijn hoofd tegen het dichtstbijzijnde object wilde bonken uit frustratie, duwde Peigi me een hoopje kleren in de handen.
“Hier,” zei ze bedachtzaam, “probeer dit eens? En, oh, dit ook? En misschien…”
Met grote ogen rende ik zo snel mogelijk van haar weg naar de pashokjes voor ze me nog meer kledingsstukken zou kunnen geven en ik hoorde haar gegrinnik achter me. Ik ademde opgelucht uit toen ik merkte dat ze geen poging deed om me te achtervolgen. Met een ruk trok ik het gordijntje van het pashokje dicht en paste ik het eerste kledingsstuk aan. Het had een donkergroene kleur, maar… Maar het was niet echt mijn ding. Nope, het was te… Ik had geen verklaring, het was gewoon niet mooi. Ik had de lelijke blouse net uitgetrokken en mijn gewaad weer aangedaan toen mijn aandacht werd getrokken door een paar bekende stemmen.
“Wat vind je? Zwart of donkerpaars?” vroeg een autoritaire meisjesstem.
“Urgh, maakt niet uit,” mompelde een zware jongensstem als antwoord. “Ik wil hier gewoon weg. Echt. Vind iets en we zijn hier weg.”
“Jonathan!” siste het meisje wrevelig. “Waarom gedraag je je altijd zo… zo onverschillig?”
Ik concludeerde dat het meisje vast Audrey moest zijn. Als ik Jonathan was… Eww… Dan zou ik me op dit moment heel erg geïntimideerd voelen door de toon die Audrey tegen me aansloeg. Ik voelde me merkwaardig leeg en net een stalker omdat ik zat te luistervinken naar het gesprek tussen Audrey en Jonathan. Maar dat weerhield me niet om verder te luisteren. Ik was ondertussen gaan zitten op het kleine stoeltje in mijn pashokje en staarde afwachtend naar een harig spinnetje op de witte vloer.
“Jeez, ik weet niet. Misschien…” zei Jonathan spottend, “omdat ik dat ben?”
“Dat meen je niet.”
“Wie weet.”
De stem van Jonathan verzwakte plotseling en ik vroeg me af waarom hij was gestopt met praten, maar toen ik smakkende geluiden begon te horen uit het pashokje naast die van mij, dacht ik dat ik de boodschap wel begreep. In een vreemde opwelling trapte ik het spinnetje dat mijn aandacht nu al een paar minuten gevangen had gehouden dood.
Ik moet zorgen dat ik hier weg ben.
“Zeg dat je het niet meende,” hoorde ik Audrey vlijend fluisteren, en ik deed mijn best om niet over te geven.
“Ik meende het niet.”
Weg, Elize, weg!
Zo snel als mijn benen me konden dragen haastte ik me naar Peigi. Ze keek fronsend op toen ze de gealarmeerde uitdrukking op mijn gezicht zag. Ik ontweek haar blik.
“Wat?” vroeg ik uiteindelijk na een paar seconden zenuwachtig.
Een paar ijzige blauwe ogen bestudeerde me nauwlettend.
“Voel je je wel goed?” vroeg ze plotseling.
“Uh… J-ja. Waarom?” mompelde ik zwakjes.
“Je ziet een beetje bleek,” antwoordde ze langzaam, daarna haalde ze haar schouders op. “Heb je wat gevonden?”
Ik knikte resoluut. Hoewel ik het niet eens had gepast, betaalde ik voor de eerste beste kledingsstuk in mijn handen, zonder het zelfs maar één keer bekeken te hebben. Ik wist niet eens waarom ik me plotseling duizelig was beginnen voelen. Het duurde een poosje voor ik het begreep. Ik nam aan dat een heel klein deeltje van mij – het deeltje dat ik nu verachtte – misschien wel een beetje medelijden met Audrey had. Blijkbaar hield ze wel erg van Jonathan. Wel, jammer dan. Jammer dat hij achter haar rug andere meisjes bespeelde. Ik schudde mijn hoofd. Wat konden meisjes dom zijn. Ze kozen er zelf voor om gebruikt te worden, ze kozen er zelf voor om belachelijk gemaakt te worden.
Nooit.
Ik zou nooit een van hen worden, nam ik mezelf die dag voor.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Lieve Elize,
Terwijl ik deze brief schrijf, zit Jolanda te zeuren dat ze de groetjes wil doen aan jou. Dus hierbij; je hebt de groetjes van het rare dingetje.
Gaat alles goed? Volgens plan?
Ik weet dat we dit al hadden besproken, maar nu is er iets dat aan mijn geweten knaagt. Luister, neem – neem wat ik je had gezegd niet te serieus. Doe geen dingen waar je later spijt van zult hebben. Ik vertrouw je hierop. Ik vertrouw je erop dat je de juiste beslissingen zult nemen.
Rosalinda waarschuwt je dat je genoeg moet eten. Honger jezelf niet uit zoals je hier deed. Alsjeblieft.
We missen je heel erg.
Tunc
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Een week was voorbijgegaan, een week waarin er niets was gebeurd dat mijn aandacht had getrokken, een week die vrij monotoon was verlopen. Zaikaro had in deze week geen woord tegen me gesproken. Tijdens de lessen negeerde hij me en als onze blikken elkaar toevallig kruisten, zag ik niet de haat die ik verwacht had te zien, maar lege duistere poelen zonder emotie. En dat ergerde me, het feit dat ons vriendschap zo weinig voor hem waard was geweest dat hij zelfs niet boos was, of verdrietig. Iets, hij moest toch iets voelen? Hij gedroeg zich zo… onverschillig. Ja, dat was het juiste woord.
Peigi was allang opgemaakt en klaar voor de fuif van vanavond. Ik had haar al gezien, ze zag er mooi uit. Een zwarte elegante jurk, haar zwarte haren zo recht als altijd, zwarte nagellak, zwarte oogschaduw die haar helderblauwe ogen accentueerden. Typisch Peigi. Ondertussen had ik me in de badkamer opgesloten en bestudeerde mijn spiegelbeeld.
Het uiterlijk was een veranderlijk iets.
Kleine miezerige peutertjes groeiden voor ieders ogen op en veranderden jaren later in een volwassen man of vrouw. Mensen zouden elkaar altijd blijven oordelen op enkel het zichtbare. De manier waarop jij jezelf wist te presenteren, daar ging het om. Zij dachten dat dat het enige was dat echt was, een vaste vorm had, zekerheid bood. Je kon nooit zeker zijn wat er door het hoofd van iemand anders ging, maar als die persoon een lieve glimlach en blinkende ogen had, dan zou die te vertrouwen moet zijn, niet?
Ze wisten niet hoe erg ze er naast zaten. Ze hadden geen idee.
Naïevelingen waren het.
Iets wat ik mezelf nooit zou toelaten om te vergeten, was dat het uiterlijk het meest bedrieglijke gedrocht in de wereld is. Als je je volgens je rol gedroeg, als je je gedroeg als de persoon die je avondjurk of mantelpak van je maakte, als je goed genoeg acteerde, dan zou je zelfs je eigen moeder kunnen bedriegen. Als je er nog steeds eentje had tenminste.
Voor mij en voor mijn soortgenoten was het uiterlijk minder belangrijk dan voor anderen. Om heel eerlijk te zijn, het was niets waard in mijn ogen. Helemaal niets. Misschien omdat ik eindelijk besefte dat ik over de macht beschikte om mijn uiterlijk aan te passen naar de verlangens van anderen. Ik zouden er afschuwelijk kunnen uitzien als ik er voor zou kiezen, maar mij ook op mijn gemak kunnen vermommen achter de gedaante van een engel. En ik kon maar niet beslissen of het nu een last of een zegen was, dat wat ik met me droeg en wat voor altijd een deel van mezelf zou zijn.
Ik staarde met een intense blik naar mijn spiegelbeeld en mijn eigen grijsblauwe ogen oordeelden kil over mezelf. Ik besefte dat ik veranderlijk was, dat ik alles was, maar ook niets. Licht en donker. Zwart en wit. Maar geen grijs, nooit grijs. Ik had geen vaste vorm. Was alles aan mij schijn? Dat kon toch niet? Er moest toch iets zijn – iets wat me onderscheidde van de rest van de ontelbare mensen op de aarde? Iets wat ervoor zorgde dat ik een individu was, niet alleen een soort robot dat van uiterlijk kon veranderen?
Mijn ogen fluisterden me zoals altijd hun ongevoelige waarheid toe. Ik las ze, als een open boek, ik las af wat mijn eigen emoties en gedachten waren. Mijn blik was gevuld met een zuiver verlangen naar het niets.
Ik nam mezelf op in de spiegel.
Ik zag voor me de gedaante die de anderen zouden zien wanneer ze hun blik op mij zouden vestigen en ik vroeg mezelf af of ik ooit ook in staat zou zijn mezelf op die manier te zien, want wat ik nu zag, was slechts een creatie van mezelf, een ontwerp, een masker van vlees en bloed. Nee. Nee, ik zou mezelf altijd blijven zien als slechts de pure, intense haat in mijn ogen, de begeerte naar acceptatie die me zo had gevormd, had gemaakt tot wie ik op dit moment was. Misschien was dat wel wat me anders maakte.
Maar als zij zo genadeloos over mij zouden oordelen, als zij zo harteloos zouden beslissen of ik hun aandacht waard zou zijn of niet, dan Merlijn sta me bij, dan zou ik ervoor zorgen dat ik hun stoutste verwachtingen, hun hoogste hopen, hun geweldigste wensen vervulde.
Vanavond.
Na een lange tijd stil gezeten te hebben, was het nu eindelijk tijd om alles te geven van mezelf. En niets zou me na vanavond kunnen stoppen, zelfs de waarschuwingen die Tunc in zijn brief had geschreven. Vanavond was cruciaal. Ik voelde mijn wangen lichtjes rood kleuren van schaamte, schaamte omdat ik me zou moeten verlagen tot het niveau van mijn vijanden, maar dat was de enige taal die ze zouden begrijpen, dus ik had geen andere keuze.
Een smalle dieprode avondjurk omhelsde mijn lichaam op precies de juiste plaatsen. Ik droeg mijn haren los, mijn donkerbruine haren krulden heviger dan ooit en glansden omdat ik wilde dat ze glansden. Ze reikten tot ongeveer halverwege mijn ontblote rug. Ik had voor de eerste keer in mijn leven mijn toevlucht genomen tot het gebruiken van make-up. Een kleine glimlach verscheen op mijn gezicht, een voldane grijns verscheen op het gezicht van mijn spiegelbeeld. Haar lichte huid leek een zachte gloed uit te stralen, een natuurlijke gratie leek haar te omsluiten.
Hoewel ik het zelf niet kon zien, nooit zou kunnen zien, zouden de anderen vanavond niet langs het meisje kunnen kijken dat nu voor me in de spiegel stond. Daar was ik zeker van.
“Aargh! Doe open, jij –”
Toen ik de deur van de badkamer zonder waarschuwing opende, tuimelde Peigi de badkamer binnen. Haar ogen namen me traag op. Ze bleef roerloos staan, bewoog geen millimeter. Minuten gleden voorbij en ik schraapte mijn keel.
“We gaan te laat zijn, weet je.”
Ze wuifde mijn woorden ongeduldig weg. Haar ogen werden groter en groter terwijl ze me van kop tot teen bestudeerde. Haar mondhoeken krulden omhoog tot een grote, welgemeende glimlach.
“Wel heb je ooit,” fluisterde ze bewonderend. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Mrt 30, 2008 13:29 |
 |
Dag lezers,
Hier alweer een nieuw hoofdstuk, de langverwachte eerste fuif van Elize! ^^
Knufjes voor Hezter en Ballerina Girl, voor hun lieve reacties.
Veel liefs en leesplezier,
Lieke
H o o f d s t u k É e n e n D e r t i g
“Secret Freaky Four Party”
I think I'm drowning, asphyxiated
I wanna break this spell that you've created
You're something beautiful, a contradiction
I wanna play the game, I want the friction
You will be the death of me
Bury it, I won't let you bury it
I won't let you smother it, I won't let you murder it
Our time is running out, our time is running out
You can't push it underground, you can't stop it screaming out
Time Is Running Out - Muse
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
We arriveerden te laat en het was volledig de schuld van Peigi. Als zij mij niet een kwartier had zitten bewonderen, waren we nu op tijd geweest.
De stenen wand was seconden eerder een massieve hindernis geweest, een simpele muur, maar nu stond er voor ons een zwarte deur. Zonder aarzeling werd deze opengeduwd door Peigi.
“Anderling in lingerie,” zei ze kalm tegen degene die onmiddellijk achter de deur de wacht hield.
De zwartharige jongen aan de deur knikte eventjes tevreden en nodigde ons toen uit om binnen te treden in, in zijn woorden, ‘het paradijs’.
Niet veel later besefte ik dat de onbekende jongen niet had gelogen. Ik was nog nooit eerder binnenin de kamer van Komen en Gaan geweest, had zelfs niet geweten dat er zo’n wonderbaarlijke plaats bestond binnenin het kasteel, maar ik moest eerlijk toegeven dat ik overweldigd was.
De zware muziek die mijn oren vulde, was betoverend. Ik hoorde de harde bonken weerklinken in mijn hoofd, ik voelde me één met het pulserende ritme hoewel het geheel onbekend klonk. Voor eventjes was ik beroofd van al mijn gedachten en luisterde ik amper naar de regelmatige, dreunende klank die door mijn ziel schalde en me achterliet met een onbedwingbare drang om te bewegen op zijn hemelse toon.
De ruimte was gemakkelijk zo groot als een kleine balzaal. Aan de rechterkant waren er naast de bar als rustplaats erg comfortabel uitziende zwarte leren zitplaatsen geplaatst tegen de muur, aan de linkerkant was er genoeg ruimte om te dansen vrijgelaten. In het midden van de ruimte was er een dubbelen glazen deur die zo te zien leidde naar een balkon. Zowel de vloer als het plafond hadden een glanzende, bijna zwarte kleur. De kamer werd verlicht door helderblauwe lichten vanuit alle kanten en andere kleurrijke lichten flikkerden in harmonie met de beat van de luide muziek. De geur van sterke drank was vermengd met de lucht die ik inademde. Ik voelde me licht in het hoofd, mijn vingertopjes tintelden van de spanning.
Met Peigi aan mijn zijde ploeterde ik door de massa mensen en ging zitten op een krukje aan de bar. Ik liet mijn blik over de dansende massa glijden. Heel deze plaats had een zekere moderne uitstraling, leek merkwaardig genoeg precies op een Dreuzelse disco. Niet dat ik ooit in mijn leven naar zo’n plaats was geweest; nee, mijn kennis beperkte zich tot de vele films die ik had gekeken in de zomervakantie terwijl mijn leeftijdsgenoten zich amuseerden en ik thuiszat op de bank met een grote zak chips in mijn handen. Ik schudde plots mijn hoofd. Dat is verleden tijd, moest ik mezelf er weer aan herinneren, het feit dat ik hier zat, zou genoeg bewijs moeten zijn.
“Wil je iets drinken?” hoorde ik een zachte, mannelijke stem achter me vragen.
Ik draaide me om op het hoge krukje en staarde in de honingkleurige ogen van een jongen die vanavond voor barman moest spelen. Hij had zijn warrige donkerblonde haren vastgebonden in een laag staartje, een kleine glimlach verscheen op zijn vriendelijke gezicht. Hij leek ouder te zijn dan zeventien, zo ongeveer rond de twintig jaar.
“Waarom niet?” beantwoordde ik langzaam zijn vraag en keek geïnteresseerd toe hoe hij meteen aan de slag ging door verschillende soorten dranken met elkaar te mengen.
Hij had niet gevraagd wat ik wilde drinken. Goed van hem, want ik zou mezelf voor schut hebben gezet omdat geen enkele naam van alcoholistische drankjes me te binnen zou schieten. Uiteindelijk schoof hij me een glaasje met een klein parapluutje toe. Ik grijnsde lichtjes naar hem en viste het paarse parapluutje uit mijn glas. Peigi, die naast me zat, bestelde op haar beurt ook iets om te drinken en waggelde daarna, met haar rug naar de jongen toe, haar wenkbrauwen betekenisvol op en neer. Een verwarde frons verscheen op mijn gezicht, maar Peigi grinnikte alleen maar en draaide zich om.
“Dus,” hoorde ik de jongen achter de toog tegen me praten. “Jij bent toch die –”
“Nieuwe leerling, ja.”
De onbekende flitste een briljante glimlach naar me toe terwijl hij zijn ogen over me liet glijden. “Ik had je bijna niet herkend – je ziet er anders uit.”
“Anders?” herhaalde ik bedenkelijk, terwijl ik me zijn gezicht probeerde te herinneren. Hij had me blijkbaar herkend, maar eerlijk gezegd kreeg ik het gevoel dat ik hem voor de eerste keer zag.
“Dat was bedoeld als een compliment,” zei hij geamuseerd. Een lichte blos speelde op zijn wangen. “Ik heet Luke.”
Ik wilde net antwoorden toen Peigi haar handen in een ijzersterkte greep om mijn arm verwikkelde. Verrast keek ik haar aan.
“Snel! Verberg me,” verzocht ze smekend.
“Um,” bracht ik verward uit. Ik hield mijn handen voor haar ogen. “Kiekeboe?”
Ze sloeg mijn handen lachend weg. “Ik vrees dat je te laat bent. gedoe. Hij heeft ons al gezien en komt nu onze kant uit.”
Wie bedoelde ze?
Ik wilde het net vragen, maar iets weerhield me ervan. Ik hield onbewust mijn adem in en mijn hart sloeg een paar tellen over toen ik zonder enige waarschuwing op voorhand oog in oog kwam te staan met hem. Zijn smaragdengroene ogen schitterden als diamanten in het licht dat in hen scheen, de uitzonderlijke bruine spikkeltjes duidelijk zichtbaar. Opnieuw was ik verbaasd door het feit dat er zo’n volmaakte gezicht bestond als die van hem. Zijn ontembare donkerbruine haren vielen gedeeltelijk voor zijn ogen. Hij droeg een simpele zwarte T-shirt dat zijn lichaam omhelsde, daaronder een losse jeans. Hij was naast ons komen staan en met een vlotte beweging sloeg hij een arm om de schouders van Peigi.
“Dag, lieverd,” zei hij in haar oor.
Ik viel bijna van mijn stoel van de shock. Jonathan en Peigi? Vol ongeloof keek ik toe hoe Peigi zijn zware arm van zich afsloeg.
“Koest,” beval ze hem daarna, deze haalde alleen zijn schouders op.
Mijn wenkbrauwen schoten omhoog. Iemand anders die dezelfde toon zou aanslaan tegen de beruchte prins van Zwadderich zou onmiddellijk vervloekt worden. Peigi koos net dat ogenblik uit om haar scherpe blik op mij te vestigen.
“Jullie kennen elkaar?” vroeg ze nieuwsgierig.
Het duurde enkele tellen voordat er een blik van herkenning verscheen op het ijdele gezicht van Jonathan. Hij knikte lichtjes, nam me van kop tot teen in zich op en ik voelde me ineenkrimpen onder zijn blik. Toen hij het opmerkte verscheen er een sluwe glimlach op zijn gezicht, zo eentje die je deelt met iemand met wie je een geheim hebt. Ik voelde mijn bloed borrelen. Ik draaide me om naar de toog zodat Peigi en Jonathan niet langer mijn gezicht konden zien en klemde mijn vingers om mijn glas totdat mijn knokkels een onnatuurlijk witte kleur kregen. Peigi? Zij ook al? Was zij ook al onder de betovering van Jonathan geraakt? Een deel van zijn harem geworden? Ik kon het niet laten, ik voelde me verraden, ik had gedacht dat ze een sterker karakter zou hebben. Ook Jonathan verbaasde me; Peigi leek niet echt zijn… ding. Hij ging meestal voor de meer breinloze types, toch? Luke begon tegen me te praten en blij met de afleiding die hij voor me creëerde, antwoordde ik afwezig op zijn vragen terwijl ik eigenlijk aandachtig naar het gesprek tussen Peigi en Jonathan aan het luisteren was, mijn blik strak gericht op mijn glas. Ik dronk het met een plotselinge opwelling in één keer op en vroeg alweer om een tweede.
“Nee,” hoorde ik Peigi resoluut zeggen.
“Maar jij bent de enige die het kan,” antwoordde Jonathan kalm. “Wil je dat ik je smeek? Want je weet dat ik beschik over efficiëntere methodes.”
Ik wierp een snelle blik opzij. What the…?
“Ik ben geen marionetje, Jonathan. Je kunt me niet verplichten.”
“Dat kan ik wel,” zei Jonathan schamper, “en dat weet je. Peigi, het is - belangrijk.”
“Belangrijk, zeg je…” herhaalde Peigi. Ze zuchtte diep. “Dit is de laatste keer dat ik zoiets voor je doe, hoor je me!”
Met een duidelijk heel erg geïrriteerd gezicht tikte ze plotseling op mijn rug.
“Ik ben zo terug,” mompelde ze knorrig, “mijn allerliefste neefje hier,” ze wees opvallend naar Jonathan die deed alsof hij dat niet merkte, “wil dat ik te weten kom of iemand de waarheid spreekt of niet – je weet wel, met…” ze wees beduidend naar haar ogen.
Ik reageerde met een klein knikje en deed mijn best mijn verrassing te verbergen. Haar neef? Jonathan was haar neef en dat vertelde ze me nu pas? Hoe kon ze vergeten zijn zoiets belangrijks te vermelden! Het glas dat ik een seconde eerder in mijn handen had gehouden, spatte uit elkaar op de tafel toen het uit mijn handen viel. Ik siste zacht toen ik zag dat mijn wijsvinger begon te bloeden.
Geweldig. Luke toverde de glasscherven weg en keek bezorgd naar mijn vinger.
“Laat mij eens even kijken,” zei hij behulpzaam. Hij hield mijn hand vast en bestudeerde mijn vinger. “Hm, geen glasstukjes te zien.”
Ik probeerde mijn hand weer los te trekken, maar Luke hield deze nog steeds vast. Ik voelde mijn gezicht rood worden.
“Laat los,” zei ik zacht.
In plaats van te gehoorzamen, trok hij mij dichter naar zich toe zodat ik met mijn andere arm op de toog moest steunen om niet voorover te tuimelen.
“Wat denk je dat je bezig bent?” fluisterde ik fel. “Als je nu niet onmiddellijk loslaat, ga ik–”
“Lisbeth,” fluisterde hij terug, een grijns op zijn gezicht, “zwijg en gedraag je alsof er niets aan de hand is.”
Oh mijn god.
Oh mijn god, oh mijn god.
Zei hij net wat ik dacht dat hij had gezegd?
Mijn hart hield op met kloppen. Alarmbelletjes gingen af in mijn hoofd. Wie was hij? Hoe wist hij mijn vroegere naam? Dat was het dan. Het einde van mijn miserabel avontuurtje zat erop. Het was best leuk geweest, voor zolang het had geduurd. Hij was vast een spion van het ministerie, en ik, zo naïef en idioot als ik was, had gedacht dat ik zonder ontdekt te worden zou kunnen terugkeren naar Zweinstein om af te studeren. Hij zou me vast onmiddellijk arresteren, maar kon hij dat wel in het openbaar doen? Ik bedoel, heel de tovenaarswereld dacht tenslotte dat Transformagiërs waren uitgestorven. En als ik eenmaal op het Ministerie was, zouden ze allerlei enge proefjes op me uittesten, zoals ze in films altijd doen, met van die draden overal op mijn lichaam vastgeplakt. Mijn leven was voorbij.
“Damn. Kalmeer een beetje, zuster,” glimlachte Luke. “Ik beloof dat ik je niets zal doen.”
Hij noemde me zuster.
Waarom noemde hij me zuster?
Mijn ogen versmalden zich, mijn hart begon weer traag te kloppen. Kon het – zou hij…? Er was maar één persoon die me in heel mijn leven zo had genoemd… Oh, ik zou hem zo vermoorden.
“Michaël!” snauwde ik zacht. “Je bezorgde me net bijna een hartaanval!”
“Whaha, je had je gezicht moeten zien –“
“Wat doe jij hier?” onderbrak ik hem op een fluistertoon, ik deed geen moeite mijn achterdocht te verbergen.
“Waar lijkt het op? Ik ben een barman, zie je het niet?” antwoordde hij lachend op dezelfde zachte toon, om geen aandacht te trekken.
Ik was momenteel niet in staat een fatsoenlijk woord uit te brengen. Het enige wat ik nog kon, was knipperen met mijn ogen.
Hij grinnikte stil, “Tunc verplichtte me om deze baan aan te nemen voor vanavond, om zeker te zijn dat alles goed met je ging. Hij dreigde dat hij mijn,” Michaël trok even een pijnlijke gezicht, “Ik ga het niet eens zeggen.”
Ik beet op mijn onderlip en zonder nog een woord te zeggen sprong ik van mijn krukje. Mijn knieën knikten nog steeds door de angst die ik had gevoeld op het moment dat Michael mijn oude naam had uitgesproken. Idioot. Frisse lucht, ik had een beetje frisse lucht nodig. Uit mijn ooghoeken zag ik een paar leerlingen naar me knikken en wenken als begroeting. Een jongen uit Huffelpuf zwaaide met zijn ene hand naar me, in zijn andere hand een bier. Ik negeerde hen. Ik merkte niet eens dat mensen me aanstaarden, ik had nergens aandacht voor. Mijn voeten droegen me op automatische piloot naar de glazen deuren die ik eerder had gezien.
Ik was opgelucht toen ik niemand anders buiten op het balkon trof. Het landschap dat voor mijn ogen opdoemde, was precies hoe ik me op dit moment voelde. De donkergekleurde hemel keek op me neer met melancholieke mededogen, dorre bladeren dwarrelden op hun weg van tak naar aarde, een koele wind blies in mijn gezicht. Ik grinnikte lichtjes in mezelf. Hier zat ik dan. Alweer zocht ik naar uitwegen om te ontsnappen uit de drukte, om me af te zonderen. Waarom kon ik me niet gewoon amuseren zoals de rest? Waarom kon ik niet mengen met de grote massa, een naamloos deel worden van hen? Ik leunde over het balkon en sloeg mijn ogen neer.
“Je hoort hier niet.”
De stem had bijna teder geklonken, een hevig contrast met de aard van de jongeman die de woorden uitsprak. Ik draaide me om en keek Jonathan afstandelijk aan. Bedoelde hij dat ik niet geaccepteerd zou worden in zijn vriendengroep na vanavond? Bedoelde hij dat ik niet hier hoorde te zijn, op Zweinstein? Bedoelde hij dat hij had gemerkt dat dit soort feesten niet iets voor mij waren? Hoewel de betekenis van zijn woorden niet duidelijk voor me was, knikte ik kort; het klopte een beetje in alle drie de gevallen. Hij kwam wat dichter bij me staan zodat ook hij over het balkon leunde en hij liet zijn ogen dwalen over de verre vlaktes, toebehorend aan het kasteel.
“Dus wat doe je hier dan?”
“Zie je niet dat ik me aan het amuseren ben?” zei ik zacht, en ik toverde een bedrieglijke glimlach op mijn gezicht.
Hij grijnsde. “Juist ja.”
“Een betere vraag zou zijn, wat jij hier bij mij doet. Ik ben er zeker van dat iedereen jou op dit moment loopt te zoeken, Jonathan.”
“Ik beslis zelf welk gezelschap ik verkies.”
Ik staarde in zijn mysterieuze ogen, zoals ik al zoveel keren had gedaan. Ik voelde mijn instinct signaleren dat hij mijn vijand was, ik voelde mijn hart sneller kloppen om me te waarschuwen dat ik in groot gevaar verkeerde, ik voelde het bloed sneller door mijn aderen pompen en elk vezeltje van mijn lichaam schreeuwde het protesterend uit omdat ik me zo dicht in zijn gezelschap bevond. Mijn linkerhand trilde. Hij maakte het te gemakkelijk voor me. Ik kon hem van het balkon duwen, en niemand zou voor de komende uren vinden waar hij was, niemand zou kunnen bewijzen dat ik op een of ander manier betrokken was geweest bij zijn moord.
“Peigi moet je wel vertrouwen, als ze je verteld heeft over haar krachten,” zei Jonathan plots, “Ik vraag me af waarom.”
Ik sloot mijn ogen om mezelf te kalmeren, mijn ogen traanden omdat ik me zo moest inspannen om mezelf te beheersen hem niet van zijn leven te beroven. Ik draaide mijn gezicht opzij zodat hij het niet zou zien. Als hij zou weten wat er op dit moment door mijn hoofd ging, als hij zou weten wat ik hem zou kunnen aandoen zonder enige vorm van schuldgevoelens, van spijt, als hij eens zou weten dat ik naar zijn leed hunkerde als een vampier naar vers bloed…
“Ze heeft zo haar redenen. Ik wist trouwens niet dat jullie familie zijn.”
“Tja, verschillende vriendenkring. In haar geval een onbestaande,” grijnsde Jonathan.
Ik kon het niet helpen de bittere klank in mijn woorden te verbergen. “Waar is je betere helft? Gaat ze zich niet afvragen wat je hier doet?”
Hij schudde zijn hoofd, alsof hij wilde beweren dat het niet waar was, dat ik niet gelijk had, al wist ik wel beter.
“Ze is aan het dansen. En ladderzat.”
‘Er zijn veel ergere dingen dan de dood.’ Dat had hij me zelf gezegd, hij had gelijk. Ik wilde zijn teder klein hartje uit zijn lijf rukken, zo veel keer breken dat hij nog met moeite zou kunnen ademen. En het zou dan te laat zijn, te laat om hem aan te tonen dat er geen verschil bestond tussen zijn bloed en die van mij. Maar ik wilde dat hij het zou beseffen, zelf, dat hij het zelf zou ontdekken.
“Hmm… Ik ga, denk ik, ook weer naar binnen. Het is koud hier.”
Een snelle draai, een haastige reactie, een warme hand geklemd om mijn pols. “Nee,” mompelde Jonathan. “Wacht. Blijf nog even.”
Gefrustreerd trok ik mijn arm los. Ik probeerde zijn leven nog voor een korte tijd te sparen, ik deed hem een gunst, ik stelde mezelf teleur, en nog altijd liet hij me niet met rust.
“Waarom?”
Maar hij haalde slechts zijn schouders op en liet mijn vraag onbeantwoord. Hij graaide in zijn broekzak en stak een paar seconden later een sigaret op, inhaleerde diep.
“Ook eentje?” vroeg hij onverschillig.
Ik schudde mijn hoofd, verwelkomde even later de stilte die over ons heen viel. Jonathan was weer dicht bij me komen staan. De giftige rook afkomstig van zijn sigaret vulde mijn neusgaten, ik kuchte lichtjes.
“Dat is Dreuzelspul, dat weet je toch?” vroeg ik plots, benieuwd naar zijn reactie.
Hij bestudeerde me lang, zo lang dat ik me weer ongemakkelijk begon te voelen. Had ik iets fouts gezegd? En waarom zou het me iets aangaan, had ik dat wel gedaan? Hij draaide zijn gezicht naar me toe, boog zich voorover. Ik keek hem met grote ogen aan. Wat was hij bezig?
Hij blies zacht de rook van zijn sigaret in mijn gezicht. “En dus?” fluisterde hij in mijn oor.
“En dus…” mompelde ik twijfelend, terwijl ik bad dat hij het luide bonken van mijn hart niet zou horen, “en dus… niets. Ik ga terug naar binnen.”
Ik had me omgedraaid en allang de deur geopend, toen mijn demon er weer in slaagde mij te verbazen.
“Mooie jurk,” klonk zijn zware zelfverzekerde stem achter me, en onbewust vroeg ik me af of het zijn bekrompen versie was van ‘je ziet er goed uit.’
En alsof zijn laatste woorden me moed schonken, alsof hij met zijn laatste woorden mij eindelijk een soort toestemming had gegeven, werd mijn hoofd gevuld met een vredige lichtheid. Ik was niet verbaasd over het soort invloed dat hij over me had, dat had hij over iedereen. Hij bezat een natuurlijke leiderscharisma en ik gehoorzaamde zijn onuitgesproken wens. Ik vergat wie ik was, wie ik wilde zijn en wie ik zou moeten zijn toen de luide muziek me tegemoet kwam.
“Wil je dansen?” riep een onbekende jongen niet veel later luid in mijn oor.
Die nacht danste ik tot ik met moeite rechtop kon staan, tot diep in de nacht, ik danste met tientallen gezichten die ik me de volgende dag met moeite zou kunnen herinneren, en ik lachte, ik lachte me te pletter om de stomste dingen toen na een tijdje de alcohol naar mijn hoofd begon te stijgen. Ik amuseerde me het meest met de onbekende jongen die achter me danste, we dansten op onze eigen denkbeeldige melodie. In de harmonieus bewegende massa dacht ik voor eventjes een paar groenbruine ogen te kunnen onderscheiden, alvorens de bezitter van de ogen zich omdraaide zodat ik hem al snel uit het oog verloor. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Apr 04, 2008 17:57 |
 |
Hey,
Ik heb een vraagje voor jullie.
Gedurende een tijdje ben ik foto's aan het verzamelen die precies op personages van dit verhaal lijken. En nu heb ik een hele verzameling. Tenminste, met het beeld dat ik heb als ik aan hen denk. Ik weet niet hoe dat zit met jullie.
Sommigen zullen deze niet willen zien omdat ze hun eigen beeld willen behouden, maar als je geïnteresseerd bent naar links van deze foto's, wil ik ze je graag pmmen.
Laat me iets weten!
Oh, en; ik wil Lestrange, Gwendolyn, Moonslave, Duffie en Hezter bedanken voor hun leuke reacties. <3
Veel liefs en leesplezier,
Lieke
H o o f d s t u k T w e e ë n d e r t i g
“Sympathieke Antipathie”
I was scared, I was scared
Tired and underprepared
But I wait for you
If you go, if you go
Leaving me here on my own
Then I wait for you
Yeah, how long must you wait for him?
Yeah, how long must you pay for him?
Yeah, how long must you wait for him?
In My Place – Coldplay
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“…zoals ik al zei, tegen volgende les wil ik deze leerstof afwerken…”
Ik haatte maandagen.
Vooral als ik het eerste lesuur vastzat in het Gedaanteverwisselingenlokaal.
“Meneer Gawlik, voeten van de bank! Dat soort gedrag duld ik hier niet!”
Aargh. Moest ze zo luid praten? Het voelde aan alsof iemand met een hamer op mijn hoofd sloeg, telkens opnieuw. En opnieuw.
Diegene die ooit de dagen van de week had uitgevonden, had vast deze dag aangemaakt om mij te ergeren. Daar was ik steevast van overtuigd. Ik kreunde zachtjes en liet mijn hoofd op de houten bank rusten. Ik plaatste mijn armen ook voor me zodat niemand mijn gezicht zou kunnen zien.
Waarom had niemand de moeite genomen om me te waarschuwen over het probleempje dat door de meesten een kater werd genoemd? In mijn geval geen probleempje, maar een serieus probleem. Mijn katertje bleek namelijk over een uitzonderlijk staaltje doorzettingsvermogen te beschikken, aangezien het maar niet weg wilde gaan. Ik voelde me al bijna twee dagen misselijk.
“Mevrouw Geneviene,” hoorde ik de strenge stem van Anderling tegen me spreken.
Ik hief langzaam mijn hoofd op, er speciaal op lettend geen plotselinge bewegingen uit te voeren om mijn hoofdpijn te verergeren.
“Ja?”
“Ja, mevrouw,” corrigeerde Anderling mij op een barse toon.
“Ja, mevrouw,” herhaalde ik droog.
“Was u aan het slapen onder mijn les?” Haar lippen versmalden tot een dun lijntje, haar strenge ogen namen me scherp in zich op. Waarom stelde ze die vraag als ze het antwoord al wist?
“Nee,” antwoordde ik simpeltjes.
“Nee?”
“N–”
“Ze zei al dat ze niet zat te slapen, u hoeft het niet opnieuw te vragen,” klonk er een verveelde stem op achter mijn bank.
Mijn hoofd draaide zo snel om dat mijn hoofdpijn onmiddellijk verergerde, alsof het getimed was. Ik zou nooit meer in heel mijn leven alcohol drinken, besliste ik op dat moment.
Mijn ogen namen de persoon op die mij had verdedigd. Hij had vuilblonde haren, zijn lichtbruine ogen keken geïrriteerd naar de leerkracht. Ik kende hem niet persoonlijk. Ik scheen me echter wel te herinneren dat ik zaterdag even met hem had gedanst. Ik had hem vaak naast Jonathan gezien, ik wist dus ook dat hij een goede vriend van Jonathan was. Misschien nu wel zijn beste vriend. Hij moest vast een vervanger (lees: slaaf) nodig hebben gehad nadat zijn vroegere beste vriend op een mysterieuze manier was verdwenen. Ik vroeg me plotseling af of Jonathan zich ooit afvroeg waar Zaikaro naartoe was. Ik bedoel, vond niemand het verdacht dat hij verdween op de dag dat hun Duvessaatje ‘zogezegd’ zelfmoord had gepleegd? Ik rolde met mijn ogen.
Yeah right. Zelfmoord, mijn –.
“Ik geloof niet dat ik uw mening heb gevraagd, meneer Butran,” siste Anderling, maar iedereen wist dat ze onschadelijk was. Het vrouwtje was oud. Ze leek van hier zelfs geen fut meer te hebben om iemand strafwerk te geven, laat staan een klaslokaal vol Zwadderaars en Griffoendors – samen – in toom te houden. “De volgende keer dat u iets wilt zeggen, steekt u uw hand op.”
Nu, voor het hersenloze deeltje van deze klas was er vandaag helemaal niets bijzonders gebeurd. Iemand die er niet op lette, geen aandacht schonk aan kleine, subtiele veranderingen, zou niets merken. Ik deed dat echter wel. Mijn hersentjes hadden wel geregistreerd wat er net was gebeurd, samen met de andere personen met ietwat verstand. In hun ogen zag ik eerst verbazing, daarna begrip flikkeren. Ja, ik wist precies wat het voor me inhield dat iemand uit de innerlijke vriendengroep van Jonathan mij verdedigde in de klas, ik wist precies wat die opmerking van Butran voor me zou betekenen.
Ik merkte plotseling dat ik omsingeld was. Ze waren strategisch gaan zitten. Ik bevond me in het midden van Zwadderaars met Butran achter me, Jonathan niet ver van me vandaan; en Audrey en Shannon zaten ook dichtbij. Dit was voor mij de eerste keer, de eerste keer dat een gevoel van samenhorigheid me vulde. Hoewel ik ze zou moeten verachten – geloof me op mijn woord als ik zeg dat ik dat nog altijd deed – voelde ik voor een paar secondes ook een soort dankbaarheid. Dat had ik nog nooit gevoeld in heel mijn leven. Tenminste niet op school. Zeker niet op school. Een sprankje hoop, zo futiel maar toch zo fel, borrelde in me op.
