Poll :: Wie denk je dat er dood gaat in mijn verhaal? |
Niemand |
|
16% |
[ 8 ] |
Harry |
|
6% |
[ 3 ] |
Nicky |
|
20% |
[ 10 ] |
Draco |
|
4% |
[ 2 ] |
Voldemort |
|
12% |
[ 6 ] |
Sneep |
|
8% |
[ 4 ] |
Meerdere mensen |
|
31% |
[ 15 ] |
|
Totaal aantal stemmen : 48 |
|
Auteur |
Bericht |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:21 |
 |
Hallo,
Dit is mijn eerste fanfiction ( voor iedereen die geschrokken was dat mijn fanfic weg was, hij is weer terug. Ik heb even een paar dingetjes veranderd zoals de naam van Vleeschhouwer en nog wat gramaticale foutjes, maar niks bijzonders. Dus je kunt het verhaal overnieuw lezen of gewoon verder gaan waar je was gebleven.)
En alle nieuwe lezers --> veel plezier!
Verder zou ik het fijn vinden als jullie deze vragen zouden willen beantwoorden, dit helpt mij bij het schrijven van het verhaal:
- Wie of Wat is Nicolas volgens jou?
- Wat is er met hem aan de hand en wat is er gebeurd, volgens jou?
Verder kun je altijd nog pb'en voor vragen, tips of opmerkingen!
En om het allemaal nog even duidelijker te maken ( deze hoofdstukken zijn tot nu toe geplaatst!):
DEEL 1
Proloog
Hoofdstuk 1, Red roses for my mother
Hoofdstuk 2, Saying goodbye was never..
Hoofdstuk 3, A golden smile for me
Hoofdstuk 4, The forgotten boy
Hoofdstuk 5, My mothers song
Hoofdstuk 6, The youreny continues
Hoofdstuk 7, Never thought magic was..
Hoofdstuk 8, Back to him
Hoofdstuk 9, An other life
Hoofdstuk 10, Saved by the enemy
Hoofdstuk 11, Green and red
Hoofdstuk 12, A lonely christmas
Hoofdstuk 13, Apparations lessons
Hoofdstuk 14, Draco, Harry and Me
Hoofdstuk 15, Pain, love and hate
Hoofdstuk 16, A question for Snape
Hoofdstuk 17, Is this life?
Hoofdstuk 18, A living nightmare
Hoofdstuk 19, The secret pages
DEEL 2
Hoofdstuk 20, My mothers thoughts
Hoofdstuk 21, An unpleasant surprise
Hoofdstuk 22, Hemlocks Magical Bookshop
Hoofdstuk 23, The hunt for Horcuxes has begun
Hoofdstuk 24, Like father, like son
Hoofdstuk 25, The house
Hoofdstuk 26, Six teas and a hollow
Hoofdstuk 27, A long darkness
Hoofdstuk 28, The split-up
Hoofdstuk 29, Power of two
Hoofdstuk 30, "Welcome home"
Hoofdstuk 31, An unwanted invitation
Hoofdstuk 32, Surprises
Hoofdstuk 33, What lies beneath my eyes
Hoofdstuk 34, Zalazars book
Hoofdstuk 35, The other prophecy
Hoofdstuk 36, The madman's idea
Hoofdstuk 37, Desire to die
Hoofdstuk 38, The last secret
Hoofdstuk 39, Malfoy's affection
Epiloog
|
Laatst aangepast door child of the other side op Di Dec 19, 2006 19:53; in totaal 36 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:22 |
 |
Proloog
Atomic fallout scans the sky
Another place where people die
And with a massive final punch
We left a world of pain
And now pollutions everywhere
Another death is in the air
A milliard people left alone
Down in their desperate, blackened homes
Tomorrow there'll be no sun
Hanging high up in the sky
Tomorrow all dead and gone
And I wish that I could fly
We are lost, in the future, we are lost
In a dream we can't control
No way
So tell me now evil lord
We plug our lives into machines
And as they're guiding our dreams
We're individually lost
As we are nailed to our cross
Tomorrow there'll be a sun
Hanging high up in the sky
Tomorrow I'm dead and gone
Oh I wish that I could fly
We are lost, in the future, we are lost
It's a nightmare, we are lost
In the future, we are lost
In a dream we'll never see
Our hearts live forever
In dreams are alive
Forever and ever
We're riding the sky
All hope is lost, but nothing gained
We're crying again
Is this the end?
Lost, in the future, we are lost
It's a nightmare, we are lost
In the future, we are lost
In a dream we can't control
We're lost, so lost
We're lost, so lost
We all are lost!
( Met dank aan Lost in the future, van Gamma Ray. De schuine woorden zijn aangepast.)
Een vrouw gilde. Een man lachte, hoog en kil.
Een baby huilde. De nacht was nog jong.
Wat als je anders bent dan anderen?
Wat als je geen vrienden hebt?
Wat als je gedoemd bent? |
|
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:23 |
 |
Red roses for my mother
Mijn verhaal is anders dan dat van alle anderen. Mijn leven is dan ook anders dan die van anderen. En dat wist ik sinds de dag dat het gebeurde.
Mijn eerste zes levensjaren waren vol geluk en vrijheid, mijn moeder hield van me, mijn vader had ik nooit gekend. Toch mocht dat de pret niet baatten. Hoewel ik toen nog jong was weet ik het nog als de dag van gisteren. Ik zou het nooit kunnen vergeten.
Het was zomer en ik zat in de woonkamer met mijn favoriete speelgoed te spelen. Mijn moeder kwam met haar hand voor der mond binnenrennen, zodat ze het niet uit zou schreeuwen van paniek. Ik zag de angst in haar grote, blauwe ogen. Ik vond haar ogen altijd heel mooi, ik wilde zelf ook zulke ogen hebben maar moest het doen met hazelnoot bruin.
Mijn moeder pakte mij vast, duwde me in de grote houten kast die achter in de kamer stond, en zei dat ik stil moest zijn. De deuren gingen dicht en het slot klikte. Het donker slokte me op, maar daar was ik niet bang voor. Ik wilde wat gaan zeggen maar herinnerde net op tijd wat mijn moeder had gezegd. In plaats daarvan staarde ik maar door het sleutelgat dat ik net ontdekt had.
Mijn moeder was op een stoel gaan zitten, argeloos, maar haar knipperende ogen verraadde haar angst. Ik wilde haar troosten maar mijn hand kwam niet verder dan het hout. De deuren zaten dicht, op slot. Ik was buitengesloten, uit haar wereld en ik wist niet wat ik daar van moest vinden. Ik pruilde mijn lippen en begon maar naar mijn moeder te kijken. Die had alleen oog voor de kamerdeur, dus volgde ik haar blik.