Anderling koos ervoor haar ingehouden woede naar mij te wenden, want plotseling had ze haar aandacht weer op mij gevestigd. Ze zei: “Goed, als u beweert dat u aan het opletten was,” ze zag er niet echt uit alsof ze dat zelf geloofde, “dan zou u in staat moeten zijn mijn vraag te beantwoorden.”
“Maar natuurlijk,” zei ik zakelijk. Ik begon echt goed te worden in acteren, bedacht ik tevreden. Hoewel ik me nog steeds onzeker voelde op sommige momenten, niet meer zo vaak als vroeger natuurlijk, wist ik dat voor iedereen te verbergen. Het leek voor de anderen alsof ik heel kalm was en er beheerst uitzag op dit moment. Geloof me. Dat was ik niet.
“Wat is het verschil tussen een Faunaat en een Transformagiër?” vroeg Anderling autoritair.
Ze trok haar wenkbrauwen op toen ze de grote grijns waarnam die plotseling op mijn gezicht verscheen. Ze moest eens weten. Err… Nee, bij nader inzien, het zou beter zijn dat ze niet wist wat voor een wezen ze voor haar had zitten. Ik probeerde zo goed mogelijk te antwoorden.
“Ik weet niet echt veel over Faunaten…” zei ik nuchter, terwijl ik met mijn vingers op mijn bank trommelde en de triomfantelijke uitdrukking op haar gezicht negeerde, “behalve dat het tovenaars of heksen zijn die zonder toverstok in een bepaalde dier kunnen veranderen.” Ik zweeg even, om na te denken hoeveel informatie ik zou kunnen prijsgeven over Transformagiërs, ik probeerde te bedenken wat er wel over ons bekend was en wat niet. “Transformagiërs…” vervolgde ik toen ik Anderling ongeduldig zag kijken, “hoeven geen tovenaar of heks te zijn. Dat zijn ze meestal wel, maar het vermogen je uiterlijk te veranderen kan ook bij de niet-magische bevolking opduiken. Kon – beter gezegd. Want ze zijn uitgestorven,” verklaarde ik vlug toen ik mijn fout opmerkte. “Ze konden ook niet van geslacht veranderen; bijvoorbeeld een jongen zou zich nooit kunnen vermommen als een meisje. Wel lijken op een meisje, maar… Hij zou er dus nooit echt eentje kunnen zijn. Het verschil met een Faunaat is, dat een Transformagiër dus een mens blijft, ook al verandert hij of zij van gedaante.”
Ik merkte te laat op dat ik misschien wel iets te veel had verklapt, maar als Anderling verbaasd was over mijn kennis over Transformagiërs, liet ze daar niets van merken.
“Ik trek vijf punten van Zwadderich af omdat ik er van overtuigd ben dat u blijkbaar niet aan het opletten was, mevrouw Geneviene,” zei ze. Ik hoorde Shannon teleurgesteld zuchten. “Echter u krijgt tien punten omdat u toch veel lijkt te weten over het onderwerp en ik uw antwoord als correct zou beoordelen op een proefwerk.”
Ik grijnsde ingetogen.
Zaikaro zou me nu moeten zien.
Wacht – wat? Waar kwam die gedachte vandaan?
Ik fronste mijn voorhoofd zachtjes. Ik wilde helemaal niet dat hij hier was, ik wilde helemaal niet dat hij me zou zien. Ik wilde helemaal niets meer van hem.
Niets, noppes. Nul komma nul.
Op dat moment klonk de schelle bel die aankondigde dat het lesuur voorbij was. Ik verdrong mijn onaangename gedachten over Zaikaro; daar was ik goed in, ik deed het altijd. Ik haastte me met het inpakken van mijn boeken in mijn rugzak zodat ik niet te laat zou zijn voor mijn volgende les. Daar zat Peigi ook in, ik was benieuwd wat ze zou denken over de veranderingen in het gedrag van de populaire Zwadderaars. Bij het verlaten van het klaslokaal merkte ik plotseling dat Shannon met me meeliep. Ik keek opzij om te zien of Audrey ook bij haar was; ze waren haast niet van elkaar te scheiden, die twee.
“Hey,” mompelde Shannon lichtjes buiten adem terwijl ze mijn snelle passen probeerde bij te houden, “jij hebt nu toch ook Toverdranken?”
“Ja.” Het was echt niet mijn bedoeling om onbeleefd te klinken, begrijp me niet verkeerd. Maar ik hield gewoon niet van lange antwoorden wanneer een korte was vereist.
“Oh…”
Het was een lange weg naar de koude kerkers. Shannon bleek niet van plan te zijn me met rust te laten. Dus… ik zou evengoed een vraag kunnen stellen om de onaangename stilte te verbreken.
“Waar is Audrey?”
Ik zag de zwaar opgemaakte helderblauwe ogen van Shannon even verharden. Ik zag een storm, een levensechte, wilde, alles verwoestende storm. Toen ze knipperde met haar ogen, was het weg. Ze toverde een flauwe glimlach op haar gezicht.
“Bij Jonathan,” antwoordde ze kort.
Lag het aan mij of had haar stem haast beschuldigend geklonken?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het was vrijdag. Terwijl de kleineren hard moesten studeren voor hun naderende tussenexamens, hadden wij, de zevendejaars, helemaal geen zorgen aan ons hoofd. Toch niet tot het einde van het jaar tenminste. Maar dat was nog een paar zorgeloze maanden van me verwijderd, dus ik probeerde er niet aan te denken hoe ik me door mijn examens zou worstelen. De lessen verliepen luchtig en snel, omdat de leerkrachten te veel aan hun hoofd hadden en meer aandacht schonken aan de jongere leerlingen. Hun tijd en energie werd bijna volledig door hen opgeslokt. Mij hoorde je niet klagen.
Sinds de fuif was er veel voor me veranderd. Ik was vorderingen aan het maken, dat stond vast. Maar ik had gedacht dat ik daar meer blij om zou zijn. Het was niet dat ik op een mysterieuze manier nu beste vriendjes was met mensen zoals Audrey, maar ze namen af en toe de moeite om een babbeltje met me te slaan. Ze zagen me staan. Ik was niet meer onzichtbaar. Voorlopig was ik daar tevreden mee. Ik ergerde me wel een beetje aan mezelf als ik zachtjes mee zat te grinniken wanneer Nick (dat was de voornaam van Butran, de jongen die me in de klas had verdedigd) of Jonathan een gemene opmerking maakten in de les. Ik kon er niets aan doen! Het was grappig. Een beetje.
De wilde razernij, dezelfde die me in een blinde furie naar het kasteel had gedreven, leek af te koelen. En daar was ik niet blij mee. Het was mijn drijfveer. Het mocht niet zomaar beslissen dat het me niet meer zou bijstaan. Ik voelde me als een vulkaan dat ooit was uitgebarsten, maar momenteel aan het afkoelen was. Het smeulde na, schroeide nog altijd mijn binnenste weg, maar niet zo hevig als ik gewend was. Ik maakte me lichtjes zorgen.
Op een dag had Peigi me prompt gezegd dat ze niet wilde ‘socializen’ met de elite van Zwadderich.
“Ik bedoel – kijk hen nou! Alsof ze de baas zijn hier!”
“Err… Zijn ze dat ook niet?” had ik opgemerkt. “Een beetje toch. Ik wed dat ze zelfs de school zouden kopen… als het te koop zou zijn,” vulde ik bedachtzaam aan.
“Oh nee,” had ze dramatisch gezucht en ze had grote ogen opgezet, “je bent besmet met het bimbovirus!”
Telkens wanneer er iemand naar me toekwam om iets te zeggen, had ze de gewoonte aangenomen om op een mysterieuze wijze te verdwijnen. Vraag me niet hoe ze daar in slaagde. Ik wilde niet dat ze wegging, want ze was mijn enige echte vriendin op het moment. Soort van. Ik had algauw een oplossing gevonden voor haar verdwijntrucjes. Telkens wanneer ik iemand op ons af zag komen, klampte ik me stevig vast aan haar arm zodat ze niet weg zou kunnen gaan. De eerste keer dat ik dat had gedaan, had ze me wrevelig aangekeken. Maar uiteindelijk had ze opgegeven en haar vingernagels aandachtig bestudeerd alsof ze een plotselinge interesse had ontwikkeld voor hen. Ik wist dat ze al haar zelfbeheersing nodig had om te zwijgen als een meisje iets aan het brabbelen was tegen mij over – weet ik veel - welke kleur nagellak het beste bij haar nieuwe bikini zou passen, bijvoorbeeld.
Momenteel zat ik samen met Peigi in de leerlingenkamer op de comfortabele leren sofa voor de haardvuur. Het was redelijk rustig, stiller dan anders omdat de meesten zich hadden teruggetrokken om te studeren. Ik was een boek aan het lezen en Peigi bladerde afwezig door haar tijdschrift, de Rock-It-Witch.
“Hey, Elize?”
“Mmh?”
“Als je de leadzanger van je favoriete band zou ontmoeten, zou je dan… A, hem bespringen en je vastplakken met een permanente plakspreuk, b, onmiddellijk om zijn handtekening vragen en hem verder met rust laten, of als laatste, c, te overdonderd zijn over het feit dat hij recht voor je neus staat dat je vergeet dat je kunt praten?”
“Ik – geen enkele. Wat een rare antwoorden…” mompelde ik, terwijl ik me weer concentreerde op mijn boek. “Val me de volgende keer alleen lastig als het belangrijk is, ik probeer mijn boek uit te lezen.”
“Goed, goed. Ik ga voor… Hmm, moeilijke keuze,” twijfelde Peigi. “Het wordt optie A.” Ze zette vrolijk een vinkje bij haar keuze.
“Hey, Elize?”
“Wat, Peigi, wat is het nu weer?” vroeg ik ongeduldig terwijl ik mijn boek dichtklapte.
“Kijk niet naar mij, ik zei niets,” zei Peigi vlug.
“Vind je het erg als ik hier even kom zitten?”
Ik keek op, zag Shannon aarzelend voor ons staan. Het viel me op dat ze haar vraag alleen naar mij richtte, alsof ze Peigi niet zag. Niet dat Peigi dat erg vond, ze rolde verveeld met haar ogen.
“Ga gewoon zitten, djeez,” mompelde ze en ze schoof een eind op.
Ik deed hetzelfde zodat ik me nu in het midden bevond van twee meisjes die zoveel van elkaar verschilden als maar mogelijk was. Shannon had niet gereageerd op Peigi’s vlakke toon. Ze was vastbesloten haar te negeren. Ik opende opnieuw mijn boek en was net een heel spannend stukje aan het lezen – de vampier in de hoofdrol beet net een onschuldig meisje – toen alweer iemand me onderbrak.
“Oh, Blauwbloed! Dat boek heb ik ook nog gelezen,” merkte Shannon op met een hoge stem, “deze zomer nog. Ik vond het echt fantastisch, vooral dat een vampierprins verliefd wordt op een Snul uit een Puurbloedfamilie! Ik zou het eigenlijk wel eens opnieuw willen lezen. Mag ik jouw boek lenen wanneer je klaar bent?”
Ik staarde haar geschrokken aan. Niet alleen omdat ze haar zinnen zo snel had afgerateld dat ik amper had kunnen verstaan wat ze zei en door het feit dat ze kon lezen, maar ook omdat ze zo vriendelijk deed. En dat ze naar mij was gekomen, alleen. Er moest gewoon meer achter zitten.
“Mij best,” stamelde ik uiteindelijk overdonderd, terwijl Peigi naast me kuchte om haar gegrinnik te verbergen.
“Ooh, hey, Nick! Bryce! De rest! We zitten hier!” riep Shannon plotseling wuivend en uitzonderlijk enthousiast naar de grote groep leerlingen die de leerlingenkamer binnen kwamen. Alsof ze haar hier niet zouden kunnen vinden als ze niets had gezegd, alsjeblieft zeg.
Peigi kneep plotseling in mijn arm en keek me gepijnigd aan.
Ik grijnsde. “Oké, je mag gaan,” gaf ik toe.
Zonder nog een woord te zeggen verdween Peigi naar onze kamer. Ik staarde naar de plek waar ze net had gezeten, toen ik plotseling besefte dat ook Jonathan bij de groep stond. Logisch.
De dag was tot nu toe draaglijk geweest, niet perfect, maar draaglijk. Ik wist niet of ik mijn energie nu wilde verspillen aan het ‘mezelf onder controle houden’ gedoe, ik deed het de laatste tijd bijna de hele tijd. En met Audrey aan zijn arm zou het dubbel zo hard voor me zijn.
Eigenlijk zou ik moeten blijven… Maar ik mocht toch één avondje vrijaf nemen, niet? Dus ik deed het enige logische wat er op dat moment in me opkwam. Ik stond op, wuifde eventjes naar Shannon, en haastte me naar de uitgang voordat iemand zou merken dat ik aan het vluchten was en zich zou afvragen waarom. Net toen ik het schilderij achter me sloot, hoorde ik hoe Shannon joviaal begroet werd door de rest.
Ik zuchtte opgelucht.
Gelukkig had Shannon me niet teruggeroepen. Ze hadden me niet opgemerkt.
Ik dwaalde door de donkere, verlaten gangen. Ik had geen schrik om ontdekt te worden door Vilder. Mijn lichte voetstappen waren bijna niet te horen. Bovendien was het niet de eerste keer dat ik alleen door het kasteel liep wanneer ik me verveelde.
Ik twijfelde even of ik naar buiten zou glippen om een beetje te trainen, maar het regende al de hele dag… En het zou koud zijn, dus ik besliste uiteindelijk van niet.
“Elize.”
Ik bleef als versteend staan. Die stem herkende ik. Het zou een schande zijn als ik dat niet deed.
Die stem kon door mijn lichaam snijden met één enkele woord, mij doorboren met zijn kille waarheid. Ik balde mijn vuisten. Dit keer had hij hard geklonken. Gebiedend.
Geen van ons twee verroerde zich. Beiden bleven we zo staan. Hoewel hij zo dicht bij me stond, lag er een afstand tussen ons in, zo groot dat deze niet meer te overbruggen was. Een poging dit te doen was ten dode opgeschreven. Mijn handpalmen bloedden omdat ik mijn nagels zo diep in mijn vlees drukte. Ik haalde diep adem toen ik een koude hand op mijn schouder voelde.
“Laat me met rust,” fluisterde ik schor zonder me om te draaien en ik haatte de manier waarop mijn stem zo zwak had geklonken. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Apr 13, 2008 9:30 |
 |
Hey,
Mijn aanbod blijft gelden. Mocht je geïnteresseerd zijn in de foto's, laat het mij maar weten. ^^
La_ma, Moonslave, Hezter, duffie, Rientje Evers, LadyBird, Ailoveyou en Radijsje; jullie ben ik dankbaar omdat jullie mij de kracht geven om verder te schrijven aan Verlangen.
Net zoals de rest van mijn lezers. ;)
Veel liefs en leesplezier,
Lieke
H o o f d s t u k D r i e ë n d e r t i g
“Pijnlijke Gelijk”
This may never start
I'll tear us apart
Can I be your enemy?
Losing half a year
Waiting for you here
I'd be your anything
So get back, back, back to where we lasted
Just like I imagine
I could never feel this way
So get back, back, back to the disaster
My heart's beating faster
Holding on to feel the same
Memory - Sugarcult
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik gaf mensen geen tweede kansen.
Dat lag gewoonweg niet in mijn aard. Dat was een principe. Dat had me gevormd. Dat maakte me wie ik was.
Ik wilde dat het zou kunnen zijn zoals het eens was geweest, maar grenzen waren overschreden en hij had me in de steek gelaten. Dat, terwijl hij speciaal met me mee was gekomen om me te helpen. Hij had me genegeerd voor dagen. Waarom? Omdat zijn immens grote mannelijke ego de vernedering niet aankon. Omdat voor de eerste keer in zijn leven een meisje hem had geweigerd. Mensen fluisterden over ons, waarom we elkaar plotseling leken te haten terwijl we eerst onafscheidelijk waren geweest. Het had anders gekund. Hij had mij moeten begrijpen. Als hij naar mij had geluisterd, dan zouden we… Als dit jaar voorbij was… Ik weet niet – ik weet niet of ik van hem zou hebben kunnen houden. Misschien. Waarschijnlijk. Ja.
Maar hij was net zoals de rest. Ook al had hij aangetoond dat hij menselijker was, hij bleef in mijn ogen altijd bij zijn vroegere kameraden behoren. Hij zou mij gebruiken als ik toe zou geven aan zijn aanlokkelijke stem, aan zijn verleidelijke woorden. Dus waarom zou ik luisteren? Waarom zou ik, in hemelsnaam, mijn principes, waar ik al mijn gedachten en meningen op baseerde, voor hem vertrappelen?
“We moeten praten.”
Zijn gezicht was verwrongen in een pijnlijke grimas, zijn duistere ogen keken mij met een harde blik aan. Ik beet op mijn lip. Hij zou mij moeten smeken, verdorie! Maar hier zat hij dan, te doen alsof hij het recht had om kwaad te zijn op mij. Wat had ik hem misdaan? Juist. Niets.
“Nee.”
Ik weigerde het, ik vertikte het. Misschien dacht hij dat ik dezelfde persoon was als vroeger, dacht hij dat ik zo mak als een lammetje aan zijn lippen zou hangen. Hij zou beter moeten weten.
“Ik zei,” herhaalde hij sissend en zijn ogen leken vuur te spuwen, “we moeten praten. Nu.” “Nee,” zei ik zacht. “Ik wil niet naar je luisteren. Ga – ga weg.”
Daarna was het stil. Het was zo donker dat ik zijn silhouet maar met moeite kon onderscheiden. Ik wreef mijn klamme handen over mijn mantel. Een rilling liep over mijn rug. Ik was ontgoocheld. Ik wilde niet dat hij me lastig viel, maar ik had ook niet gedacht dat hij het zo gemakkelijk op zou geven. Dat was gewoon niets voor hem. Ik hapte naar adem toen hij plotseling een donkere houten stok dreigend voor mijn neus hield.
“Wat ben je bezig?” fluisterde ik buiten adem.
“Je gaat me uithoren of ik – ”
Zijn dreigement werd nooit uitgesproken, ik gaf hem geen kans. Ik sloeg hem. Hard. Mijn vuist belandde op zijn borst. Abrupt hield hij op met praten. Hij staarde naar mijn hand, de hand die hem net had geslagen. Hij gaf geen kik, hij zette geen stap achteruit. Hij keek mij alleen zwijgend aan, in zijn ogen een milde blik. Had hij medelijden met mij? Was dat het? Als hij ervoor probeerde te zorgen dat ik hem nog meer zou haten, dan slaagde hij in zijn doel. Woede borrelde in mij op. Ik liet me overspoelen met het zalige gevoel.
Wat had ik dit gemist…
Ik sloeg opnieuw. Harder. Dit keer siste hij, zo zacht dat het bijna niet hoorbaar was geweest, maar hij hield me nog steeds niet tegen. Het ergerde me. Waarom deed hij niets om mij tegen te houden? Ik voelde mijn ogen prikken en ik haatte mezelf omdat ik wist wat er komen zou. Ik knipperde met mijn ogen, ik wilde niet huilen, niet nu, alsjeblieft niet nu. Niet voor zijn ogen. Ik werd verblind door razernij. Ik wilde testen hoe ver ik kon gaan nu hij toch geen actie ondernam. Kleine zweetdruppeltjes parelden op mijn voorhoofd. Voor de derde keer hief ik mijn arm op, klaar om de ultieme klap uit te delen, de genadeklap, hoewel ik wist dat hij ertegen bestendig zou zijn. In een reflex ving hij mijn arm in de lucht en trok er met zo’n kracht aan dat ik mijn evenwicht verloor, naar hem toe werd geslingerd en over hem heen tuimelde. We belandden samen op de koude stenen vloer, hij plat op zijn rug, ik boven hem. Ik vloekte. Ik vloekte opnieuw en daarna nog eens en ik gebruikte de ergste beledigingen die ik maar kon bedenken. Ik wilde dat hij pijn leed, ik wilde hem pijn doen. Ik ademde oppervlakkig in en uit. Warme tranen gleden over mijn wangen en spatten op zijn gezicht. Hij hief zijn hand op, streek een paar plakkerige natte krullen uit mijn gezicht.
“Het spijt me,” fluisterde hij zacht.
Ik gaf geen antwoord. Ik had niet willen huilen, want ik was juist en hij was fout. Maar ik had me niet kunnen bedwingen. Hij had mijn vernedering geproefd, zijn lippen waren nat met mijn zoutige tranen. Onhandig stond ik op en draaide mijn rug naar hem toe. Ik veegde de tranen van mijn brandende wangen.
“H-het…” de woorden schuurden over mijn keel, ze klonken schor, ze klonken doordrenkt met schande, “h-het was n-niet mijn schuld, E-em,” hakkelde ik trillend. “D-dit keer was het niet m-mijn schuld, Em,” bracht ik tussen mijn gesnik uit.
Ik hoorde hem opstaan. Hij stond nu vlak achter me. Ik voelde dat hij zijn armen rond mijn middel wikkelde. Ik was echter te zwak om tegen te stribbelen.
“Je had me moeten laten uitspreken,” siste ik, maar het klonk krachteloos, leeg. “Je had naar me moeten luisteren! Je had –“
“Je had gelijk,” zei hij op een koele toon. “Het spijt me, oké? Je had gelijk.”
Ik draaide me om, maar zijn armen rustten nog steeds om mijn heupen. Zijn wangen waren nat, maar door mijn tranen. Ik hief mijn hand op om ze weg te vegen, om het bewijs dat ik had geweend uit te wissen. Ik verloor mezelf in zijn duistere poelen. Ik staarde hem openlijk aan, mijn gezicht leeg van enige emotie. Hij praatte tegen me, maar ik kon de woorden niet verstaan. Ik stond daar gewoon. En ik luisterde naar zijn kalmerende stem. Uiteindelijk legde ik verslagen mijn hoofd op zijn schouder. Ik luisterde naar zijn hart.
“Ik hoor je maar versta je niet,” zei ik uiteindelijk. “Wat probeer je te zeggen? Wat bedoelde je net met ‘je had gelijk’?” vroeg ik stilletjes.
Hij keek mij schamper aan. “Als je gekalmeerd bent, ga ik je nu loslaten.”
Hij wachtte niet op mijn antwoord. Plots was ik beroofd van zijn warmte. Ik wilde protesteren, maar hield wijselijk mijn mond.
“Ik vroeg je iets,” herhaalde ik wat luider.
“Zwijg even,” zei hij en hij was waarschijnlijk de enige persoon die deze woorden kon uitspreken zonder mij te kwetsen, want ik was inmiddels al heel wat van hem gewend. “Alles op zijn tijd.”
Ik gehoorzaamde hem, ook al wilde ik het antwoord uit hem slaan. Hoe kon hij zo kalm blijven terwijl er binnen in mij een tornado heerste?
“Goed, als jij op mijn vraag antwoordt, zal ik hetzelfde doen,” zei Emanuelle, dit keer klonk hij wat serieuzer. Ik knikte, terwijl ik mijn zenuwen probeerde te kalmeren. Zijn ogen keken me afwegend aan, en even leek hij te twijfelen.
Maar daarna zei hij op een vlakke toon: “Je zit jezelf uit te hongeren.”
Ik merkte meteen dat hij dat al een lange tijd tegen mij had willen zeggen. Ik antwoordde niet. Hoe kon ik? Hij stelde geen vraag. Ik herhaalde dit luidop.
“Dat doet er niet toe,” snauwde hij, “waar het wel om gaat –”
“Hoe weet jij of ik eet of niet?” sprak ik hem scherp tegen. Ik vroeg me onwillekeurig af waar de jongen naartoe was die een paar minuten eerder zijn armen om mijn middel had geslagen. “En waarom denk jij dat je het recht hebt om mij erop te wijzen?”
Onmiddellijk nadat de woorden uitgesproken waren, werd ik overweldigd door schuld. Hij kon dat alleen maar geweten hebben als hij mij had geobserveerd aan de eettafel. Dat betekende dat hij mij toch niet zo alleen en op mezelf had achtergelaten als ik had gedacht. Maar toch, zoals altijd, wees hij mij ook nu weer op een zwakheid. Net nu alles de betere kant op ging, wist hij het te bederven. “Wie denk je wel niet dat je bent?” spatte ik uiteindelijk en ik keek hem recht in zijn ogen.
Zaikaro zuchtte vermoeid en ontweek mijn brandende blik. Hij liet zijn schouders lichtjes zakken.
“Ik heb geen zin meer in ruzie,” mompelde hij koel. “Ook als je vermagert, zul je er hetzelfde blijven uitzien, dat weet je. Je moet af en toe je echte gedaante controleren. Net als te veel gewicht, zal te weinig gewicht je transformaties bemoeilijken. Daar wilde ik je op wijzen. En weet je wat?” vroeg hij, terwijl hij triomfantelijk met een vinger naar mij wees. “Ik vroeg het omdat ik bezorgd ben. Er zijn mensen die om jou geven, om wie je bent, ook al weiger jij dat te geloven omdat jij het te druk hebt met medelijden hebben voor jezelf.”
“Ik heb ook geen zin in ruzie,” zei ik op een neutrale toon.
Ik negeerde wat hij verder had gezegd. Hoewel ik hem niet echt een verklaring had gegeven, besloot hij verder het gevoelige onderwerp met rust te laten. Wauw, bijna alle onderwerpen bleken geschikt voor een potentiële ruzie. Er bleef niet echt veel meer over voor ons om over te praten, was het niet?
Zaikaro hief zijn hand op. Ik keek hem waarschuwend aan. Hij negeerde mij. Zijn vingers speelden met het traanvormige zilveren kettinkje om mijn hals. Hij hield zijn ogen strikt op de ketting gericht. Uiteindelijk schraapte hij zijn keel.
“Om een antwoord te geven op jouw vraag…”
“Mmh?”
“Je had gelijk,” zei hij. “Bedankt dat je mij dat hebt laten inzien, Mutrana. En weet je waarom jij zo gelijk hebt, meid?” lispelde hij, zijn ogen gericht op mijn lippen.
Ik schudde zachtjes mijn hoofd. Hij hield mijn gezicht nu met beide handen vast en zorgde ervoor dat ik hem moest blijven aankijken. Hij bracht zijn gezicht dichterbij.
“Ik hou inderdaad niet van Elize,” verklaarde hij.
Hij liet abrupt mijn hoofd los.
Ik werd ijskoud vanbinnen. Ik bevroor.
‘Ik hou niet van Elize…’ hoorde ik zijn stem in mijn hoofd, duizenden malen versterkt.
Op dat moment, precies op dat moment, brak er iets in mij. Ik wist niet wat dat juist betekende. Want dit was wat ik had gewild. Dat Emanuelle niet langer van mij zou houden. En ik had dat hem doen willen inzien, hij moest en zou het inzien! Want hij hield niet echt van mij, dat had hij alleen maar gedacht omdat ik plotseling was veranderd in een ‘mooi’ meisje. En nu gaf hij het zelf toe.
Misschien was ik gewoon opgelucht. Ja, dat was het vast. Ja.
En ik negeerde het knagende gevoel in mijn hart.
“Goed,” zei ik na een paar seconden stilte en ik schrok zelf van de kalmte van mijn stem, “dan neem ik aan dat we weer vrienden zijn?”
“Jup.”
“Goed,” herhaalde ik koeltjes.
Hij trakteerde mij op een glimlach. Het was een ware glimlach, en ik besefte dat ik hem, als mijn geheugen me niet in de steek liet, voor de eerste keer echt zag glimlachen. Hij zag er onschuldig en onbezorgd uit, hij zag er beter uit. Aardiger. Ik wist dat ik zodra ik op mijn kamer was, alleen, zou huilen tot mijn ogen pufferig zouden worden, tot ik met moeite zou kunnen ademen. Maar op dit moment prijkte er ook op mijn gezicht een tedere glimlach, want ik had immers mijn vriend weer aan mijn zijde. Dat was al een begin.
Oh hemel, wat had ik hem gemist.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik zei tegen hem dat hij een manier moest vinden om mij te helpen.
En dat was wat hij deed.
Ik had geen idee hoe hij het had klaargespeeld, ik wilde het eigenlijk ook niet echt weten, maar op één of ander manier had Zaikaro het vertrouwen van zijn vroegere beste vriend Jonathan gewonnen in de gedaante van Nathan. Eigenlijk was ik een beetje jaloers op hem. Ik had zo veel moeite moeten doen om zelfs maar opgemerkt te worden door de vrienden van Jonathan, maar Zaikaro ging meteen voor de belangrijkste persoon en hij slaagde ook nog eens in zijn opdracht. Ik dacht dat Jonathan hem bij hem hield omdat hij instinctief aanvoelde dat hij Nathan al kende, dat Nathan hem begreep.
En ondanks mijn bitterzoete jaloezie, was ik Emanuelle ook heel dankbaar. Met zijn nieuwe vriendschap met Jonathan duwde hij mijn plaats op de sociale ladder automatisch een paar plaatsen omhoog, omdat wij familie waren.
Ik kon hier best aan wennen, aan mijn leventje op dit moment. Ik begon bijna te geloven dat de mensen waar ik nu vaak bij stond, werkelijk mensen waren en geen bedriegers die zich verscholen achter hun maskers. Gelukkig was er Peigi die mij altijd met mijn neus op de feiten drukte en mij wees op hoe laatdunkend zij zich gedroegen tegen personen die zij niet nodig hadden. Ik was ooit een van die personen geweest.
God, dat leek nu zo lang geleden…
Ik keek dromerig uit het raampje naar buiten terwijl professor Bewanderon hijgde en pufte en zijn leerlingen met al zijn macht bij de les probeerde te houden. Tevergeefs, iedereen zat met zijn gedachten al bij de paasvakantie van twee weken die in zicht was. Een paar dagen geleden had ik een brief ontvangen van Lara waarin stond dat ik en Zaikaro naar het hoofdkwartier mochten komen als we dat zelf wilden. Ik had besloten hier te blijven, op het kasteel. Als ik naar daar zou gaan, zou ik nooit meer de moed hebben om terug te keren. Opnieuw afscheid nemen van die gezellige plaats, die familiale sfeer… Nee, dat zag ik absoluut niet zitten. Voor zover ik het wist, waren er toch niet zoveel leerlingen die niet naar huis gingen. Ik zou twee weken heerlijk kunnen ontspannen. Ik keek er echt naar uit. Zaikaro was precies het tegenovergestelde van plan.
“Het zal mij goed doen om terug te keren,” had hij meteen gezegd nadat hij de brief vluchtig had bekeken.
Ik dacht dat hij bedoelde dat het hem goed zou doen even weg te zijn van mij.
“Bovendien heb ik nog wat zaken af te handelen,” had hij gemompeld. “Zaken die dringend mijn aandacht eisen.”
“Oh, is dat zo?”
“Inderdaad.”
Het was de bedoeling geweest dat hij mij zou uitleggen wat die mysterieuze zaken wel niet waren, maar hij begreep mijn hint niet. En toen ik het hem rechtstreeks vroeg, zei hij op een arrogante toon dat het mij niet aanging. En ik had aangedrongen dat hij het mij zou vertellen. Hij had geweigerd. Ik had hem op zijn hoofd geklopt. Hij had mij dreigend aangekeken. Ik werd overspoeld met herinneringen van al het gekibbel dat ik tot nu toe met hem had gehad, gelijkend op deze. En ik had hem plotseling een zoentje op zijn wang gedrukt. Impulsief.
Hij had gedaan alsof hij moest walgen van dit gebaar en met zijn mouw zijn wang schoongeveegd. Maar ik zag dat zijn ogen oplichtten van verborgen genoegen.
“Waar heb ik dit aan verdiend?” had hij zuur gevraagd.
Ik zou hem nooit kunnen uitleggen hoeveel plezier het mij deed dat hij weer zichzelf was rondom mij, zich weer als een zelfingenomen, sarcastisch, cynisch ventje gedroeg. Hoeveel plezier het mij deed dat hij niet meer met die vreemde tedere blik naar mij staarde.
Professor Bewanderon, de brave mollige leerkracht voor Verweer koos dat moment uit om mijn aandacht naar hem toe te trekken. Hij was net bezig iets uit te leggen, overdreven zwaaiend met zijn handen, toen hij prompt uitgleed en met een zacht ‘plof’ op de grond belandde. Waggelend krabbelde hij overeind. Ik keek vanuit mijn ooghoeken naar Nick en zag dat hij zijn toverstok onder zijn bank verborgen hield en een grote grijns op zijn gezicht droeg. Ik rolde met mijn ogen terwijl voor de rest iedereen gniffelde achter zijn of haar handen.
“Professor, gaat het wel?” vroeg ik kalm.
“Alles oké, alles oké,” verzekerde hij ons met een blosje op zijn wangetjes. “Ach, wat wilde ik net alweer zeggen?”
Het bebrilde mannetje bracht even zijn hand naar zijn hoofd om zijn weinige haar naar achteren te strijken. Hij staarde verstrooid voor zich uit. De klas werd weer gevuld met fluisterende stemmen nu de leerkracht geen aandacht opeiste.
“Aha!” riep het mannetje plotseling enthousiast.
Iedereen maakte geschrokken een sprongetje in zijn of haar stoel.
“Ik weet het weer!”
“Yay!” zei Peigi en ze stuiterde op en neer op haar stoel. Ik wierp haar een geamuseerde blik toe. Ze kuchte eventjes en ging weer rechtop zitten. Haar ogen vingen voor een paar seconden die van Bewanderon. Ze zuchtte luid.
“Geweldig,” fluisterde ze spottend terwijl ze zich naar mij boog, “we krijgen extra werk voor in de vakantie.”
Ik wilde net vragen wat ze bedoelde, maar het mollige mannetje vooraan maakte sussende geluidjes dus ik hield mijn mond.
“Als jullie nog eventjes willen opletten?” vroeg hij beleefd en hij klapte een paar keer met zijn handen. “Jullie krijgen een speciale opdracht van mij voor deze vakantie! Ik wil nog niet veel verklappen, jullie krijgen de informatie op perkament, maar het zal gaan over spreuken die jullie moeten onderzoeken.”
Hij keek verwachtingsvol naar zijn leerlingen, maar dezen staarden hem alleen maar suf aan. Hij liet zich echter niet zo snel demoraliseren.
“Één zevende van jullie PUIST-resultaten zal van dit project afhangen. Maar geen paniek, geen paniek! Om het jullie wat gemakkelijker te maken, mogen jullie per tweeën werken.”
Ik keek snel naar Peigi en deze gaf me een verzekerende knipoog.
“Ik ga het eenvoudig maken voor mezelf. Je partner zal alfabetisch bepaald worden,” verklaarde Bewanderon toen hij dit gebaar opmerkte vanuit zijn ooghoeken.
Ik zuchtte teleurgesteld.
Het mannetje zocht even naar zijn lijstje op de lessenaar en begon toen de namen af te lezen en leerlingen bij elkaar te plaatsen.
Het lot had mij nooit gemogen, had mij vaak genoeg de rug toegekeerd in mijn leven. En ik zorgde er met mijn stille smeekbeden alleen maar voor dat het lot geamuseerd op me neerkeek en besloot mij tegen te werken. Zoals altijd. Jeetje, had ik echt iets anders verwacht?
Het was niet grappig meer, bedacht ik me bitter. Echt niet.
“Meneer Gawlik, u zult samenwerken met mevrouw Geneviene…” |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Do Apr 24, 2008 17:54 |
 |
Dag lezers,
Er wordt redelijk wat verklaard in dit hoofdstuk. Laat mij weten wat jullie er van denken. ;)
Knufjes voor Duffie, Lilytje, Moonslave, Hezter en Jily-ann. <3
Veel liefs,
Lieke
H o o f d s t u k V i e r e n d e r t i g
“Fragiele Foto’s”
I’ve been housing all this doubt and insecurity and
I’ve been locked inside that house all the while you hold the key
And I’ve been dying to get out and that might be the death of me
And even though, there’s no way in knowing where to go, promise I’m going because
I gotta get outta here
I’m stuck inside this rut that I fell into by mistake
I gotta get outta here
And I’m begging you, I’m begging you, I’m begging you to be my escape
Be My Escape – Relient K
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Hij zat voorovergebogen over stapels perkamenten rollen. Zijn gezicht stond ernstig, er was niets te bespeuren van de lichte grijns waarmee ik had dacht dat hij geboren was geweest. Wie had dat ooit gedacht? Jonathan die al aan zijn huiswerk was begonnen, ook al was ik er nog niet? Ik moest toegeven dat ik lichtjes verwonderd was. Pas toen ik een stoel achterover schoof, keek hij verstoord op. Zijn ogen namen me zorgvuldig op. Ik voelde me onbeschermd onder zijn kritische blik.
“Waar bleef je?” vroeg hij.
Ik zuchtte en ging met een hand door mijn krullen.
“Wat bedoel je?”
“Je bent te laat,” wees hij mij er op. Hij keek mij beschuldigend aan.
Déjà vu. Althans, een omgekeerde. Ik herinnerde mij nog zijn bijlessen waar hij altijd degene was geweest die te laat kwam, en soms zelfs helemaal niet opdaagde.
“Ja, maar… Alleen maar een half uurtje?” Ik grijnsde lichtjes verontschuldigend. Het scheen niet te helpen. Ik haalde mijn schouders op. “Het spijt me, ik verloor de tijd uit het oog,” mompelde ik kortaf.
Het was niet eens gelogen, ik was echt vergeten de tijd bij te houden. Ik wreef zenuwachtig mijn lichtjes modderige handpalmen af aan mijn jogging. Ik had mijn strakke zwarte T-shirt aan en wist bijna honderd procent zeker dat deze er tegen nu bruin uitzag. Ik kon me niet inbeelden hoe smerig ik er wel niet op dit moment uit moest zien. Alleen voor de onderkant van mijn schoenen had ik een zwakke poging gedaan ze af te vegen en ik had de strenge blik van de bibliothecaresse met de haakneus volledig genegeerd toen ik hier binnenkwam. Uren en uren was ik buiten geweest. Ik had voor vandaag een intensieve conditietraining gepland. Ik had gerend, gesprongen, gesprint, gezwommen. Ik had mij terug levend gevoeld. Kortom, ik was vergeten dat ik ’s morgens een kort briefje had gevonden van mijn allerliefste nachtmerrie, aan de deur van mijn kamer vastgeplakt, met de mededeling dat we vandaag zouden beginnen aan onze schoolopdracht. Hij had het mij ook gewoon kunnen vragen tijdens het ontbijt, ik bedoel, het was niet alsof we elkaar nooit zagen of nooit met elkaar spraken. Ach, dacht ik goedgeluimd, ik beschuldigde hem nergens van. Ik begreep hem wel een beetje. Ik zou ook niet met mij willen praten, moest ik iemand anders zijn. Goed. Zat daar enige vorm van logica in?
“Wat heb je allemaal al gedaan?” probeerde ik iets zinvols te vragen.
Jonathan trok zijn volmaakte wenkbrauwen omhoog. Ik telde lichtjes in mezelf af. Drie… Twee… Eén… Ja. Ja, jawel, daar had je de grijns terug. Phew. Ik begon me al zorgen te maken.