Er gebeurde niks. Niks. De klok tikte, de radio ruiste zachtjes en mijn moeder knipperde steeds sneller met haar ogen. Op het moment dat ik het zat was en haar naam wilde roepen klonk er een voetstap in de gang. Normaal had ik het niet opgemerkt, maar nu het zo stil was klonk het hard en hol. Hij echode zelfs door de gang. Mijn moeder schrok ervan en de stoel sprong van de ene op de andere poot. De voetstappen gingen verder, richting de kamer waar we ons bevonden. Ik zuchtte van opluchting, diegene die daar liep wist de weg dus was het een bekende. Ik ging anders zitten waardoor de kast piepte. Mijn moeder sprong overeind en de stoel klapte om. Ik schrok meer van haar blik dan van de klap van de stoel. Haar angst was niet te omschrijven. Haar eens zo mooie gezicht was wit als het porseleinen theeservies en haar handen trilden zo erg dat ik er de rillingen van kreeg. De blik van mijn moeder boezemde mij angst in en ik durfde niks meer te doen. Als ik me goed herinner haalde ik zelfs geen adem meer, ook al is dat niet mogelijk.
De voetstappen stopte en iets duwde de deur langzaam open. Hij piepte verschrikkelijk en ik kon me niet herinneren dat hij dat ooit eerder had gedaan. Ik tuurde naar de deuropening maar zag niemand, het was te donker in de gang. Klap! Ik draaide vliegensvlug met mijn ogen richting het lawaai. Mijn moeder was over de stoel gestruikeld toen ze achteruit was gedeinsd en lag nu languit over de vloer. Zij wist wie er in de deuropening stond, zij wist wie het was, zonder diegene te zien.
Er druppelde zweet over haar gezicht. Angstzweet. Hoewel ik dat woord toen nog niet kende, noemde ik het wel zo. Ze krabbelde verder achteruit. Haar hoofd stootte tegen de tafel aan waardoor de vaas om viel. Het water kletterde op de grond en de vaas viel verder waardoor hij in duizenden stukjes brak. De rozen lagen over de tafel en grond verspreid. Sommige stelen waren geknakt. Zoiets bracht ongeluk galmde het in mijn hoofd. Er drong iets tot mij door en mijn blik liet de bloemen met rust, ook al wilde hij dat niet en het vestigde zich op de deurpost.
Pas toen besefte ik dat er weer voetstappen hadden geklonken. Er was een voet op de drempel verschenen die verder de kamer in ging. De voeten behoorden bij een jonge man met blond haar en vele sproeten. Hij lachte en keek naar mijn moeder. Die was dapper opgestaan en vroeg, "Wie ben jij?" Ik snapte niet waarom ze zo bang voor hem was, het was maar een jongen. Als ik niet beter geweten had dan zou ik zeggen dat mijn moeder een spelletje met me speelde, maar mijn moeder had niet zulke humor. Ik nam hem van top tot teen op en belandde bij zijn ogen. Die ogen! Ik zal die nooit meer vergeten. Ik schrok van ze, ze stonden vol haat en wraakzucht en de vriendelijke glimlach veranderde op dat moment in een boosaardige grijns. "Dat gaat je niks aan, maar ik wil je het best vertellen,” zijn stem klonk hard en kil. Een rilling liep over mijn rug. "Je zult er toch niet veel aanhebben, want je bent er straks toch niet meer." Mijn moeder slikte. Wat bedoelde hij daar mee?
"Je hebt hier niets te zoeken ga-" "Waar is hij,” viel hij mijn moeder brutaal in de rede. "Wie", de stem van mijn moeder klonk steeds zachter. "Je weet best over wie ik het heb,” het klonk bars. Zijn blik gleed door de kamer en ik dook achter in de kast, bang dat hij mijn oog zou zien. "Er is hier niemand anders. Ik heb hem weggegeven, hij was vervelend en...” "LIEG NIET! Vier jaar geleden was hij er nog, dat heeft Immredov zelf verteld." De zin echode door mijn hoofd. Herinneringen borrelden bij me op, waarna ze weer op de achtergrond verdwenen.
Ons dorp lag aan de rand van een groot, oud bos, waar reusachtige eikenbomen het pad verduisterden. Ons dorp bestond uit een paar huizen, een kerk en een café. Veel meer dan een gehucht was het dan ook niet. Ons rode huis zat vast aan twee anderen, een groene en een blauwe. Het was niet groot maar de tuin liep door tot aan de bosrand dus we hadden ruimte genoeg. Mijn moeder was hier komen wonen voor de rust die er dan ook voldoende was. Te veel, naar mijn mening.
Er woonden geen kinderen van mijn leeftijd in het dorp alleen een paar bejaarden en wat nonnen, dus speelde ik altijd in mijn eentje. Volgens de nonnen was ik een satanskind ( ik ging nooit naar de kerk) en voor de buren was ik de roddel van de dag, vooral mijn 'vader' was een geliefd onderwerp. Volgens de ene was ik van de vuilnisman maar de ander vond dat ik meer weg had van de pastoor. Maar m'n moeder trok zich er niets van aan, dus deed ik dat ook niet.
Mijn moeder was ook een geval apart. Ik mocht nooit iets vragen over mijn vader, en hoewel, ik dat na een tijdje niet meer erg vond was er iets wat mij altijd deed verbazen. Er waren geen baby foto's van mij! Ik had mijn moeder er nooit naar gevraagd want die zei dat baby's door de ooievaar worden gebracht. En ik, met mijn vijf jaar oud vond dat grote onzin. Dat zag ik aan haar ogen. Ik kon zien wanneer ze loog en de baby's waren een van die dingen.
Maar op dat moment herinnerde ik me iets heel anders. Een man, die ons huis kwam binnenstormen. Mij uit de armen van mijn moeder rukte. Geschreeuw. Hij had me laten vallen en ik was over de grond gerold. Hij was de kamer uit gerent, de keuken in. Er had lawaai uit de keuken geklonken. Mijn moeder was huilend op de grond gaan zitten. Toen was het stil geworden. De man was weggegaan, net zoals de herinnering, tot die dag dus. Die man was dus Immredov. Die naam deed me niks, het was misschien was het te lang geleden. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:04; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:24 |
 |
...
"Ik weet dat hij hier is." De stem doorboorde mijn gedachtes en ik bewoog richting het sleutelgat. De kast piepte en ik schrok me rot. De jongeman draaide zich langzaam om. Hij grijnsde nog kwaadaardiger dan eerst en begon in mijn richting te lopen. "Neen!" Mijn moeder pakte hem bij zijn mantel en begon aan hem te trekken, weg uit mijn richting. "Rot op vrouw,” en terwijl hij dat zei gaf hij haar een klap waardoor ze op de grond viel. Hij reikte zijn hand en pakte de deurklink vast, zijn ogen glommen vol opwinding.
Ik grijnsde nu terug, wat een oen! De deur zat toch lekker op slot. De jongen was daar ook achtergekomen en vloekte zachtjes. Zijn hand gleed in zijn zak en het volgende moment haalde hij er een stokje uit die hij op de deur richtte. Ik proestte het bijna uit, alsof je de deur open zou krijgen met een stokje! Zelfs ik wist dat zoiets niet kon. De blonde man dacht daar blijkbaar anders over en mompelde wat. Mijn mond viel open, van angst en verbazing, het sleutelgat had bewogen! Hij trok aan de deur en keek mij recht in mijn ogen aan. "Aha", mompelde hij, het klonk triomfantelijk. Toen pakte hij me beet en ik verstijfde. Het enige wat ik kon nog doen was kijken, kijken naar zijn ogen vol enthousiasme en haat. Ik verdronk in ze, steeds dieper en dieper, als een vogel die in de verte verdwijnt.
"Neeh!"Hij schreeuwde het uit en viel op de grond. Ik werd door zijn gewicht meegesleurd en belandde boven op hem. Snel krabbelde ik overeind en staarde hem aan. Zijn handen bedekten zijn ogen en hij rolde kreunend over de grond. Ik werd vastgepakt en slaakte een kreet. "Ssst,” fluisterde mijn moeder mij in m'n oor.
Daarna ging alles razendsnel. Ze trapte de jongen in zijn buik zodat hij nog harder kreunde en ergens had ik wel medelijden met hem, al zou ik dat later niet meer hebben. Daarna tilde mijn moeder me op, rende naar de keuken en zei: "Snel, ren het bos in, zo ver mogelijk en kom niet meer terug. Hoor je me? Niet meer terug komen!" Ik knikte en staarde haar aan, tranen biggelde over onze wangen. "Mama?" "Snel rennen,” haar lippen fluisterden en raakten zachtjes mijn wang "En niet omkijken!"
En toen begon ik te bewegen. Ik wilde niet, maar ging toch. Het was als in een droom, zo eentje waarin je rent, maar dat het lijkt alsof je niet vooruit komt. Het leek wel of er uren waren verstreken voordat ik de bosrand had bereikt. Ik keek over mijn schouder maar zag mijn moeder niet, ze kwam niet achter mij aan. Ik rende verder, tranen druipend over mijn reeds bevochtigde gezicht. Opeens klonk er een gil, waarna een groene lichtflits volgde. "Mama!" Ik wilde omdraaien maar holde toch verder. Dat had ze tegen mij gezegd en ik was een braaf kind. Ik rende en rende, zo hard als een zes jarig jongetje dat kon. Minuten verstreken, mijn hart bonsde in mijn keel. Ik kon niet meer, moest stoppen. Ik remde af en leunde tegen een boom, piepend haalde ik adem. Toen klonken er voetstappen. Geschrokken draaide ik me toch om.
Barto Krenck keek zoekend om zich heen. Waar was dat verrekte jong gebleven? Hij vloekte in zichzelf, de Heer zou het hem nooit vergeven als hij dat joch kwijt was geraakt. "Kom dan jongetje!? Ik doe je niks hoor, ik wil alleen maar met je praten!" Daarna maakt mijn meester wel gehakt van je. Hij vloekte weer, het had geen zin. Dat jong kon overal zijn. Hij zou met iets anders op de proppen moeten komen. Lang wegblijven zat er trouwens toch niet in, dat zou zijn vader merken en anders Winky wel. "Dan niet, verhonger maar!"
Vernederd draaide hij zich om en liep weer terug naar waar hij vandaan kwam. Terwijl Barto terug liep voelde dat hij begluurd werd, door twee ogen. Die ogen! Wat hij net had gezien, nee dat kon, dat mocht niet waar zijn. Onmogelijk. Maar toch, het was een goed idee. Hij grijnsde, dat joch had hem op een idee gebracht, zo'n goed idee dat hij zijn schuld kon verheffen bij de Heer. Dit zou veel beter zijn dan dat jong. Veel beter. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:05; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:25 |
 |
Saying goodbye was never so simple
Ik zat hijgend in een toren hoge boom, diep verscholen onder het bladerdek. Ik hoorde hem rondlopen, vloekend en roepend. Ja hoor, alsof ik naar hem zou luisteren! Hij werd stil, draaide zich om en liep weg. Ik volgde hem wantrouwend, kijkend naar zijn zak, waar hij dat rare stokje had uit gehaald. Een toverstokje! Ik gniffelde bij het idee en werd toen weer serieus niet wetend wat te doen. Ik bleef maar zitten totdat het donker werd. De bomen kregen langzaam vage schaduwen door de maan en er klonken enge geluiden. Ik klom uit de boom en liep wenend door het bos, verloren. Ik was de weg kwijt.
Na een tijdje kwam het me weer bekent voor en ik volgde het pad dat naar onze tuin leidde. Ik wist dat mijn moeder het had verboden om terug te komen, maar iets zei me dat die jongen weg zou zijn. Anders was hij wel langer in het bos gebleven. En als hij er wel was dan zou het me niks kunnen schelen. Ik was moe, op en kon haast geen stap meer verzetten. Mijn gezicht was plakkerig van tranen maar ook van bloed. Tijdens het rennen was mijn gezicht geschampt door verschillende takjes maar ik voelde er niets van. Ik liep moeizaam naar de achterdeur en ging naar binnen, de deur was nog open. Vlak na de drempel struikelde ik over iets zachts. Ik viel en mijn knie bonkte op de tegels. Ik draaide me om en kwam er achter waar ik over gestruikeld was. Daar lag ze, bewegingloos in een diepe slaap. Ik kroop naar haar, wilde ook slapen en vleide me naast haar neer. Dat ze koud was voelde ik niet, daar was ik te moe voor. Pas de volgende ochtend, toen ze niet meer wakker werd, knapte er iets in mij.
De bel klonk, weduwe Lia Dawn deed open en keek naar buiten. Er was niks te zien. Ze wilde de deur weer dichtdoen maar toen klonk er iets van beneden. Ze slaakte een gil. Voor de deur stond het kleutertje van de buren. Zijn kleren waren vies en gescheurd, zijn vuil blonde haar zat door de war en zijn gezicht zat vol gestold bloed. "Nicky wat is er gebeurd? Wat heb je uitgespookt?" De andere buurvrouw had het tumult gehoord en stak nieuwsgierig haar hoofd over de schutting om te kijken waar het verhaal vandaan kwam. Toen ze het gehavende jongetje zag kwam ze op een holletje naar haar toe rennen. "Wat is er gebeurd,” vroeg ze vol opwinding aan mevrouw Dawn.