“Waarom denk jij dat ik al iets zou gedaan hebben?”
Ik versmalde mijn ogen. “Omdat je net niet eens merkte dat ik de bibliotheek binnenkwam, zo druk was je bezig.”
Hij knikte goedkeurend. “En waarom denk je dat dat iets te maken had met onze opdracht?”
Ik slikte een heleboel beledigingen in. “Kijk,” zei ik ongeduldig en ik haalde mijn handen op ten teken dat ik de strijd opgaf, “jij wilt hier niet zijn. Ik wil hier niet zijn. Het is vakantie! Dus laten we geen spelletjes spelen.”
“Misschien.”
“Misschien – wat?”
“Misschien wil ik hier wel zijn nu jij hier ook bent.”
Ik zweeg. In mijn hoofd ging ik na wat zijn bedoelingen geweest waren met het zeggen van zoiets vaags. Ik kwam tot de conclusie dat hij zich verveelde en daarom alles zou doen om iets of iemand te vinden die hij kon uitlachen.
“Jij misschien. Ik duidelijk niet,” zei ik uiteindelijk om iets gezegd te hebben. “Waarom wil je dat ik hier ben?” voegde ik er veel stiller aan toe.
“Ik wilde je iets vragen.”
Die diepe poelen van groen deden me denken aan gras wanneer het nog maar net heeft geregend, deden me denken aan grenzenloze regenwouden. Er werd gezegd dat groen de kleur is van hoop. Dat was zo. Hij had die vervloekte dag al mijn hoop uit mij gezogen.
“Goed; vraag maar.”
“Verbeter mij alsjeblieft als ik fout ben,” zei Jonathan en hij wendde voor de eerste keer zijn blik af en staarde rustig naar de ganzenveer in zijn handen, “maar toch kan ik het niet laten de indruk te hebben dat jij, Elize, mij niet zo schijnt te mogen.” Hij bracht een vinger naar zijn mond en maakte sussende geluiden toen hij zag dat ik hem wilde onderbreken. “Ik vraag mij al een tijdje af waarom. Ik heb nagedacht, maar ik kan mij echt geen situatie herinneren waarin ik jou in verlegenheid heb gebracht. Je was nieuw, je was een outcast; ik heb je geholpen. Ik heb er via via voor gezorgd dat je die uitnodiging in je handen kreeg. Ik heb ervoor gezorgd dat mijn vrienden denken dat ze je mogen.”
“Zo te zien heb je aardig veel moeite gedaan.”
“Ja. Dus ik begrijp niet waarom jij zo doet. Jij weet niet wie ik ben. Jij kent me niet.”
Mijn hoofd begon overdreven luid te bonken. Daar was het weer, het gevoel dat ervoor zorgde dat ik leek te verstikken, dat ik niet logisch na kon denken. Ik liet me overspoelen door datzelfde gevoel, ik zou mij vandaag niet verdedigen tegen mijn afkeer. Met mijn handen ondersteunde ik mijn hoofd die duizenden malen zwaarder leek te wegen dan normaal.
“Je beeldt je dingen in,” zei ik gedecideerd. “En ik weet wel wie jij bent. Iedereen weet wie jij bent. Niemand verplichtte jou om mij op te nemen in je vriendenkring. Maar toch –” Ik leunde naar voren en probeerde zijn blik te vangen maar hij staarde nog steeds intens naar zijn ganzenveer. “Dank u, oh almachtige Jonathan,” fluisterde ik wrang. “Wie ben ik in vergelijking met u? Slechts het vuil onder uw schoenen.” Ik grinnikte zachtjes. “Zo beter?”
Plotseling greep hij met zijn hand mijn kin vast en hief zijn hoofd omhoog zodat hij mij eindelijk weer aankeek. Zijn andere hand trilde. Zijn ogen waren leeg, dof, gestorven. Ik had zijn volledige aandacht nu. Het beviel mij geen greintje. Had ik misschien een gevoelige snaar geraakt? Wel; goed van mij dan.
“Grappig,” prees hij mij hoewel hij helemaal niet aan het lachen was, “Een kleine correctie is toch vereist: jij denkt dat je mij kent. Iedereen denkt dat hij mij kent.”
Ik bevrijdde mij van zijn greep. “Weet je wat? Je hebt gelijk, oké? Ik heb niet eeuwig de tijd. Laten we beginnen aan die vervloekte opdracht.”
“Nee,” schudde hij grijnzend zijn hoofd. “Nee, niet voor we dit,” hij gebaarde eerste naar mij en daarna naar zichzelf, “hebben opgehelderd.”
Ik legde mijn hoofd op de tafel en sloot mijn ogen. Misschien, als ik heel hard wenste dat ik momenteel niet hier was, zou ik wel kunnen oplossen in het niets. Jonathan verpestte echter mijn pogingen.
“Waarom?” vroeg hij eisend.
Daar gingen we weer. Hij deed het met opzet, hij wilde dat ik hem zou vragen wat hij bedoelde. Die jongen had nog nooit gehoord van duidelijke zinnen samenstellen, zinnen die enige betekenis bevatten voor mij.
“Daarom,” zei ik droog.
Hij leek niet tevreden te zijn met mijn antwoord. “Waarom doe je zo afstandelijk?” verduidelijkte hij.
Zie je wel, dit was veel beter. Was dat nu zo moeilijk geweest? Nu begreep ik tenminste wat hij bedoelde.
“Je bedoelt; waarom verklaar ik niet mijn oneindige liefde voor jou zoals de rest van de meisjes hier?” vroeg ik scherp.
“Err…” zei hij en plotseling verscheen er een kleine glimlach op zijn gezicht. “Ja, ook; maar dat was toch niet echt wat ik bedoelde.”
“Ik denk dat dat precies was wat jij bedoelde, Jonathan,” zei ik stil. “Ik wist niet dat ik verplicht was jou te stalken omdat ik hier op deze school zit.”
“Dat ben je niet,” zei hij kalm. “Maar ik vroeg me gewoon af waarom jij anders zou zijn.”
“Zoals ik al zei: daarom.” Ik schoof mijn stoel achteruit. “En misschien ook omdat ik hersenen heb in mijn hoofd, weet ik veel.” Ik stond recht. “Ik denk niet dat we vandaag ver zullen komen met dit schoolgedoe en eerlijk gezegd heb ik geen zin meer. Ik zie je nog wel.”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik klopte zachtjes op de deur van mijn ouder kamer.
“Shannon, ben je daar?”
“Ja; kom maar binnen,” hoorde ik een vrolijke stem antwoord geven.
Ik was blij dat er tenminste iemand opgewekt was. Nu Peigi naar huis was en Zaikaro ook was vertrokken, samen met bijna iedereen, was de stilte bijna ondraaglijk. Bijna. Ik gaf het niet graag toe, maar ik miste het geroezemoes een beetje. Het kasteel leek zo leeg. Van de zevendejaars uit Zwadderich waren alleen Jonathan, ik, Shannon en Nick nog hier. En dan had je Gitte nog, maar zij was veel jonger dan ons. Ik was eigenlijk een beetje nieuwsgierig naar wat hun redenen waren om niet naar huis te gaan.
De deur kraakte lichtjes toen ik deze opende.
“Hey,” begroette Shannon me vriendelijk.
Ze lag op haar buik op haar bed, wiebelde met haar voeten in de lucht en was zo te zien door een tijdschrift aan het bladeren.
“Hoi,” mompelde ik.
Ik ging bij haar staan en reikte haar het boek in mijn handen aan. “Hier, ik heb het boek uit en jij had gezegd dat je het wilde lezen. Dus…”
“Oh, zo snel al uit? Dankjewel, Elize!”
Shannon ging in kleermakerszit zitten en gebaarde afwezig met haar hand dat ik dat ook moest doen. Haar ogen gleden enthousiast over de achterkant van het boek. Ik draaide me om en ging op het bed achter me zitten. Er klonk een luide krak, het geluid van brekend glas. Gealarmeerd sprong ik overeind. Shannon duwde me snel aan de kant en greep naar haar toverstok. Ik had geen tijd om te zien wat ze deed, maar even later hoorde ik haar opgelucht zuchten. Toen ze terug op haar bed was gaan zitten, zag ik pas wat er op het bed lag. Ik besefte meteen ook welk bed het was. Mijn bed. Bovenop de kussens lag er een ingelijste foto. Ik boog mij lichtjes voorover zodat ik het beter kon zien. Een rilling liep over mijn rug. Het was een foto van Lisbeth.
Ik probeerde mij te gedragen alsof er niets aan de hand was. “Oh, sorry,” zei ik lachend. Ik wees naar de foto. “Wie is zij?”
Shannon leek plotseling helemaal niet meer zo vrolijk te zijn. Het huilen stond haar nader dan het lachen.
“Wil je –,” zei ze krasserig en ze schraapte vlug haar keel, “wil je er in het vervolg alsjeblieft op letten dat je niet op haar foto gaat zitten?”
“Ja, natuurlijk, zal ik doen,” zei ik snel.
“Goed,” zei Shannon zacht. “Goed,” fluisterde ze. Ze staarde naar haar handen. “Zij is Lisbeth. Zij is dood.”
Mijn nekhaartjes gingen overeind staan. Ik stond op en ging naast Shannon zitten.
“Het spijt me,” zei ik zacht. Ik brandde van nieuwsgierigheid, maar liet niets merken. “Was ze een goede vriendin van je?”
Shannon verborg haar gezicht in haar handen.
“N-nee, niet… niet echt,” zei ze trillerig. “Ze heeft een vreselijk leven gehad. Het is mijn schuld dat zij is gestorven.”
Ik vertrouwde mijn stem niet. Dus ik zweeg en moedigde in gedachten Shannon aan om verder te praten.
“Oh God, oh God…” Shannon wiegde zachtjes op en neer. “Oh God,” fluisterde ze. Daarna zweeg ze weer.
“Waarom – waarom heeft ze een vreselijk leven gehad?” vroeg ik.
“Ik weet niet of ik het je wel mag vertellen…” Shannon zette grote ogen op. “En het is niet iets waar ik trots op – waar wij trots op zijn.”
Ik kneep geruststellend in haar arm.
“Je kan me alles vertellen. Ik beloof je dat ik het aan niemand zal vertellen. Soms doet erover praten opluchten. Ik denk dat het jou goed zou doen, Shannon.”
Shannon staarde van ver naar de foto. Uiteindelijk stond ze op, nam de foto in haar handen, en ging weer naast mij zitten. Daarna hief ze haar hoofd op en keek me met tranende ogen aan.
“Beloof je het echt?” zei ze haast smekend.
Ik knikte en probeerde zo overtuigend over te komen als mogelijk was.
“Ze was… excentriek,” begon Shannon. “N-niet zoals Peigi bijvoorbeeld, zij gelooft in zichzelf. Nee, ze was heel stil en eenzaam. Ik wist dat ze haar mama had verloren toen ze klein was. Ze was minder dan een halfbloed en… Nou, jij weet het misschien niet, maar Zwadderich staat bekend om zijn haat voor modderbloedjes en mengelingen.”
En of ik dat niet wist. Ik kneep nog eens in haar arm. Eigenlijk was het vooral om mezelf onder controle te houden. Het was vreemd om iemand over mijn vroegere ik te horen praten.
“Ze werd gepest,” ging Shannon verder. “En niet zo een beetje ook. Ze werd zo hard gepest,” vertelde Shannon, de laatste drie woorden extra beklemtonend.
Ze veegde snel de warme tranen die over haar wangen biggelden weg.
“Ik deed mee omdat ik bang was dat ze mij ook lastig zouden vallen als ik haar zou helpen. Ik zag haar elke dag vechten in een hopeloze strijd, niemand nam het voor haar op. Niemand! En toch leek ze altijd zo trots, alsof al die beledigingen haar eigenlijk niet raakten.”
Ze wreef liefkozend met een hand over de foto.
“Dan op een dag,” zei ze zo zacht dat ik haar amper kon verstaan, “op een dag kwamen wij, met heel de bende, terug van een fuif. Een wilde fuif. Je weet wel – zo eentje waar je alles kan krijgen.”
Ik boog me lichtjes voorover om haar beter te verstaan.
“We waren zo zat. Wij allemaal. Ladderzat.”
Tranen drupten op het glas van de foto.
“Het liep uit de hand. Jonathan – hij… Hij was high, hij was helemaal van de wereld, hij was zo high. Hij sprak de spreuk uit. Het was niet zijn bedoeling geweest haar te vermoorden, echt niet. Echt niet! Hij wist niet wat hij deed. Hij is zo opgevoed, weet je. Zijn ouders zijn van adel, aristocraten zijn het. En pure ex-Zwadderaars. Het is een wonder dat Jonathan zo goed terecht is gekomen.”
Ik wilde schateren van het lachen tot de tranen uit mijn ogen liepen. Ik wilde haar uitlachen tot ik niet meer kon ademen van de pijn in mijn buik. Ik wilde haar krabben. Ik wilde haar pijn doen. Wauw. Over ‘de waarheid verbloemen’ gesproken. Touché, Shannon. Touché.
“Zoals ik al zei,” zei Shannon huiverend, “Hij wist niet wat hij deed, hij vecht al heel zijn leven tegen de idealen van zijn ouders, maar hij was dronken en high en hij verloor het. Hij verloor zijn aandacht en liet zich meesleuren door wat er van kinds af aan in zijn hoofd is getimmerd.”
“Ik denk dat ik iets heb gelezen hierover,” mompelde ik traag. Shannon keek mij paniekerig aan. “Maar daarin stond dat Lisbeth zelfmoord had gepleegd.”
“Ja,” zei Shannon vlug, “dat verzonnen we daarna, ja. Weet je – weet je dat Jonathan nooit meer zichzelf is geweest?”
“Wat bedoel je?”
“Hij zat al jaren aan de drugs, al jaren, ja. Maar na die nacht heeft hij dat spul met geen hand meer aangeraakt. Hij verloor zijn trouwste vriend, Emanuelle, die vluchtte weg uit angst, die lafaard.”
“Hmm…”
“Jonathan - hij beschuldigde ons, hij schreeuwde tegen ons. Hij huilde voor onze ogen. Dat had hij nog nooit gedaan. Hij was onze leider, iedereen keek tegen hem op, iedereen probeerde steun te zoeken bij hem. Maar hij huilde, dagen en dagenlang. Ik kan zijn stem nog altijd in mijn hoofd horen. Soms heb ik er nachtmerries over. Hij riep, hij brulde, hij vroeg ons waarom – waarom in hemelsnaam wij hem niet hadden tegengehouden. Daarna heeft hij wekenlang niet met ons gesproken. Hij was de hele tijd bij zijn nicht, jouw vriendin, Peigi.”
“Wauw,” mompelde ik.
“Hij heeft het zichzelf nooit vergeven. Hij stelde het wachtwoord voor de leerlingenkamer in, het werd de naam van het meisje. Hij liet ons haar nooit vergeten. Hij wilde het zelf niet vergeten,” fluisterde Shannon. “Nick zegt dat hij last heeft van slaapstoornissen. Ik heb medelijden met hem.”
“Tja… een beetje zijn eigen schuld, niet?” zei ik wrang. Shannon keek me vreemd aan.
“Ik wilde dat ik iets had gedaan,” mompelde ze daarna, “had ik maar iets gedaan!”
Daarna draaide ze haar gezicht om en keek mij futloos aan.
“Audrey wil nooit dat ik over Lisbeth praat. Zij wilt Lisbeth vergeten. Ik wil haar nooit vergeten, ik zal haar nooit vergeten. Audrey wil niet dat ik deze foto hier plaats, maar ik luister niet naar haar. Zij heeft alleen maar aandacht voor Jonathan, haar Jonathannetje.” Ze lachte honend. “Ze weet dat Jonathan haar alleen maar gebruikt voor de seks. Dat weet ze, ik was erbij toen Jonathan haar dat zei. En ze weet dat zij niet de enige is die Jonathan bezoekt, op zoek naar een soort van troost.”
Daarna viel er weer een stilte.
“Denk je dat zij mij ooit zal vergeven?” vroeg ze na enkele minuten zacht.
“Wie – Lisbeth?”
“Ja, denk je dat zij mij ooit zal vergeven omdat ik niets heb gedaan?” herhaalde Shannon verdrietig.
Haar hand gleed weer over de foto en ze veegde de druppels tranen die erop waren gespat haast liefdevol weg. Ik probeerde te blijven ademen. Ik probeerde niet te panikeren. Zij had spijt. Iemand had spijt, iemand had om mij gegeven.
“Ik weet niet…” antwoordde ik. “Maar als het je echt echt spijt, misschien… Misschien dan wel.”
Ik meende niet wat ik zei. Ik meende echt niet wat ik zei, ik zei het alleen maar om normaal over te komen. Ik zou het haar niet vergeven.
“Dat je spijt hebt, verandert echter niets aan de situatie, Shannon,” zei ik abrupt. “Ze is dood, dat zal niet veranderen.”
Shannon sloeg haar armen om me heen en omhelsde me te pletter.
“Ik weet het.” Haar stem klonk gesmoord. “Ik weet het. F-uck, ik weet het.”
Plotseling werd ik overweldigd door het verlangen haar te vertellen dat ik niet was gestorven. Ik wilde schreeuwen dat ik nog leefde. Ik wilde schreeuwen dat Lisbeth nu naast haar zat, dat ze alles had gehoord, dat Shannon niet ongelukkig moest zijn. Maar dat het goed was dat ze spijt had en ook dat ze eigenlijk alles had verdiend. Natuurlijk zei ik niets luidop. Dat was verboden. Dan zou ik ook mijn Mutransclan moeten prijsgeven, terwijl iedereen dacht dat Transformagiërs waren uitgestorven.
Shannon liet mij eindelijk los.
“Je bent een goede vriendin,” zei ze en zij meende het. Ik zag het in haar blauwe ogen.
Haar zo ontzettend zorgvuldig aangebrachte mascara was uitgelopen en haar wangen waren bedekt met grote zwarte vegen. Ik kneep voor de derde keer die avond in haar arm.
Daarna huilden wij. We huilden tot wij geen tranen meer over hadden. Tot wij verblind werden door ons leed.
Shannon huilde om het meisje dat gestorven was door een toeval, door vooroordelen; door de puurste vorm van haat, door rasechte racisme. Ik huilde om mijn onschuld die ik die nacht had verloren. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Apr 27, 2008 12:41 |
 |
Hey allemaal,
Oef, dit was een zeer moeilijk maar toch zeer leuk hoofdstuk om te schrijven. Ik ben benieuwd naar wat jullie ervan gaan vinden. Probeer niet te veel te panikeren. =')
Kirstenxx, Gwendolyn, duffie, hezter en Moonslave: jullie zijn schatten! ;)
Veel liefs,
Lieke
H o o f d s t u k V i j f e n d e r t i g
“Geest uit het Verleden”
Don't be afraid,
I've taken my beating, I've shared what I made
I'm strong on the surface, not all the way through
I've never been perfect, but neither have you
So if you're asking me, I want you to know
When my time comes, forget the wrong that I've done
Help me leave behind some reasons to be missed
Don't resent me, and when you're feeling empty
Keep me in your memory, leave out all the rest
Leave out all the rest
Leave Out All The Rest – Linkin Park
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
‘De ware dood is geen bron van verschrikking voor de gewone, verstandige, gevoelige mens. Levend dood zijn, dat is de grote nachtmerrie.’ - Henry Miller
Mijn oogleden waren zwaar, mijn bloeddoordrenkte ogen pufferig en opgezwollen. Ik had bij Shannon gezeten tot haar laatste gesmoorde snik had weerklonken, daarna was ze in een onrustige slaap gevallen. Ik had zelf geen oog dichtgedaan. Ik had niet eens bewogen. Mijn hersenen werkten op volle toeren. Al wat Shannon had gezegd en gedaan, had zich opnieuw en opnieuw in mijn hoofd afgespeeld. Tot mijn hoofd op ontploffen stond en flarden van oude herinneringen mij overvielen. Het kon zo niet langer. In plaats van daadwerkelijk iets te doen, stond ik toe dat ik gefolterd werd, extreem traag en pijnlijk. Oude wonden werden opengerijt en op de plaats waar ze met veel moeite opnieuw waren begonnen met hechten, begonnen bloederige druppels zich te vertonen aan de oppervlakte van mijn wezen.
Iedereen was weg, bijna iedereen. Het was het perfecte moment om mijn zet te doen. Ik had het vertrouwen gewonnen van de meesten. Ik werd nergens van verdacht. Shannon had net haar hart bij mij gelucht. Jonathan haatte mij niet, Nick vond mij ‘cool’. Audrey roddelde tegen mij over alle anderen. Peigi… Peigi was een schat van een meid. En alle anderen accepteerden mij gewoon, zonder verdere vragen, omdat Jonathan dat ook had gedaan. Maar dit was niet de plek waar ik thuishoorde, ik voelde mij vreselijk gevangen. Ik wilde dat het gedaan was met al dit gedoe, gedaan! Genoeg. Genoeg! Ik had er genoeg van. Ik wilde eindelijk beginnen aan mijn eigen leven, aan mijn nieuwe leven. Ik wilde eindelijk terug van nul af aan beginnen, ergens hier ver van vandaan. Dus waarom deed ik dat niet? Waarom stelde ik het moment waar ik al jaren op had gewacht uit? Ik hoefde niet meer te wachten. De tijd was gekomen. Hoe langer ik vanaf nu zou wachten, des te meer zou ik beginnen te twijfelen, ik kende mijzelf door en door. En des te meer zou ik hen beginnen te zien als mensen, zouden ze menselijke eigenschappen krijgen in mijn ogen en zouden ze mijn wilskracht verzwakken. Nee, ik mocht niet meer afwachten. Beslist niet.
Ik schoof Shannon af van mijn schouder en stond op. In een trance liep ik naar mijn eigen kamer. Ik ging direct naar de badkamer en deed de deur achter mij op slot. Ik zette de kraan van het bad open en voelde met mijn vingertopjes aan het water tot ik vond dat het de juiste temperatuur had bereikt. Daarna liet ik de badkuip vollopen. Ik kleedde mij uit en ging in het badkuip liggen. Ik schrobde mijn huid tot het rood zag, rood en glanzend. Het vuil dat was blijven hangen van de training spoelde weg. Ik schrobde en schrobde maar. Mijn huid jeukte en begon pijn te doen. Ik schrobde mijn zonden van me af. Daarna stond ik op. Ik deed de deur weer open en trippelde ik op blote voeten naar mijn kleerkast, terwijl ik een spoor van druppels water achter mij liet. Al voor ik hier kwam, had ik alles voorbereid. Ik had alles gepland. Ik had alles meegebracht wat ik nodig zou hebben. Ik viste een bundeltje kleren uit de kast. Daarna liep ik weer stilletjes naar de badkamer, terwijl ik onderweg een blik wierp op de klok die boven mijn bed hing. Het was vier minuten voor vier. Het was nacht. Iedereen die zou moeten slapen, zou tegen nu ook wel slapen. Perfect, op iets beters had ik niet durven hopen. Ik wilde rein zijn voor vannacht; zuiver. Ik wilde gehuld zijn in de kleur van de onschuld zelve, in een poging deze terug te winnen van diegene die dat van mij had beroofd. Door hun leider aan te vallen zou ik hen raken in het hart. Het witte zijden nachtkleedje voelde zacht aan, omhelsde haast liefdevol mijn lichaam. Ik droeg een witte tiara op mijn hoofd, bedekt met kleine glinsterende edelsteentjes. Ik wilde dat mijn haren uit mijn gezicht bleven zodat ik de hele tijd mijn omgeving in de gaten zou kunnen houden.
Gefixeerd staarde ik in de spiegel naar mezelf. Ja, naar mijzelf, naar Lisbeth. Ik zou mezelf niet langer voorliegen door te denken dat ik ooit iemand anders zou kunnen zijn, dat ik ooit op een andere manier zou kunnen denken als Lisbeth deed. Lisbeth was een levensstijl, Lisbeth overheerste en controleerde mijn gedachten en mijn daden. Lisbeth was diegene die ik was geweest en die ik altijd zou blijven. Liesje. Ik liet mijn vinger over het litteken gaan dat van de zijkant van mijn gezicht, naar mijn nek en verder naar beneden liep. Het was een dun lijntje. Het was een deel van Liesje, het drong zichzelf terug naar de oppervlakte, het wilde niet langer verborgen zijn. Ik sloot mijn ogen en luisterde. Ik luisterde aandachtig, ik luisterde zoals ik nog nooit had geluisterd. Eerst was het stil, pijnlijk stil. Maar daarna sijpelden ze mij binnen, de aanmoedigen, gefluisterd door onbekende stemmen, duister en obscuur. Ik had ze gemist. Ach, wat had ik mijzelf gemist.
Ik opende terug mijn ogen. Mijn lichaam was veranderd, was dunner dan ik mij herinnerde. Mijn zwarte haren glansden, mijn bruine ogen blonken vurig, ze hadden een honingkleurige glans, ze waren gevuld met hartstocht. Ik had mij jarenlang iets wijsgemaakt, ik had gedacht dat ik lelijk was als mezelf. Als Liesje. Nooit meer zou ik mijzelf zo beledigen. Hoe had ik dat ooit toch kunnen denken? Ik hield van wie ik was. Ook al zou ik mij in tijden van nood vermommen; soms diep verstopt binnenin mijn hart, soms zo dichtbij dat ze mijn transformaties als een schaduw zou achtervolgen, als een beschermengel zou behoeden en beschermen, zou Lisbeth bij mij blijven.
Mijn voetstappen waren zo licht als veertjes. Mijn benen voelden desondanks zwaar aan. De vloer was ijskoud onder mijn blote voeten. Ik had mij nog nooit zo levend gevoeld. Ik trilde van genoegen. Eindelijk… Dat was het enige wat er op dit moment door mijn hoofd ging. Ik keek naar links en naar rechts in de gang van de jongens, maar zoals ik al had voorspeld was het smalle halletje uitgestorven. Ik liep langs verschillende deuren, bij elke deur bleef ik even staan om met mijn toverstok de namen te verlichten die met gouden letters op de deuren waren gegrift. Na een paar minuten maakte mijn hart een opgewonden sprongetje; daar, daar stond het! Daar stond zijn naam als laatste op het korte lijstje.
De deur maakte geen enkel geluid toen ik deze zachtjes openduwde. Het was pikkedonker. Ik dimde het felle licht van mijn toverstok om mijn demonnetje niet onmiddellijk wakker te maken. Jonathan zou de enige in de slaapkamer moeten zijn, de rest van zijn kamergenoten was naar hun familie. Ik had gelijk, daar lag hij, onder de dekens, in het bed links. Ik liep traag naar hem toe. Met elke stap die ik zette, begon mijn hart sneller en sneller te kloppen. De adrenaline gierde door mijn lijf. Ik kon mijn vrijheid al voelen. Ik bleef precies voor het bed van Jonathan staan. Ik staarde naar zijn gezicht, zijn zo volmaakte gezicht; ik staarde minutenlang en prentte zijn gezicht in mijn geheugen. Zijn gezicht zag er anders uit zonder zijn masker van arrogantie en elegantie, hij zag er meer zorgeloos en onschuldig uit; hij zag eruit zoals hij eruit zou hebben zien als hij in een normaal gezin was geboren en was opgegroeid tot een normale tienerjongen. Zijn perfect rechte neus, de boog van zijn wenkbrauwen, zijn halfvolle lippen. Ik wilde die brandende blik in zijn ogen zien, nog een laatste keer, nog één keertje maar. Ik wilde verdrinken in die smaragdengroene ogen die zo’n tarting voor mij hadden gevormd, die mij zo hadden uitgedaagd, zo hadden doen versteld staan door hun pracht, zo hadden kunnen doen snakken naar adem in één enkele luttele seconde. Ik wilde de bruine spikkeltjes kunnen tellen tussen al dat groen, ik had nooit de kans gekregen om te weten hoeveel spikkeltjes er precies waren. Maar om dat alles te doen, zou mijn nachtmerrie wakker moeten zijn. En dat was hij niet.
Nu moest ik beslissen of ik dit wilde doen terwijl hij nog sliep, of terwijl hij wakker was. Als hij wakker zou zijn, zou hij meer lijden, dat stond vast. Maar ik had medelijden met hem, een beetje. Hij had mij tamelijk eerlijk behandeld als Elize; daarvoor kreeg hij de gelegenheid om te blijven slapen. Als een klein beloninkje. Hij zou mij dankbaar moeten zijn. Ik ging aan de zijkant van het bed zitten, het protesteerde heel eventjes maar door het extra gewicht, maar daarna was het weer stil in de kamer. Ik boog mij voorover en streek de verdwaalde donkerbruine haren uit zijn gezicht.
Precies op dat moment opende hij zijn ogen. Er ging een schok door mij heen. Ik hield mijn adem in. Hij zei niets, hij keek mij alleen aan met een vreemde blik in zijn ogen en ik deed hetzelfde. Wij zwegen samen. Waarom was hij niet meer verbaasd? Zou hij niet meer geschrokken moeten zijn om Lisbeth, het meisje dat hij had vermoord, in zijn eigen kamer, vlak voor zijn eigen neus aan te treffen? Ik had mijn hand niet verroerd. Hij sloot zijn ogen. Zijn lippen krulden om tot kleine glimlach.
“Ik wist dat je ooit zou komen,” fluisterde hij en hij duwde zijn warme wang zachtjes tegen mijn hand aan. “Ik wist dat deze dag zou komen.”
Ik kreeg kippenvel over mijn armen. Nog steeds bewoog ik niet. Ik was te geschokt, te geschrokken om te antwoorden. Hoe, wat – waarom – waarom gedroeg hij zich alsof er niets aan de hand was? En ik had gedacht dat ik raar was. Dit had ik helemaal niet gepland. Dit zou niet mogen gebeuren. Hij had niet wakker moeten worden. Domme idioot! Hij had niet wakker moeten worden! Wilde hij pijn lijden? Stomme – stomme jongen.
Hij opende traag zijn ogen, had nog steeds diezelfde gelukzalige uitdrukking op zijn gezicht. “Ga je niets zeggen?”
Ik schudde mijn hoofd traag van niet. Mijn vingers klemden zich vast rond mijn toverstok die uit het zicht van Jonathan bleef. Ik hoopte maar dat ik het stukje hout niet zou breken.
“Oké,” fluisterde Jonathan zacht. Hij duwde zich af met één hand en ging rechtop zitten. Hij bracht zijn gezicht dichterbij.
“Mijn hemel,” zei hij met een verbaasde toon in zijn stem, “je lijkt zo echt. Je lijkt zo levendig.”
Ik kreeg de perfecte gelegenheid om de bruine spikkeltjes te tellen. Eén, twee – zeven.
“Maar dat kan helemaal niet,” murmelde Jonathan kalm tegen zichzelf, “dat kan niet. Jij bent dood. Daarom kan dat niet. Ik heb jou vermoord.”
Ik grijnsde. Ik kon zijn hartslag horen versnellen. Goed. Goed, dat betekende dat hij zich toch begon af te vragen wat er aan de hand was. Serieus, ik bewonderde hem wel voor zijn absurde gedrag; maar als ik mijzelf in zijn situatie zou plaatsen… Ik was allang gepanikeerd. Net zoals de rest van de mensheid. Dus wat bezielde deze jongen toch? Verdomme; ik begreep het niet. Echt niet.
Jonathan liet zijn blik traag over mijn lichaam glijden. Ik kreeg de drang om hem in zijn gezicht te slaan, maar ik deed niets, ik wachtte af.
“Je bent veranderd,” stelde hij vast, “je ziet er niet uit zoals ik mij jou herinner.”
“Dank je.” Oh Merlijn, vreemder kon dit gesprek niet worden. Ik draaide met mijn ogen, maar hij leek het niet op te merken. Hij knikte alleen tevreden.
“Ben je een geest?” vroeg hij.
“Nee.”
“Natuurlijk niet, een domme vraag van mij. Natuurlijk ben je geen geest, anders zou je er niet zo anders uitzien, toch?” Hij keek mij vragend aan.
“Juist.”
“Dus dan droom ik?” vroeg Jonathan weer.
Ik gaf geen antwoord en liet mijn blik rond de kamer dwalen. Ondertussen vroeg ik mij af waarom ik hem niet onmiddellijk afmaakte. Waar wachtte ik op? Zou ik hem vertellen dat ik eigenlijk niet gestorven was? Zou dat hem opluchten? Verdiende hij deze opluchting voor hij zijn laatste adem zou uitblazen? Zo veel vragen, ik kon maar niet beslissen. Jonathan scheen mijn stilzwijgen te beschouwen als een ‘ja’.
“Een droom,” zei hij, “een simpele droom, maar toch lijkt alles zo levensecht.” Bewonderend streek hij met een vinger over mijn litteken. “Toch lijk jij zo levensecht. Het voelt aan alsof jij werkelijk voor mij zit.”
Hij porde mij onverwacht in mijn maag.
“Auw!” gromde ik. Ik keek hem met grote ogen aan.
“Sorry, ik vroeg mij alleen af hoe je zou reageren – een verzinsel van mijn hersenen, ontstaan door mijn schuldgevoelens zijnde.”
Een verzinsel van zijn – yeah right.
“Ooit al eens van tact gehoord?”
“Tact is liegen,” antwoordde Jonathan automatisch. Daarna keek hij mij vreemd aan.
Hij bestudeerde aandachtig mijn gezicht.
“Gaat het wel met je? Je ziet een beetje rood,” merkte hij nuchter op.
“Het… gaat,” zei ik kortaf.
“Je vraagt je waarschijnlijk af waarom ik je wakker heb gemaakt.”
“Misschien.”
“Wel, normaal gezien zou ik echt geen moeite doen, geloof me.”
“Hm.”
“Maar ik was toevallig nog wakker en jij zult morgen al je energie nodig hebben…”
“Hmm.”
“…en je wilt niet meteen bekend staan als ‘de junkie met de zwarte wallen’,” verklaarde Jonathan grijnzend.
“Ooit al eens van tact gehoord?” vroeg ik geamuseerd.
“Tact is liegen,” zei hij simpelweg.
Op dat moment besliste ik dat het tijd werd om mijn taak te vervolledigen. Ik was hier niet gekomen om gezellig te babbelen. Ik bracht de toverstok, half verstopt achter mijn rug, dichterbij.
“Weet je hoe lang ik heb gewacht op een droom zoals deze?” zei Jonathan zacht. Ik stopte mijn handelingen voor even, wachtend op een verklaring. “Weet je hoeveel slapeloze nachten ik heb gebeden dat ik nog een laatste keer met jou zou kunnen praten in een droom of – of weet ik veel, op één of andere manier? En nu krijg ik deze kans. Je kan niet… Je zult nooit begrijpen hoe gelukkig mij voel op dit moment, ook al is dit maar een droom; het is een droom, geen nachtmerrie!” Hij keek mij fel aan. “Ik wil dat je naar mij luistert tot ik klaar ben,” zei hij vastberaden. “Ik wil dat jij ervoor zorgt –,” zijn stem sloeg over en hij hapte ongeduldig naar adem, “Lisbeth. Lisbeth, wil je alsjeblieft… Wil je er voor zorgen dat ik niet wakker word tot ik klaar ben? Wil jij dat voor mij doen?”
Hij wachtte niet op mijn antwoord. Plotseling krabbelde hij overeind. Hij struikelde over zijn lakens en viel op de grond, maar stond vlug terug op. Een klein lichtroze blosje op zijn beide wangen. Hij had alleen maar een boxershort aan, viel mij plots op. Ew.
“Kijk,” zei hij onrustig, “die nacht? Die nacht, ik was niet mezelf, oké, Duves – Lisbeth? Oké?”
Hij stond voor mij, ik zat nog altijd rustig op het bed. Hij begon alles uit te leggen, maar ik luisterde maar half. Ik kon niet horen wat hij zei, ik kon zijn stem niet registreren. Zijn uitleg zou wel op die van Shannon lijken. In de plaats van te luisteren, lette ik op zijn lichaamstaal. Hij zag er wanhopig uit. Hij gebaarde vaak met zijn handen. Hij kwam dichterbij. Waarom kwam hij dichterbij? Plotseling greep hij mijn schouders vast en schudde mij door elkaar.
“Luister je wel? Je moet naar me luisteren!”
Zijn ogen blonken. Hij draaide zijn gezicht van mij weg. Waren dat – waren dat tranen? Ik grijnsde breed. Ik voelde mij zo machtig. Hemel, dit voelde zo goed. Eindelijk. Ik zou krijgen wat ik had verdiend. Ik had zo veel geleden, eindelijk hield het op. Vertel maar verder, fluisterde ik in gedachten tegen mijn demon, vertel maar. Praat maar verder. Zodra je stopt… Zodra je stopt, zal je niet meer leven.
“Je luistert niet!” schreeuwde Jonathan plotseling. “Je luistert niet!” jammerde hij. Zijn wangen waren nat. Ik had gelijk. Hij weende voor mijn ogen. Triomf stroomde door mijn aderen, overheerste mij.
Gefrustreerd trok hij aan zijn haren. Hij krijste. “Het is mijn droom! Het is geen nachtmerrie, ik weet het zeker! Het is een droom, mijn droom. Jij moet naar mij luisteren!”
Ik stootte een hoge lach uit. “Ik moet helemaal niets.”
Hij zag er verwilderd uit, zo verwilderd. Hij maakte geen enkel geluid nu, hij staarde mij alleen aan. Koude tranen drupten op de grond en spatten uiteen. Hij gaf geen kik. Er klonk een luide bonk. Verslagen viel hij op zijn knieën neer.
“Kom je mijn leven nemen?” vroeg hij met een krakende stem, “net zoals in al die andere nachtmerries?”
Hij bedekte zijn gezicht met zijn handen. “Ik had gedacht dat deze droom anders zou zijn,” murmelde hij diep bedroefd. Oh hemel. Hij zag er zo verslagen uit. Als een pasgeborene. Als een zwakkeling. Nee! Hij moest sterk zijn! Verdomme, waarom deed hij alsof hij zwak was? Was dat zijn tactiek om te ontsnappen? Maar nee, waarom zou hij dat doen? Die gek dacht nog altijd dat hij zich bevond in een droom. Ik vroeg mij plotseling af hoeveel nachtmerries hij over mij had gehad. Voor ik goed en wel had geregistreerd wat ik deed, had ik een hand aan Jonathan aangeboden.
“Sta op,” siste ik. “Sta op en vecht.”
Ik viel op mijn knieën.
“Ik geef me over,” spatte ik. “Kijk, ik geef me over.”
“Sta op.”
“Dwing me,” grijnsde ik. “Dwing me om op te staan.”
Hij had een blik in zijn ogen die ik niet meteen kon thuisbrengen. Plotseling stak hij een hand naar me uit. Ik keek er verontwaardig naar.
“Wat moet dit voorstellen, Gawlik?” zei ik kwakkelig. “Je mag niet meer terugkrabbelen, vuile Zwadderaar.”
Ik sloot mijn ogen en zag dat de duisternis me glimlachend en bemoedigend toeknikte.