Ik keek beteuterd naar beide buurvrouwen die nu diep in gesprek waren en zich niks van mijn aantrokken. Ik probeerde ertussen te komen maar werd straal genegeerd. Pas toen ik begon te huilen keken ze me verstoord aan, alsof ik hun iets vervelends had gevraagd. Ik pakte de hand van mevrouw Dawn en begon naar mijn huis te lopen. Ze fronste haar wenkbrauwen richting haar buurvrouw, haalde haar schouders op en liet zich toen gewillig meevoeren.
We stapten over de drempel naar binnen. Het huis was donker en ik voelde me niet op mijn gemak, alsof het mijn huis niet was. Ook mevrouw Dawn en haar buurvrouw bleken iets op te merken want voor het eerst werden ze stil. Ik leidde haar naar de keuken en wees op het lichaam van mijn moeder. Ik hoefde niks meer te zeggen, mijn blik was genoeg. Ze begonnen allebei te gillen en door elkaar te schreeuwen. Bang geworden, ging ik naar de huiskamer en deed de deur dicht. Ik kroop in een hoekje, zo ver weg van de kast als mogelijk en sloeg mijn armen om me heen.
De uren waren verstreken. De politie was gekomen, net zoals de ambulance. Het hele dorp had zich verzameld voor mijn huis. Waarschijnlijk hadden ze nog nooit eerder een politiewagen gezien. Ik hield me erbuiten. Geïsoleerd in de woonkamer staarde ik voor me uit. Mijn handen pulkten de tere rozenblaadjes van de knop. De hele grond lag er al mee bezaait maar dat merkte ik niet. Toen hurkte er iemand voor mij neer en zei wat tegen me. Ik verstond het niet en deed er ook geen moeite voor. Hij pakte me vast en wilde me optillen, maar dat liet ik niet toe.
"Nee", schreeuwde ik, "Ik wil hier blijven!" Ik begon te trappen en te slaan, maar ik was machteloos. Hij was veel sterker en liet me niet los. De tranen begonnen weer te vloeien en langzaam kalmeerde ik. "Ssst, het is al goed,” zei hij vriendelijk. Heel even dacht ik dat het mijn vader was. Maar toen ik opkeek zag ik, zelfs met mijn wazige blik dat het een politieman was. Hij tilde me op en nam me mee. Zodra we buiten kwamen stopten de buurtbewoners met praten en begonnen me aan te gapen. Het liefst had ik tegen ze geschreeuwd, dat het niet eerlijk was dat mijn moeder dood was en niet de hunne. Toch deed ik het niet, ik had er de puf niet meer voor. Ik was opgebrand door alle emoties. Gewillig liet ik me meevoeren. Zodra ik in de politiewagen zat kwamen de gesprekken weer op gang.
Daar zat ik dan. Voor het eerst in mijn leven in een politiewagen. Normaal zou ik het fantastisch hebben gevonden, maar nu interesseerde het me niet, al was het een roze olifant met vleugeltjes geweest. Al was dat wel leuk voor de buurtbewoners. De agent stapte in, keek over zijn schouder naar mij en toen reden we weg. Ik staarde naar mijn voeten, mijn schoenveters waren nog nooit zo interessant geweest. Toen we op de hoek waren wierp ik nog een keer een blik op het kleine, rode huis. Dat zou de laatste keer zijn dat ik het ooit zou zien. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:07; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:26 |
 |
Opgelet: De tijd in mijn verhaal komt niet overeen met de tijd in het echte HP boek, dus als Harry in de zesde zit is dit het jaar 2005/2006.
*
A golden smile for me
"Naam?" Stilte. "Wat is je naam jongetje?" Zijn stem galmde door de lege ruimte. "Nou?" Ik gaf geen antwoordt.
Het was allemaal heel snel gegaan. Nadat de politie mij had opgehaald, waren ze er achter gekomen dat ik geen verdere familie had. Mijn moeder was enigs kind, en was dood. Mijn grootouders van mijn moeders kant, waren ook dood en mijn vader had ik nooit gekend, dus voor mij was hij ook dood.
Er had dus niks anders opgezeten dan mij òf naar een pleeggezin te sturen òf naar het weeshuis. De keuze was aan mij en die had ik dan ook snel gemaakt. Van een pleeggezin moest ik niets hebben, dus bleef het weeshuis over. Na een paar nachten slapen bij een vriendelijke agent werd ik naar mijn nieuwe thuis gebracht.
Voor ieder kind zou zo'n rit een feestje zijn geweest, van Oost-Engeland naar een buitenwijk van Londen reizen. Met veel snoep in een trein zitten en vrolijk door het gangpad rennen zodat je die rare meneer met zijn enorme snor nog een keer kon zien.
Voor mij was dat er niet bij. Ook al was ik pas zes, ik begreep dat mijn leven heel anders was. Mijn moeder was vermoord door een onbekende en ik was op weg naar een weeshuis. Deze reis was alles behalve leuk. De agent had me nog proberen op te vrolijken met een stripboek maar dat was niet gelukt. Ik had het vriendelijk aangenomen en er even door heen gebladerd maar daar was het dan ook bij gebleven.
"Zijn naam is Nicolas Marten Wolfvens en is geboren op 6 mei 1995, dus hij is nu zes." Ik keek omhoog en de politieman keek me vriendelijk aan. Ik lachte een beetje terug, als teken van dank. Ik had nu echt geen zin om te praten. "Juist ja,” mompelde de directeur van het weeshuis en hij keek mij over zijn uilenbrilletje aan. Zijn ogen waren star en toonden geen greintje mensheid.
Vanaf het begin wist ik dat die man mij niet mocht en dat gevoel was geheel insgelijks. Hij schreeuwde altijd en dat deed me ergens aan herinneren... Maar ik had geen zin in het verleden en dus ook niet in hem. "Zijn ouders waren vermoord?" Het klonk ook 'echt' oprecht gemeend. "Nee, alleen zijn moeder, van zijn vader weten we niets", mompelde de agent. Blijkbaar had hij er ook geen zin in. "Ben je, je tong verloren?" Zijn adem walmde in mijn gezicht en ik moest bijna kokhalzen. Stilte. "Juist ja,” hij rolde met zijn ogen en klapte zijn boek dicht.
Die avond zat ik tussen twee andere jongens aan een lange eettafel. Nadat de politieman was vertrokken hadden ze me naar een klein kamertje gebracht. Er stond een bed en een bureau tegen de ene muur en bij de andere stond een kast en een boekenrek. Het enige raam in de kamer was klein en verduisterd door een mottig gordijn.
Toen hij mijn gezicht zag zei de directeur dat ik blij moest zijn, vroeger sliepen er drie kinderen in zo'n kamertje. Hij was weggegaan en had me alleen gelaten. Ik haalde mijn vinger over het bureau en bekeek de zwarte plek op het topje. Ik kon niet geloven dat ik hier tot mijn achttiende zou blijven.
De eetzaal was net zo somber als de rest van het gebouw. Er stonden alleen twee lange tafels met banken, eentje voor de jongens en eentje voor de meiden. Terwijl ik mijn aardappelpuree aan het fijnmaken was, er zaten nog stukjes in, gluurde ik door mijn pony naar de rest van de kinderen. De leeftijd verschilde van kinderen van mijn leeftijd tot jongemannen van een jaar of achttien. Ze verschilden van grootte en uiterlijk maar hadden toch een overeenkomst.
Ze keken net zo vrolijk als ik.
Na het eten werden we naar een zaal gebracht waar je huiswerk kon maken of spelletjes kon spelen. Ik ging in een stoel zitten en keek stiekem om me heen. Iedereen negeerde mij. Het interesseerde me niet echt, ik was toch niet in de stemming.
Ze mochten me niet. Na drie weken had nog niemand wat tegen me gezegd, behalve de leraar en één jongen, maar dat was omdat ik op zijn stoel zat. Ik verveelde me dood en begon door het gebouw te dwalen. Het was niet groot en na een tijdje had ik het wel gehad. Toen ik op weg was naar mijn kamertje stuitte ik op een deur die ik nog niet eerder had gezien.
Ik was nooit echt nieuwsgierig geweest maar iets in mij zei dat ik die deur moest openen. Ik haalde mijn schouders op, spiedde om me heen en deed hem langzaam open. Hij was van donker eikenhout en ik moest mijn hele gewicht in de strijd gooien om een opening te krijgen die groot genoeg was. Snel wurmde ik me door het gat naar binnen, waarna de deur achter me dicht viel. Ik stond voor een lange trap die omhoog leidde. Even twijfelde ik nog maar begon toen toch te lopen. De trap was oud en piepte bij elke stap die ik deed. Ik werd zenuwachtig, wie weet wat daarboven was?
Mijn hand streek over de muur, stuitte op een knopje en knipte het aan. Een bibliotheek! Ik staarde om me heen. Er was niks anders te zien dan boeken, bergen boeken. Ik begon langs de schappen te lopen totdat ik iets tegenkwam wat me interesseerde. Mijn hand stopte te gelijke tijd met mijn voeten. Het boek had een dikke zwarte kaft van leer en het zag er heel oud uit. Ik strekte mijn arm uit en pakte het beet. Direct gleed het uit mijn handen en viel op de grond. De klap echode na en angstig keek ik om me heen. Stof dwarrelde van de boeken en de schappen trilden heen en weer.
Toen er na een paar minuten niks gebeurde zuchtte ik van opluchting en raapte het boek weer op. Dit keer met twee handen want het was verschrikkelijk zwaar. Ik hurkte, ging in kleermakerszit zitten en legde het boek op m’n schoot. Nadat ik het stof er had af geblazen kwam ik tot de ontdekking dat het geen titel bevatte. Ik klapte het open, sloeg de bladzijdes om en stuitte op de titelpagina: Oude Keltische Spreuken. Geschreven door Gudrün, druïde van..., het woord was weggevallen. Spreuken? Gezegdes waarschijnlijk. Ik haalde mijn schouders op en begon in het boek te bladeren. Ik verdiepte me in een pagina en concentreerde me op de oude tekst.
Ik snapte er niet veel van en bladerde langzaam verder. "Wat doen wij hier!" Ik veerde overeind en het boek viel met een harde klap van mijn schoot af. Terwijl het stof op mijn hoofd dwarrelde stamelde ik; "Ik, eh, ik, het spijt me en…" Ik stopte. Een meisje met lang bruin haar stond voor me met een lach die haar hele gezicht bedekte. "Had ik jou effe te pakken,” zei ze grinnikend. Ik negeerde haar volkomen, pakte mijn boek weer op en begon opnieuw te lezen. "Eh, sorry hoor, maar ik was in dat boek aan het lezen", haar stem sneed door de stilte. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:08; in totaal 3 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:27 |
 |
...
Ik richtte me weer op en keek haar aan. Ze was niet knap maar had een vriendelijke blik in haar ogen. Haar haar krulde lichtjes en ze had een ovale moedervlek op haar wang. "Waarom heb je die eigenlijk gekozen?" Ze wees op het boek en haar stem klonk eerder verbaasd dan geïrriteerd. Ik haalde onverschillig mijn schouders op en mompelde: "Gewoon.” Ze knikte.
"Wel toevallig dat je precies hetzelfde boek pakte, ik bedoel, er staan hier zoveel boeken en we pakken precies hetzelfde." Stilte. "Ik bijt niet hoor!" Mijn wangen kleurde rood en ik stond op. Op de grond voelde ik me nog kleiner dan ik al was. Ze stak haar hand uit en ik pakte hem vast. "Natalie,” zei ze vrolijk. "Nic,” antwoordde ik. Ze lachte en vanaf dat moment had ik een vriend.
Na de ontmoeting spraken we vaker af. We troffen elkaar in de bibliotheek omdat daar toch niemand anders kwam.
Ik heb toen nooit geweten waarom ik zo goed met haar kon opschieten. Ik had nooit gespeeld met andere kinderen, dus was ik al snel wijs en volwassen. Misschien had het iets te maken met dat we allebei buitenbeentjes waren. Er praatte ook nooit iemand tegen haar.
"Weet je wat me opvalt?" Haar vraag verbrak de stilte. Het was een regenachtige herfstdag en we hadden ons verscholen in de bieb. Natalie had wat koekjes gejat en die aten we terwijl we daar zaten. "Nou,” vroeg ik. Ze keek me even plagend aan, alsof ze het antwoord niet wilde vertellen. Na een paar seconden begon ze toch te praten.
"Het valt me op dat hier nooit iemand anders komt, ik bedoel, ook toen jij er nog niet was kwam ik hier wel eens. Toch heb ik hier nog nooit iemand anders gezien." Ik knikte, ik had hier ook over nagedacht maar was nooit op een reëel antwoordt gekomen. Ik schraapte mijn keel en ze keek me vragend aan. "Misschien is het wel verboden." "Misschien,” was haar antwoord. "Maar de directie dan?"
Ook daar had ik een antwoord op, maar die durfde ik niet te zeggen. Bang dat ze me gek zou vinden en me ging ontlopen. Ik had niemand behalve haar. Maar diep in mijn hoofd had ik het idee dat niemand anders deze kamer kon zien. Dat wij twee speciaal waren en de rest niet. Die gedachte zou ik nooit te durven uitspreken. Ze pakte weer een koekje en bladerde door een boek. Ik vond deze niet interessant en staarde in het niets. Het enige boek dat me interesseerde was het dikke, zwarte boek, maar Natalie vond dat boek grote onzin dus durfde ik het niet te pakken.