“Ik krabbel niet terug!” zei Jonathan nijdig. “Sta op en vecht op een eerlijke manier tegen ons!”
Mijn hoofd voelde aan alsof het zou uiteenbarsten. Mijn ogen rolden verwoed in hun kassen. Ik had nooit begrepen… Waarom hij die dag zijn hand had aangeboden. Nu wel, nu begreep ik het eindelijk. Als je vijand er zwak uitzag, dat – dat bemoeilijkte de zaak. Dat zorgde voor meer schuld.
“Dwing mij dan,” fluisterde Jonathan. Zijn haren plakten aan zijn bezwete gezicht.
“Ik ga je niet dwingen,” antwoordde ik kalm.
Jonathan leek even van zijn stuk gebracht. Op handen en voeten krabbelde hij dichterbij. Hij bleef voor mij staan. Daarna plaatste hij zijn warme handen op mijn knieën.
“Het spijt mij.” Hij keek mij zo innig, zo teder aan. Zo vol spijt.
En weet je, het deed mij helemaal niets. Nee, niets. Niets. Niets, niets, niets! Hij verdiende dit. Hij had dit verdiend. Hij had verdiend wat komen zou.
“Vergeef je mij?” vroeg hij glimlachend. Zijn lichaam was gespannen. Hij wachtte op mijn antwoord. Hij wachtte met heel zijn wezen op mijn antwoord. Hij gaf de controle over aan mij. Nog een laatste keer liet hij zijn handen over mijn armen glijden, op zoek naar steun. “Vergeef je mij?”
Ik voelde mijzelf terug glimlachen. Heel zijn gezicht lichtte op toen hij dat opmerkte. Hij zag er zo opgelucht uit nu. Het was lachwekkend.
“Nee.”
En hij brak.
Zodra de woorden mijn mond verlieten, brak hij. Ik zag het in zijn ogen.
Ik had de almachtige prins gebroken. Hij was gebroken. Voor eens en voor altijd.
Vanaf toen speelde alles zich af in slow motion.
Ik haalde de toverstok die ik achter mijn rug had schuilgehouden tevoorschijn. Verbijsterd keek hij op. Mijn lippen klemden zich op elkaar. Zachtjes zwaaide ik met het stukje hout in mijn handen. De spreuk trof hem in het hart. Precies zoals bij mij.
Bonk. Het slappe lichaam van Jonathan, niet van mijn demon, mijn demon was al dood, viel op de harde vloer. Ik stond op, nam het zware lijf van Jonathan in mijn armen en sleepte hem terug naar zijn bed. Ik legde een deken over hem heen en drukte mijn koude lippen op zijn voorhoofd.
“Slaap zacht,” fluisterde ik.
Hij hoorde mij niet. Hij kon mij niet horen. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Za Mei 03, 2008 11:33 |
 |
Whuah!
Verlengd weekend, zalig!
Ik heb donderdagnacht goed kunnen doorschrijven, so; aanschouw het volgende hoofdstuk, mwhauha. ^^
Ik lieft LadyBird, Duffie, Hezter, Moonslave en Radijsje voor hun reacties!
Veel leesplezier!
Lieke
H o o f d s t u k Z e s e n d e r t i g
“Hemels en Harten”
You remind me of the times when I knew who I was
But still the second hand will catch us like it always does
Well make the same mistakes, I'll take the fall for you
I hope you need this now, cuz I know I still do
Until the day I die, I'll spill my heart for you
Until the day I die, I'll spill my heart for you
Should I bite my tongue until blood soaks my shirt
We'll never fall apart, so tell me why this hurts so much
My hands are at your throat and I think I hate you
But still we'll say, "remember when"
Just like we always do, just like we always do
Until The Day I Die – Story Of The Year
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik keek naar mijn handen die zweterig waren en onophoudelijk trilden en het voelde alsof ze niet van mij waren, niet aan mijn lichaam toebehoorden. Mijn zicht was vertroebeld. Ik was afgepeigerd.
Ik had tegen hem gelogen. Hij had gevraagd of ik hem had vergeven. Hij had het zo lief gevraagd, het waren zijn laatste woorden geweest en ik had gegrijnsd en rechtuit gelogen. Hij had op zijn knieën naar mij toe gekropen. Hij had gesmeekt. En ik had gelogen. Waarom? Waarom had ik dat gedaan?
Ik veegde de kleine zweetdruppeltjes die op mijn voorhoofd parelden weg. Ik staarde naar Jonathans slapende vorm. Zijn borst ging traag op en neer. Ik bleef er naar kijken en geraakte na een tijdje gehypnotiseerd door steeds hetzelfde ritme te volgen. Op en neer. Op en neer. Ik legde mijn hand op zijn borst en voelde zijn hart kloppen. Tik tik. Tik tik.
Hij sliep weer. Daar had ik voor gezorgd. Ik had een spreuk gebruikt die ervoor zou zorgen dat hij rustig zou uitslapen en geen last zou hebben van nachtmerries. Ik vroeg mij af wat Jonathan zou denken wanneer hij morgen wakker zou worden. Zou hij er zich iets van herinneren? Zou hij er zich iets van aantrekken? Zou hij doen alsof er niets aan de hand was? Wel, volgens hem zou er ook niets aan de hand zijn. Hij had gedacht dat hij droomde tot het allerlaatste moment en hij zou wakker worden met de gedachte dat hij een afschuwelijke nachtmerrie had gehad vannacht. Misschien zou hij zich weer gedragen als zijn arrogante zelf. Waarschijnlijk wel. Ja. Maar dat interesseerde mij niet; wat mij wel interesseerde, was dat ik hem op zijn zwakst had gezien.
Ik had hem niet vermoord. Ik was geen moordenaar. Natuurlijk had ik hem niet echt vermoord, ik zou het ook nooit zijn, ik zou nooit een moordenaar zijn. Maar ik had hem wel vermoord. Ik had mijn demon vermoord. Ik had de donkere schaduw die over mijn verleden viel, vernietigd. Ik had gezien dat Jonathan werkelijk spijt had. Hij had geleden, hij had zo hard geleden. Niet zo hard als mij misschien, maar toch bijna. En hij had er om gegeven, het had hem iets kunnen schelen dat hij maanden geleden in de staat waarin hij op dat moment in verkeerde zoiets gruwelijks had gedaan. Echter hij had mij altijd al slecht behandeld. En toch had hij last gehad van gewetenswroeging…
En ik had gezegd dat ik hem niet vergaf. Nooit zou vergeven.
Zoals ik al zei, ik had gelogen.
Ik vergaf hem. Precies op het moment dat hij om vergiffenis vroeg, vergaf ik hem. Nog voor zijn lippen de woorden hadden gevormd, had ik het hem vergeven. Nog voor hij de woorden had uitgesproken. En ik had mij nog nooit zo kalm gevoeld in heel mijn leven als op dat moment. Nog nooit zo beheerst. Nog nooit zo vredig. En hij had het opgemerkt, de opluchting op zijn gezicht op dat moment, het was prijsloos, het was prachtig, het was iets wat ik helemaal niet had verwacht. Ik voelde mij… verbonden aan hem. Alleen ik kon begrijpen hoe hij zich voelde. En ik was geschokt geweest toen ik dit besefte. Ik was gestopt met ademen.
En toen had ik gezegd waar ik zo lang op had gewacht. En toen was dat vredige moment tussen ons verdwenen. Foetsie, weg, pleite.
Ik stond op en hield vaag mijn handen beschermend voor mij om tegen niets in te botsen. Mijn ogen waren vermoeid en weigerden fatsoenlijk te functioneren. Ik strompelde met kleine pasjes naar de leerlingenkamer. Er was niemand. Natuurlijk was er niemand. Ik sleepte mijzelf naar een sofa en liet even mijn ogen rusten. Ik trilde weer. Heel mijn lichaam trilde. Wat was er aan de hand?
Ik had mijn vijand zien smeken om vergiffenis. Ik had hem voor eens en voor altijd laten weten hoe ik mij voelde. Het was iets geweest wat ik had moeten doen. Het was nodig geweest. Ik moest hem zo gezien hebben om mijn verleden achter mij te kunnen laten. Het maakte mij niet uit hoeveel verdriet ik hem had gedaan of hoeveel wonden ik bij hem had opengehaald. Hij had hetzelfde bij mij gedaan. Hij had meer gedaan. Hij had mijn leven van mij genomen. Door hem kon ik nu mijn vader niet bezoeken zonder hem een hartaanval te bezorgen. Door hem was Lisbeth veranderd in een spook, in een kleine sage die door en door zou worden verteld. En iedereen had medelijden met haar gehad, omdat Jonathan had gezegd dat ze medelijden moesten hebben. Ja, nu, nu wel! Echter het was het veel te laat geweest voor hen om nog berouw te tonen. En ik had hun gedwongen medelijden niet nodig. Trouwens, het was niet alsof ik hun leider iets ergs aan had gedaan. Ik had veel erger kunnen doen. In het begin was ik veel ergere dingen van plan geweest. Maar toen ik op het kasteel arriveerde veranderde alles.
Dus waarom kon ik nu niet in slaap vallen? Waarom zag ik zijn gepijnigde gezicht achter mijn oogleden, elke keer als mijn ogen zich sloten? Waarom focuste het beeld zich in op zijn fascinerende ogen die een intense smaragden kleur hadden gekregen nadat hij had gehuild? Zou ik niet blij moeten zijn nu ik alle slechte herinneringen achter mij kon laten? Alles wat mij nachtmerries had bezorgd? Alles wat hem nachtmerries had bezorgd? Alles?
Maar ik was het niet. Ik was helemaal niet blij. Ik voelde mij helemaal niet vrij. Waarom voelde ik mij zo… zo inhoudsloos? Dof? Verdoofd? Alleen maar omdat ik een gozer de nachtmerrie van zijn leven had bezorgd? Waarom? Ik zuchtte gefrustreerd. Waarom?
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Em,
Ik heb het gedaan.
Het is nu ongeveer zes uur in de morgen. Ik zit in de leerlingenkamer. Ik heb het koud. Ik heb geweend. Het regent buiten. Ik voel me verloren. Is dat normaal?
Ik twijfel of ik mijn jaar hier zou moeten afmaken.
Wat houd mij nog hier?
Ach, ik voel me zo gevangen in mijn zo ontzettend beperkte vrijheid.
Liefs,
L
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik bleef voor de rest van de vakantie voornamelijk in mijn kamer. Compleet geïsoleerd van de buitenwereld. Het was de eerste keer dat ik hier bleef tijdens de vakantie, en omdat ik niet goed wist wat ik moest doen met al mijn vrije tijd, had ik gedaan wat ik thuis ook altijd deed. Dus… Niets. Ik kwam niet naar buiten. Bijna niet. Alleen maar om de paar dagen wanneer ik de honger en dorst niet langer aankon en naar de keuken sloop, soms midden in de nacht, soms zo vroeg dat iedereen nog sliep. Ik ontweek Shannon door te zeggen dat ik ziek was. Ze kwam mij elke ochtend een paar minuutjes bezoeken. En elke dag keek ze achterdochtiger naar mij. Ja, logisch. Hoe lang zou ik nog kunnen zeggen dat ik ziek was en zou zij mij geloven?
“Wat? Wat is er?” had ik vanochtend lichtjes – ik herhaal, lichtjes – agressief gevraagd toen ze vanaf de kamerdeur naar binnen had gestaard.
“Weet jij misschien waarom – wat er aan de hand – ach, laat ook maar.”
Ik had zachtjes gezucht en mijn ogen terug gesloten. “Mmhm.”
Ondertussen had ik dagenlang gewacht op een antwoord van Zaikaro, maar hij stuurde geen uil terug. Ik maakte mij geen zorgen. Hij had het vast druk. Of er was iets met die stokoude uil gebeurd die ik had gevonden in de Uilenvleugel en praktisch had gedwongen mijn brief te bezorgen door hem door het raam te gooien met mijn brief vastgeplakt aan zijn poot. Waarschijnlijk dat laatste.
Het was vandaag de voorlaatste dag van de vakantie en ik had redenen genoeg om te panikeren.
Die opdracht die tegen overmorgen klaar moest zijn? Juist. Daar waren ik en Jonathan nog steeds niet aan begonnen. Ik had gedacht dat hij iets van zich zou hebben laten weten zoals de vorige keer, maar verrassend genoeg had ik nergens een briefje van hem gevonden met een uur er op. En ik kon het weten, ik piepte elke dag naar de buitenkant van mijn deur. Was hij nog steeds een beetje boos om die vreemde ruzie in de bibliotheek? Want als dat zo was – dan had hij ongelijk. Hij vermoedde alleen maar dat ik hem niet graag had, hij mocht mij niet zomaar gaan beschuldigen en zeggen hoeveel geluk ik wel niet had gehad en hoeveel hij mij wel niet had geholpen. Dat is er gewoon om vragen. Als hij niets om het project zou geven, waarom zou ik dan moeite doen? Het interesseerde mij helemaal niets of ik een slecht cijfer zou krijgen of niet. De laatste dagen was ik alleen maar geïnteresseerd in de tientallen boeken die ik had verslonden in mijn bed. Het was na een tijdje beginnen te vervelen. Ik begreep niet waarom, maar ik had ook niet meer de energie om op te staan en iets nuttigs te doen. Ik had geen zin. Geen fut.
Maar vandaag, zaterdag, was de voorlaatste dag van lalaland, zoals ik al zei; en vanavond zou een groot deel van de bevolking van Zweinstein al terugkeren. Oh, joy. Ik gooide mijn deken van mij af, slaakte een zucht, ging half rechtop zitten en wachtte geduldig tot het bonken van mijn hoofd zou stoppen. Misschien was ik wel echt ziek. Hah. Dan zou ik technisch gezien niet hebben gelogen tegen Shannon.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
L,
Ik heb het aan de anderen verteld. Ze zijn fier op je.
Misschien voel je je slecht omdat hij alles heeft moeten herbeleven door jou. Whatever. Ik ben geen psychopatomato – hoe noemen Dreuzels weer die dingen?
Ik moet mij verontschuldigen voor iets. Kijk niet zo verbaasd.
Ik zal na de paasvakantie niet opdagen. Sorry. Je vindt vast wel een excuus voor mijn afwezigheid. Die zaken waar ik het over had gehad? Ja, die. Zie je, die nemen meer tijd in beslag dan ik oorspronkelijk had ingeschat. Lara en ik zijn er druk mee bezig.
Zo te zien heb je mijn hulp toch niet meer nodig.
Als ik jou was zou ik mijn laatste jaar afmaken. Je bent vrij, Mutrana, vrij om te gaan en te staan waar je maar wilt. Maar wanneer krijg je ooit nog de gelegenheid om je laatste jaar af te maken? Uhuh. Dus. Ik verwacht jou hier niet tot het einde van het schooljaar.
Ik schrijf jou nog wel.
Greetz,
Em
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik had net de brief van Zaikaro netjes geplooid en weggestopt in mijn koffer. Ik had geen moeite gedaan mijn koffer terug onder mijn bed te schuiven. Ik zat vredig op de grond naast mijn koffer en staarde er met een vastberaden blik naar. Dus hij kwam niet meer terug? Goed. Goed, geen probleem. Ik had hem toch niet nodig. Ik had hem toch nooit nodig gehad. Als hij het toch alleen maar als een plicht had gezien om hierheen te komen, samen met mij, dan moest hij inderdaad niet meer terugkeren. En als hij mij nog steeds niet wilde vertellen wat die zaken waren waar hij zo druk mee bezig scheen te zijn, dan moest hij mij dat ook niet vertellen. En hij moest mij helemaal niet vertellen waarom Lara hem hielp en dus wel wist wat er aan de hand was. Ik had Zaikaro weer terug als een vriend; maar hij voelde, en ik voelde, dat wij ons wat koeler gedroegen tegenover elkaar dan anders nadat we het terug goed hadden gemaakt en hij mij had verteld dat hij zich niet meer aangetrokken voelde tot Elize en toen ook nog eens als een idioot een grote glimlach op zijn gezicht had getoverd.
“Darlienk, I’m hooome!”
Ik klapte mijn handen over mijn oren toen Peigi’s zangerige stem de kamer vulde. Het verbaasde mij dat de ramen niet onmiddellijk uiteen waren gespat. Voor ik goed en wel besefte wat er aan de hand was, werd ik doodgeknuffeld door een maniakaal grijnzende kamergenote.
“Heb je mij gemist?”
Ik klemde mijn kaken op elkaar. “Nee. Maar als je me loslaat, misschien.”
Ze liet mij meteen gaan. Het was mijn beurt om te grijnzen. Maar al snel voelde ik de grijns van mijn gezicht glijden. Ik boog mij lichtjes voorover en probeerde de koffer terug onder mijn bed te duwen.
“Moet ik helpen?” vroeg Peigi. “Ik bedoel, het verbaast mij helemaal niets dat het ding amper beweegt.”
“Hmpft…”
“Hoeveel ben je afgevallen?” vroeg ze uit het niets. “Ben je weer zo weinig aan het eten?” Ik hief mijn hoofd op, liet deze daarna opnieuw zakken en negeerde haar vraag. Ik ging op mijn knieën zitten en duwde opnieuw met al mijn kracht de koffer weg. Daarna stond ik vermoeid op. Er was een ijzige stilte gevallen tussen Peigi en mij, en dit was de eerste keer dat zoiets gebeurde. Ik durfde haar niet aankijken.
“Goed. Negeer me maar,” zei Peigi koel. “En ik had gedacht dat je verschilde van die al die skeletachtige bimbootjes. Mijn schuld.”
Het voelde aan alsof ik plotseling een stomp in mijn maag had ontvangen. Ik hapte naar adem.
“Wat?” siste ik beledigd. “Wat zeg je? Bemoei je niet met zaken waar je niets over weet!”
Peigi’s grijsblauwe ogen boorden zich in de mijnen. Ik hield mijn gedachten onder controle. Ik probeerde. Ik deed mijn best. Peigi zuchtte.
“Whah, de spanning is te snijden hier.” Ze deed alsof ze een denkbeeldige mes in haar hand had en de lucht aan het snijden was. Ze volgde gefascineerd de bewegingen van haar eigen hand, maar na een paar minuutjes keek ze mij afwachtend aan. “Uhm… Niet grappig?”
Ik schudde mijn hoofd van niet.
“Nee?”
Heel traag, zodat ze het zeker zou begrijpen, wendde ik mijn hoofd eerst naar links, daarna naar rechts, daarna opnieuw naar links en rechts.
“Absoluut zeker?”
Ik controleerde even mijn zakken, vond wat ik zocht, en richtte mijn linkerhand die momenteel rond een zekere houten stokje was verwikkeld op haar hoofd.
“Oké, dan stop ik maar. Jemig, is het weer die tijd van de maand, ja?” grinnikte ze. Ze liet haar hand weer vredig rond haar lijf bengelen.
Ik voelde een kleine glimlach op mijn gezicht verschijnen.
Peigi wees dramatisch met een vinger naar mijn gezicht. “Zie ik daar een glimla – nee! Dat kan niet! Niet mogelijk!”
Helaas besefte ze niet dat ze maar op een armlengte afstand van mij af stond. Ik brulde van de pijn toen haar vinger mijn oog porde.
“Aaah! Het brandt! Het brandt!” Ik sprong een paar keer hysterisch op en neer, sloeg Peigi’s hand weg en bedekte mijn arme oog.
“Oh mijn God. Elize,” hapte Peigi naar adem, “dat was echt niet mijn bedoeling geweest,” zweerde ze plechtig terwijl ze probeerde haar lach in te houden. Ik siste nog steeds van de pijn.
“Oké, nu ben je aan het overdrijven,” mompelde Peigi beteuterd toen ik na een tiental minuutjes nog steeds aan het vloeken was. “Ik wil zelf eens kijken. Laat mij eens kijken.”
“Nee,” zei ik op een kinderachtige toon. “Het is jouw schuld dat mijn oog nu voor eeuwig zal prikken.”
“Psssh. Overdrijf niet. Ik wil het zien.”
“Nope.”
“Elize, please?”
Ik drukte mijn hand steviger tegen mijn oog.
“Pretty please?” zei Peigi op een hoge toon en ze knipperde onschuldig met haar ogen. “Ah. Nee, zeg je? Dan begin ik terug te zingen.”
Ik knarste mijn tanden op elkaar. Ik zou maar één oortje kunnen bedekken, aangezien ik al één hand tegen mijn oog hield.
“Cuz it’s nine in the afternoooon…” begon Peigi luidkeels te zingen. Ze waggelde haar wenkbrauwen betekenisvol op en neer toen ze verderging, “and your eyes are the size of the moooon…”
Ik ging dood. Mijn arme oortrommeltjes werkten overuren. Dit was marteling, dit was foltering, dit zou illegaal moeten zijn. Hoe lang zou ik dit nog kunnen volhouden?
Niet lang, bleek, toen ik na vijf seconden mijn hand verslagen ophief en met een prikkend en kloppend linkeroog Peigi de grond in probeerde te boren met mijn blik. Wat mij niet lukte. Mijn geoefende blik was voor altijd aangetast. Damnit. Maar, ik had het tenminste geprobeerd. Peigi hield onmiddellijk op met zingen. De stilte klonk hemels.
“Wauw, zelfs ik vond dat vals gezongen,” merkte ze droog op.
“Goed zo.”
Peigi kwam dichter bij mij staan en keek aandachtig naar mijn oog. Die intense geconcentreerde blik van haar, ik zou er op een dag gek van worden. Na een paar ongemakkelijke minuten keek ik weg. Ik voelde mijn hoofdpijn zich verergeren en wreef onbewust over mijn hoofd. Toen ik weer opkeek, had Peigi zich omgedraaid en stond ze met haar rug tegenover mij.
“Ik ben blij dat je er eindelijk achter bent,” deelde ze kalm mee.
“Achter wat?” vroeg ik afwezig.
Ze draaide zich half om en haar ogen veranderden in een hemelsblauwe kleur. Een halve glimlach prijkte op haar gezicht.
“Dat het goed is om de hoop los te laten dat het ooit anders zou hebben kunnen gaan. Je kon het toch niet veranderen.” Ze zweeg even. “Iemand vergeven heeft heel veel moed nodig.” Ze klonk zo serieus dat ik een paar keer met mijn ogen moest knipperen om te beseffen dat ze geen grapjes meer maakte en mij iets duidelijk probeerde te maken.
“Wat bedoel je?” vroeg ik op een gealarmeerde toon. Zei ze het zomaar? Waarom zou ze zomaar zoiets zeggen? Huh?
“Nee, ik maak geen grapjes dit keer,” zei ze grinnikend terwijl ze mij vriendelijk aankeek.
Een ijskoud gevoel kroop over mijn schouders heen en verspreidde zich langzaam over heel mijn lichaam. Had ze mijn gedachten gelezen? Had ze dat per ongeluk gedaan?
“Mijn neefje heeft gekregen wat hem nu al een tijdje te wachten stond,” vervolgde Peigi. “Zijn eigen schuld, dikkopje dat hij is. Ik hoop dat je je beter voelt.”
“I-ik weet n-niet waar je het over hebt,” fluisterde ik nog steeds ontkennend, terwijl ik een paar stappen achteruit deed tot mijn rug hard in contact kwam met de stenen muur.
Met grote ogen staarde ik naar Peigi, maar niet meer naar haar ogen, maar naar het plekje tussen haar ogen in, boven haar neus. Mijn hand wikkelde zich steviger rond mijn toverstok toen Peigi een stap dichterbij zette.
“Ah!” klonk de stem van Peigi geamuseerd. “Ik denk dat jij precies weet wat ik bedoel.” |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Wo Mei 07, 2008 19:39 |
 |
Heey!
Duffie, Moonslave, Hezter, Radijsje en Aya; heel erg bedankt voor jullie reacties! ^^
Veel leesplezier aan iedereen,
Lieke
H o o f d s t u k Z e v e n e n d e r t i g
“Peinzende Peigi”
Once you had a reason
And once you had a place
You had it all and laid it all to waste
And I know you hate to need us
But why'd you need to hate?
And where'd you learn to shoot without restraint?
Oh baby won't you cry?
You cut yourself so let me see you bleed
Oh baby won't you cry?
Cry for all the things you'll never be
Shoot Your Gun – 22-20’s
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Kijk niet zo verbaas–”
Paniek in zijn puurste vorm regeerde mijn verstand. Ik zorgde ervoor dat Peigi niet meer verder kon praten door mijn hand tegen haar mond te drukken. Nee. Nee, nee, nee! Fu*k, nee. Ik had veel te veel opgegeven om nu alles te verliezen. Ik had er alles voor over. Peigi zou mij niet tegenhouden. Ze zou mij niet kunnen tegenhouden. Ik zou dit jaar afmaken zoals iedereen van mijn leeftijd dat deed. Ik zou slagen. Ik zou mijn diploma behalen. Ik zou net zoals de rest zijn. Ik zou normaal zijn. Een gevoel van kalmte daalde op mij neer. Ik zou normaal zijn. Ik had alles onder controle. Er zou niets gebeuren. Alles was onder mijn controle.
“Als je niet onmiddellijk je mond houdt, ben ik niet verantwoordelijk voor wat er met je zal gebeuren.”
De woorden die mijn mond verlieten, klonken koud. Alsof ik ze niet zei, alsof ze niet door mij werden uitgesproken. Het niet bedoeld als een dreigement. Het was louter een mededeling, een simpele mededeling. De ogen van Peigi veranderden weer in een diep grijsblauwe kleur. Haar blik was ijskoud; maar het leek alsof ze mij had begrepen dus ik liet haar los. Ze bleef mij aanstaren. Ik zag weer de Peigi voor mij met een masker op haar gezicht. Moeiteloos had ze zich weer in de rol verwringt van de kille persoon die amper met mij had gepraat in mijn eerste weken, hier op het kasteel.
Ze floot bewonderend. “Bravo,” zei ze. “Echt. Ik ben onder de indruk.” Ze klapte traag een paar keer in haar handen, als een armzalig applausje. “Ik vraag mij af waar ik deze behandeling aan heb verdiend.”
Ik voelde mijn wangen rood worden. Het deed mij pijn om er zelfs maar aan te denken wat ik zou doen als Peigi van alles op de hoogte was. Ik wilde er niet eens aan denken. Ze was iemand geweest die ik bijna een vriendin had kunnen noemen. Bijna. Ik had bijna een echte vriendin gehad. Maar natuurlijk was dat weer te veel gevraagd. Natuurlijk. Waarom probeerde ik nog? Waarom deed ik nog moeite? Alles ging mis in mijn leven. Dat was zo voorbestemd.
“Je had het recht niet om in mijn hoofd te neuzen,” constateerde ik, mijn stem leeg van enige emotie.
“Eh. Voor het geval je het niet door hebt; het is niet bepaald iets wat ik kan controleren.”
“Je had het recht niet.”
“Ik zei –”
“Je had het recht niet,” herhaalde ik voor een derde keer. Mijn stem klonk bitter, rauw.
Even sputterde Peigi een paar onsamenhangende woorden uit, maar daarna klemde ze haar lippen koppig op elkaar en zweeg.
Een misselijk gevoel verspreidde zich onverwachts over mijn maag. Ik boog radeloos voorover in een poging de pijn te verminderen. Peigi kwam automatisch dichter bij me staan om mij te helpen, maar ik duwde haar zo hard weg dat ze achterover tuimelde en op de grond viel. Na een paar seconden ebde de withete pijn weer weg en heel langzaam, testend, rechtte ik terug mijn rug. Peigi was overeind gekrabbeld.
“What the funk is jouw probleem?” vroeg ze, haar trots gekrenkt. “Ik probeerde je net te helpen!”
Ze wreef met een pijnlijk gezicht over haar linkerheup. In haar ogen waren duidelijk tranen zichtbaar en toen ze dit zelf bemerkte, stootte ze een emotieloze lach uit, haar hoofd naar achteren zwaaiend zodat haar rechte ravenzwarte haren mee bewogen. Een paar tranen ontsnapten uit haar ogen en biggelden vrij over haar wangen. “Oh mijn God,” bracht ze uit. Ze veegde ze traag weg, al haar tijd innemend, bijna bewonderend. “Ik kan mij de laatste keer dat ik heb geweend niet eens herinneren. Ik - Ik ben gewoon zo in shock. Ik ben sprakeloos.”
Daarna stond ze als een standbeeld en verroerde ze zich niet langer. Ik wist echter dat zij nooit gestopt was met mij belangstellend bestuderen. Ik deed er uitzonderlijk lang over om een lok haar achter mijn oor te strijken terwijl mijn hersenen overuren aan het werken waren. Ik zag praktisch het stoom al uit mijn oren blazen.
Peigi was kwaad omdat ik haar had weggeduwd. Daarvóór leek ze niet echt kwaad te zijn. Maar als ze werkelijk wist wie ik was, dan zou ze dat wel moeten zijn, toch? Toch? Ik vroeg mij af hoeveel ze wist. Hoeveel levens had ik zomaar weggeworpen door mijn onvoorzichtigheid? Levens van mensen die mij genoeg hadden vertrouwd om hun grootste geheim prijs te geven? Van mensen die mij door en door vertrouwden? Mijn eed. Mijn Mutrans-eed… Ik begon lichtjes te kreunen. Ik zag hun gezichten voor mij. Van hen allemaal. Ik herinnerde mij ieder detail van hun gedrag en handelingen. Alles.
Wat voor een gruwelijk gevaar mijn dierbaren te wachten stond nu Peigi… Nu alles… Ik schermde met een hand mijn ogen af. Ik haalde diep adem. Mijn hoofd tolde. Duizelig, ik voelde mij zo duizelig. Alles draaide rond. Waarom draaide alles rond? Ik had het verknoeid. Ik had het verpest. Niet alleen voor mijzelf, maar voor iedereen. Nadenken. Ik moest nadenken, ik moest de schuldgevoelens voor eventjes nog blokkeren. Nog eventjes moest ik mij verweren, voor ik mij zou laten overstromen door vloedgolven van berouw. Nog eventjes maar moest ik mijn hoofd helder houden. Nog even.
“Hoeveel weet je?” kraste ik.
Peigi deed er lang over om antwoord te geven. Ze kauwde op haar onderlip. “Ik begrijp jou niet.”
“Het is simpel. Hoeveel weet je?”
Zou ik nog tijd hebben om hier weg te vluchten? Zou ik nog tijd hebben om de anderen te waarschuwen?
“Elize, je gedraagt je echt heel vaag, weet je dat?”
Ik streek zenuwachtig door mijn haren. “Ik – gewoon – zeg mij gewoon hoeveel je weet. Verdomme.”
Zuchtend liet Peigi zich neervallen op de grond en ging in kleermakerszit zitten, alsof wij geen ruzie aan het maken waren, alsof ze een doodnormaal gesprek voerde. Ik bleef onzeker rechtstaan.
“Ga zitten,” beval ze. “En kalmeer. Djeez.”
Ik gehoorzaamde haar; ik zakte meteen door mijn knieën. Alles, alles opdat ze zou praten.
“Goed. Hoeveel weet ik?” begon Peigi terwijl ze doodleuk met haar vingers speelde.
Ik was blij dat ze mij in ieder geval niet meer aankeek. Alle druppeltjes informatie die ik van haar had kunnen verbergen en nog zou kunnen verbergen, telden mee, zouden in mijn voordeel werken.
“Weet je nog die eerste keer dat ik per ongeluk–,” ze stopte even, “ik herhaal, per ongeluk,” benadrukte ze, “je hoofd binnendrong? Ik kreeg toen een vaag beeld van een jongen te zien en dat zei ik toen nog tegen jou. Weet je nog?”
Tot hier kon ik volgen. Die jongen waar Peigi het over had, dat was Zaikaro geweest. Het was de dag geweest waarop wij ruzie hadden gemaakt. Althans, dat dacht ik. Ik wist het niet meer zeker. Ik was nergens meer zeker van.
“Nou,” ging Peigi traag verder. “Het duurde een tijdje, maar ik identificeerde die jongen als Jonathan. En toen ik mij er voor open stelde, kreeg ik de hele tijd, wanneer hij ergens in de buurt was, een gevoel van intense haat over mij heen, dat van jou afkomstig was. Het zat mij al een tijdje dwars,” zuchtte ze. “En toen – ik vroeg hem waarom jij hem zou kunnen haten en hij wist niet wat hij jou had misdaan. Hij wist het echt niet en was zelf ook verbaasd. En omdat ik toch zo nieuwsgierig was naar wat hij had gedaan… Oh, Elize! Het was de perfecte gelegenheid. Ik besefte het zelf te laat. Ik peuterde vandaag maar een heel klein beetje rond in je frontzone – echt waar, ik zat niet in de persoonlijke zone!”
Ik wees naar mijn gezicht. “Heel mijn hoofd, Peigi, is mijn persoonlijke zone.”
Maar ik klonk helemaal niet streng. Integendeel, mijn slem sloeg lichtjes over en ik kon het niet laten vaag te glimlachen tegen mezelf. Ik voelde mijn spieren zich ontspannen. Ik liet mijn schouders hangen. Een warm gevoel waaide over mij heen. Heel mijn lichaam verslapte. Oh hemel. Peigi wist helemaal niets over Lisbeth. Ze wist niets over mijn clan. Ach, ik was zo opgelucht, zo ontzettend opgelucht. Ik had mij over niets zorgen gemaakt. Alles was in orde. Ik was nog veilig. Het was nog steeds niet goed tot me doorgedrongen. Ik knikte maar en zei af en toe iets waaruit zou blijken dat ik haar monoloog aan het volgen was. In mijn hoofd echter was het merkwaardig leeg. Ik zweefde rond op zachte wolkjes. Het voelde aan alsof al mijn problemen opeens verdwenen waren en een zaliger gevoel bestond er niet.
Met een schuldige uitstraling over zich heen prutste Peigi aan haar gewaad. Alsof ik haar niet had onderbroken ging ze verder. “Ik voelde vandaag dat je hem had vergeven,” zei ze stil. “Maar ik weet niet wat hij heeft gedaan om jou zo van streek te maken.”
En als het aan mij lag, zou ze het ook nooit te weten komen.
Ik wilde een soort bevestiging; ik had het nodig. “Dus dat is alles wat je weet?”
“Wat zou ik nog moeten weten?” vroeg Peigi nieuwsgierig.
“Niets,” zei ik kortaf.
Peigi wreef over haar ogen. “Elize – ik doe het echt niet opzettelijk. Het gaat gewoon automatisch als ik nieuwsgierig ben. Echt waar. Je moet me begrijpen.”
“Oké.”
“Als ik had geweten dat je zo kwaad zou worden –” Haar hoofd schoot overeind. “Wat?” vroeg ze op een scherpe toon.
“Oké,” grijnsde ik ietwat onwillig. “Kijk, mijn gedachten en gevoelens zijn mijn zaken. Maar… Ik besef dat het voor jou moeilijk is om je krachten te bedwingen. Ik kan mij voorstellen dat het wennen is.”
Peigi wierp zich met haar volle gewicht op mij en knuffelde mij tot ik bijna niet meer kon ademhalen.
“Je – mag nu wel – loslaten,” hakkelde ik moeizaam.
Schoorvoetend liet ze mij los. “Elize…” zei ze traag.
“Ja?” zei ik goedgezind.
“Ik wil weten waarom!” Ze greep mij vast bij mijn schouders en schudde mij door elkaar. “Mag ik niet weten waarom? Mag ik niet weten wat hij gedaan heeft? Aah – kom op!”
Ik knipperde een paar keer met mijn ogen terwijl ik mij opnieuw misselijk voelde worden. Nog nooit van mijn leven had ik iemand ontmoet die zo snel van stemming kon veranderen als Peigi. Het meisje had precies een automatische schakelaar ingebouwd. Het probleem was dat zij er nu van overtuigd was dat Jonathan mij iets had aangedaan. Dat had hij ook, maar hij had niets gedaan bij Elize. En dus zou ik iets zinnigs moeten bedenken om Peigi bezig te houden. Ik was niet goed in zinnige smoesjes bedenken. Helemaal niet goed.
“I-ik wil er niet over praten,” zei ik om tijd te rekken.
“Maar ik voelde net dat je hem had vergeven! Alsjeblieft? Ik ben toch je vriendin?”
Ik verborg mijn gezicht in mijn handen. Geweldig. Hoe zou ik haar nu moeten afleiden?
Peigi klopte mij bemoedigend een paar keer op mijn arm. “Ik weet dat hij – nou, hij ziet meisjes als–”
“Gadgets van de week?” vulde ik behulpvol aan.
“Hm-hm. En als hij jou iets heeft aangedaan, dan zorg ik er persoonlijk voor dat ik zijn–”
“Peigi!”
“Heeft hij je… je weet wel, lastiggevallen?” ging ze ongestoord verder.
“Nee.”
“Heeft hij je… Was jij – ik bedoel, voelde jij iets voor hem?”
“Je bent rotslecht in het bedenken van mogelijke…” ik dacht even na, “mogelijkheden,” zei ik droog. “Nee, hij valt mij niet lastig. Nee, ik voel niets voor hem; en nee, ik ga je niets vertellen!”
“Maar dan begrijp ik echt niet waarom jou zo kwaad bent geweest op hem,” mompelde Peigi teleurgesteld.
Ik besloot dat het genoeg was geweest. “Het is iets tussen ons. Het gaat jou niets aan,” zei ik op harde, definitieve toon en Peigi begreep de hint.
We bleven allebei stilletjes zitten op de grond en staarden voor ons uit, bekaf van al dat gekibbel. In die paar minuutjes die waren verstreken, had ik alles gevoeld van paniek, schuld, opluchting tot zeer erge irritatie. Ik was afgemat. Het ergste was dat er nog steeds kleine pijnscheuten door mijn maag trokken en ik dacht dat ik wel wist wat de oorzaak was.
“Je reageerde wel heftig joh…” Peigi grinnikte zwakjes. “Voor een tijdje had ik zelfs schrik. Maar ja, zoals ik al zei, het is die tijd van de maand, toch?”
De kleur op mijn gezicht trok lichtjes weg; de herinnering van hoe ik Peigi had weggeduwd zonder zelfs maar te aarzelen nog levendig in mijn gedachten. Ik knikte vlug, dankbaar voor de uitvlucht die ze mij op een zilveren plaatje aanbood.
“Ach, ik moet niet veel praten. Ik ben erger dan jou. Ik herinner mij nog dat ik Nick bont en blauw had geslagen omdat hij naar een ander meisje had zitten kijken. Maar dat was toen ik nog iets met ‘m had…” Peigi kreeg een glazige blik in haar ogen.
Ongelovig keek ik haar aan. “Heb jij iets met Nick gehad?”
“Ja, in mijn vijfde jaar.”
“Echt?”
Peigi giechelde. “Echt. Ik had mijn haar toen nog niet geverfd. Ik was een beetje…” Haar stem stierf uit.
“Een beetje?” moedigde ik haar aan.
“Een soort Audrey. Ik was zelfs erger dan haar,” zei ze kalm en ik begreep wat ze bedoelde.
“Mensen veranderen.”
“Dat doen ze inderdaad,” zei Peigi wijs. Daarna geeuwde ze. Ze keek met verlangende oogjes naar haar bed. “Ik ga slapen,” kondigde ze luid aan, “tah-tah.”