Die nacht sloop ik stiekem richting de bibliotheek. Ik moest en zou in dat boek kijken! Voetje voor voetje sloop ik naar de trap, het leek wel uren te duren. Toch durfde ik niet veel sneller te gaan want het weeshuis was oud en piepte aan alle kanten. Bovendien had de directeur het gehoor waar een waakhond jaloers op kon zijn. Werd je betrapt dan kwam je de rest van de week je kamer niet meer af.
Toen ik eindelijk de zware deur was doorgegaan zuchtte ik opgelucht, het moeilijkste stuk had ik overleefd. Ik liep de trap op en stapte op de plaatsen waar hij niet piepte. Ik wilde de lamp aan doen maar versteende toen ik een geluid hoorde. Ik stond doodstil en verwachtte elk moment een bulderende stem achter me te horen. In plaats daarvan klonk er zacht gesnik. Ik ontspande me weer en keek om de boekenkast heen. Op de grond zat een meisje, ze huilde. Haar hoofd lag op haar knieën, haar armen er omheen geslagen. Natalie! Na een tijdje te hebben gekeken liep ik naar haar en sloeg mijn armen om haar heen.
"Ga weg,” siste ik en sloeg met mijn armen in het rond. "Ga weg, ga weg!" Mijn hand raakte iets hards en toen stroomde er iets vloeibaars over heen. Verbaast keek ik op en staarde recht in twee hazelnootbruine ogen. "Nicky?" Er stroomde bloed over mijn hand, ik had hem een bloedneus geslagen! "O, sorry Nic. Dit was niet mijn bedoeling geweest maar waarom ging je dan ook niet weg?" Zijn ogen werden groot en staarden me aan met een onnozele blik. Ik giechelde, stom joch ook.
Nadat ik mijn bloedneus had gestelpt vroeg ik haar wat er aan de hand was. Even leek ze weer te gaan huilen maar ze hield zich groot. Ik sloeg een arm over haar heen en dit keer accepteerde ze het wel. "Ik dacht aan mijn ouders." Ik knikte. Haar ouders waren omgekomen bij een brand toen Natalie zeven jaar was. Na een pleeggezin was ze hier terechtgekomen, een plaats voor vergeten kinderen.
Ze wreef over haar wang en vroeg; "Denk jij nooit aan je ouders?" Ik haalde mijn schouders op, "Wat valt er te denken? Mijn vader ken ik niet en mijn moeder is dood." "Maar mis je haar dan niet?" Het klonk bijna smekend. "Jawel,” en meer wilde ik er niet over kwijt.
"Okay, ogen dicht,” giechelde ze. Ze pakte mijn handen en leidde me ergens heen. "Ja, je mag ze opendoen!" Ik opende ze en glimlachte naar wat ik zag. Op een leeg ruitjesblaadje stond: Happy Birthday to Nicolas, eight years old! "Dat was ik bijna vergeten,” mompelde ik verlegen. Van tijd had ik geen notie meer. "Maar goed dat ik het dan niet vergeten ben,” zei ze vrolijk. "En ik heb ook nog een cadeautje voor je!" Natalie pakte een vierkant, in kranten papier verpakt ding en gaf het aan mij. "En nog vele jaren!"
"Maar ik heb jou helemaal niets gegeven voor je elfde verjaardag,” sprak ik schuldbewust. "O jawel hoor,” haar stem klonk opeens heel anders, niet kinderlijk meer, "je hebt me een nieuw leven geschonken en zoiets kan ik je nooit terug geven. Maak nou maar open!" Met tranen in mijn ogen opende ik het pakje. Het zwart gekafte boek had er nog nooit zo mooi uitgezien. "Dankjewel,” mompelde ik. En ze gaf me een knuffel. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:09; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:28 |
 |
The forgotten boy
"Munter!" De stem van de directeur schalde over de stikhete binnenplaats. Het was midden augustus en de temperatuur was schandalig hoog en alle kinderen lagen buiten, zich te vervelen.
Zijn echo galmde na en het leek of zijn stem twijfelde, alsof hij ergens bang voor was. "Ja meneer?" Natalie klonk verbaasd. "Kom naar binnen", het klonk gebiedend. Ze stond op en fronste toen ze langs mij heenliep. "Wat heb uitgespookt,” siste ik naar haar. "Geen idee,” en ze haalde haar schouders op. Ze liep naar binnen en verdween uit het zicht. De klap van de deur echode nog lang na. Ongemakkelijk bleef ik op het verdorde gras zitten. Ze had toch niks misdaan?
Nadat er een paar uur was verstreken was ik naar binnen gegaan. Ik had zitten wachten op Nat maar ze was niet meer terug gekomen. Iets wat ik heel vreemd vond. Na wat gedwaal door het gebouw, ze was zelfs niet in de bieb, strandde ik voor haar kamer. Even dacht ik wat te horen en plaatste mijn oor op de deur, maar er was niks. Een koude rilling trok door mijn heen en ik ging tegen de deur staan.
Ding, ding! Mijn hart maakte een sprongetje en ik sprong overeind. Daarna kwam ik weer tot rust. "Sukkel,” zei ik tegen mezelf, "wie schrikt er nou van de etensbel." Ik liep weg van haar kamer maar ging niet naar beneden, mijn eetlust was weg. In plaats daarvan liep ik naar mijn kamer en ging voor het raam zitten. Ik staarde de schemerende wereld in. Misschien wachtte ik ergens op maar misschien ook niet, ik weet het niet meer. Toen ik op hield met staren was het donker geworden en keek ik naar mijn eigen spiegelbeeld. Mijn bruine ogen leken zwart geworden en keken mij als poppenogen aan. Mijn witte, magere gezicht zag er flets uit en mijn blonde haar maakte het er niet beter op. Ik verplaatste mijn blik naar een lantaarn en raakte langzaam verdoofd.
Zijn hoofd viel op zijn schouders en hij zonk weg naar een wereld zonder pijn.
Toen ik wakker werd was het nog donker. Nadat mijn ogen gewent waren geraakt wreef ik ze nog eens goed na. Dit kon niet waar zijn! Ik lag in mijn oude kamertje! Ik stond op en rende de deur door, op weg naar beneden. Halverwege de trap stond ik stil, dit kon niet waar zijn, het was een droom. Een droom. Ruw pakte ik mijn arm vast en kneep erin.
"Au,” en snel wreef ik over de rood wordende plek. Dit kon niet waar zijn, maar het moest wel anders deed dit geen pijn. Ik stormde verder de trap af en vloog de kamer in. Daar zat ze, met de rug naar mij in haar lieveling stoel. "Mama!” Ik sprong op haar af en sloeg mijn armen om haar heen. Verbaasd duwde ze me weg en draaide zich om. "Heb jij dit gedaan,” haar stem klonk hard en kil terwijl ze op de geknakte bloemen wees. Even wist ik niks te zeggen en voordat ik mijn mond open kon doen was ze met grote passen naar de keuken gelopen.
Ik snapte best waarom ze zo deed. Rozen waren haar lievelingsbloemen en nu waren ze kapot. En wat ik gezien had was allemaal een droom geweest, dus ze deelde mijn blijheid niet. Maar ergens voelde ik me gekwetst, pijn gedaan. Ze had me niet omhelsd. Langzaam liep ik naar de keuken, "dat heb ik niet gedaan mama het was iemand anders."
Ik stond stil, ze was er niet meer. "Mam?" Er piepte iets en ik draaide me vliegensvlug om. De tuindeur stond op een kier en een licht briesje kwam naar binnen zetten. Ik zuchtte, ze was naar buiten gegaan. Ik draaide me om en liep weer terug naar de kamer. Twee armen vlogen om mijn nek en geschrokken draaide ik me om. Een paar woedende ogen onder blond haar keken me aan.
"Dacht je echt dat je kon ontsnappen,” siste hij boosaardig. "Waar is mijn moeder," vroeg ik benauwd. Al wilde ik het antwoordt niet weten. Hij grijnsde boosaardig en een akelig gevoel bekroop me. Zijn handen omsloten mijn keel en begonnen te drukken. "Neeh!" Ik gilde. De greep werd sterker en ik voelde hoe de adem uit mijn lichaam verdween. Ik probeerde me los te rukken maar hij hield me steeds harder vast.
Langzaam werd het zwart voor mijn ogen mijn longen stopten met hun werk. Nee, niet opgeven, alsjeblieft geef niet op. Ik probeerde zijn handen los te trekken maar het lukte niet. Adem glipte langs mijn lippen en ik viel buiten bewustzijn. Er klonk een scheurend geluid en ik viel op de vloer. Piepend haalde ik adem, hij had me losgelaten! Ik tastte met mijn handen om mijn nek en stuitte op iets zachts. Ik rukte het los en opende mijn ogen. Vol verbazing staarde ik naar een stukje stof. Ik krabbelde overeind en begon zachtjes te huilen.
De kamer van het weeshuis had er nog nooit zo vervloekt uit gezien. Het leek alsof alle meubels mij uitlachten. Dommerik! Alsof je moeder nog zou leven. Het was tòch een droom geweest, een levensechte, maar toch een droom. De plek op mijn arm had ik zelf geknepen, het briesje kwam van het openstaande raam en het gordijn had zich rond mijn nek gewikkeld. Het was afgescheurd toen ik naar beneden was gevallen. Moeizaam kroop ik in bed, wensend dat ik gewoon gewurgd was.
*
En ja, voor de mensen die goed hebben opgelet; Natalie Munter wordt in de Nederlandse HP vermeld. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:11; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:29 |
 |
...
De volgende ochtend zag ik haar pas, maar ze wilde mij niet zien. We zaten in de eetzaal en ik keek haar aan, tenminste dat probeerde ik. Natalie zat de hele tijd omlaag te staren naar haar eten, maar ik wist dat ze me ontweek want haar vork kwam niet verder dan halverwege. Ik bleef naar haar turen, in de hoop dat ze toch naar me zou kijken en me een plagende blik zou geven. Alles was beter dan dit, dit zwijgende gedoe. Ik hield er niet van als iemand mij negeerde.
Na het eten volgde ik haar, ze ging niet naar de bibliotheek maar rechtstreeks naar haar kamer. Net voordat ze naar binnen stapte pakte ik haar schouder beet en keek haar aan. Hoewel haar ogen mij ontweken zag ik dat ze verdrietig waren, maar er lag ook iets van blijdschap in. "Wat is er met je? Waarom ontloop je mij?" "Ik ontloop je niet hoor,” en ze probeerde me aan de kant te duwen. "Nat, je weet dat je mij alles kan vertellen en ik zie aan je dat er iets is." Ze staarde naar de grond. Ik pakte haar gezicht en keek haar aan. "Alsjeblieft? Ik wil je alleen maar helpen." Wantrouwend keek ze om zich heen waarna ze me mee naar binnen trok.
Ze draaide de deur op slot en siste; "We moeten wel stil zijn, jongens mogen niet bij de meiden komen!" Ik keek haar fronsend aan, normaal deed ze niet zo formeel. Het moest wel iets heel bijzonders zijn. Ze ging op het bed zitten en staarde naar de grond. Ze zei niks. Er kriebelde iets in mijn buik en het kwam langzaam omhoog. Als ze nu niets zou zeggen dan zou ik in schreeuwen uitbarsten. "Nat, wat-" "Ssst, niet zo hard." Ik staarde haar stompzinnig aan. Haar blik was zo anders, anders dan normaal. Ze wees naar een stoel en ging erop zitten. Dit kwam me bekend voor.
"Ik heb goed nieuws en slecht nieuws." Stilte. Hoorde ik daar nou een klok tikken? Ik keek nerveus om me heen maar er stond nergens een klok. "Het goede nieuws is dat ik weg mag, het slechte dat ik jou dan alleen moet laten." "Ow." Het klonk ongeïnteresseerd. Waarschijnlijk had ze me vreemd aangestaard. "Nic hoor je wel wat ik zeg? Ik-mag-weg." Even keek ik haar aan en toen realiseerde ik me wat ze had gezegd.
"Wat,” Nicolas veerde overeind en staarde me vol ongeloof aan, "mag je weg? Hoezo weg!? Waarom weg? Wanneer?" Ik glimlachte, hij reageerde weer normaal. "Ik heb gisteren een brief gekregen van ene Perkamentus, het hoofd van Zweinstein." "Zweinstein? Is dat een grapje? Wie noemt zijn weeshuis nou Zweinstein? Tenzij het daar nog erger is dan hier,” zei Nicolas met een grijns op zijn gezicht. Ik keek hem streng aan. "Het is geen weeshuis, het is een school en hij heeft verteld dat ik al sinds mijn geboorte ingeschreven ben. Kijk, dit is mijn aanmeldingsbrief." Voorzichtig haalde ik de brief uit de dikke envelop en gaf hem aan Nicolas. Hij las langzaam de brief door en zijn ogen werden steeds groter van verbazing.
De brief was van een dik soort papier, iets wat ik niet kon thuisbrengen. Het geschrift was geschreven met vulpen in een groene inkt. Hoe verder ik las hoe meer ik mij verbaasde, dit was geen humor meer.
ZWEINSTEINS HOGESCHOOL VOOR
HEKSERIJ & HOCUS-POCUS ( hekserij en hocus-pocus??)
Hoofd: Albus Perkamentus
(Commandeur in de Orde van Merlijn, Int. Tovergrootmeester,
Heksenleider 1e Klas, Opperste Hotemetoot van de Wereldbond van Toverlieden.)