Ik stond pas op toen ik er zeker van was dat Peigi sliep. Mijn benen sliepen. Ik schudde ze elk om de beurt en sprong een paar keer op en neer. Sissend van de pijn verduurde ik weer de krampen in mijn maag. Ik moest er dringend iets aan gaan doen. Het liefst zo snel mogelijk. Ik opende de ingang van de leerlingenkamer en schuifelde in het donker door de vele gangen van het kasteel. Halt houdend voor wat voor sommigen een doodgewoon schilderij zou lijken, kietelde ik aarzelend het peertje dat stond afgebeeld. Ik voelde mij als een idioot toen er na een paar seconden nog steeds niets was gebeurd. Ik slaakte een opgeluchte zucht toen er eindelijk een deur verscheen.
Vreemde wezentjes met enorme vleermuisoren en ogen zo groot als tennisballen renden druk in de weer van her naar der. Een exemplaar met babyblauwe ogen en een lange, kromme neus benaderde mij vrijwel onmiddellijk. Hij duwde mij verder naar binnen en keek mij afwachtend aan.
“Ja, mevrouw? Hoe kan Poopy u van dienst zijn, mevrouw?” vroeg hij bereidwillig.
“Um. Ik wil eten.”
“Wat zou mevrouw graag willen eten?”
Ik legde een hand op mijn lege maag. Ik was vergeten wanneer ik het laatst iets naar binnen had gewerkt. Ik had honger. Zo’n honger… “Maakt niet uit,” zei ik stilletjes tegen Poopy. “Ik wil zo veel mogelijk.”
Die nacht schrokte ik eten naar binnen voor wel een week, de ontstelde blikken dat het arme huiselfje Poopy mij om de paar minuten wierp straal negerend.
Zondag had ik in alle mogelijke gangen en lokalen, achter elke harnas en hoek lopen zoeken naar Jonathan. Ik was van mening veranderd. Ik wilde wel goede punten. Ik wilde wel aan die taak beginnen. Ik wilde hem helemaal niet zien om te kijken hoe hij het stelde, helemaal niet. Ik had tevergeefs gezocht, hij was nergens te vinden. Hij leek wel verdwenen te zijn. Ik was geïrriteerd. Verstopte hij zich om niet aan de opdracht te hoeven werken? Was dat het? Uiteindelijk, radeloos van al het heen en weer joggen door het kasteel, was ik op Nick afgestapt. Ik was naast hem en Shannon gaan zitten op een van de comfortabele leren fauteuils in de leerlingenkamer.
“Waar is Jonathan?” had ik chagrijnig gevraagd.
Nick haalde zijn schouders op. “Geen idee, dude.”
“Oh geweldig. Wat ben jij hulpvol vandaag,” had ik gesnauwd. Daarna had ik teleurgesteld gezucht. Het had mij een tijdje gekost om te beslissen of ik iets zou vragen aan Nick en nu bleek hij niets te weten.
“Als hij niet gevonden kan worden, betekent dat dat Jonathan niet gevonden wil worden,” had Nick gezegd. “Hij heeft wel vaker van die vage buien. Ga mij niet lopen afblaffen, ik heb niets gedaan.” Hij had zijn handen hoog opgeheven in de lucht om zijn onschuld te bewijzen. Shannon had nerveus gegiecheld. Ik was kwaad met grote stappen weggebeend, zonder nog iets te zeggen.
De lessen waren vandaag terug begonnen.
Jonathan kwam als laatste het lokaal binnen en ging voor mij zitten. Niet te geloven dat hij nog was komen opdagen. Wat een arrogante… kwal.
Ik staarde naar de achterkant van zijn hoofd en probeerde er met al mijn wilskracht een gat in te boren. Professor Bewanderon ging maar door en door met praten, maar vraag mij niet waar hij over bezig was. Ik bedrukte een geeuw. Het enige wat ik aan mijn hoofd had op dat moment, was dat ik met lege handen was komen opdagen naar de les. Ik herinnerde mij vaagjes dat de punten van de opdracht – die wij dus normaal gezien vandaag af zouden moeten geven – ook zouden meetellen voor de eindexamens. Misschien – misschien zouden we om uitstel kunnen vragen?
“Hoe zijn de taken verlopen?” vroeg het mannetje dat mijn leerkracht moest voorstellen met pretlichtjes in zijn ogen. “Niet al te moeizaam, hoop ik?”
Er steeg een lichte geroezemoes op in de klas omdat iedereen door elkaar was beginnen te praten.
“Rustig, rustig,” suste professor Bewanderon de klas. “Mevrouw Tekeltaals, wilt u ze even voor mij verzamelen? Ik geloof dat ik mijn toverstaf kwijt ben…” Hij controleerde nog even een paar zakken van zijn gewaad dat minstens een halve meter te lang was voor hem. Ik zag Nick grijnzen en ik wist meteen dat hij misschien wel iets meer zou kunnen weten over die toverstok. Zoals altijd.
Mijn hand schoot omhoog toen het roodharige meisje dat de werkjes moest komen ophalen ongeduldig voor mijn tafel bleef wachten.
“Ja, mevrouw Geneviene?”
“Professor. Ik wilde u vragen of Jonathan en ik misschien –”
“Extra credit zouden krijgen omdat wij alle zevenennegentig additionele vragen over de bijwerkingen van lustspreuken ook hebben opgelost?” vulde Jonathan mij aan.
Mijn wenkbrauwen schoten omhoog.
“A-alle zevenennegentig?” stotterde Bewanderon met grote ogen. “I-ik dacht niet dat iemand moeite zou doen om ze allemaal –”
“Tja,” grijnsde Jonathan. “Zijn we goed of zijn we goed?” Alle Zwadderaars joelden luid om hun leider te steunen, blij met de afleiding.
Jonathan viste zelfverzekerd een ontzettend dik bundeltje perkament uit zijn rugzak. Hij stond op en overhandigde het persoonlijk aan de geschokte leerkracht.
Een paar minuten later kreeg ik een piepklein stukje perkament op mijn tafel geworpen. Ik staarde achterdochtig naar het dingetje. Jonathan draaide zich half om in zin stoel zodat hij schuin zat en mijn bewegingen kon volgen. Kwam het briefje van hem?
Waar is Nathe-boy?
J.
Ik had een veel slordiger handschrift verwacht van Jonathan, maar de letters waren groot, duidelijk en zelfs een beetje sierlijk neergepend. Ik zuchtte zo zachtjes dat niemand mij zou kunnen horen. Ja, waar was Nathan? Moeilijke vraag. Denk, denk, denk. Waar zou mijn broertje kunnen zijn?
Pa is ziek. Nathan is terug naar Frankrijk voor ‘n tijdje.
Waar was je gisteren? Ik zocht je de hele dag om die taak samen te maken.
Ik maakte terug een bolletje van het stukje perkament en gooide het tegen het achterhoofd van Jonathan. Hij had het briefje echter al zien aankomen en ving het zonder problemen in de lucht. Hm. Jammer dat het niet tegen zijn hoofd was geknald. Ik was vergeten dat hij Zwerkbal speelde en supersnelle reflexen had. Jonathan krabbelde met een grijns op zijn gezicht een paar zinnen neer.
Ik was de lustspreuken aan het uittesten op een paar ‘slachtoffers’.
Was je er liever zelf bij geweest? ;)
Mijn wangen kleurden lichtjes roze. Ik boog mij voorover zodat mijn haren half voor mijn gezicht vielen en het niet zichtbaar zou zijn.
Hoe kon een persoon zo zeker zijn van zichzelf? Hoe was het mogelijk?
Iedereen zou in zichzelf moeten geloven, maar dit was rechtuit… Dit was – dit was iets waar ik zelfs geen woorden meer voor kon vinden.
In je dromen.
Mijn bolletje knalde met een pats tegen Jonathan zijn hoofd. Hah. Ik grijnsde breed. Raak. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Mei 16, 2008 21:10 |
 |
Heey,
Knufjes aan Hezter, Duffie, Moonslave, Jilly-ann en HeadPhoneTragedy voor hun kewle reacties =D.
Veel leesplezier!
Lieke
H o o f d s t u k A c h t e n d e r t i g
“Zilveren Zang”
Someone falls to pieces, sleeping all alone
Someone kills the pain, spinning in the silence
She finally drifts away
Someone gets excited in a chapel yard, and catches a bouquet
Another lays a dozen white roses on a grave
Yeah
And to be yourself is all that you can do
To be yourself is all that you can do
Someone finds salvation in everyone, another only pain
Someone tries to hide himself, down inside himself he prays
Someone swears his true love until the end of time, another runs away
Separate or united, healthy or insane
Be Yourself – Audioslave
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
In het diepste van het diepste, verscholen, meters onder de gronden van het kasteel, zaten wij in onze koele kerkers.
Heel de leerlingenkamer had een bedrukte sfeer. In de wat warmere dagen was het leuk als er voor de verandering zonnestralen naar binnen schenen door de betoverde ramen, maar vandaag waren er enkel grijze wolken zichtbaar. Ik had een tweepersoonssofa naar het grote raam geschoven zodat ik naar buiten kon kijken. Het was al begonnen schemeren. Zwaluwen cirkelden hoog in de halfdonkere hemel, in een duel met hun eigen schaduw. In een soezerige staat luisterde ik naar het geluid van het knapperige haardvuurtje niet ver van mij vandaan. Peigi zat op de grond en kribbelde vage lijntjes op haar kladblok – volgens haar maakte ze tekeningen – en als ze af waren liet zij ze aan mij zien. Ik staarde naar haar nieuwste exemplaar.
“Sorry. Ik zie niet–” ik draaide mijn hoofd schuin, “wacht! Hé?” Ik greep haar kladblok vast en draaide het rond en rond en nog steeds zag ik er niets in. “Ik geef op,” zuchtte ik. “Wat? Wat is het? Wat moet het voorstellen?”
Peigi rolde met haar ogen. “Niet te geloven dat je het niet kunt zien. Zie je het echt niet? Wedden dat Shannon het wel ziet? Shannon!” riep ze luid. “Kom hier, jij!”
Van aan de andere kant van de leerlingenkamer zag ik Shannon opkijken. Ze zwaaide even naar mij, excuseerde zich tegen haar vriendinnen die in allemaal in een kring rond Audrey zaten terwijl ze opstond. Sinds ik haar beter had leren kennen, had ik beseft dat ze een heel andere karakter had dan ik had ingeschat. Dan zij mij had doen laten inschatten. Ze was volgzaam, luisterde aandachtig, tetterde soms iets te veel, maar bovenal was ze trouw; dat was mij wel duidelijk door het feit dat ze al jaren bevriend had weten te blijven met Audrey. Ach, Peigi scheen Shannon te mogen de laatste tijd, dus ik had geen problemen met haar. Niet meer, althans.
“Ja?” vroeg Shannon benieuwd terwijl ze naast mij plaats nam op mijn sofaatje.
Peigi hield haar nieuwste tekening op een paar centimeter afstand van de neus van het blonde meisje. “Kijk,” beval ze. “Wat vind je?”
Shannon kauwde even op haar lip en duwde de tekening wat verder van haar weg zodat ze het beter zou kunnen bekijken. “Mooi,” stamelde ze, “echt mooi. Goed gedaan. Wauw.”
Ik grijnsde. “Maar wat staat er op afgebeeld?” vroeg ik liefjes. “Of beter gezegd; wat denk je dat er op staat afgebeeld? Met Peigi kun je het nooit zeker weten.”
Peigi keek mij dreigend aan.
“Nou,” mijmerde Shannon terwijl ze aandachtig de tekening weer in zich opnam, “nou, ik zie…” Ze schoot mij een hulpeloze blik toe, ik haalde mijn schouders op ten teken dat ik het ook niet wist. “Ik zie een… Een… Is het misschien – een… Gorilla?” vroeg ze schaapachtig.
“Ja!” brulde Peigi. “Ja, ja, ja! Eindelijk iemand die het ziet!” zong ze luid. “Eigenlijk is het wel een chimpansee,” voegde ze er beteuterd aan toe. Ik klopte haar vlug stumperig op haar rug. “Maar een gorilla is ook goed,” concludeerde ze.
“Oh. Sorry, maar,” grijnsde Shannon nu, “is het niet een beetje te groot getekend om een chimpansee te kunnen zijn?”
“Hmm… Ja,” twijfelde Peigi, “nu je het zegt…”
“Shannon,” fluisterde ik met grote ogen, “maak het niet erger!”
Ik wees met een knikje naar Peigi die al verwoed was begonnen te gummen om haar tekening aan te passen. Shannon lachte alleen maar hoofdschuddend.
Niet veel later kwamen Nick en twee bruingetinte jongens bij ons staan. Nick vormde met zijn bleke huid en lichtblonde haren een hevig contrast met de tweeling naast hem. Ik dacht dat ze naar het zesde jaar gingen, maar ik was niet echt zeker.
“Nick!” kirde Shannon. “Afzal en Amir, lang niet gesproken. Hoe is het met jullie?”
Nick ging naast Peigi zitten op het zachte kastanjebruine tapijt en de tweeling imiteerde zijn gebaar.
Hoewel ze antwoordden op de vragen van Shannon, leken ze slecht gehumeurd te zijn. Shannon was zo’n beetje de enige die moeite deed, die het gesprek op gang probeerde te houden.
“Alles goed met onze Nathe?” vroeg Nick aan mij. “En je vader? Is die oké?”
Ik was verbaasd over het feit dat hij wist dat de verdwijning van mijn zogezegde broer met mijn vader te maken had. Tot nu toe had ik dat alleen aan Jonathan verteld. Wat dus inhield dat hij zijn mond niet had gehouden. Over mij had gepraat tegen zijn beste vriend. Merkwaardig.
“Die is nog steeds in Frankrijk, bij mijn pa, ja,” glimlachte ik zo overtuigend mogelijk. “En hij zal nog wel een tijdje daar blijven. Ik heb gehoord dat hij probeerde te regelen dat hij zijn jaar weer verder mocht afmaken in Beauxbatons.”
Daarna viel er een stilte.
“Waar is Jonathan? Zoek?” vroeg Shannon ineens zachtmoedig en met deze zin trok zij mijn aandacht. Dus ik was niet de enige die het had opgemerkt? Ik had altijd al gedacht dat Shannon een goede waarnemer was, ook al probeerde zij het niet te laten merken.
Nick knikte somber. “Ik begin mij echt zorgen te maken om hem.”
“Waarom?” vroeg Afzal, de tweeling met de donkerbruine ogen, niet-begrijpend met een licht accent.
“Hij gedraagt zich weer net zoals vroeger,” floepte Nick er uit. Daarna keek hij verbaasd op van wat hij zelf had gezegd. Plotseling was iedereen in ons groepje doodstil. Gespannen tuurde Peigi naar haar ex, terwijl Shannon nerveus om de twee seconden haar haren naar achter streek. Amir was degene die de spanning die zich maar bleef opstapelen, onderbrak met een simpele vraag. Hij knipperde een paar keer met zijn zwarte kijkers en zei toen: “Ik begrijp het niet.”
Blijkbaar verwachtte hij dat ik hem zou bijvallen, want hij bestudeerde mij, op zoek naar steun. Ik keek verstrooid op. Had Nick net geïmpliceerd wat ik dacht dat hij had bedoeld? Zoals vroeger? Zoals toen Jonathan nog verslaafd was? Zou hij durven dat bedoeld te hebben?
Ik vroeg mij af of er een kern van waarheid zou kunnen zitten in het onheilspellende vermoeden van Nick.
In de lessen was Jonathan zijn arrogante zelf, zweeg hij amper een minuut, liet hij aan iedereen weten wat zijn mening wel niet was; maar eens hij het klaslokaal uit stapte, leek zijn gedaante in te krimpen en beende hij telkens weer met een grimmige en vastberaden uitdrukking op zijn gezicht telkens weer van de groep weg. Zijn vrienden vroeg zich af wat er aan de hand was, ze waren radeloos, probeerden hem op te vrolijken, maar wat deed Jonathan aan zijn armzalige bewonderaars? Hij snauwde ze allemaal af. Daarom deed ik ook nooit moeite om de rest te helpen wanneer Jonathan ons gezelschap verliet. Ik bleef daar achter, staarde hem zwijgend na en probeerde voor eventjes – heel eventjes maar – met heel mijn wezen te begrijpen wat hij wel niet moest voelen.
Verder trok ik mij niets van hem aan.
Ik zag Nick zenuwachtig naar mij kijken, daarna naar zijn vrienden, daarna naar de rest. En dan weer opnieuw naar mij.
“Ik weet ervan,” mompelde ik om hem uit zijn lijden te verlossen.
“Wat?”
“Ik weet ervan, je hoeft niet zo geheimzinnig te doen.”
Nick krabde zenuwachtig aan zijn wang. “Wat weet je?”
“Alles.” Shannon had in mijn plaats geantwoord. Schuldig maar vastberaden rechtte ze haar rug. “Ik heb haar alles verteld, oké? Stel er verder geen vragen over.”
“Ik begrijp het niet,” herhaalde Amir de zin die hij al eerder had gebruikt. “Is er iets gebeurd? Wat weet Elize?”
Zijn vraag werd halsstarrig genegeerd door de rest.
Peigi staarde Nick met een koude blik aan. “Ik geloof je niet,” zei ze zacht. “Nee, hij had mij beloofd – hij houdt altijd zijn beloftes. Dat weet je.”
Haar handen trilden een beetje, merkte ik plotseling op. Voor haar moest het ook niet eenvoudig geweest zijn. Zij had Jonathan geholpen met alles, zij was degene geweest die hij had opgezocht, radeloos op zoek naar hulp. Op zoek naar vergeving.
“Dat meende je niet,” ging Peigi verder. Ze zei het laatste op zo’n definitieve toon dat ze geen ruimte meer openliet voor protest. “Dat meende je niet,” herhaalde ze en ze klemde haar kaken op elkaar.
Met kleine oogjes staarde Nick naar een puntje tussen haar ogen. Ik glimlachte lichtjes. Hij wist het ook van de krachten van Peigi, dat zag ik zo, dat voelde ik zo.
“Ik meende het niet,” wist Nick uiteindelijk met een slik te beamen. Hij wendde vlug zijn gezicht af. “Ik wil het niet menen.”
“Dat wilt niemand,” zei Shannon hartelijk. “Ach, wie weet wat hij allemaal aan zijn hoofd heeft. Waarschijnlijk heeft hij gewoon weer een brief van zijn ouders ontvangen.”
Nick zweeg, Peigi staarde hem vreemd aan. Shannon was weer stil, Amir vroeg opnieuw waar wij het toch over hadden en zijn broer lachte hem uit. Toen niemand antwoordde, werd hij kwaad en lichtjes vloekend beende hij met grote stappen weg.
“Wauw, gezellig hier.”
Ik keek op en zag Audrey vlak voor mijn neus staan. Haar goudbruine haren schitterden weer overdreven; zo fel dat het pijn deed aan mijn ogen om te kijken, haar blauwgroene ogen priemden in die van Shannon. Niemand begroette haar.
“Stoor ik?” grijnsde ze.
“Helemaal niet,” antwoordde ik zonder mijn blik af te wenden. “Kom erbij zitten.”
“Nee, dank je,” weigerde ze onmiddellijk bot. “Shannon, kom je mee?”
Verbaasd als ik was, liet ik niets merken. Vreemd. Vreemd was dat; waarom gedroeg Audrey zich opeens zo grof tegenover mij? Beeldde ik mij weer dingen in? Lette ik er te veel op? Ik besloot dat het aan mij lag, er was immers geen enkele reden waarom Audrey mij niet graag zou hebben. Ik had haar niets aangedaan. Niets waar zij van op de hoogte was.
“Naar?”
“Naar – ergens anders dan hier.”
Shannon wierp vlug een blik opzij, naar mij en Peigi. “Ik denk dat ik hier blijf,” mompelde ze stilletjes.
Audrey keek haar met grote ogen aan. “Je komt niet?” zei ze, haar stem vol ongeloof en verachting.
Ik zag meteen hoe Shannon lichtjes haar schouders liet zakken en haar rug opspande, alsof ze zich probeerde te verdedigen tegen de woorden van Audrey.
“Ik denk dat ze net zei van niet,” antwoordde ik rustig op de vraag van Audrey.
“Heb ik jou iets gevraagd?”
Ik stond verontwaardigd half op. “Ik wilde–”
Nick kwam meteen waarschuwend tussen ons in. “Audrey, let op je woorden.”
Audrey snoof luid. “Als Jonathan hier was geweest, had je niets tegen mij kunnen zeggen, Nick,” zei ze en een voldane uitdrukking prijkte op haar gezicht. “Niets.”
“Zoals je ziet is hij niet hier.”
Ongeduldig klakte Audrey met haar tong. “Shannon,” zei ze op haar autoritaire toon. “Ik vraag het nog één keer; kom je met mij mee?”
Shannon zuchtte verslagen. “Ik kom,” zei ze half fluisterend. “Ik kom.”
Diezelfde nacht glipte ik naar buiten.
Niets bijzonders, niets speciaals. Gewoon een training ingelast op het laatste minuut, zodat ik straks beter zou kunnen slapen. Bovendien was het na een tijdje nogal raar geworden om tussen Nick en Peigi in te zitten, nadat Afzal zijn tweelingbroer achterna was gegaan. Vreemd dat ik niet eerder had opgemerkt dat er nog steeds een vorm van spanning tussen die twee heerste.
Het was een heldere zaterdagnacht. Ik dwaalde achteloos rond op het terrein van het kasteel. Zalig. Met een strakke blik voor mij uit kijkend jogde ik net aan de rand van het Verboden Bos. Ik liet wijselijk een zekere afstand tussenin; ik was nog niet gek genoeg om nu, op dit onmenselijk uur, het bos binnen te treden. Dan kon ik net zo goed gaan schreeuwen dat allerlei enge beestjes mij moesten komen halen.
Mijn adem vervormde zich in zachte rookachtige sliertjes. Energie gierde door mijn lichaam. Ik popelde om deze los te laten, om te ontspannen, om mijn rust weer te hervinden. Ik begon sneller te lopen, steeds sneller en sneller. Ik voelde dat ik na een bepaald tijdje mijn vertrouwde snelheid had bereikt en deze behield ik. Op automatische piloot brachten mijn benen mij verder, mijn gedachten lieten zichzelf ronddwalen en mijmeren over alles en niets.
Zo veel was veranderd sinds de dag waarop ik op mijn eigen manier wraak had genomen. Zo veel. Onmetelijk veel. Heel mijn denkwijze, al mijn opvattingen.
Zelfs op de dagen waarin de zon alles niet bedekte met een gouden glans en de hemel niet verkleurde met haar hemelse kleur, scheen zij door mijn lach heen; mijn nieuwe, vrolijke lach die altijd weer zo onverwacht in mijn oren schalde, in die van mij en in die van iedereen naast mij.
De nacht gaf mij weer dromen. De dag bracht mij opnieuw hoop, leerde mij opnieuw wensen, schonk mij mijzelf. Wie had ooit geweten dat ik zo’n mooie lach had, ach, wie? Wie had ooit geweten dat ik iedereen opgewekt zou kunnen maken door alleen maar te zijn wie ik was, vertel mij, wie?
Ik? Ik niet.
Ik had het niet durven denken. Maar nu dacht ik het, voelde ik het, leefde ik het.
In duistere nachten zoals deze, die maar moeizaam voorbij wisten te gaan en waarin rust mij niet verwelkomde, ik de slaap niet kon bevatten, stak ik zelf een lichtje op. Dat denkbeeldig lichtje hield ik boven mijn hoofd. Hoog. Zodat iedereen het zou zien. Eindelijk zou kunnen zien. Want ik was het waard.
Jachtig ademhalend vertraagde ik mijn tempo. Een hand in mijn zij drukkend probeerde ik mijn ademhaling te controleren. Uiteindelijk begon ik terug op een normale snelheid te wandelen, mijn wangen gloeiend en zweterig van de zware inspanning.
Plotseling bleef ik staan. Uit reflex. Ik kende deze plaats.
Dit was mijn plaatsje geweest; dit hier, dit één klein vierkante metertje groot stuk grond. Hier kwam ik vroeger altijd als ik het niet langer in het kasteel kon uithouden, als ik wilde genieten van de gelukzalige sfeer buiten, maar toch verscholen wilde blijven tussen de bloemen en struiken. Vaak was dit de enige plek geweest die mij een dromenloze slaap had aangeboden. Dit was mijn verbergplekje.
Vermoeid liet ik mij zachtjes op mijn knieën vallen en sloot mijn ogen met een spoor van een glimlach op mijn gezicht. Ik liet mijn vingers over het gras glijden. Het was nat; kleine druppeltjes water bleven aan mijn handen kleven. Ik voelde mij helemaal tot rust komen. Met een klein zuchtje ging ik achterover liggen. Ik stopte plotseling met bewegen toen ik voelde dat iets of iemand achter mij lag. Gealarmeerd deinsde ik vooruit en zo snel ik kon draaide ik mijn hoofd om.
Hij lag op zijn zij, steunend op één elleboog en speelde met een verwelkte bloem in zijn ene hand. Met een lege blik in zijn ogen staarde hij naar de verte. De maan verlichtte zijn heldere ogen en schonk ze voor de verandering een lichte zilverachtige glans. Hij keek op, ontstemd.
Een gesprek was voor mij een woordwisseling met mensen die ik respecteerde, met vrienden en dierbaren. Wanneer iemand anders tegen mij praatte, gaf ik hem of haar eigenlijk niet honderd procent mijn aandacht – ook al leek het van wel – en telde het voor mij dus niet als een gesprek. Dan was het een nepgesprek. Een gesprek was een bundeling van woorden die pas betekenis kreeg met de toon waarop je ze uitsprak. Hoewel men dacht dat het belangrijke van een gesprek was wat er werd gezegd, was het juist datgene wat niet luidop werd gezegd waar ik het meeste op lette. Een gesprek was dus ook tussen de regels lezen; in dit geval tussen de onuitgesproken woorden. Wat je aanvoelt. Een bepaalde toon, een bepaalde blik, een bepaald gebaar.
Soms was het slechts de stilte.
Een stilte zei altijd zo veel meer dan woorden ooit zouden kunnen.
Stiltes konden aangenaam zijn, comfortabel. Stiltes konden zorgen voor spanningen, voor ongemakkelijkheid. En dan probeerden sommigen wanhopig die akelige stilte te verbreken. Maar ook al werd er dan iets gezegd om iets gezegd te hebben; ze forceerden het gesprek. Dat was iets wat ik nooit deed. Of nooit graag deed. Het was toch slechts de stilte die in mijn geheugen werd gegrift.
Ik begroette hem niet.
Ik zei niets. Ik deed niets. Onze blikken kruisten elkaar. Na een eeuwigheid knikte hij een minuscuul knikje. Hij erkende mijn aanwezigheid.
Hij zweeg.
Al gauw wendde hij zijn ogen af, zijn interesse verloren. Ik wilde hem wegduwen. Ik wilde dat hij opstond en mij alleen achterliet, maar dat zou niet gebeuren.
Hij vroeg niet wat ik hier deed. Ik vroeg niet waarom hij hier was. Wij letten niet langer op elkaar. Het interesseerde ons helemaal niet. Het deerde ons ook niet. Het was toeval dat ons elkaar had doen treffen vannacht. Het lot. Dus wij kozen ervoor elkaars aanwezigheid te negeren.
Ik schoof een eindje op, krulde op in een bolletje. Het ruisen van de wind en het koele water van het meer samen vulde mijn oren. Slaperig sloot ik mijn ogen. Een harmonieuze melodie drong zijn aanwezigheid aan. Jonathan was zachtjes een lied aan het neuriën. Hij had een mooie stem. Ruw, maar tegelijkertijd onschuldig.
Was hij dat maar.
De weemoedige sfeer had zich diep genesteld hier. Het overwelmde me. Mijn vreugde werd geleidelijk uit me gezongen. Ik wist dat het tijdelijk was geweest. Ik had het geweten. Maar alles was tijdelijk, dus ik vond het niet erg. Ik was juist gerustgesteld; het voelde hier zo vertrouwd. Vrij kon ik zijn, ik had hier geen verplichtingen. Niets kon mij hinderen terwijl ik bezig was met nietsdoen.
Zuchtend kneep ik lichtjes in mijn arm om niet in slaap te vallen. Ik luisterde nog steeds naar de stem die zo onschadelijk klonk en toch zo rauw; hij zong een klaagzang, het klonk zo teder. Met hoeveel wilskracht ik vroeger wenste dat ik de tijd kon versnellen, met des te meer leed wilde ik de tijd nu rekken. Ik wilde niet in slaap vallen; ik wilde blijven luisteren. Mijn ogen traanden niet door de kou, noch door de zachte wind die mij als een warme deken omhelsde.
Nog steeds luisterde ik naar Jonathan; naar niemand anders, alleen naar hem, alleen naar wat hij te zeggen had, alleen naar wat hij kwijt wilde.
Een brandend besef daalde op me neer. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Jun 20, 2008 16:54 |
 |
Bedankt voor de uberfantastimastische reacties!
Ik was voor een tijdje van plan om te stoppen, maar vandaag kreeg ik weer zin om dit hoofdstukje af te schrijven =).
We zullen zien wat er van komt... ^^
Het spijt me dat ik jullie zo lang heb laten wachten!
Liefs en veel leesplezier,
Lieke
H o o f d s t u k N e g e n e n d e r t i g
“Kleurrijke Kloof”
'Cause we are broken
What must we do to restore
Our innocence
And oh, the promise we adored
Give us life again
'Cause we just wanna be whole
Tower over me
Tower over me
And I'll take the truth at any cost
We Are Broken - Paramore
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De zon scheen op mijn gezicht en ik ergerde mij eraan. De gordijnen in mijn kamer waren normaal gezien altijd dicht. Waarom nu niet? Ik probeerde mijn deken over mijn hoofd te trekken, maar mijn handen graaiden slechts naar lege lucht. Zuchtend uit teleurstelling probeerde ik mij half om te draaien, zodat ik op mijn zij zou liggen en die vervelende zonnestralen mijn gezicht niet zouden kunnen reiken, maar ook dat scheen niet te lukken. Ik botste tegen iets op. Iets massiefs. Traag deed ik één oog open.
“Nee… Nee, wacht… Je moet luisteren…”
Met een ruk schoot ik overeind, maar ik gleed onmiddellijk uit. Ik kon mijn val net op het laatste ogenblik breken door mijn handen achter mij uit te plaatsen. Gras. Nat. Nat Gras. Ik voelde nat gras onder mijn handen. Waarom voelde ik nat gras onder mijn handen? Ik deed opnieuw een poging overeind krabbelen. Uiteindelijk gaf ik het op en bleef ik slaapdronken op mijn plaats zitten. Mijn benen werken nog niet goed mee, ik was nog niet eens fatsoenlijk wakker. Sommige mensen konden wakker worden en functioneerden meteen honderd procent. Wel. Hm. Ik duidelijk niet. Bij mij duurde het meestal een klein kwartiertje voor ik besefte dat ik wakker was. Mijn ogen samenknijpend zodat ik wat beter zou kunnen zien, tuurde ik rond in mijn omgeving, op zoek naar de eigenaar van de stem die mij had doen opschrikken.
“Wacht! Wacht! Ga niet weg!” jammerde de schorre stem weer.
Ik draaide traag mijn hoofd negentig graden en keek neer naar een persoon die ik helemaal niet had verwacht te zien.
“Jonathan?” fluisterde ik verbaasd. Mijn stem klonk rasperig.
Wat deed hij naast mij? Waar waren wij eigenlijk? Hoe – wat deed hij hier? Ik herhaalde dit alles luidop tegen de jongen met de donkerbruine haren die met gesloten ogen naast mij lag. Ik kreeg geen antwoord. Plotseling vielen herinneringen van de vorige nacht mijn hoofd binnen. Hoe ik na mijn training per toeval mijn lievelingsplek weer had teruggevonden, hoe ook Jonathan hier was geweest, hoe hij was beginnen zingen en hoe ik had gevochten om niet in slaap te vallen. Dus de enige logische verklaring die ik op dit moment kon koppelen aan het feit dat Jonathan naast mij lag, was dat ik hier waarschijnlijk in slaap was gevallen en hij te lui was geweest om mij wakker te maken en had besloten zelf ook maar te gaan slapen.
“Ik zei dat het mij… Ik zei,” klonk de stem van Jonathan weer wanhopig op.
Zijn gezicht was verwrongen in een grimas, alsof hij pijn leed, heel veel pijn. Ik was het niet gewend hem zo kwetsbaar te zien. Ik wilde hem niet zien in deze staat. Hij was niet zichzelf. Ik wilde hem wakker maken om hem te verlossen uit zijn lijden, maar mijn nieuwsgierigheid won op het allerlaatste moment de overhand en ik boog mij over hem heen. Ik wilde weten waar hij over aan het dromen was.
“Lisbeth!”
Mijn nekhaartjes gingen overeind staan. Ik bedekte mijn mond met mijn handen. Oh mijn God. Ik deinsde geschokt op handen en voeten achteruit.
“Je moet naar mij luisteren…” smeekte Jonathan fluisterend, zijn ogen nog steeds dicht, zijn gespannen gezicht helemaal bezweet.
Hij was aan het dromen. Ik staarde hem aan en legde een hand over mijn hart, alsof het mij zou kunnen helpen te kalmeren. Hij droomde over Lisbeth. Hij droomde over mij. Had Shannon hier niets iets over gezegd? En Jonathan zelf ook, op de dag dat ik hem had doen boeten voor alles? Hij had mij aangekeken, hij had recht in mijn ogen gekeken en gevraagd of ook dit weer een nachtmerrie was. Hij had het zo kalm gevraagd, alsof hij het al gewend was, alsof hij iets anders zelfs niet verwachtte. Nu besefte ik dat hij dat waarschijnlijk inderdaad niet had gedaan.
“Vergeef mij, alsjeblieft…”
Even twijfelde ik nog, maar daarna gaf ik hem een por. “Word wakker.”
“Alsjeblieft…”
Ik porde opnieuw in zijn arm. “Wakker worden,” herhaalde ik ongeduldig.
Ik had plotseling spijt dat ik hem niet onmiddellijk had wakker gemaakt. Het was vreemd om toe te kijken hoe hij pijn leed terwijl ik daar maar zat te zitten. Eindelijk opende hij zijn ogen. Traag sloot hij ze weer toen hij mijn gezicht zag. Een knagend gevoel van schuld overviel mij terwijl ik toekeek hoe heel zijn lichaam scheen te ontspannen in mijn aanwezigheid. De gekwelde uitdrukking op zijn gezicht verdween als sneeuw voor de zon. Hij voelde zich veilig bij Elize, veiliger dan hij zich had gevoeld terwijl hij droomde. Het was idioot van hem dat te doen, maar ik gaf toe dat hij niet veel meer te vrezen had. Ik zou hem niets aandoen. Ik werd niet meer lastiggevallen door geniepige haatgevoelens die ervoor hadden gezorgd dat ik hem zelfs niet in de ogen had kunnen kijken zonder verachtig en haat te voelen borrelen onder mijn huid. Als ik hem nu niet mocht, dan was dat omwille van zijn persoonlijkheid, omwille van hoe hij zich gedroeg. De rest deed er niet meer aan toe. De rest was diep verborgen in de tijd, in mijn verleden, in mijn vergeving. Eén ding was zeker. Ik haatte hem niet. Ik kon hem gewoon niet uitstaan.
Jonathan bracht een hand naar zijn gezicht en bedekte zijn ogen. Zuchtend kwam hij overeind.
“Heb ik – heb ik iets gezegd terwijl ik sliep?” was het eerste wat hij zei. “Want, weet je, ik praat soms in mijn slaap. Dat is gewoon – gewoon flauwekul.”
Ik voelde een grijns verschijnen op mijn gezicht. “Ja, je hebt iets gezegd.”
“Oh. Oh – nou ja, het is onzin – en,” hij kwam dichterbij en keek mij in mijn ogen. Hij probeerde ernstig over te komen, maar de glinstering in zijn ogen verried hem. “En,” herhaalde hij bruusk, “als je ooit tegen iemand vertelt wat ik heb gezegd, dan… Dan…”
“Ik ga het tegen iedereen zeggen.”
“Wat? Nee.” Plotseling werd hij een heel stuk serieuzer. “Nee, nee, je houdt je mond, Elize.”
Ik schudde mijn hoofd. “Ik ga tegen iedereen vertellen dat je droomt over kleine roze olifantjes.”
Een frons verscheen op zijn gezicht. “Olifantjes,” herhaalde hij traag.
Ik verbeterde hem. “Kleine roze olifantjes. Met paarse stippeltjes.”
“Juist. Err… Dat is het enige wat ik heb gezegd?” vroeg hij nonchalant. Ik merkte echter dat hij zijn schouders aanspande, alsof hij schrik had voor mijn antwoord. Ik plaatste traag een hand op zijn schouder en kneep er lichtjes in.
“Dat is het enige wat je hebt gezegd,” beaamde ik geruststellend met een kleine glimlach.
Jonathan staarde naar mijn hand op zijn schouder. God, wat bezielde mij? Ik trok snel mijn hand terug en niet goed wetend wat doen, ontweek ik zijn blik. Net op dat ogenblik koos mijn maag het moment uit om luid te knorren. Geweldig. Ik voelde mijn wangen lichtjes verkleuren. Ik verborg mijn gezicht in mijn handen en zuchtte.
Jonathan was de hele tijd stil geweest, maar nu schraapte hij zijn keel zodat ik op zou kijken.
“Ik heb een voorstel,” grijnsde hij. “Ik vertel niemand over dat – dat geluid dat van jou kwam, en jij vertelt niemand over mijn olifantjes.”
Ik knikte resoluut, nog steeds naar hem turend van achter mijn handen.
“Kleine roze olifantjes,” corrigeerde ik hem opnieuw na een paar seconden. “Met stippeltjes. Paarse stippeltjes.”
Jonathan schonk mij een glimpje van een grijns en stond toen op. Zonder verder iets te zeggen begon hij richting het kasteel te benen. Besluiteloos zat ik op de grond. Zou ik hem volgen?
“Wacht.”
Ik zette een kleine sprint in tot ik Jonathan had ingehaald. Ik zag dat hij mij had gehoord en geduldig op mij aan het wachten was. Hij zuchtte even toen ik aarzelend voor hem stond, niet zeker wat te zeggen. Zijn betoverende groene ogen boorden zich in de mijne. Hij wachtte tot ik iets zou zeggen, maar op dat moment schoot mij niets binnen. Ik had nu al spijt dat ik hem had teruggeroepen. Op mijn gezicht verscheen een onzekere glimlach.
“Kijk,” zei hij schamper toen hij dat bemerkte en hij draaide met zijn ogen, “het is niet de bedoeling dat jij mij nu overal naartoe volgt.”
ik voelde de glimlach van mijn gezicht glijden en na enkele seconden zelfs volledig verdwijnen. Met een intense blik keek ik hem aan. “Ik ga gewoon naar het kasteel voor het ontbijt,” beet ik hem bitter toe. “We moeten dezelfde richting uit.”
“Juist ja.” Hij leek het niet echt te geloven. “Trouwens, ik was niet mezelf gisteren. Voel je vooral niet speciaal… Of zo.”
Waarom kon hij niet gewoon normaal doen? Waarom veranderde hij in een oogopslag in de koele, hatelijke persoon die ik mij maar al te goed kende en verachtte?
Ik ontweek zijn blik. Het was zondag, mijn hoofdpijn was weer komen aanzetten en ik voelde mij misselijk. Ik had echt geen nood aan iemand die zo goed kon acteren dat hij zelf niet eens besefte wanneer hij deed alsof.
Mijn borst zwol op met alle beledigingen die ik inslikte. Ik hield mezelf in. “Ga,” zei ik zachtjes.
Hij verroerde zich niet.
“Ga,” herhaalde ik dit keer wat ruwer. “Ga dan. Ik zal je niet onmiddellijk volgen. Je bent zo al paranoïde genoeg.”
Jonathan trok zijn wenkbrauwen hoog op. Grijnzend deed hij een poging mijn pols vast te pakken. Ik schudde zijn hand weg.
“Wauw,” siste hij, nog steeds met die gruwelijk vertrouwde grijns op zijn gezicht. “Is er iemand op zijn teentjes getrapt omdat Jonathan haar niet genoeg aandacht schenkt?”
Ik draaide mij om en wandelde in een snelle tempo naar het kasteel.
“Ga je niet antwoorden, Elize, lieverd?” hoorde ik de spottende stem van Jonathan achter mij roepen.
Ik negeerde hem.
“Lafaard,” riep hij plots achter mijn rug. “Waar blijft je antwoord? Aww, kom op. Ga je mij niet van repliek dienen?”
Ik sloot mijn ogen en probeerde te kalmeren. Wie had hem het recht gegeven over mijn gedrag te oordelen? Wie dacht hij wel niet dat hij was? Als ik mijn toverstok op dit moment bij mij zou hebben – ik wist niet wat ik zou hebben gedaan, maar ik zou iets gedaan hebben. Iets.
“– verveel mij. Amuseer mij. Alsjeblieft?”
Niemand had het recht mij een lafaard te noemen. Ik had meer dingen meegemaakt dan enig ander kind van mijn leeftijd. Ik had meer angsten doorstaan dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
“Ik ben geen lafaard,” zei ik zacht.
Ik hoorde Jonathan grinniken. “Ik hoor je niet,” zei hij nog steeds lachend.
Ik draaide mij om zodat ik hem zou kunnen zien. “Ik ben geen lafaard,” spatte ik, elk woord beklemtonend zodat het voor eens en voor altijd in zijn hoofd zou binnendringen. Ik had met elk woord een stap naar voor gezet zodat ik nu recht voor zijn neus stond.
Jonathan grijnsde. “Irriteer ik jou, Elize? Heb je schrik van mij?”
“Verdomme, ik heb hier geen zin in,” vloekte ik.
“Wel, wel, wel.” Jonathan bracht een hand naar zijn oor. “Hoor ik daar een lelijk woordje? Had ik eerlijk gezegd niet van jou verwacht.” Hij veinsde een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht, zijn pupillen een klein beetje wijder dan gewoonlijk, zijn ogen lichtjes rood.
Goed. Oké. Dat was de laatste druppel geweest. Ik had mij niet langer kunnen inhouden. Ik zou hem slaan. Mijn vuist kwam in beweging. Ik zag het in slow motion gebeuren. Ik besefte het zelf niet eens tot het te laat was om nog te stoppen. Net op het allerlaatste moment slaagde Jonathan erin mijn rampzalige poging te ontwijken.
Hij was even stil. “Je hoeft het niet zo serieus te nemen,” zei hij daarna. “Ik maakte een grapje, djeez.”
Ik gaf geen antwoord.
“Ga je mij nu negeren?” grinnikte hij zelfvoldaan.
“Het was niet grappig.”
“Oh jawel.”
“Nee,” zei ik met een harde stem in mijn stem. “Nee, het is niet grappig. Trouwens, als er iemand hier een lafaard is, Jonathan… Laat ik het zo zeggen – ik ben niet degene die al wekenlang wegvlucht en zijn vrienden volledig laat stikken.”
Zijn lippen werden een dun streepje, zijn volledige intense blik was nu op mij gericht. “Wegvluchten,” herhaalde hij spottend. “Wegvluchten. Spreek je mening niet uit over dingen waar jij niets van weet. Je maakt alleen maar jezelf belachelijk.”
Misschien weet ik wel meer dan jij denkt.
Maar ik had mij na zijn laatste woorden opnieuw omgedraaid.
“Elize?”
Ik zuchtte en bleef voor de zoveelste keer staan.
“Bedankt.”
Verward staarde ik naar de uitgestrekte grasgroene velden achter Jonathan. “Waarom?”
Jonathan kwam nu mijn richting uit.
“Je hebt mij geamuseerd,” antwoordde hij simpeltjes terwijl hij mij passeerde.
Daarna jogde hij naar het kasteel. Bij het ontbijt zag ik hem niet aan de tafel van Zwadderich.
Niet dat ik het had verwacht.
Niet dat ik er op lette.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik nam het bundeltje perkament dat mij werd aangereikt door een meisje uit Griffoendor ietwat onwennig aan, de uitdrukking van afschuw op haar gezicht prompt negerend.
Het was nooit genoeg. Mensen zouden nooit genoeg zijn voor elkaar, elkaar altijd blijven kleineren om zichzelf beter te voelen. Speurend naar onvolkomenheden zouden ze het nooit moe worden. Serieus, wat had ik haar ooit misdaan? Zij kende mij niet eens. Oordelend op afkomst en afdeling, koos zij ervoor zich niet te onderscheiden van de rest, iemand zonder eigen mening en principes, een leeg iemand. Daarom glimlachte ik naar het roodharig meisje en zag kleine rimpels van verdwazing zich vormen op haar voorhoofd. Als ik niet in een slechte bui was geweest, zou ik zelfs met haar zijn gaan babbelen, speciaal om haar te irriteren.
Ik streek de opgerolde velletjes glad. Met versmalde oogjes staarde ik naar het met rode inkt gekrabbelde cijfertje dat op het werkje van mij en Jonathan prijkte. Mijn ogen zochten automatisch naar de persoon in kwestie, probeerden zijn blik te vangen. Ik speelde lichtjes gefrustreerd met de ganzenveer in mijn handen. Het duurde echter een hele tijd voor zijne majesteit eindelijk zijn aandacht op mij vestigde. Ik besloot voor eventjes het feit dat ik nog steeds kwaad was op hem te negeren.
“Oh mijn God,” vormde ik onhoorbaar met mijn lippen de woorden. Ik zwaaide lichtjes met het resultaat van onze opdracht. “Achtennegentig. Achtennegentig!” juichte ik geruisloos.
Jonathan grijnsde lichtjes. Hij keek eventjes in het rond en zag dat niemand ons woordenloze gesprek aan het volgen was. Iedereen had het immers te druk met notities nemen van het bord voor een spreuk waar ik de naam al niet meer van wist. Ik meende echter dat het iets te maken had met beugels… of vleugels. Teugels? Ik was niet zeker.
Hij gaf me een knipoog.
Nu moet je begrijpen dat dit niets ongewoon was voor deze verwende jongen. Dagelijks deelde hij er een tiental uit naar zijn bewonderaars. Wat precies mijn punt was. Ik was en zou nooit zo iemand zijn en dat wist hij maar al te goed. Deed hij het om mij te irriteren? Of dacht hij echt dat ik mij gevleid zou voelen door een spierensamentrekking dat achteloos mijn richting uit werd geslingerd?
Ik klemde mijn kaken op elkaar en staarde met een strakke blik voor mij uit. Voor de rest van de les keek ik niet één keertje meer zijn richting uit.
Toen de les eindelijk afgelopen was, was ik één van de eersten die het lokaal verliet.
Traag slenterde ik richting bibliotheek. Ik had mij voorgenomen al te beginnen aan mijn huiswerk, gepland voor de komende weken, zodat ik niets aan mijn hoofd zou hebben wanneer ik besliste te beginnen leren voor mijn examens. Ach, ik wist nu al dat er niets zou komen van mijn voornemen. Het zou weer zoals altijd eindigen. Op de dag van het examen zelf al mijn notities nog bij elkaar zoeken, het moment van blokken uitstellen, ergens een paar uur na het avondeten beslissen dat het nu stilaan tijd werd om te beginnen en daarna studeren tot diep in de nacht en uiteindelijk in slaap vallen.
Zuchtend liep ik door de drukbevolkte gangen, de massa’s leerlingen behendig ontwijkend. Links, buk, twee stappen rechts, buk, spring, rechtdoor. Dagen verliepen weer in een waas, vlogen in zo’n hoge tempo voorbij dat ik amper besefte dat ik in mijn laatste jaar zat en volgend jaar niet meer zou terugkeren naar het kasteel dat zo veel voor mij had betekend, de plaats waar ik zo veel had beleefd, te veel om op te noemen, te veel om te verwoorden. Te veel. Overal waar ik keek zag ik korte herinneringentjes voor mijn ogen glinsteren. Mijn blik bleef hangen op een schilderij van een brildragende trol.
“Laat me met rust!” hoorde ik plots een piepstemmetje zwakjes uitstribbelen.
Ik keek onmiddellijk op van het schilderij waar ik al een paar seconden in gedachten verloren zat te staren. Ik kon niet onmiddellijk ontdekken wie de zin had uitgesproken. Tientallen leerlingen liepen rond mij heen, haastige voetstappen, een menigte van zwarte kleren, een kakofonie van stemmen die elk elkander probeerden te overstemden. Toch had die ene zin mijn volledige aandacht getrokken. Het zou vast en zeker verloren zijn gegaan voor anderen, maar ik hoorde de wanhopige, schrille toon, alsof het mij toeschreeuwde, smeekte om hulp. Plotseling begon mijn pols te jeuken. Afwezig krabde ik er wat aan en zag een piepklein rood lijntje rond mijn pols. Ik concentreerde mij lichtjes en camoufleerde het, er verder geen aandacht aan bestedend.
Ik vond het jongetje een paar seconden later.
Zittend naast zijn boekentasje, zijn hoofd tussen zijn knieën, zijn gewaden nat, zijn boekentas doordrenkt met water. Blond. Bleek. Zo bleek dat hij bijna onmenselijk leek te zijn. Hij trilde. Heel zijn lichaam schokte. Ik keek naar de twee jongens die met een grijns naast hem stonden, over hem heen gebogen en hem schoppend treiterden. Maar ik hoorde hen niet. Mijn hoofd was vreemd genoeg beroofd van enige gedachten. Een vredig gezoem doemde op uit het niets in mijn wezen. Zonder echt na te denken, richtte ik mijn toverstok hoog op en vervloekte hen zonder te knipperen met mijn ogen. Ze hadden het niet zien aankomen.
Toen hun verlamde lichamen met een plof op de grond vielen, ging ik naast het kleine jongetje zitten. Hij bibberde nog steeds. Met een intense blik staarde ik hem aan. Ik stelde geen vragen, ik had er geen behoefte aan. Ik begreep hem immers zonder uitgesproken woorden. Ik kneep hem lichtjes in zijn arm. Met waterige oogjes keek hij naar mij op. Zijn ogen hadden de vreemdste kleur die ik ooit had gezien. Een mengeling van het donkerste blauw met een oh zo zachte paarse gloed.
Mijn polsen begonnen weer te jeuken en lichtjes te branden.
Ik wist niet hoe lang ik daar langs die onbekende jongen had gezeten. Mijn eerdere bedoelingen om nog wat te leren, waren compleet vervlogen. Ik bleef zitten tot het elfjarige jongetje ophield met stilletjes wenen. Ik bleef zitten tot hij mij durfde aankijken. Ik bleef als verlamd zitten en toen hij vroeg waarom ik had gedaan wat ik had gedaan, kon ik geen antwoord geven. Niet onmiddellijk. Maar dat vond Benjamin helemaal niet erg, zei hij een paar minuten daarna.
“Als je wil, mag je mij Ben noemen,” durfde hij zelfs na een tijdje zeggen.
Ik knikte.
Iedereen liep om een boogje rond ons heen, te opgejaagd om ook maar iets te geven om het jongetje met de paarsblauwe ogen. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Ma Jun 23, 2008 17:27 |
 |
H o o f d s t u k V e e r t i g
“Heimwee en Rentree”
Cause if you jump I will jump too
We will fall together
From the building's ledge
Never looking back at what we've done
We'll say it was love
Cause I would die for you
On skyway avenue
So what's left to prove
We have made it through
Skyway Avenue – We The Kings
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Een dom diertje besloot zichzelf naar mijn arm te slingeren terwijl ik in alle vrede van mijn ontbijt aan het eten was.
“Auw!” siste ik.
Het kleine uiltje met grijze vleugels bleef even zweven in de lucht en knipperde onschuldig met zijn grote bruine ogen. Daarna liet hij abrupt een brief in mijn kommetje vol cornflakes vallen. Ik viste het natte briefje uit de kom. Met een lichte frons staarde ik ernaar. Ja. Zoals ik al dacht, alweer een brief van Zaikaro. Ik zuchtte. Om de twee dagen kreeg ik steeds weer dezelfde brief. Soms hier en daar een woord dat verschilde, maar het kwam telkens weer op hetzelfde neer.
Bij het lezen van de brief overmande een vertrouwd gevoel van onzekerheid mij. Waarom wilde hij opnieuw en opnieuw een antwoord op dezelfde vraag?
Elize,
Gaat alles nog goed?
Geen problemen?
Z.
Dat was het enige wat hij schreef.
En het was zo niets voor hem. Hij zou mij meer iets moeten schrijven in de trant van ‘hé, laat mij maar weten of je leeft of niet’.
Dacht hij dan dat ik problemen zou hebben? Verwachtte hij dat dan?
Ik had elke brief beantwoord met een bevestiging dat alles in orde was, maar ik had geen zin om vandaag nog een keer hetzelfde te doen; zeker niet nu. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik mij eraan begon te ergeren. Hij zat daar maar, helemaal in New York, te luieren en dan probeerde hij zich ook nog eens te bemoeien met mijn leven. Phew. Het uiltje dat de brief net uit zijn poten had laten vallen, maakte wapperend met haar vleugels kleine cirkeltjes rondom mijn hoofd tot ik duizelig begon te worden. Hij wachtte op een antwoord, besefte ik. Kwaad joeg ik het beestje weg.
“Weg! Geen antwoord, zeg dat maar tegen hem. Ga.” Ik zwaaide onhandig met mijn armen in het rond.
Ik verscheurde de brief in mijn handen.
“Whoah. Eentje is kwaad,” merkte Peigi terloops op.
En ook dit vond ik op dit moment jammer genoeg niet erg grappig. “Peigi,” begon ik, “ik – ik heb gewoon hoofdpijn, oké? Laat mij gerust.”
Peigi keek mij aandachtig aan. “Ah. Daarom maakte je poeder van dat briefje. Wat heeft dat arme briefje jou ooit aangedaan?” vroeg ze beteuterd.
Ik haalde mijn schouders op en schoof mijn cornflakes van mij weg. Het was toch helemaal verknoeid, dankzij dat domme vogeltje.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Zijn handje ging bijna verloren in dat van mij.
Hij was kleiner van gestalte dan de rest van zijn leeftijdsgenoten, een dun lichaampje met smalle schouders. Toch gaf zijn spits neusje hem een ietwat intelligente indruk, gaven zijn hoge jukbeenderen hem een adellijk gezicht. Terwijl we hand in hand liepen door Zweinsveld, kon ik het niet helpen bewondering te voelen voor Benjamin. Peigi wandelde met ons mee. In zijn andere hand hield Benjamin de hare vast. Stevig. Hij liep tussen ons in, genietend van het goede weer, de frisse wind die geamuseerd met onze haren speelde en de vrolijke deuntjes die door de winkelstraatjes weerklonken. Het was de voorlaatste zaterdag voor de examens begonnen, dus ik probeerde mee te genieten nu het nog kon.
Ben leek op dit moment zo onbezorgd.
Het was een aantal dagen geleden dat ik Benjamin had ontmoet.
Diezelfde avond had ik lang met hem gepraat, alleen over onderwerpen waar hij over wilde spreken. Blijkbaar zat hij in Huffelpuf. Tijdens het avondeten begeleidde ik hem onder honderden ogen die verward naar ons staarden, naar de tafel van Zwadderich. Niemand aan tafel vroeg mij om uitleg. Het was vreemd dat ze mij niet tegenhielden, maar als Elize had ik wel degelijk iets te zeggen. En als ik daar nu een beetje misbruik van maakte, dan was dat zo.
Ik had ook nog iets anders ontdekt die avond.
Zijn ogen. Ze veranderden van kleur. Ik kon er verschrikkelijk naast zitten, maar iets in mij, iets had mij geleid naar deze jongen en ik had ook op dat moment geweten dat hij niet zomaar een gewone elfjarige was. Ik had mij de nacht van mijn eed herinnerd, de withete trouwen die in mijn polsen waren verzonken. En ik wist dat er een verband moest zijn; Benjamin moest wel een Mutranus, het kon niet anders, het moest wel. Alles klopte. Zijn terughoudendheid, zijn achtergrond; het onderwerp dat hij zo behendig wist te ontwijken. Zijn ogen die veranderden van kleur bij de verschillende emoties die hij voelde in zijn tengere lichaam, mijn polsen die warm waren geworden, de eerste keer dat ik hem zag… Zou hij er zelf van op de hoogte zijn?
Als mijn vermoedens klopten, dan zou hij na mij de tweede Mutrans op Zweinstein zijn op dit moment. Het enige probleem was nu, hoe ik hem alles zou uitleggen, of ik hem alles zou uitleggen, of ik de anderen van hem op de hoogte zou moeten brengen of niet.
“Wil je een ijsje?” stelde ik vriendelijk voor en Benjamin knikte vlug met zijn hoofd.
Zijn ogen blonken in de zon, ze waren groenblauw met een gouden glans. Als hij niet oplette, zou hij zichzelf kunnen verraden, besefte ik opeens met een lichte schok.
Vooral met Peigi in de buurt.
Minuten later waren we ergens gaan zitten op een houten bank en likten Peigi en Benjamin met een gelukzalige uitdrukking op hun gezichten aan hun frambozenijs met chocoladesaus. Mijn maag maakte een kleine draai en ik wendde mijn blik stug naar de grond.
“Dit is echt het lekkerste wat er bestaat op heel de wereld,” zuchtte Peigi dromerig. “Ik begrijp niet waarom jij geen ijsje wilde, Elize. Hoe kun je? Het is… Het is kolderiek.”
Ik glimlachte eventjes om haar vreemde woordkeuze en loog zonder zelfs met mijn ogen te knipperen. “Ik heb niet zo’n honger.”
Plotseling liet Peigi haar ijsje pardoes vallen op de grond en staarde naar een lange gedaante in de verte die de kap van zijn zwartgrijze hoodie over zijn hoofd had getrokken. De onbekende persoon beende met vastberaden stappen voor zich uit en schonk geen aandacht aan de mensen rondom zich. In een ruk was Peigi overeind gesprongen en wenkte ze zonder achterom te kijken mij en Ben om op te staan. Ze zette een klein sprintje in en tikte even later met een gedecideerd gezicht de breedgeschouderde jongen op zijn rug.
Verward volgden ik en Benjamin haar terwijl ze de jongen haastig naar een verlaten zijstraatje sleurde.
Aan het eind van de doodlopende straat waren er overvolle vuilnisbakken die een viezige stank uitstootten. Ik trok mijn neus hoog op en wilde net aan Peigi vragen wat de bedoeling van dit alles wel niet moest zijn, toen zij de kap van de jongen afdeed zodat zijn gezicht zichtbaar werd.
“Ik heb maar één vraag aan jou, Jonathan,” zei ze zacht, maar haar stem klonk bitter. Ze draaide zich half om zodat ze haar neef zou kunnen aankijken, “waar was je deze hele tijd?”
Met een onbewogen gezicht staarde Jonathan naar de muur tegenover hem. Het was alsof wat Peigi zei niet eens tot hem doordrong. Zijn gezicht was spierwit. Hij was gehuld in zwart, een ijle gedaante die duidelijk niet had willen opvallen.
Peigi schudde hem bij zijn schouders. “Je leek gewoon verdwenen te zijn. Niemand wist waar jij was, niemand!”
Plotseling flitsten heldere groene ogen mijn richting uit. Er lag een onuitgesproken vraag in hen.
Nee, ik heb hen niets verteld.
Alsof hij mij had gehoord, wendde Jonathan traag zijn blik weer naar Peigi.
“Weet je hoeveel zorgen ik mij heb gemaakt?” ging Peigi door. “Ik wil niet dat je… Je weet dat je mij alles kunt vertellen, toch? Dat weet je. Alles, maar dan ook alles, oké?”
Jonathan gaf een minuscuul knikje. Nog steeds had hij niets gezegd en hij verroerde zich ook niet toen Peigi hem omhelsde. Hij bleef zo onbeweeglijk als een stenen standbeeld.
“Waar was je naar op weg?” vroeg ze abrupt toen ze hem los had gelaten.
“Gaat je niets aan.”
Benjamin volgde met grote ogen en een lichtjes open mond het spektakel dat zich afspeelde. Ik woelde eventjes met een hand door zijn blonde lokken.
Ogen zo koel als maar kon zijn, zo pijnlijk helder, zo pijnlijk blauw, boorden zich in die van de persoon tegenover hen. “Wat bedoel je met ‘het gaat je niets aan’? appeltaart, Jonathan. Je weet dat ik mij zorgen om jou maak!”
Jonathan boog zijn hoofd lichtjes en eindelijk krulden zijn lippen een klein beetje richting de hemel. “Er is niets,” zei hij kortaf. “Vertrouw mij.”
“Pssh. De laatste keer dat je dat zei…”
Voor de tweede keer keek Jonathan weer naar mij, daarna naar Benjamin. Peigi merkte het op. “Ze weet alles,” deelde ze mee. “En hij is te klein om het te begrijpen. Dit keer geen uitvluchten, Jonathan. Luister je wel naar me?”
Maar haar neef had alleen maar aandacht voor mij. Zijn blik, zo intens, brandde mijn ogen. Was hij zo kwaad dat ik wist van zijn verleden? Was hij kwaad op mij? Of was zijn woede gericht naar de personen die het mij hadden verteld?
“Waarom?” vroeg hij door geknarste tanden. “Waarom weet zij er ook van? Jullie hadden mij beloofd…”
Peigi kuchte even. “Wat maakt het uit? Shannon floepte het eruit tijdens een hysterische bui en Elize haar probeerde te troosten.”
Ik schraapte mijn keel. “Ik zweer dat ik het aan niemand heb verteld of zal vertellen,” zei ik kalm.
Jonathan rolde even schamper met zijn ogen. “Peigi, dit is geen spelletje,” siste hij. Hij wees naar mij. “Als jullie het zomaar tegen iedereen gaan lopen vertellen…”
Peigi richtte haar strenge blik op haar neef. “Ze is niet zomaar iedereen. Je hebt niets te vrezen.” Zonder verder iets te zeggen of te vragen begon ze de alle zakken van Jonathan te controleren. Jonathan hief zijn handen geamuseerd op, om aan te geven dat hij zich overgaf. Een grijns speelde op zijn lippen. Na een minuutje gaf Peigi haar zoektocht op.
“Gevonden wat je zocht?” vroeg hij nonchalant.
“Nee.”
“Ik zei dat je me moest vertrouwen.”
“Dat zei je.”
“Doe het dan ook.”
Peigi zuchtte verslagen. “Laten we hopen dat ik dat ik nooit zal vinden wat ik net zocht, neef,” gaf ze antwoord. “En dat meen ik.”
Ze draaide zich half om, even verbaasd met haar ogen knipperend toen ze zag dat Benjamin en ik daar ook nog stonden.
“Ik wil dat je samen met Elize en Ben naar het kasteel gaat en je weer laat zien. Verman je. Vergeet. Ik ga nog eventjes oude vrienden opzoeken.” Ze kneep nog een laatste keer in zijn schouders. “En wanneer ik terug ben, zal alles weer zijn zoals het was.”
Wij staarden haar alle drie na terwijl ze ons verdwaasd achterliet.
“Um,” begon ik. “Als je wilt… Ik bedoel, je hoeft helemaal niet met ons mee. Je ging ergens heen? Ik zal Peigi niets–”
“Wil je niet dat ik met je meega?” onderbrak Jonathan mij minachtend.
“Dat heeft er niets mee–”
“Zwijg dan.”
Mijn bloed stroomde in een hoge tempo naar mijn hoofd en verlamd door mijn woede kon ik niet eens antwoorden. Ik gaf Ben trillerig een duwtje in zijn rug, ten teken dat hij mij moest volgen. Jonathan liep achter ons aan. De hele weg werd er geen woord uitgesproken, al was de spanning te voelen. Niet te geloven. Niet te geloven dat ik mij liet opjagen door iemand die in mijn ogen zo weinig waard was.
Toen we na een half uurtje stevig doorstappen onze school hadden bereikt, was de schemering al gevallen. Ik stelde voor eerst Benjamin naar zijn leerlingenkamer te brengen. Hij leidde ons naar een stilleven, dicht bij de keukens en bleef toen aarzelend voor de ingang staan, nerveus blikken achteruit werpend.
Ik klopte geruststellend op zijn rug. “Luister naar me,” begon ik. “Alles komt goed, dat beloof ik je. Wat ze ook zeggen, negeer hen.” Ik knipperde verwoed met mijn ogen. “Ze zijn het niet waard, begrijp je mij? Ze zijn jouw verdriet niet waard.”
Een beetje bleker dan hij al was, maar zijn gezicht zo vastbesloten als maar kon zijn, knikte Ben mij toe. “Bedankt voor het ijsje,” zei hij en ik voelde in mijn hart dat zijn stuntelige dankbetuiging voor meer dan dat gold, zo veel meer betekende.
Jonathan had de hele tijd verveeld tegen de muur staan leunen. “Wie was dat?” vroeg hij uiteindelijk toen Ben achter het schilderij van spelende nimfjes verdween. “Familie of zo?”
Soort van. Denk ik toch. Binnenkort misschien.
“Nee,” gaf ik kortaf antwoord. “Hij wordt gepest. Ik was erbij de laatste keer en sindsdien probeer ik hem een beetje te helpen.”
“Gepest, zeg je?” herhaalde Jonathan afwezig.
Ik knikte. Die neutrale toon waarmee hij had gesproken, alsof het helemaal niets betekende, alsof het de normaalste zaak van de wereld was, stond mij niet aan.
Ging als een scherpe mes door mij heen.
Het geluid van onze gedempte voetstappen echode bijna onhoorbaar door de gangen. Dit was vreemd. Zo vreemd. Ik wist niet goed hoe ik mij rond hem zou moeten gedragen. Wat was normaal? Ik had geen fatsoenlijke reden meer om mij slecht tegenover hem te gedragen en als een Zwadderaar wist ik dat er nog altijd een bepaalde grens bestond die ik niet zou mogen voorbijgaan bij onze Prins. Alleen kon ik maar niet beslissen waar deze ingebeelde grens lag. Moest ik nu eigenlijk plotseling vriendelijk tegen hem doen? Of afstandelijk? Of moest ik ophouden met er zo veel over nadenken en gewoon antwoorden als hij mij wat vroeg? Theoretisch gezien had hij mij nooit iets misdaan, behalve zichzelf zijn.
Ik stopte net voor in de ingang van de leerlingenkamer.
“Wacht,” zei ik snel, net toen Jonathan naar binnen wilde gaan. “Ga jij maar alvast,” mompelde ik. “Ik kom een paar minuutjes na jou wel binnen.”
“Waarom?”
“Ik wil gewoon niet dat mensen een verkeerde indruk krijgen,” zei ik kordaat. “Je bent al meer dan een week ‘zoek’ geweest en dan komen wij plotseling samen binnen? Vreemd, niet?”
Jonathan trok zijn wenkbrauwen hoog op. Hij schudde eventjes met zijn hoofd, alsof hij niet kon geloven wat ik zei.
“Je bent zo – anders,” antwoordde hij.
“Anders,” herhaalde ik traag. Het was niet de eerste keer dat hij dit tegen mij zei. “Anders, als in?”
“Als in, een ander meisje zou iemand vermoorden om samen met mij in deze situatie de leerlingenkamer binnen te gaan,” zei Jonathan en op zijn gezicht verscheen een grijns.
“En even ter jouw informatie: ik? Ik zou nooit iemand vermoorden.”
Ik weet het, het was laag van mij, erg laag. En geloof mij, ik had meteen spijt nadat de woorden mijn lippen verlieten.
Jonathan versmalde zijn ogen. “Het is niet dat jij alles weet, dat jij het recht hebt over mij te oordelen.”
“Ik zeg alleen de waarheid.”
Hij zweeg even. “Waarom wil je niet samen met mij naar binnen?” Zijn stem had zacht geklonken, bijna… bijna gekwetst. Kon het? Of bedrogen mijn oren mij?
Ik zuchtte. “Wat maakt het uit of ik nu samen met jou naar binnen ga of niet,” siste ik.
“Het zegt veel over je karakter,” antwoordde Jonathan beheerst. Hij ging met een hand door zijn kastanjebruine haren. “Het zegt mij namelijk dat jij je aantrekt wat mensen over jou denken.”
“Het kan mij niet schelen wat anderen over mij denken,” zei ik op dezelfde rustige toon die Jonathan tegen mij had gebruikt.
“Jawel, daarom ga jij niet samen met mij naar binnen. Want ze zullen roddelen. En dat weet je. Ik weet wat voor effect ik heb op mensen.”
“Kijk, je zegt het zelf. Waarom zou jij zoiets willen?” bracht ik vermoeid tegen hem in.
“Ik beweer niet dat ik zoiets wil. Dat is juist het verschil tussen jou en mij,” zei Jonathan grijnzend. “Mij maakt het niet uit wat mensen over mij denken. Ze zijn allemaal oppervlakkig. Ik ook. Jij ook. Iedereen. Hoe aardiger je je gedraagt, hoe meer zij van jou zullen willen profiteren.”
“Wat zou Audrey wel niet denken? Ik wil gewoon niet – gewoon – ik…”
“Audrey?” Jonathan lachte honend. “Wat heeft zij ermee te maken?”
Ik was verward. Zo verward. “Ze is – je vriendin.” Het klonk meer als een vraag.
Jonathan schudde zijn hoofd, nog steeds grinnikend. “En?”
“En…” zei ik twijfelend. Ik keek op en onze blikken kruisten elkaar. En net op dat ogenblik voelde ik weer die oh zo bekende vlam in mij ontwaken. “En ik kan jou niet uitstaan. Je bent egoïstisch, je bent gemeen, je bent–”
“Net zoals iedereen. Alleen durf ik het toegeven. Je moet wakker worden, Elize. De wereld zit vol met mensen zoals mij. Maar echt, je woorden. Weet je, ze raken mij.” Hij bracht een hand naar zijn hart.
Ik merkte plotseling weer op dat zijn ogen geamuseerd blonken. Hij was een spelletje aan het spelen. Hij was niet serieus bezig. Ik haalde met een plotselinge opwelling mijn schouders op. Wat maakte het uit? Hij had gelijk, wat kon het mij schelen wat anderen van mij dachten? Waarom zou ik erom geven? Ik was er toch juist altijd tegen geweest?
“Oké,” zei ik. “Oké.”
Ach, had ik die laatste woorden nooit uitgesproken.
Alle hoofden draaiden om toen wij binnenkwamen. En ik overdreef niet. Iedereen stopte even met wat hij of zij bezig was en gaapte zijn of haar held aan en keek daarna diep in gedachten naar het meisje dat achter Jonathan verscheen, direct na hem. Ik kon goed tegen druk, ik was getraind in het negeren van mensen, ik had jarenlang ervaring gehad. Jonathan had gelijk, mensen waren zo oppervlakkig als maar kon zijn, maar dat wist ik natuurlijk al langer dan vandaag. Ik vond het niet eens erg meer. Ik had mij door zoveel ergere dingen doorgeslingerd. Deze leerlingen, ze keken niet naar mij uit verachting, maar uit nieuwsgierigheid. Het enige wat ik hoefde te doen, was mij terugtrekken in gedachten en verdwijnen uit de spotlights. Dus dat deed ik ook.
Stilte. Doodse stilte.
En toen barstte de chaos los.
“Jonathan! Hij is terug!”
Schrille stemmen van fanatieke meisjes.
“Whuah!”
Zwaardere stemmen van zijn vrienden.
“Lieverd!”
Audrey.
Met een brede grijns op zijn gezicht bleef Jonathan net zoals altijd merkwaardig kalm terwijl er zich een kleine menigte rond hem verzamelde.
“We hebben je gemist, dude,” zei Nick en hij gaf hem ruw een hand en klopte onhandig op zijn rug zoals alleen jongens dat doen. “Waar was je toch?”
“Een beetje hier, een beetje daar,” beantwoordde Jonathan opgelaten de plotselinge vraag. “Ik heb vooral getraind voor Zwerkbal. We gaan die beker dit jaar eindelijk winnen!” Gejoel, gejuich.
Ze waren mij allang vergeten. Te opgewekt, te opgetogen dat hun Jonathan terug was. Goed, mijn vrees voor roddels was onnodig geweest.
“Feest vanavond! Vrij boterbier voor iedereen!” bulderde Nick.
Ik bleef stilletjes op de achtergrond staan en staarde naar Jonathan. Hij acteerde. Hij had weer die verdomde masker op zijn gezicht. Hij werd weer de persoon die iedereen verwachtte dat hij zou zijn. In een oogopslag. Zo snel. En ook hij zag mij niet meer staan in een donker hoekje van de leerlingenkamer, gehuld in schaduwen en met een melancholieke glimlach op mijn gezicht. Een klein vlaagje van teleurstelling overviel me en ik voelde me lichtjes bedroefd, niet wetend waarom.
Terwijl de menigte hem probeerde mee te trekken naar de zetels, draaide hij zich om naar mij. Voor een fractie van een seconde kruisten onze blikken. Ik las de onuitgesproken vraag in zijn ogen.
Kom je niet mee?
Langzaam schudde ik mijn hoofd van niet. En alsof er helemaal niets was gebeurd, alsof ik terug niet bestond, zijn aandacht niet langer waard was, had hij binnen een seconde zijn hoofd weer omgedraaid.
Terwijl ik naar mijn kamer liep, draaide ik mij nog één keer om. Hij had zijn voeten op de tafel voor zich gelegd, half liggend, Audrey zat naast hem, haar lichaam tegen het zijne gevleid en hield zijn arm vast alsof ze hem nooit meer los zou laten. Ze fluisterde zachtjes in zijn oor. Nick overhandigde hem joviaal een boterbier. Shannon grijnsde van oor tot oor en kwebbelde over de allerlaatste roddels en nieuwtjes en de rest zat in een kring rond hen, gehuld in pure fascinatie. Plotseling keek Shannon op en zag mij staan.
“Elize!”
Ze glimlachte even en zwaaide naar mij, gebarend dat ik naast haar moest komen zitten.
gedoe. Ontdekt. Nu moest ik wel gaan.
Ik zuchtte eventjes en nam toen toch mijn plaats in naast Shannon en tegenover Audrey; de plaats waar ik zo hard voor had moeten werken om hem te bezitten.
Hij en ik. Wij waren zo verschillend. En toch. Wij verschilden niet veel van elkaar.
Ik draaide mij half om en knoopte geveinsd geanimeerd een gesprek aan met Shannon, mijn vermoeide ogen verwoed knipperend omdat ik tijdelijk verblind werd door de hevig fonkelende lipgloss die op haar lippen prijkte. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Jun 27, 2008 11:28 |
 |
Bedankt voor de reacties ^^, ja; ik ben niet meer van plan om binnekort te stoppen, mede dankzij de lieve pms =).
DEEL 3
H o o f d s t u k E é n e n v e e r t i g
“Besef”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik rende en rende en rende, zonder zelfs maar een beetje aan tempo te verliezen. De wind blies in mijn rug, dwaalde rond in mijn losse T-shirt met zijn koude adem en duwde mij speels vooruit. Levendig deuntjes vielen me bij, flarden muziek stroomden mijn oren binnen. Ik rende door gezellige dorpjes, mensen wezen naar mij en glimlachten hoofdschuddend. Ik rende door straatjes, lang en kort, breed en smal, van steen en aarde, ik rende maar en alles versmolt in elkaar. Alle kleuren mengden zich en veranderden plots in een zwartgrijze massa.
Het daglicht viel uit.
Bijna volledige duisternis. Overal waar ik keek. De maan scheen op mij neer, o zo zwakjes. Een doodlopende straat. Abrupt hield ik halt. Dit klopte niet! Hoe kon het plots nacht zijn? Waar waren de oneindige velden, gevuld met bloemen en beestjes en hun gezoem naartoe? Mijn weg mocht niet zomaar stoppen!
Ik draaide verwilderd in het rond.
Mijn raspende ademhaling was het enige geluid in mijn donkere omgeving. Ik plaatste een zweterige hand in mijn zij, een kleine poging om de stekende pijn die was komen opdagen te verminderen. Mijn hoofd tolde en mijn vermoeidheid vond de kans om mij eindelijk zonder waarschuwing te overvallen.
Ik zette schuifelend een paar stappen in een onbekende richting, aftastend, mijn op een razende tempo kloppend hart voorlopig negerend. Plotseling struikelde ik over iets. Ik viel hard neer, mijn beide knieën geschaafd door de harde oppervlakte van de grond. Ik siste zachtjes. Ik voelde aan mijn ene knie met mijn hand om te zien hoe erg het eraan toe was en toen ik mijn hand terugtrok was deze druipnat van een warme vloeistof. Een metaalachtige geur vulde de lucht.
“Jij…” bracht een krakende stem uit.
Mijn nekhaartjes gingen overeind staan. Die stem – het klonk zo verschrikkelijk, zo verschrikkelijk! Als scherpe nagels, genadeloos krassend op een bord. Mijn oren, ik wilde ze bedekken.
“I-ik?”
Een gedaante schuifelde op handen en knieën langzaam mijn richting uit. Zijn gezicht was bedekt met een vage schaduw. Hij kwam dichter en dichter en ik was te verlamd door schrik om mij ook maar een centimeter te kunnen verroeren. De onbekende hield vlak voor mij halt. Even bleef hij onbeweeglijk staan, overwegend bijna, ik kon het niet zeker weten. Ik zag zijn gezicht niet; ik kon het niet zien. Hij droeg een halve masker van zwart fluweel dat lichtjes glom in het ijle maanlicht.
Toen voelde ik hem grijpen naar mijn polsen en mij ruw met zich mee overeind trekken. Met een schrille, verraste schreeuw stond ik terug op mijn voeten en steken gingen door de schaafwonden aan mijn knieën. De onbekende hield nog steeds mijn ene hand vast. Ik probeerde hem weg te schudden, ik vouwde mijn hand in een vuist en stribbelde tegen toen hij mij dichter naar zich toe trok en luid snoof met zijn neus.
“Kalm,” fluisterde hij in mijn oor en zijn stem klonk niet meer afgrijselijk, maar als zoete, druipende honing en ik wilde dat hij nog iets zei om dat hemelse geluid opnieuw te kunnen horen. Ik gehoorzaamde hem onmiddellijk, zonder nadenken.
Hij ondersteunde mijn hand met zijn zachte palm. Traag, vinger per vinger, plooide hij mijn tot een vuist gebalde hand open. Het bloed op mijn hand deed hem lichtjes huiveren. Ik voelde hem rillen, maar hij trok zijn hand niet weg. Zijn koude vingers kwamen opnieuw tot leven en omsloten zich weer eens om mijn hand. Hij leidde mijn hand naar zijn wang. Even bleef hij aarzelen, daarna leunde hij met zijn gezicht in mijn palm. Hij smeerde het bloed van mijn palm over het enige deel van zijn gezicht dat niet bedekt werd door zijn masker; zijn wangen, zo wit dat ze bijna een transparante kleur hadden en zijn lippen, rood; bloedrood. Ik begreep niet wat hij deed. Hij beangstigde mij. Ruw trok ik mijn hand weer los.
“Wat doe je nu?” schreeuwde ik snerpend. “Dat is vies, dat mag je niet zomaar doen! Mijn bloed is besmet; onzuiver. Heb je geen schrik dat je ook besmet zal geraken?”
Hij schudde zijn hoofd. Daarna likte hij zijn lippen die ook besmeurd waren geweest met mijn bloed. Hij wachtte eventjes af.
“Zie je. Er gebeurt niets. Ik wist het wel. Ik wist het wel! Ik wist dat er niets zou gebeuren.” Zijn stem sloeg over. “Leugens. Al die leugens… Jarenlang…”
Ik zette een paar stappen van hem weg. Mijn hoofd stootte hard tegen de muur achter mij. Ik kreunde zachtjes door de steek van pijn die heel mijn lichaam verlamde. Met angstige ogen keek ik op naar de onbekende gedaante en van waaruit ik nu stond, zag ik hem een beetje helderder in het zilveren licht afkomstig van de maan.
Hij was ongeveer een hoofd groter dan mij en hij was gehuld in het zwart, maar toch was het duidelijk dat hij beschikte over een stevige lichaamsbouw. Ik hapte naar adem toen ik zijn gezicht zag, het deel dat zichtbaar was. Perfectie. Pure perfectie. Ik kon het niet anders beschrijven, er bestond geen andere manier. Zijn huid gaf een zachte gloed uit. Hij leek op een ware prins. Een machtige gedaante. Een geduchte tegenstander.
“Waarom vlucht je van me weg?” vroeg hij plotseling, zijn stem slechts een fluistering in de wind en hij klonk gekwetst, zo gekwetst.
“D-doe ik niet,” stotterde ik.
Hij kwam dichterbij en sloot de ruimte tussen ons in. “Zeker?” vroeg hij zacht.
Ik knikte vlug en sloot mijn ogen toen hij een ijskoude vinger over mijn gezicht liet glijden.
Ik wenste dat ik zijn ogen kon zien, maar alles wat ik zag, waren donkere, schitterende poelen.
“Vertel mij,” zei de prins. “Heb je ooit in je leven een fout gemaakt, zo groot, dat je wenste dat je de tijd terug kon draaien en alles recht kon zetten, ook al zou je er nog zo hard voor moeten werken; bloed, zweet en tranen moeten offeren?”
“Ja,” antwoordde ik stilletjes. “Ja.”
“Ik ook.”
“Ja?” vroeg ik ongelovig. Hoe kon zo’n prachtig wezen ooit iets fout hebben gedaan, laat staan er spijt van hebben? Het was bijna lachwekkend. Bijna.
“Ja.”
Ik keek rusteloos van de grond naar mijn handen en daarna terug naar hem en daarna terug naar de grond. “Ik – um – wil je het misschien vertellen?”
Hij boog zijn hoofd lichtjes opzij, alsof hij niet begreep wat ik bedoelde.
Mijn wangen werden lichtjes roze. “Ik bedoel – je hoeft niet. Maar als je het kwijt wilt aan iemand… Het is niet dat ik op dit moment iets beters te doen heb.”
Een gevoelloze lach weerklonk door het verlaten steegje.
“Jij en ik; wij zijn zo verschillend. En toch verschillen we niet veel van elkaar.”
Ik glimlachte toegeeflijk. “Hoe kun je dat weten? Wij kennen elkaar niet eens.”
“Veel beter dan je denkt.”
“Ja?” vroeg ik en mijn hart klopte sneller.
“Jazeker.” Hij zweeg verder en gaf geen verklaring.
Een brandende nieuwsgierigheid overviel mij uit het niets. “Waarom draag je trouwens een masker?” vroeg ik benieuwd.
Zijn handen balden zich op in vuisten en zijn schouders spanden zich op.
“Als ik die niet zou dragen, zou jij mij herkennen. Ik wil niet dat je mij herkent; nog niet. Je zou vol schrik wegrennen en nooit meer een blik achteruit werpen. Ik moet haast wel.”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee, natuurlijk zou ik niet wegrennen! Jij bent niet gemeen, nee, ik vind jou aardig.” Ik probeerde te glimlachen.
“Je liegt.”
“Nee,” zei ik simpelweg. “Ik lieg niet.”
“Leugenaar,” spatte hij op een bittere toon.
“Ik zei; ik lieg niet!” verhief ik mijn stem. “Waarom wil je mij niet geloven?”
“Omdat ik het heb gezien.”
Ik was in de war. “Wat? Zeg het! Wat heb je gezien?” vroeg ik snel.
“Ik heb het gezien, denk maar niet dat ik het niet heb gezien.”
“Oké. Oké! Dat denk ik niet, oké! Maar vertel het mij, alsjeblieft! Wat heb je gezien?” Mijn hand bewoog uit zichzelf en rustte aan de zijkant van het masker op zijn gezicht. Zo nieuwsgierig, ik was zo nieuwsgierig naar wat hij daarachter verborg. Mijn vingers krulden zich rond de rand, zo dichtbij, zo dichtbij, nog even en ik zou het kunnen zien, ik zou kunnen zien wat hij daarachter verborg. Hij duwde mijn hand bruusk weg en zijn lippen werden een dun streepje. Hij was woest.
“Doe dat – nooit – meer,” siste hij.
Gekwetst keek ik hem met tranende ogen aan. “Ik wil je alleen maar helpen,” zei ik, mijn trots gekrenkt.
Opnieuw die lach, die koude lach. “Dat zeg je nu, ja. Als je eens wist… Je hebt geen idee, geen idee…”
“Vertel het mij dan?” stelde ik stilletjes voor. Ik snikte nog steeds een beetje.
“Weet je wat ik gezien heb? Want ik heb het gezien. Ik heb het gevoeld, wees daar maar zeker van.”
“Wat?” schreeuwde ik nu en ik greep naar het materiaal van zijn mantel en schudde hem heen en weer. “Wat heb je gezien? Zeg het!”
Hij was stil en deed niets om zich te verweren. Hij trok mij naar zich toe in een omhelzing. Tot ik ophield met snikken. Daarna hief hij mijn kin op en maakte sussende geluidjes.
“Ik zag de doodsangst in je ogen.”
En hij deed zijn masker af.
Geschokt staarde ik hem aan. Mijn prins… Mijn prins… Hij? Maar – hij?
“Jij…”
“Ik,” knikte hij beamend.
Messen boorden in mijn lichaam, genadeloos, zo genadeloos, ze doorprikten mij en ze plaagden mij en het deed pijn, het deed zo’n pijn. Maar het deed meer pijn om mij in zijn armen terug te vinden, niemand om mij heen, niemand die zijn plaats kon vervangen of ooit zou kunnen vervangen.
Hij was speciaal… Anders.
Ik keek op en ving zijn intense blik. Ik voelde hoe machteloos hij zich voelde, hoe verloren, hoe alleen en hoe onbegrepen.
En toen verdween de pijn weer zoals hij gekomen was en werd vervangen door een warmte die zich over heel mijn lichaam leek te verspreiden.
“Ik heb je hulp nodig,” fluisterde hij in mijn oor. “Keer je niet om. Ren niet weg. Alsjeblieft.”
“Hoe?” zei ik radeloos. “Hoe kan ik je helpen?”
“Je wilt het niet eens! Je wilt het niet eens!” Hij duwde mij weg, zo hard, ik viel weer, ik liet mij vallen, ik viel weer op de grond, maar deed geen poging meer om op te staan.
“Als je het echt had gewild, had je wel geweten hoe!” krijste hij nu. “Dan had je wel geweten wat je moest doen om mij te helpen!”
Ik trok mijn knieën op en boog mijn hoofd. Zachtjes begon ik heen en weer te wiegen, mijn oren bedekt met mijn handen zodat ik zijn gekrijs niet zou horen. Maar het hielp niet. Ik kon hem horen. Nog steeds.
“Help mij! Help mij! Help mij, verdomme, help mij!” Hij verloor zijn controle en keek mij verwilderd aan.
“Stop,” zong ik de hele tijd tegen het duister, “stop, stop, stop…” En ik zong zo luid, zo luid dat ik hem niet meer kon horen.
En hij stopte. Hij boog zich over mij heen. “Je rent niet weg,” stelde hij kalm vast.
“Nee!” zei ik boos. “Dat zei ik toch! Dat had ik toch gezegd! Maar jij geloofde mij niet!”
“Ja.”
“Ja! En jij denkt dat ik het niet meen, maar ik wil je helpen! Echt.”
Hij zuchtte en ging naast mij liggen; hij liet zijn hoofd rusten op mijn been, zijn gezicht naar mij toe gedraaid. Aarzelend ging ik met een hand door zijn donkerbruine haren. Hij zei niet dat ik moest stoppen, dus ik bleef doordoen. Hij vertrouwde mij.
“Ik val.”
Zijn simpele mededeling deed mij opschrikken. Hij zei het alsof het niets betekende voor hem, alsof hij zomaar eventjes zei dat het weer morgen zou gaan opklaren, of… Of iets anders.
“Je mag niet vallen,” zei ik, niet echt zeker van wat hij eigenlijk bedoelde.
Zijn stem kraakte toen hij weer sprak. “Ik val en ik val maar en ik blijf maar vallen.”
“Dan val ik met je mee.”
“Ik wil niet dat jij ook valt.”
“Dan moet jij ook niet vallen.”
“Ik kan er niets aan doen,” jammerde hij.
“Je kunt er wel iets aan doen. Je hebt altijd een keuze. Mensen hebben altijd een keuze.”
“Ik heb je nodig. Meer dan je beseft.”
Hij knipperde zijn ogen een paar keer. Hij deed een poging om te glimlachen. En er verscheen één enkele traan op zijn wang en gleed langzaam naar beneden.
Bloedrood.
“Meer dan je ooit zult beseffen.”
Hij huilde bloed.
Draaiend ging hij zich verzitten zodat zijn gezicht volledig naar mij was gedraaid, nu steunend op een elleboog, maar zijn hoofd lag nog steeds in mijn schoot.
“Meer dan ik ooit zal beseffen,” herhaalde ik zijn laatste woorden en ik veegde troostend zijn tranen weg.
Een vreemd verlangen overviel mij. Een absurde gedachte sijpelde mij binnen en op dat moment besloot ik mijn instinct te vertrouwen. Ik boog mijn hoofd lichtjes naar voren. Ik wachtte af; wachtte af totdat hij ook een zet zou doen, maar tevergeefs, hij keek mij alleen maar aan met die ogen, die ogen die de enige bronnen waren die prijsgaven wat hij voelde, die fascinerende ogen die mij elke keer weer opnieuw wisten te betoveren. Ik boog wat meer. Mijn gezicht bevond zich nu maar een paar centimeter van het zijne. Op zijn gezicht verscheen er nu een piepkleine grijns omdat hij besefte wat ik van plan was. Iemand anders zou het nooit hebben kunnen zien; maar ik, ik wel. Ik kende hem veel te goed. Door en door. En door. Want ik begreep hem. En ik was hierin de enige. Ik haalde diep adem en…
Op dat moment werd ik wakker, mijn ogen wijd opengesperd en mijn hart; mijn hart, die ging als razende tekeer.
“Merlijn, het lijkt wel alsof je een spook hebt gezien,” murmelde Peigi van opzij met kleine oogjes naar mij turend, “schreeuw niet zo, ik probeer hier… te… slapen,” en ze trok zuchtend haar dekens over haar hoofd.
Ik staarde met grote ogen naar het plafond, te geschokt om te kunnen antwoorden.
Helaas kon ik niet meer slapen die nacht. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony."
Laatst aangepast door Dracoliekje op Zo Dec 14, 2008 18:39; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Za Jul 05, 2008 11:19 |
 |
Whopz, ik zie net dat ik bij de vorige hoofdstukjes geen bedankjes heb gezet, dus ik doe het nu eventjes ^^. Lestrange, Moonslave, Emalisse Timporly, Gwendolyn, Rientje Evers, Hezter, Radijsje, duffie en Jilly-ann; jullie zijn schatjes!
Enjoy .
Veel liefs,
Lieke
H o o f d s t u k T w e e ë n v e e r t i g
“Vliegende Voorwaarden”
I woke up in a dream today
To the cold of the static, and put my cold feet on the floor
Forgot all about yesterday
Remembering I'm pretending to be where I'm not anymore
A little taste of hypocrisy
And I'm left in the wake of the mistake, slow to react
Even though you're so close to me
You're still so distant, and I can't bring you back
With You – Linkin Park
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik gokte dat ik ergens rond het opkomen van de zon toch in een lichte slaap was gevallen, aangezien ik wakker werd door een luid geroezemoes aan de andere kant van de deur van mijn kamer. Met lichte ergernis dwong ik mezelf op te staan en ik wierp vlug een blik naar het bed van Peigi, maar deze was leeg. De deur van de badkamer was gesloten, dus ik veronderstelde dat ze daarbinnen zat. Er weerklonk een luid gebonk op onze deur en zonder waarschuwing werd deze plotseling opengeduwd. Shannon struikelde de kamer geagiteerd binnen en sloot de deur met een klap achter zich. Ik deed mijn best om niet verbaasd te kijken. Haar blonde haren, normaal altijd zo keurig, waren helemaal in de war en ze had geen enkele vorm van make-up op haar gezicht. Blijkbaar was ik toch niet zo goed geweest in het verbergen van mijn verbazing, want ik zag haar zuur naar mij kijken.
“Zeg niets!” zei ze paniekerig. Ik haalde mijn schouders op. “Oké, dus. Zorg dat je binnen twee minuten in de leerlingenkamer bent, samen met Peigi,” rammelde ze op een snelle tempo af, “Jonathan is aan het flippen! En wanneer ik zeg ‘flippen’, dan bedoel ik flippen!”
Ik werd ijskoud vanbinnen. Was er iets met Jonathan gebeurd? Wat bedoelde Shannon met ‘flippen’? Haastig gooide ik mijn gewaad over mijn pyjama’s en klopte luid op de deur van de badkamer terwijl Shannon ongeduldig aan het ijsberen was van de ene kant van de kamer naar de andere kant en weer terug.
“Peigi!”
“Verdomme, gedoe, appeltaart – um, ja?”
“Zorg dat je binnen dertig seconden klaar bent!”
“Waarom?”
“Jonathan!” piepte Shannon.
Het slot van de deur kraakte en Peigi keek ons met grote ogen en met een mond vol tandpasta aan.
“Wasermem!” eiste ze verwilderd om een verklaring.
Ik zuchtte gefrustreerd en duwde haar terug naar binnen zodat ze haar mond kon spoelen.
“Shannon, wat is er aan de hand?” vroeg ik kwaad. “Waarom leg je niet fatsoenlijk uit wat er scheelt? Wat –,” maar Peigi was net klaar en met een vastbesloten gezicht trok ze mij en Shannon naar buiten.
Iedereen van het Huis Zwadderich, groot en klein, van eerstejaars tot laatstejaars, had zich verzameld in de leerlingenkamer en stond er in zijn pyjama’s bij, met slaperige oogjes in het rond kijkend. Een paar meisjes waren gaan zitten op de grond en in slaap gevallen en velen waren van plan hun voorbeeld te volgen. Ik sprong over de lichamen heen en ging bij de zevendejaars staan.
Vanwaar ik stond, zag ik Jonathan op een tafel staan, helemaal in het midden van de verzamelde massa, helemaal wakker en fris. Zijn gezicht stond ernstig, kwaad bijna en hij gebaarde met een klik van zijn vingers dat iedereen moest opstaan. Niemand aarzelde ook maar een moment om zijn bevelen op te volgen.
“Jullie vragen je waarschijnlijk af,” siste hij, “waarom ik het nodig vond om heel het Huis wakker te maken op zo’n onnatuurlijk uur?”
Veel leerlingen knikten instemmend.
“Ah. Wel, dan zal ik dat eventjes vertellen.” Hij tuurde met een moordlustige blik in het rond tot zijn ogen vielen op het groepje waar ik bij stond. Hij wees naar ons en zijn hand trilde. “Iemand,” fluisterde hij vol nijd, “iemand haalde het in zijn hoofd om zijn Huis te verraden.”
Oh.
Mijn hart stopte met kloppen.
Geen conclusies trekken.
Nee, serieus, ik voelde niets meer bonken daarbinnen.
Geen conclusies trekken!
Ik had het gevoel dat iedereen mij aanstaarde. Lag dat aan mij? Dat moest wel, aangezien ze nog nergens van wisten als Jonathan hen nog alles moest vertellen. In mijn hoofd ging ik alle mogelijkheden na. Zaikaro. Zaikaro was er niet om mij te helpen op dit moment. Ik was ontdekt en samen met het ontdekt zijn, had ik de kans dat ik mijn vrienden zou verraden. Mijn soort.
Wat doen, wat doen, wat doen?
Zou ik sprinten naar het portret, zonder ook maar achter te kijken een paar erge vervloekingen in het rond slingeren? Zou ik –
“Nick hier,” Jonathan nam even de tijd van de tafel terug op de grond te stappen, naar ons toe te wandelen en Nick stevig vast te grijpen, “Nick hier, heeft gisterennacht besloten zijn arm te breken.”
Mijn wenkbrauwen schoten omhoog met deze vage mededeling en traag, wantrouwend, begon mijn hart weer te slaan. Ik zag dat ik niet de enige was die een frons droeg op zijn gezicht en Jonathan merkte dit ook op.
“Nickje vond het namelijk noodzakelijk om ruzie te zoeken met Grifjes,” verklaarde Jonathan luid, “en niet dat die hersenloze dombo’s mij verappeltaarte ook maar iets kunnen schelen,” vervolgde hij met versmalde ogen en een paar jongens floten instemmend. Jonathan hief zijn handen op om hen te kalmeren. “Maar,” siste hij, “het gaat mij wel wat aan als mijn beste speler niet mee kan spelen met de finalewedstrijd. En het gaat mij zeker wat aan als mijn team geen reservespelers heeft. Mensen, zijn jullie dat helemaal vergeten? Damn, het is zondag vandaag! Deze middag spelen we tegen Ravenklauw!”
Ja. Jonathan was volledig terug. Helemaal. Met zijn laatste woorden vulde een doodse stilte de overvolle leerlingenkamer.
“Nick, waar zat je hoofd, dude!” brulde Jonathan in de oren van zijn beste vriend. “We proberen die beker nu al dertien jaar achter elkaar te winnen!”
Nick hief in een reflex zijn beide armen op om zijn oren te bedekken, maar bedacht zich toen zijn arm in het gips niet echt meeging. Zijn gezicht vertrok van de pijn.
“Luister,” zei hij zwakjes, “ik ben zeker dat het binnen een paar uurtjes veel beter zal gaan met mijn arm. Madame Plijsters gaf mij–”
Jonathan onderbrak hem. “Ik ga jouw gezondheid niet riskeren. Geen denken aan. Jij gaat rusten.” Daarna liet hij zijn heldergroene ogen weer door de leerlingenkamer glijden. “Ik wil dat iedereen die al niet in het team zit een grote kring rond mij vormt,” beval hij en hij ging weer terug op zijn tafel staan om beter zicht te hebben. Toen de kring was gevormd, begon Jonathan vragen te stellen. “Als je niet voldoet aan de eisen, doe je een stap achteruit,” legde hij uit. “Goed.” Hij ging gefrustreerd met een hand door zijn kastanjebruine haren. “Goed. Wie kan er niet behoorlijk vliegen op een bezemsteel?”
Bijna alle eerstejaars, tweedejaars en derdejaars zelfs deden een grote stap achteruit.
“Wie,” begon Jonathan, “verdomme, ik kan het niet geloven dat ik deze vraag ga stellen. Wie kent alle regels van Zwerkbal niet fatsoenlijk?”
Bijna alle meisjes tot en met het zesde jaar schuifelden nu achteruit. Zo bleef Jonathan de ene vraag achter de andere afvuren, tot er eigenlijk alleen maar een paar leerlingen uit het zesde en uit het zevende overbleven. Zijn brandende blik bleef even op Audrey rusten.
“Wie is bereid om vuil te worden?” grijnsde hij plots, zijn ogen niet afwendend van zijn vriendin.
Audrey keek hem boos aan en trok Shannon met zich mee uit de cirkel. Samen met haar gingen alle meisjes behalve Peigi, ikzelf en nog een meisje die ik niet kende, slaafs mee.
“Wie heeft er geen goede conditie?”
Het onbekende meisje deed een stap achteruit. Ik keek nu ook met een grijns toe hoe de jongens die naast mij stonden een ware dilemma hadden met zichzelf. Aan de ene kant wilden ze niet toegeven dat ze geen greintje conditie hadden, aan de andere kant wilden ze niet dat ze iedereen teleurstelden als ze het haalden en mee zouden moeten spelen. Uiteindelijk bleven we met zijn vieren over en plots sloeg de ernst van de situatie mij als een Mestbom te binnen. Ik moest zorgen dat ik er bij de volgende vraag uitlag, dat moest gewoon.
“Jij.” Jonathan wees naar de jongen naast mij met een tengere bouw. “Veel te slap. Uit.” Zijn blik gleed aandachtig door de kring. “Yurdin. Uit,” zei hij kalm. Een zwaargebouwde jongen met gitzwarte haren en dito ogen begon verontwaardigd tegen te sputteren. “Nee, geen denken aan. Ik kan jou niet uitstaan. Uit. Ik herhaal het niet nog een keer.” Met een hoofd als een biet deed de jongen een stap achteruit en zijn vrienden schoven meteen een eindje weg, omdat Jonathan had gezegd dat hij Yurdin niet kon uitstaan. Ik rolde met mijn ogen. De twee jongens die aan mijn linkerkant hadden gestaan, lagen er nu uit en alleen ik en Peigi bleven over.
“Peigi?” vroeg Jonathan plotseling, mij volledig negerend, zijn toon bijna vriendelijk. “Wil jij?”
Peigi richtte haar blik op en zuchtte. Nerveus keek ze van opzij naar mij. “Ze gaat mij ervoor haten,” zei ze met een luide stem, “maar ik denk dat Elize hier–” en ze duwde mij naar voren, “de beste kandidate is als we willen winnen vandaag. Ze heeft een betere conditie dan iedereen hier, jij inbegrepen,” verklaarde ze rustig.
Ik sperde mijn ogen wijd open.
Wat? Wacht – wat?
“O ja?” vroeg Jonathan met versmalde ogen. “Ik betwijfel het ten zeerste.”
“Zeker weten.” Peigi knikte overdreven, haar rechte zwarte haren wiegelden dramatisch mee. “Elke dag staat ze buiten als een gek rondjes te lopen en weet ik veel nog wat.”
Jonathan wreef even bedachtzaam over zijn kin. “Hmm…”
Aargh. Wat had ze gedaan? Verdomme. Verdomme! Ik – ik had nog nooit – ik bedoel, ja, ik had een uitstekende conditie, maar… Zwerkbal? Ik deed uiterst mijn best om te kalmeren en haar niet op dat ogenblik zo te vervloeken dat ze nog met moeite recht zou kunnen staan.
“Willen jullie mij zeggen, dat niemand van jullie denkt het beter te kunnen doen?” verhief Jonathan zijn stem en hij keek vol minachting naar zijn zogenaamde vrienden die nu onopvallend achteruit probeerden te schuifelen. “Niemand die durft? Jongens – kom op. Jullie zijn… Jongens,” zei hij bijna hoopvol. Ik fronste mijn wenkbrauwen. Geen reactie.
Hij zuchtte. “appeltaart. Ik heb geen andere optie.”
Hij had mij niet eens één enkele keer aangekeken vandaag. Niet eens terloops. Niet dat ik dat wilde. Zeker niet. Vooral niet. En met die laatste zin gaf hij niet bepaald aan dat hij in mij geloofde.
Ik slikte een grote brok in mijn keel weg.
“Nee.”
Een dreigende blik werd mijn kant uitgeworpen. “Elize.”
“Nee.”
“Jawel.”
Hij had mij aan mijn arm naar een donkere hoek in de leerlingenkamer gesleurd zodat we niet zo zouden opvallen en probeerde mij al ruim een kwartier te overtuigen om mee te spelen. De meeste leerlingen hadden besloten terug te gaan slapen, dus het was nu veel rustiger. Ik wreef in mijn ogen. Jemig, ik had bijna niet geslapen en nu moest ik door Peigi ook nog dit – wat dit ook was – doorgaan. Zijn onrustige fluistertoon werd steeds luider en luider. Ik wist dat ik hem kwaad maakte, maar ik voelde mij vreemd, roekeloos bijna. Wat zou hij kunnen doen? Hij was tot veel in staat, maar hij zou Elize niet zo snel iets aandoen. Ten eerste wist ik over zijn ‘verleden’. Ten tweede wist ik dat hij Audrey had bedrogen, aangezien ik hem had betrapt en ten derde; ten derde… had ik het gevoel, hoe absurd het ook klonk, dat hij helemaal niets tegen Elize had, haar zelfs een beetje scheen te – mogen?
“Nee, je kunt mij niet dwingen.”
“Ik zou je leven een hel kunnen maken.”
Hmm. Waarom klinkt dat toch zo vertrouwd?
“Ja?” Ik keek hem koel aan. “Doe je best.”
Jonathan zuchtte luid. “Djeez – soms ben je echt – echt–”
“Onuitstaanbaar? Hatelijk? Arrogant? Wat, Jonathan? Wat?” zei ik en mijn stem won telkens meer volume. Hij liet mij niet eens met rust in mijn dromen en nu dit?
Waar had ik dit aan verdiend?
Oké. Die vraag ging ik zorgvuldig negeren in het vervolg.
Ik versmalde mijn ogen. “Was jij trouwens niet diegene die zei: je moet wakker worden, Elize, de wereld zit vol met mensen zoals mij,” herhaalde ik zijn uitspraak zonder zelfs maar een woord weg te laten. “Ik heb besloten wakker te worden,” grijnsde ik.
Jonathan had mij nog steeds niet aangekeken. Ik vermeed ook zorgvuldig zijn ogen, geen idee waarom. Ik deed het waarschijnlijk automatisch omdat hij het ook deed.
“Wat wil je dat ik doe?” zei Jonathan. Hij klonk verslagen. “Hoe kan ik je overtuigen? We hebben je nodig, al is het maar om gewoon rondjes te vliegen terwijl Afzal de snaai zoekt.” “Wie was Afzal ook alweer?” vroeg ik met samengeknepen oogjes.
“Wat doet het ertoe?” Jonathan hief plotseling zijn handen op en liet ze rusten op mijn schouders. Ik staarde hem lichtjes geschrokken aan. Hij keek mij nog steeds niet aan.
“Ik wil het weten,” hield ik koppig vol.
“Ik wil je vervloeken.”
“Ja?”
“Ja.”
“Waarom doe je het dan niet?” zei ik zacht, mijn blik geen seconde afwendend van zijn gezicht.
Mijn maag maakte plotseling een onverwachte draai. Jonathan draaide zich met zijn rug nu volledig om naar de mensen die in de zwartleren fauteuils zaten te luieren. Hij had mij nog steeds bij mijn schouders vast en trok mij nu lichtjes dichterbij.
“Dat vraag ik mij ook af,” fluisterde hij.
Flarden van mijn droom flitsten voor mijn ogen. Ik zweeg. Ik zweeg voor een lange tijd, niet goed wetend wat ik van die ene zin moest maken. Ik wilde er niet aan denken, nog niet. Voorlopig duwde ik alles naar een klein vergeten hoekje in mijn hersenen. Later. Straks. Nu niet aan denken.
Ik trok mij los uit zijn greep.
“Wat kan ik doen om je te overtuigen?” herhaalde Jonathan de vraag die hij eerder had gesteld. Hij staarde nijdig naar een plekje op mijn arm. Ik onderdrukte het verlangen zijn kin op te heffen en tegen hem te schreeuwen dat hij mij moest aankijken.
Alsjeblieft, kijk mij aan.
Ik haalde diep adem. “Ik doe het.”
Gegrinnik. “Ik wist wel dat ik je zou kunnen–”
“Niet zo snel,” onderbrak ik hem rustig. “Ik heb één voorwaarde.”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ach, we verloren.
Om realistisch te blijven; het was niet echt meteen de grootste schok van de wereld, aangezien Jonathan zijn team behoorlijk had verwaarloosd de laatste weken. Het verbaasde mij eigenlijk dat Afzal de snaai had weten te bemachtigen, net voor de zoeker van de team van Ravenklauw dat kon doen. En ik, ik had meegespeeld.
Ironisch, niet?
Ik had al jaren niet meer op een bezem gevlogen, ik had het niet eens gedurfd, maar dat had ik natuurlijk tegen niemand verteld. Ik had de traditionele Zwerkbal-outfit aangehad, een bezem onder mij, en ik had hulpeloos door de lucht gezoefd, een zware knuppel achter mij meeslepend. Ik dacht dat ik op een bepaald moment per ongeluk een Beuker had geraakt. Ik hoopte toch dat het een Beuker was geweest.
Iedereen was een beetje down van de nederlaag, maar niemand gaf mij de schuld. Blijkbaar had ik ‘voldoende’ gespeeld en de match had op zichzelf toch maar hoogstens een kwartier geduurd.
Vanavond was er een fuif voor de zevendejaars in onze leerlingenkamer, liet ik mij vertellen. Normaal gezien was deze geweest om te vieren dat we gewonnen hadden, zo zeker waren ‘we’ geweest, maar nu was het blijkbaar een uitvlucht om nog een laatste keer zat te worden voor de examens zouden beginnen.
Ik zat rustig mijn aardappeltjes kleiner en kleiner te pletten tot een soort van puree tijdens het avondmaal. Jonathan zat aan mijn linkerkant, Audrey zat naast hem, Shannon naast haar. En aan mijn andere kant zat Peigi. Ik staarde naar de lege stoelen, helemaal aan het einde van de tafel. Mijn oude plaats. Ik deed mijn best om mij niet te laten beïnvloeden door oude herinneringen, ik deed werkelijk mijn best. En dit keer lukte het bijna. Ik voelde mijn verdriet van vroeger uit mijn vingers slippen, elke dag meer en meer. Het leek zo ver van mij vandaan, alsof ik niet degene was geweest die alles had meegemaakt. Betekende dit dat ik alles begon te verwerken? Kon het werkelijk dat ik ooit, later, met een glimlach zou kunnen denken aan mijn gestolen jeugd? Een vleugje hoop vulde mij vanbinnen en ik liet mij overmannen door emoties, omdat ik eindelijk het gevoel had dat het mogelijk zou kunnen zijn. Het jaar was bijna afgelopen en samen met het verlaten van Zweinstein zou ik een belangrijk hoofdstuk voor eens en voor altijd afsluiten in mijn leven. Elize zou verdwijnen, oplossen in het niets.
“Ik ben klaar.”
Natuurlijk; het feit dat we verloren hadden, betekende niet dat Jonathan zijn belofte niet moest vervullen. Ik draaide traag mijn hoofd om in de richting van de persoon die had gesproken, mijn ogen een beetje waterig. Ik hoopte maar dat hij niets zou merken. Jonathan keek mij lichtjes bezorgd aan. Hij leunde een beetje naar achter en boog een beetje mijn kant uit, zodat het niet zou opvallen dat hij tegen mij zat te praten.
“Wat scheelt er?” zei hij uit zijn mondhoeken.
“Niets.”
“Jawel.”
“Waarom vertel je ook niet meteen wat er met me scheelt als je het toch zoveel beter weet,” fluisterde ik gejaagd met rode wangen. Ik was ook achteruit gaan leunen. Mijn arm raakte per ongeluk die van hem. Ik leunde zo ver mogelijk van hem weg.
“Gaat het om je vader?” vroeg Jonathan plotseling zacht.
“Mijn – vader?” mompelde ik onbegrijpend.
“Ja, hij was toch ziek? Nathan is daarom toch bij hem?”
Ik knikte vlug. “Ja,” loog ik. “Ja, het gaat de laatste tijd niet zo goed met hem.” Ik probeerde ongelukkig te kijken, hoewel ik mij helemaal niet zo voelde.
“Volhouden,” beval Jonathan met een spoor van een glimlach op zijn gezicht. “Het komt wel goed.”
Ik schudde even met mijn hoofd en probeerde ondertussen nog steeds een beetje verdrietig over te komen. “Oké. Oké, zullen we?” stelde ik uiteindelijk zenuwachtig voor.
Jonathan knikte. Hij stond op en ik deed hetzelfde.
“Jonathan, wat–” begon Audrey, maar de prins van Zwadderich achtte zijn prinses voor de verandering niet eens een blik waardig.
Zij aan zij gingen we naar de tafel van Huffelpuf.
Ik bleef twijfelend voor de lange tafel staan en zocht tussen de vele hoofden naar iemand die speciaal voor mij was. Ik zag hem helemaal achteraan aan de tafel zitten, alleen. Mijn oude plaats. Ik wees naar Ben zodat Jonathan hem ook zou terugvinden. Hij knikte even.
“Hé, Benjamin, hoe gaat het met je?” riep hij joviaal terwijl hij met grote passen naar achteren beende. Ik volgde hem. “Lang niet meer gesproken!”
We gingen als afgesproken tegenover mijn Mutranus zitten. Ben keek mij met grote warmbruine ogen aan. Hij had schattige rode blosjes op zijn wangen. Ik gaf hem een flauwe knipoog. Alle hoofden aan de tafel vol Pufjes waren omgedraaid. De leeftijdsgenoten van Ben, die minstens een meter van hem weg zaten, toonden nu plotseling veel meer interesse voor het jongentje.
“Ben!” piepte een jongen met stroblonde haren en een grote neus. “Ben, ken jij… hem?” fluisterde hij ongelovig. “Ken jij… Jonathan?”
“Ja,” antwoordde Benjamin stilletjes. “Hij is m-mijn grote v-vriend.”
“Juist.” Jonathan klopte tevreden op de schouder van Ben. “Ben hier, is mijn maatje.” Hij keek met een grijns op zijn gezicht naar de doodsbange eerstejaars. “En wie hem iets aandoet in het vervolg, krijgt met mij te maken. Begrepen?” Hij trakteerde iedereen op zijn dodelijke blik, nog steeds grijnzend, alsof hij hen zojuist helemaal niet had bedreigd.
Daarna draaide hij zijn hoofd om en keek mij aan.
Hij keek mij eindelijk – eindelijk aan.
Het voelde eeuwen geleden dat ik zijn smaragdengroene ogen het laatst had gezien. Ik had ze gemist. Een kalmte daalde op mij neer uit het niets.
“Zo goed?” vroeg hij stil.
Ik deed mijn best mijn blik af te wenden, maar het was zo moeilijk, zo moeilijk om die warmte die zijn blik mij gaf los te laten. Ik staarde naar mijn handen.
Later aan denken. Later, wanneer je alleen bent. Nu niet. Niet aan denken. Straks.
“Perfect,” fluisterde ik opgelaten. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Vr Jul 11, 2008 15:40 |
 |
Duffie, Jackiie en Hezter, heel erg bedankt!
Ik vertrek deze zondag voor vijf weken naar Turkije – eindelijk mijn familie weer zien! –dus er zal een hele tijd geen nieuw stukje komen. Een fantastische vakantie voor iedereen, vol met zon, zee, strand!
Enjoy ^^.
H o o f d s t u k D r i e ë n v e e r t i g
“Durven”
If you love me, won’t you let me know?
Violet Hill – Coldplay
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De nacht ontwaakte.
Het was donker in de leerlingenkamer. De stoelen en tafels waren allemaal aan de kant geschoven met behulp van magie. Het was warm, zelfs voor de kelders waarin we leefden. Desondanks knapperde het haardvuur, hoewel het geen hitte afstraalde. Gekleurde kaarsen lagen willekeurig verspreid over de zachte donkergroene tapijten versierd met goud, betoverden iedereen met hun aroma’s en creëerden een etherische sfeer. Een zachte gloed verlichtte onze gezichten en terwijl ik mijn blik over mijn omgeving liet glijden, besefte ik iets. Ik voelde mij veilig. Ik voelde mij veilig hier, meters onder de grond verscholen, samen met mijn vroegere vijanden en ik was niet verbaasd. Ik nam een slok van mijn zoveelste boterbier. Niet echt. Ik voelde mij licht in mijn hoofd.
Ik zat op een zacht kussentje op de grond, samen met Nick, Audrey, Shannon, Peigi en Jonathan. Het was iets tegen drie uur en de fuif was al gedaan, maar we hadden besloten de rest niet te volgen en niet direct te gaan slapen. Wel, om eerlijk te zijn, had Peigi mij gedwongen om te blijven en ik had niet echt geprotesteerd. Ik krulde mijn benen op achter mij en deed een halve poging om mijn korte short die steeds omhoog kroop een beetje naar beneden te trekken.
“Waarheid, doen of durven?”
Ik had het kunnen weten. Natuurlijk zou ik haar volgende slachtoffer worden, aangezien we elkaars gezelschap beiden niet echt konden verdragen, maar wel gedwongen werden omdat we dezelfde ‘vrienden’ hadden. Audrey droeg een lichte grijns op haar gezicht. Haar halflange goudbruine haren vielen gracieus over haar schouders en haar groenbruine ogen blonken gemeen. Ze leek helemaal in haar element te zijn.
“Waarheid.” Ik beantwoordde haar vuile uitdrukking met een koele blik. Ik wist al niet meer hoe ik mij in hemelsnaam had weten laten te overtuigen om dit idiote spel te spelen.
“Hmm.” Audrey nam even de tijd om haar haren naar achter te gooien. “Even nadenken hoor. Hoeveel verschillende mensen heb je gekust in je leven?” Blijkbaar dacht ze even dat ze een uitstekende vraag had gesteld en dat ik moeite zou hebben om de waarheid te vertellen, want ik wist niet hoe ik die tevreden expressie op haar gezicht anders moest interpreteren.
“Nul.”
“Wat?”
“Nul,” herhaalde ik lichtjes geïrriteerd.
De grijns op haar gezicht werd groter. “Echt?”
Ik rolde met mijn ogen. “Ja.”
“Maar je bent al zeventien!” zei ze schamper.
Plotseling was het heel wat stiller dan een paar seconden geleden. Ik vroeg mij af of ik door eerlijk te antwoorden mijn positie wankel had gemaakt. Ik was omringd door oppervlakkige mensen die niets beters te doen hadden in hun vrije tijd dan zich uitleven zonder zich zorgen te maken over de eventuele gevolgen en zij hadden gedacht dat ik ook zoals hen was.
“En dan?” zei ik uitdagend. “Waarom zou het jou iets aangaan?”
“Peigi, controleer het,” beval Audrey, mijn aanvallende houding negerend.
Peigi tuurde op haar beurt met samengeknepen oogjes naar Audrey, maar omdat iedereen al had gehoorzaamd in het begin dat Peigi telkens zou nagaan bij ‘waarheid’ of er wel daadwerkelijk eerlijke antwoorden werden gegeven, was er niets wat ze kon doen. Ze boorde haar grijze kijkers in de mijne en ik dacht dat ik haar geestelijke aanwezigheid in mijn hoofd voelde in de vorm van een klein prikje. Het was een vreemde ervaring en ik probeerde mijn instinct te negeren en haar niet uit mijn hoofd weg te dringen.
“Jup,” besliste Peigi. “Ze vertelt de waarheid. Al kan ik niet begrijpen hoe jij nog nooit een vriendje hebt gehad, Elize,” zei ze. “Ik bedoel, waren ze blind daar in Frankrijk?”
Ik schonk haar een vluchtige glimlach en was opgelucht dat het zo’n simpele vraag was geweest. Het had veel erger kunnen zijn en ik was niet echt iemand die geen enkele geheim had voor haar omgeving. Integendeel. Heel mijn leven was op dit moment één groot leugen. “Tja, geen kandidaten die goed genoeg waren,” zei ik uiteindelijk maar iets vaags.
Het was mijn beurt en ik koos Shannon uit. Ze moest van mij een idioot dansje doen en gegrinnik vulde mijn oren terwijl ze druk bezig was met in het rond springen. Met rode wangen ging ze even later zitten en puffend koos ze Peigi uit.
“Waardoen, doen–” begon ze, nog steeds een beetje ademloos door haar eerdere inspanning.
“Doen,” koos Peigi.
Shannon hield haar hand even boven een kaarsje dicht bij haar terwijl ze in het vlammetje staarde, proberend een vraag te bedenken. “Aangezien jullie een verleden hebben,” zei ze glimlachend, “moet je Nick–”
Alweer liet Peigi Shannon niet uitpraten. Ze gaf Nick die naast haar zat in kleermakerszit onverwachts een keiharde smak op zijn wang.
“Auw!” jammerde hij overdonderd.
“Hey! Je wist niet eens wat ik ging zeggen!” protesteerde Shannon.
“Echt wel, ik las je hoofd,” grijnsde Peigi. “Muhaha, maar ik was je voor.”
Ik zuchtte met een lichte glimlach op mijn gezicht terwijl ik toekeek hoe Shannon grote ogen opzette. “Peigi,” begon ik met mijn preek.
“Ah, koest jij.” Peigi stak haar tong uit. “Het stond gewoon letterlijk op haar voorhoofd geschreven in koeienletters. Jouw beurt, Nick.”
Nick wreef met zijn hand die niet gebroken was met een pijnlijk gezicht over zijn wang. Enkele seconden was hij stil. Daarna verscheen er een duivelse grijns op zijn gezicht. Eentje die mij om een of andere reden helemaal niet aanstond.
“Jonathan.”
Jonathan prulde onverschillig aan zijn jeansbroek zonder zelfs maar op te kijken. Hij antwoordde voor de vraag aan hem werd gesteld. “Doen.”
“Geef onze Elize hier haar eerste kus maar.” Nick gaf mij een knipoog met zijn bruingekleurde ogen. “Je weet wel, zo eentje die ze nooit zal vergeten.”
Slaperig keek ik op toen ik mijn naam hoorde. Ik vroeg mij af of ik dat wel juist had gehoord. Oh God. Ik hoopte van niet. Ik hoopte echt van niet. Niemand zei iets. Dus ik had het mij dan toch verbeeld? Ik nam een grote slok van mijn boterbier en streek mijn haren uit mijn gezicht, met al mijn macht proberend niet op te kijken en de starende blikken van iedereen te negeren.
“Niet hier.”
“Wat?” hoorde ik Nick in de verte onbegrijpend zeggen.
“Niet hier,” herhaalde Jonathan nonchalant. Ik voelde een warme hand op mijn schouder en toen ik opkeek, zag ik dat Jonathan was opgestaan en nu achter mij stond. Hij trok mij overeind en ik was als verdoofd. Ik gehoorzaamde zonder nadenken.
“Ah, je bent gebrand op je privacy?” grinnikte Nick. “Ik kan mij niet herinneren dat je daar ooit eerder problemen mee hebt gehad, dude.”
Ik beet zenuwachtig op mijn lip terwijl ik nu recht stond, naast Jonathan, en zijn hand om mijn middel voelde glijden. Goed, nu alleen nog een manier vinden om hier onderuit te komen. Hoe, hoe, hoe? Bij de magische versie van dit spel was het niet mogelijk om onder een opdracht uit te krabbelen en als ik Jonathan zelfs maar een beetje kende, wist ik dat hij niet hield van opgeven. Jonathan duwde mij zachtjes vooruit in de richting van de uitgang.
“Waar denk jij heen te gaan?” hoorde ik de stem van Audrey achter mij dreigend opklinken. Ik keek om, zag Jonathan voor mij staan, zijn rug naar mij gedraaid. Ik schoof een beetje opzij en wenste dat ik dat niet had gedaan toen ik Audrey woest naar ons – wel, mij vooral – zag staren.
Als blikken konden doden…
“Geen zorgen, lieverd, ik zal haar naar onze favoriete plaats brengen,” hoorde ik Jonathan geamuseerd antwoorden.
“Jonathan!”
Hij zuchtte geïrriteerd. “Zwijg en ga zitten. We zijn hier een spel aan het spelen. Je verpest de sfeer, voor het geval je dat niet doorhad.”
Na dat gezegd te hebben verlieten hij de leerkamer en Audrey was te slim om iets te durven antwoorden. Ik volgde hem, elke pas uitrekkend en merkwaardig genoeg beroofd van ook maar één enkele logische gedachte. Jonathan sloot de ingang achter zich toen ik er ook uit kroop. Ik zette meteen een paar wilde stappen van hem weg in het donker. Daar waren we dan. Helemaal alleen in de gang. Jup. Helemaal alleen. Helemaal.
gedoe.
“Lumos,” mompelde Jonathan. Hij hield geen toverstok vast, besefte ik plots. Zijn rechterpalm begon een zwakke gloed te verspreiden in het pikdonker.
Ik haalde even diep adem en wilde net mijn toverstok opheffen om Jonathan te vervloeken zodat hij niets zou kunnen doen, toen hij naar mijn hand wees en mij deed stoppen. Mijn toverstok belandde op de grond.
“Hoe deed je dat?” vroeg ik geschokt en ik haatte de manier waarop mijn stem zo angstig had geklonken. Ik raapte mijn toverstok haastig op.
“Stop die maar snel weg en ik zal doen alsof ik het niet heb gezien. Dit is de eerste en de laatste keer dat ik het door de vingers zal zien dat je werkelijk dacht dat je tegen mij opgewassen bent.”
Ik gebruikte al mijn zelfbeheersing en stopte mijn toverstok in mijn broekzak. Ik zou er snel aan kunnen, moest het nodig zijn. Jonathan deed een stap vooruit in mijn richting, zijn lichtgevende palm een beetje voor zich uit houdend. Ik zette grote ogen op en deed een stap achteruit. Helaas eisten de vele boterbieren die ik ophad vanavond hun tol en ik viel ongracieus op de grond.
Jonathan snoof luid, een kleine glimlach op zijn gezicht. “Elize, gedraag je niet als een idioot,” zei hij op een neutrale toon. “Je weet dat ik niets zal doen. Jij kent me veel beter dan dat. Waarom denk je dat ik je naar hier bracht?”
Hij bood mij een hand aan. Ik nam hem aan.
“M-maar het magische contract van het s-spel?” struikelde ik over mijn woorden.
Hij had mijn hand nog steeds vast en hield ook mijn blik gevangen. Ik keek zenuwachtig toe hoe hij zijn lippen op mijn hand drukte voor een paar seconden, mij nog steeds aankijkend.
“Zo,” grijnsde hij. “Nick was niet specifiek. Hij is niet echt snugger.”
Ik was stil. Ik was nerveus geweest voor niets.
Een vraag welde in mij op, eentje waar ik misschien zelfs helemaal geen antwoord op wilde horen. Ik kon niet meer helder nadenken; alcohol verkleurde mijn gedachten en speelde genadeloos met mijn emoties.
“Waarom niet?” zei ik stil. Verder gaf ik geen uitleg. De pang in mijn hart deed pijn. “Waarom?” vroeg ik eisend. Ik staarde hem aan en zette mij schrap voor zijn antwoord. Waarom voelde ik mij zo verschrikkelijk teleurgesteld?
Jonathan hief zijn hand op en streek een verdwaald lokje haar achter mijn oor. “Ik heb het je al eerder gezegd,” mompelde hij. “Je bent anders.”
“Wat zit je te bazelen?” fluisterde ik. Ik was een puinhoop, duizelig door drank en ik zag aan Jonathans glazige blik dat het met hem niet echt veel beter gesteld was. “Oh mijn God,” grinnikte ik hatelijk, “je bent te laf om een meisje te kussen.” Ik wist dat ik gekwetst was, zo gekwetst. Maar ik negeerde het gevoel want hij mocht niets merken. “De almachtige Jonathan vreest Elize?”
“Je bent bezopen.”
“Jij ook.”
Tranen welden op in mijn ogen. “Ik ben niet goed genoeg?” vroeg ik met een klein stemmetje.
“Integendeel.” Jonathan schudde met zijn hoofd. “Misschien ben je een beetje te goed voor mij.”
“Wat–”
“Je bent te onschuldig,” verduidelijkte hij met een hard gezicht.
Als je eens wist… Als je de waarheid eens wist.
Hij kwam dichter staan en even dacht ik dat hij de opdracht toch ging vervullen, maar toen drukte hij zijn voorhoofd op die van mij. “Ik wil niet dat je inziet hoe lelijk ik kan zijn vanbinnen. Je weet mijn grootste geheim en toch, toch heb jij als enige geen schrik voor mij. Denk je dat ik niet weet wat ze werkelijk over mij denken? Jij bent de enige die niet van mij walgt. Ik wil dat dat zo blijft, Elize. Ik heb gedronken vanavond, hoewel ik had gezworen nooit meer een druppel aan te raken. Ik ben niet veilig wanneer ik dronken ben,” fluisterde hij. “Daarom.”
Hij stelde zich open voor mij, hij verwoordde zijn angsten, hij stelde zich kwetsbaar op; zo kwetsbaar. Mijn hart kon het niet langer aan. Ik wilde hem helpen. Ik wilde hem uit zijn lijden verlossen. Ik zou hem helpen. Traag wikkelde ik mijn handen om zijn nek. Zijn hoofd boog zich vanzelf een beetje, zijn heldere groene ogen staarden mij intens aan.
“Elize,” zei hij en hoewel hij het bijna fluisterde, hoorde ik de gebiedende klank. “Niet doen.”
Waarheid, doen of durven, Lisbeth?
Ik negeerde zijn smeekbede.
Durven.
Ik voelde mijn ogen als vanzelf sluiten toen mijn lippen zachtjes tegen die van hem drukten. Euforie trok door mijn lichaam, pure euforie. Daarna viel ik en ik viel maar en ik bleef maar vallen, eindeloze dieptes in en ik leek wel te zweven.
Maar Jonathan zou er zijn om mij op te vangen.
Echter, zijn ogen waren koud toen ik hem uiteindelijk losliet en zijn plotselinge kilheid boorde als een vlijmscherpe mes in mijn hart.
“Ik had jou gezegd dat je dat niet moest doen.”
Ik staarde als verlamd naar zijn rug terwijl hij terug naar binnen ging zonder nog iets te zeggen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Wat had ik gedaan, oh hemel, wat had ik gedaan.
Ik stond voor de spiegel. Achter een gordijn van mist staarde ik. Staren. Dat was alles wat ik deed. Met lege, holle ogen. Ik staarde, want mijn ogen weigerden het geheel op te nemen. Hoeveel glazen boterbieren had ik gedronken? Tien? Elf? Nee. Ik was niet meer dronken. Ook al tolde mijn hoofd en voelde ik mij misselijk, ik was niet dronken. Ik was blind.
Geweest, beter gezegd.
Blind geweest tot op het moment dat ik was weggerend en mijn kamer binnenstapte en mijn benen mij naar de badkamer brachten. Tot op het moment dat ik de deur van de badkamer zo hard dichtgooide dat ik vreesde dat heel het kasteel als een kaartenhuisje uit elkaar zou vallen. Tot op het moment dat mijn koude vingers zich om het slot sloten en het omdraaiden. Klik.
Tot mijn knieën het begaven. Gebroken door gêne. Tot ik langzaamaan begon te zakken. Tot ik mij op de grond liet vallen.
Bonk.
En ik viel.
Zoals ik al zo veel keren in mijn leven had gedaan. Alleen had ik gedacht dat ik het nooit meer zou laten gebeuren. Ik had fout gedacht. Ik verloor mijn controle. Die controle waar ik zo op gebrand was, die alles voor mij betekende en altijd zou blijven betekenen. Die masker, net onder mijn huid. Ik liet het gaan, ik liet het varen. Ik liet los. Ik liet alles los en bracht mijn handen naar mijn gezicht. En ik krulde op in een bolletje en ik kon het voelen, mijn gezicht was nat, maar het waren koude tranen. Zo koud. Want het voelde alsof ik iemand anders was. Ik voelde niet wat ik nu voelde, ik kon het niet voelen, ik mocht het niet voelen. En verdomme, ik voelde het niet.
Nee. Nee, natuurlijk niet. Want ik was Lisbeth en ik haatte hem. Maar wat had ik ook alweer beslist? Dat ik hem niet haatte. Dat het allemaal voorbij was. Dat alles terug goed was. Mijn lichaam beefde, maar mijn binnenste was als bevroren. Ijskoud.
Ik wilde stoppen met denken, maar het verlangen was te groot, te teisterend. Ik kon mijn gedachten niet stilzetten.
Nee, stop.
Ik kon niet stoppen. Niet meer. Ik moest doordenken, ik moest. Ik moest beslissen, ik moest beseffen, ik moest weten wat het betekende. Allemaal. Wat het allemaal betekende.
Ik loog vaak tegen mezelf. Vroeger was dat het enigste geweest wat mij hoop had gegeven. Ik had geleefd door leugens. Het komt allemaal wel goed, ooit zal het eindigen, ooit. En die leugens, ze waren uitgekomen. Maar ik kon het niet. Op dit moment had ik niet de kracht meer om mezelf voor te liegen. En het ergste was, het ergste was dat ik het niet wilde.
Als alles terug goed was… Waarom dacht ik dan de hele tijd aan hem? Waarom bestudeerde ik alles aan hem? Waarom volgde ik zijn gebaren, alles wat hij deed? Waarom probeerde ik hem te begrijpen? Waarom zochten mijn ogen automatisch die van hem, verdomme, de hele tijd? Waarom, o, waarom had ik het gevoel dat ik de enige was die hem begreep?
Waarom dacht ik dat ik speciaal was?
Anders?
En toen was ik overeind gekrabbeld.
Mijn maag maakte salto’s, zo genadeloos, zo hevig dat mijn hersenen het amper nog registreerden. Ik had mij over het toilet gebogen, mijn hoofd rood van al het bloed dat ernaartoe pompte in een razende tempo. Eruit. Alles moest eruit. Het moest, het moest, het moest. Alles moest weg. Maar – maar er kwam niets uit. Ik bleef wachten, mijn hoofd voorover gebogen. Leegte. Ik was leeg. Er kwam niets uit. Er kwam niets uit.
Ik hief mezelf op, mijn armen zo erg trillend. Ik leunde met mijn voorhoofd tegen het kastje boven de gootsteen. Met verlamde vingers draaide ik de kraan open. Ik spetterde water op mijn gezicht, heerlijke, lauwe druppels op mijn brandende huid.
En toen was ik dus beginnen staren. In trance. En mijn ogen namen eerst op hoe zielig ik eruit zag, hoe verloren, de weg kwijt. Alles wat ik had beweerd, de realiteit, de harde realiteit, de regels van deze harde realiteit, al die keren dat ik had gezien wat anderen niet konden zien, waarom vergat ik alles op het moment dat hij naar mij glimlachte? Waarom? Waarom wilde ik alles vergeten?
Ik had het eenvoudigweg kunnen verklaren vroeger. Ik dacht aan hem, want ik had hem gehaat. Hij was voortdurend in mijn gedachten, want ik had hem gehaat. Ik had zijn ogen willen uitkrabben, die blinkende bollen, voor het onrecht dat mij was aangedaan.
Maar het aan hem denken was nooit gestopt.
En precies op dat moment hadden mijn ogen geweigerd verder te functioneren.
En alles werd een warboel en kleuren verdronken in elkaar en ik verdronk in mezelf en ik zocht weer uitvluchten. Wanhopig. Ik dacht dat ik wanhopig was. Ik proefde het op mijn tong. De wanhopigheid. Verklaringen, kom op, kom op, hoe zou ik dit kunnen verklaren en het goed maken voor mezelf? Het op één of ander manier zo twisten en draaien zodat het niet fout aanvoelde? Kom op, denk. Denk.
En binnenin mij een gevecht. Een serieus gevecht, een bloedig gevecht. Golven van schaamte, golven van protest en ze bedaarden niet en ze gingen niet weg. En ik viel weer, keer op keer, liet mij overspoelen door die golven, zo machtig, zo heersend. En ik verdronk. Want nooit eerder had ik dit gevoeld, nooit had ik dit willen voelen. Nooit had ik gedacht dat mijn leven nog meer opgefokt zou kunnen worden. Want dat was het. Zeker en vast.
Hij had daar gezeten. Zo kalm. Terwijl de rest rond hem zijn gebaren volgde met meer dan fascinatie, zijn perfecte ogen, zijn perfecte neus, zijn hoge jukbeenderen, zijn perfecte gespierde lichaam, alles. Alles aan hem. Zijn imperfectheden die die van mij weerspiegelden. Zijn imperfectheden die op een of andere manier in mijn ogen perfect leken op dit moment.
Anders. Ik was anders. Hij vond dat ik anders was. Ik was ook anders. Maar dat was juist wat mij op dit moment zo dwars zat, terwijl ik nooit anders had gewild, terwijl het mij helemaal niet dwars zou moeten zitten. Mijn besef. Dat was wat als een scherpe mes door mij heen ging. Kil. Genadeloos; mijn besef.
Want voor de eerste keer in mijn leven wilde ik misschien wel – misschien wel niet meer anders wilde zijn. Ik slikte een brok in mijn keel weg.
Wilde ik misschien dat hij me zag staan.
Misschien.
Ik slikte nog eens.
Maar misschien mocht ik het voelen? Misschien mocht ik wel voor de eerste keer in mijn leven voelen wat alle andere meisjes voelden, zien wat ze allang hadden opgemerkt en – maar ik was geen – geen bimbo – ik wist beter dan dat, veel beter – dus, dus… dus wat?
Ik slikte opnieuw.
Misschien wilde ik wel niet beter weten.
Waarschijnlijk.
Ja.
Merkwaardig genoeg werd mijn zicht op dat ogenblik veel helderder. Macht vlamde in mij op; die kracht, die bijzondere vorm van magie waarover ik beschikte, die ik kon buigen naar mijn wil. Langzaamaan vervormde mijn lichaam zich.
“Je bent te onschuldig.”
Die onaangename grijns van Nick, die misprijzende blik van Audrey, die blik vol medelijden van Shannon; ze flitsten allemaal door mijn hoofd; allemaal tegelijk.
Dus ik was niet goed genoeg?
Protest welde in mij op.
Heel eventjes twijfelde ik nog, eventjes maar; een kleine grens werd overschreden en ik wist al dat ik had verloren voor ik zelfs maar probeerde tegen te stribbelen. Ik keek toe hoe mijn lichaam zich op zichzelf begeriger probeerde te maken. Het waren kleine veranderingen; net dat ietsje meer. Ik kreeg vollere vormen, mijn huid kreeg een gezonde bronzen tint en gloeide en blonk vrolijk, mijn lippen kleurden zich uit zichzelf bloedrood, mijn wimpers rekten zich uit, mijn benen schoten een paar centimeters omhoog. Mijn botten kraakten door de aanpassingen. Het klonk als muziek in mijn oren. Ik wendde mijn gezicht opzij en liet mijn instinct verder zijn vrije gang gaan.
Die nacht sliep ik mijn roes uit en mijn nachtmerries lieten mij met rust.
Dus ik was niet goed genoeg?
Dat zouden we morgen wel eens zien.
Hierbij de vraag aan de mods om dit verhaal ajb niet te verwijderen, aangezien ik vijf weken op vakantie ben. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
Dracoliekje
3e jaars


Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Sep 21, 2008 16:57 |
 |
H o o f d s t u k V i e r e n v e e r t i g
“Gedwongen Gunst”
I was feeling insecure,
You might not love me any more,
I was shivering inside,
I was shivering inside,
I was trying to catch your eyes,
Thought that you were trying to hide,
I was swallowing my pain,
I was swallowing my pain.
Jealous Guy – John Lennon
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik had pijn. Hoofdpijn en spierpijn.
Het duurde eventjes voor de gebeurtenissen van de vorige nacht tot mij doordrongen. Ik herinnerde mij levendig hoe ik in een niet echt verklaarbare vlaag van blinde woede mijn lichaam opnieuw had vervormd. Ik hoopte dat ik voorzichtig was geweest, dat ik erop had gelet dat het niet te opvallend zou zijn. Juist genoeg. Genoeg om aandacht te trekken. Om zijn aandacht te trekken. Om hem te laten zien wie hij had geweigerd. Wat hij had verspild. Ik hoorde Peigi luid geeuwen en besloot meteen om de veranderingen uit te testen. Ik bande de lichtjes knagende twijfels uit mijn hoofd en ging overeind zitten op mijn bed.
Peigi opende met een lui gebaar één enkel oog en keek mij scheel aan. Daarna ging ze overeind zitten, sloot voor een paar seconden haar ogen en wierp opnieuw een schichtige blik mijn richting uit. Een lichte frons verscheen op haar expressieve gezicht.
Ik beet nerveus op mijn onderlip. “Wat?” vroeg ik, een lichtjes gealarmeerde toon in mijn stem waarvan ik hoopte dat zij het niet zou horen.
Mijn vraag compleet negerend, stond Peigi op en ging voor mij staan. Daarna kneep ze mij onverwachts in mijn arm.
“Auw!” siste ik verontwaardigd, mijn nerveusheid voor eventjes vergeten. “Wat doe je?”
“Hmm,” mompelde Peigi bedachtzaam. “Het schijnt dat ik niet aan het dromen ben… Vreemd.”
Beelden flitsten oncontroleerbaar door mijn hoofd. Jonathan die wakker werd terwijl ik op zijn bed zat als Lisbeth. Jonathan die dacht dat hij droomde. Jonathan op zijn knieën, smekend. Jonathan – ik dwong mezelf om terug te keren naar het heden en keek Peigi gespeeld wantrouwend aan. “Waarom dacht je dat je droomde? En is het niet de bedoeling dat je jezelf knijpt als je daaraan twijfelt en niet iemand anders?”
“Oh,” zei ze, duidelijk overwegend wat ik net had gezegd, “Oh ja. Maar ik heb een gevoelige huid.”
Ik schudde mijn hoofd in lichte verbazing, terwijl ik mijn best deed de glimlach die smeekte op mijn lippen te verschijnen te bedwingen. Opnieuw herhaalde ik de vraag die zij nog niet had beantwoord. “Waarom dacht je dat je droomde?”
“Omdat je er anders uitziet.”
Haar simpele antwoord deed mijn schouders eventjes zakken. Anders. Een kleine siddering van verdriet overviel mij. Anders? Het was niet zozeer wat ze bedoelde, het was dat ze exact dezelfde woorden had gebruikt om mij te beschrijven als haar neef. Hoewel het hier in een andere context werd gebruikt. “Leg uit?” drong ik zwakjes aan, hoewel ik precies wist waar ze het over had.
“Hmm, ik weet niet.” Grijsblauwe kijkers bestudeerden mij nieuwsgierig van dichtbij. “Heb je een nieuwe spreuk of zo uitgeprobeerd? Je ziet er echt fantastisch uit,” complimenteerde Peigi mij onbeschaamd.
“Dank je,” zei ik. “Nee, geen spreuk. Zie ik er echt heel anders uit?” voegde ik er na een paar seconden onrustig aan toe.
“Wel… Heel eerlijk?” Peigi klopte mij een paar keer vriendelijk op mijn hoofd.
Ik knikte vlug.
“Je ziet eruit als een bimbo. Foei.” Ze klopte nog een keer straffend, een beetje harder. Ik bukte lichtjes ineen. “Maar omdat ik weet wat voor iemand jij echt bent, pompoentje van me,” grijnsde ze nu lichtjes, “zal ik ermee leren leven. En niet om tips smeken. Dat laat mijn zelfwaarde mij helaas niet toe op het moment.”
Na een klein kwartiertje was ze vertrokken om te gaan ontbijten en ik had eindelijk de moed verzameld om mezelf met mijn spiegelbeeld te confronteren. Toen ik mezelf zag, moest ik mijn best doen om de instinctieve reflexen te bedwingen, de spieren die kriebelden om terug hun gewende vorm aan te nemen. Ik zuchtte lichtjes omdat ik begreep waarom dit gebeurde. Mijn slaap masserend met mijn vingers dwong ik mezelf om mij aan te passen aan mijn nieuwe rol, aan mijn nieuwe karakter. Mijn hoofd was merkwaardig leeg op het moment, beroofd van gedachten en gevoelens. Ik zag alleen maar zwart. En toen ik mijn ogen terug opende, wist ik automatisch dat er een onzichtbare schakelaar was omgeschakeld in mijn hoofd.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik acteerde.
Het ging moeiteloos, net zoals ik had gehoopt. Daarom voelde ik mij goed in mijn vel terwijl ik door de eindeloze gangen liep, mij in vreemde bochten wringend terwijl ik tussen de stroom van leerlingen liep, mijn rugzak nonchalant over mijn schouder gezwaaid. Daarom kon ik een piepkleine grijns niet onderdrukken toen ik zag dat verschillende hoofden omdraaiden terwijl ik hen passeerde. Ik liep met een vernieuwde zelfvertrouwen door de overvolle massa leerlingen, zo machtig dat ik niet verbaasd was dat een paar eerstejaars schuifelend en met een bang gezicht onopvallend van mij weg begonnen te schuifelen. Ik acteerde. En ik was er goed in ook, besefte ik naarmate de dag verder verstreek. Het feit dat mijn veranderingen wel degelijk effect hadden, werd al snel duidelijk.
“Is dat… Geneviene? Nee, toch?” De ogen van het roodharige meisje leken uit haar hoofd te puilen.
Haar vrienden die in een kring rond haar stonden, draaiden – tactloos genoeg – allemaal tegelijk hun hoofden om. Dezelfde stomverbaasde uitdrukking verscheen een paar tellen later op hun gezichten.
Ik gniffelde zachtjes, zonder dat iemand het kon horen.
“Weet je wat ik heb gehoord?” zei een vaag bekend gezicht uit Zwadderich.
Het meisje met het rode haar keek haar nieuwsgierig aan. “Wat?” vroeg ze opdringerig.
“Ze heeft gezoend met Gawlik!”
Het meisje dat als eerste had gesproken, knipperde een paar keer onbegrijpend met haar lange wimpers. “Oh!” Haar gezicht stond opeens grimmig en haar vrienden weerspiegelden deze uitdrukking. “Maar had die niet iets met Audrey?” vroeg ze met samengeknepen oogjes, haar stem beschuldigend en een paar octaven hoger.
Het meisje dat de roddel had meegedeeld haalde onverschillig haar schouders op.
Voor de ingang van het klaslokaal bleef ik twijfelend staan en tuurde op mijn horloge. Ik was precies vier minuten te vroeg voor Transfiguratie. Ach, wel. In gedachten verzonken negeerde ik mijn omgeving, staarde ik naar de lege stenen muur voor mij en probeerde er vreemde figuren en motieven in te zien. Wat mij niet echt lukte. De fluisterende stemmen rond mij werden steeds luider en luider naarmate de seconden verstreken. Uiteindelijk hief ik mijn hoofd op, net op tijd om te bemerken dat Jonathan met zijn rug naar mij toe gedraaid aan het uiteinde van de gang stond. Nick stond tegenover hem en zag mij kijken. Hij wuifde naar mij en gaf Jonathan een por in zijn maag. Hij mompelde op een enthousiaste manier iets in zijn oor. Jonathan duwde hem nors van zich weg. Ik voelde gewoon dat Nick net iets over mij had gezegd en de brutale manier waarop Jonathan had gereageerd deed mijn maag een onverwachte draai maken. Mijn nagels boorden zich zenuwachtig in mijn palm.
Niet veel later nam ik mijn plaats in in de klas en bereidde mij voor op de saaie preek die zou volgen over de examens. Het was niet alsof ik iets nieuws zou leren. Heel het zevende jaar was geconcentreerd op Zelftransfiguratie en het was niet dat ik daar echt moeite mee had. Vandaag was één van de laatste lessen en professor Anderling gaf een samenvatting in haar irritante strenge stem. Opeens zag ik een propje op mijn bank belanden. Ik frommelde het open.
Over gisteren.
Ik keek bedachtzaam door het klaslokaal, op zoek naar diegene die de kleine brief naar mij had geworpen. Intense groene ogen boorden zich in die van mij toen ik Jonathans blik ving. Hij was naast mij gaan zitten, besefte ik. Geen verontschuldiging voor gisteren? Over dat hij mij had afgewezen? Niets? Ik draaide het briefje om, op zoek naar meer. Niets. Dat was alles wat er stond? Hoe vreemd. Hij gaf een klein knikje toen ik hem vragend aankeek. Ik wilde hem niet laten wachten, ik wilde zo graag een antwoord terugschrijven. Maar iets bedwong me en het was niet de vieze blik die Audrey mij op dit moment aan het geven was – nee, het was de koude, brutale glinstering in zijn ogen. Mijn trots hield mij tegen. Dus ik draaide mijn hoofd de andere kant uit en plaatste mijn arm strategisch tussen ons in. Zijn been bewoog lichtjes op en neer, alsof ik zijn geduld aan het testen was. Een tweede propje volgde niet veel later.
Negeer je mij?
Ik keek heel eventjes maar naar zijn gezicht. Zijn wenkbrauwen waren hoog opgetrokken. Hij vroeg zich af waar ik het lef vandaan haalde. Ik begon kleine gezichtjes op mijn perkament te tekenen.
En wat heb je in hemelsnaam met jezelf gedaan?
Ik voelde een kleine denkbeeldige dreun in mijn binnenste. Waarom kon hij mij niet gewoon complimenteren zoals de rest had gedaan? Zelfs Peigi was tevreden geweest. Nee. Nee, meneertje moest met mij spotten. Oh Merlijn, waren dat mijn ogen die begonnen te wateren? Ik knipperde vlug een paar keer. Dit was zo niet het moment.
Dus je negeert mij.
Dat had je niet moeten doen.
Ik was me er heel erg, zelfs pijnlijk van bewust dat Jonathan voor de rest van de les zijn aandacht geen moment van mij afwendde.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik had het al verdacht gevonden toen Shannon het aan mij vroeg. En ik wist van mezelf dat ik mijn voorgevoelens bijna altijd kon vertrouwen.
Het begon allemaal na de laatste les van het schooljaar. Het was mooi weer en het was de laatste gelegenheid om nog eventjes te kunnen ontspannen voor iedereen zijn gezicht in boeken zou begraven.
Het onvermijdelijke was niet langer uit te stellen; de examens waren nu zo dichtbij dat iedereen van de zenuwen leek te bezwijken en er waren meer ‘catfights’ uitgebroken in de gangen in deze paar dagen dan gedurende heel het schooljaar.
Peigi en ik zaten buiten en genoten zogezegd van de zon die op onze gezichten scheen. In werkelijkheid zat Peigi mij allemaal geheimpjes van iedereen te vertellen.
“En die daar,” wees Peigi naar een blond meisje met krullen, “zij denkt erover te spieken tijdens de examens. Ocharme. Ze zal betrapt worden.” Ze schudde even met haar hoofd. “Oh!” kirde ze plots. “En hij daar–”
Ik tuurde met kleine oogjes naar de richting die ze aanwees. “Die ene met het rode haar?” “Nee. Zwart. Halflang.”
“Aha.” Ik knikte. “Ik zie hem. Wat is er met hem?”
“Hij heeft zijn vriendin net bedrogen.” Peigi grijnsde. “En nu gaat hij het haar vertellen. En uitmaken.”
Op dat moment zag ik Shannon op ons af komen. Ik gaf een klein knikje toen ik haar herkende. Ze zag er zenuwachtig uit. Ik fronste mijn wenkbrauwen.
“Elize,” mompelde Shannon een beetje ademloos.
Haar ogen schoten over mij heen en namen mijn nieuwe uiterlijk op. Niet dat ze het niet eerder had gezien. Iedereen had het opgemerkt en had het erover. Hemel, ik had de laatste dagen kennisgemaakt met zowat heel Zweinstein, leek het. Meisjes die ik nog nooit eerder had gezien schonken mij een jaloerse glimlach en probeerden een gesprek aan te knopen. Behalve Audrey. De kille blik die achter haar façade van vriendelijkheid blonk, beviel mij niet. Ik herkende die blik. Het betekende dat ze zou zwijgen en afwachten, maar dat er iets mis was. Iets wat haar niets aanstond. De jongens namen hun toevlucht tot het maken van dubbelzinnige opmerkingen in de lessen en in de gangen. Wel, de meesten dan. Niet allemaal. Niet mijn prins op het zwarte paard. Hij had mij nagebootst en mij genegeerd. En ik had gedaan alsof weer zijn duidelijke afwijzing niets voor mij betekende.
“Shannon.”
Ze glimlachte onzeker. “Je ziet er goed uit, zoals altijd!”
Peigi rolde met haar ogen. Ik wilde Shannon vertellen dat ze mij niet in kon palmen met overdreven complimenten en onderdanigheid. Ze had het niet nodig. Zij had sowieso mijn vriendschap verdiend door zichzelf te zijn. Maar ik wist dat ze niets anders gewend was te doen. Dus ik zweeg toen ik onverwachts werd overvallen door een knuffel, vergezeld met een grote dosis meisjesachtige gegiechel.
“Mag ik je om een gunstje vragen?” vroeg ze toen ze mij losliet.
“Tuurlijk.”
“Wil je meekomen naar de Uilenvleugel met mij?” zei ze. “Ik – ik wil niet alleen gaan.”
Een Zwadderaar die toegaf dat ze niet alleen wilde zijn. Hier zat een luchtje aan. Ik wist op dat ogenblik dat ze loog, maar ik vertrouwde haar genoeg om met haar mee te gaan. Ik wierp een twijfelende blik naar Peigi, maar zij deelde mee dat ze sowieso zelf nog veel te doen had. Terwijl ik en Shannon niet veel later door het kasteel liepen, op weg naar één van de hoogste torens, wierp ik een blikje opzij en zag dat Shannon diep in gedachten was verzonken.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ik zacht.
Ze ontweek mijn blik. “Niets, hoezo?”
“Shannon?” probeerde ik opnieuw. “Je weet dat je mij alles kunt vertellen, toch? Ik denk dat ik mijzelf al meerdere keren heb bewezen.”
Haar ogen stonden waterig. “Je bent zo aardig,” fluisterde ze. “En oprecht. Je verdient het te weten. Het is… Audrey.”
Mijn ogen spuwden vuur. Shannon keek niet verbaasd op. “Wat is er met Audrey?” Ik wist mijn stem te controleren.
“Ze is kwaad op je. Ik wilde je waarschuwen, Elize. Let alsjeblieft op. Ze…” Shannon slikte zenuwachtig. “Ik denk dat ze zich bedreigd begint te voelen door jou. Door de roddels over jou en Jonathan.” Ze keek mij lang aan. “En die kus. Je weet wel, die uitdaging van Nick.” Ze wendde haar blik naar de grond. “Jullie bleven behoorlijk lang weg. En – en ik heb het gevoel dat ze iets van plan is.”
Ik probeerde haar aan te tonen dat ik mij niet in het minst zorgen maakte door lichtjes te grijnzen. “Bedankt dat je mij hebt gewaarschuwd. Maar ik ben niet bang.” En ik meende wat ik zei.
Ongeloof flikkerde in de blauwe ogen van Shannon.
“Echt niet,” zei ik met nadruk. “Geloof mij wanneer ik zeg dat ik ergere dingen heb meegemaakt. Veel ergere dingen.”
Shannon knikte langzaam. “Wees toch op je hoede,” waarschuwde ze mij.
“Oké,” beloofde ik.
Voor de ingang van de Uilenvleugel bleef Shannon staan. Ze schuifelde een beetje achteruit en wiebelde zenuwachtig van haar ene been op haar andere been. “Um,” begon ze zenuwachtig.
Ik had het geweten. Mijn hart zonk ineen toen ik besefte dat ze mij niet zomaar had gevraagd om met haar mee te gaan. Ik had geweten dat er meer achter moest zitten. Ik wachtte geduldig af.
“Um. En dan is er nog iets,” biechtte ze op.
Ik keek haar met een harde blik aan. “Vertel.”
Ze kromp een beetje ineen van de autoriteit die door mijn stem weerklonk, maar schudde met een kleine geheimzinnige glimlach haar hoofd. “Je beseft niet wat voor een geluk jij hebt, Elize. Iedereen droomt van hem, van zijn affectie, en jij doet niet eens moeite. En toch heb ik het gevoel dat jij meer voor hem betekent dan wij allemaal samen ooit hebben gedaan.” Ze zuchtte eventjes. “Hij wil met je praten. Alleen. Hij vroeg mij om je te gaan halen.”
Ik bleef haar zonder emotie aankijken.
“Hey, luister. Audrey heeft het gehoord toen hij het aan mij vroeg – um. Ik weet niet, maar haar blik stond mij echt niet aan, Elize.” Shannon kneep lichtjes in mijn arm, alsof ze mij succes wenste. Daarna duwde ze mij door de stenen ingang in de vorm van een boog en toen ik me omdraaide, was ze met snelle stappen verdwenen.
Ik rechtte mijn schouders.
“Je had het ook gewoon kunnen vragen, Jonathan,” deelde ik met een ijzige stem mee terwijl ik binnenging. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
  |
 |
|
|