Geachte mevrouw Munter,
Het doet me genoegen u te kunnen mededelen dat u in aanmerking komt voor een plaats aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus. Bijgaand treft u een lijst aan van schoolboeken en andere benodigdheden. Professor Perkamentus zal u verdere instructies geven.
Hoogachtend,
Minerva Anderling,
Assistent-schoolhoofd
"Opperste Hotemetoot,” giechelde ik, "wat is dat nou weer in vredesnaam." "Weet ik niet,” antwoordde ze zachtjes. Ik keek haar aan, haar gezicht stond haast net zo verbijsterd als de mijnen een minuut geleden. "Dus je hebt die Perkamentus ontmoet?" Ze knikte. "En wat waren die verdere instructies dan?" Ze slikte moeizaam en begon monotoon te praten: "Hij heeft me uitgelegd dat mijn moeder heks was en dat ik mijn magie van haar geërfd heb. Verder heeft hij wat over de school verteld en waar ik mijn spullen moet kopen. Hij zei dat we dan wel weer verder zouden praten." "En dat geloof jij allemaal?"
Waarom vroeg ik haar dit? Vanaf het moment dat ik die brief zag wist ik dat het waar was. Het zou alles verklaren, die jongen was een tovenaar, hij had een toverstok. En dit zou ook verklaren dat alleen wij twee die kamer konden zien. Er laaide iets in mij op. Ik zou niet in dit weeshuis hoeven blijven; over twee jaar kon ik ook naar Zweinstein!
"Hij heeft de kast in een vogel veranderd,” haar stem trilde. "Echt waar? Wat gaaf!" Ze keek me onnozel aan. "Geloof je me?" "Natuurlijk geloof ik je! Vanaf het begin van die brief al. Weetje dit verklaart alles." "Wat?" Haar gezicht was nog steeds wit en haar stem klonk zachtjes.
"Jij vroeg je toch af waarom er nooit iemand anders in die kamer kwam? Nou daar had ik wel over nagedacht maar ik durfde het nooit te zeggen. Maar nu weet ik het zeker,” mijn stem werd steeds luider en enthousiaster. Haar ogen werden groot van verbazing, maar dat merkte ik niet. Snel raaskalde ik door: "Dat komt dus omdat we bijzonder zijn, WIJ kunnen toveren en daarom zagen die anderen die deur niet en wij wel. Daarom pakten we hetzelfde boek, het was een toverboek!"
"Nee." "Ik heb het altijd al geweten,” ik sprong op uit mijn stoel en keek haar stralend aan. Pas toen drong het tot me door wat ze had gezegd. "Nee? Wat nee?" Haar blik gleed omlaag, ze staarde naar beneden terwijl haar stem door mij heen boorde. "Jij bent geen tovenaar Nic." "Hoe bedoel je, waarom niet,” mijn stem klonk lacherig alsof zij er wat van af wist. "Ik dacht toen precies hetzelfde als jij nu denkt en dat vertelde ik hem. Maar... hij kende jou niet. Hij kende geen Nicolas. Volgens hem was er geen andere tovenaar in dit weeshuis, nooit geweest ook. Ik... het spijt me Nic." Haar stem stierf weg als de echo van mijn moeders laatste schreeuw. Iets trof mij diep van binnen, dit kòn niet waar zijn. Waarom moest dit mij nou weer overkomen?
Ik keek op en staarde haar vol haat aan. "Waarom heb je dit aan mij verteld!" Ze keek me ongelovig naar mij, haar ogen vol onschuld en toen vol met woede. "Jij wilde het weten! Nou moet je mij niet de schuld geven!" "Lieg niet! Het is jouw schuld! Als jij mij dit nooit had verteld, als jij mij niet had negeert dan was dit nooit gebeurd!" "Ow dus nou is het mijn schuld. Nou weet je wat jij kunt doen,” schreeuwde ze met tranen brandend achter haar ogen.
"Nou?" "Opzouten!" "Dat is nou precies wat ik wilde doen,” gilde ik naar haar. Vliegensvlug draaide ik mij om en stormde de kamer uit. De deur sloeg met zo’n knal achter mij dicht dat er gruis van het plafond naar beneden viel. "Tot nooit meer ziens!" Haar stem achtervolgde me en brandde in mijn oren.
Pas die avond besefte ik wat ik had gedaan en ik wist dat ik dit niet zomaar goed kon maken.
De rest van de week negeerde ze me straal, maar dit keer ergerde ik me er niet aan, dit was mijn verdiende loon. Elke avond ging ik naar de bibliotheek, in de hoop dat Natalie er was, maar tevergeefs. Overdag probeerde ik haar aan te spreken maar ze liep altijd langs me heen, mij negerend, alsof ik lucht was.
Vrijdagavond klampte ik me aan haar vast, ze zou morgenavond weggaan en ik wilde niet dat we zo afscheid zouden nemen. "Laat me los,” siste ze vol haat. Ze leek een beetje op een cobra die je dreigend aanstaarde, vlak voor de dodelijke aanval. "Nat, het spijt me, het spijt me echt,” ik keek haar vol wanhoop aan. "Voor spijt is het nu te laat en als je me er nu niet langs laat dan roep ik de leiding erbij."
"Alsjeblieft?" De tranen stegen op en maakte mijn zicht wazig. "Rot toch lekker weg hier!” Geschrokken liet ik haar los en ze liep ruw langs me heen. Ik liet mijn hoofd hangen en de tranen drupten op de grond. Ik was weer alleen, ik zou hier helemaal in mijn eentje wegrotten. Het woord echode nog lang na. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:13; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:31 |
 |
My mothers song
De nacht was nog nooit zo lang geweest, zelfs niet die ene keer. Ik had liggen staren naar het plafond, liedjes liggen neuriën die mijn moeder vroeger had gezongen maar waar ik de tekst van kwijt was. Wat was de zin van het leven? Ik had het altijd al een stomme vraag gevonden. Heeft het leven zin? Nee, het leven heeft geen zin. De uren verstreken en het leek alsof ik daar jaren had gelegen, na denkend over het leven, het heelal en andere dingen waarop ik nooit antwoord zou krijgen. Later pas besefte ik dat het heel abnormaal was om je als achtjarige daar mee bezig te houden. Maar het heeft me ook geholpen, ik wist gelijk dat ik verkeerd bezig was.
Die zaterdag liep ik vastberaden op haar kamer af en klopte op de deur. "Binnen." Waarschijnlijk had ze mij niet verwacht want anders had ze me niet eens binnengelaten.
"Ga weg! Ben ik soms niet duidelijk genoeg geweest." Haar stem won weer kracht maar ik bleef staan.
"Dat ben je maar ik heb je nog een paar dingen te zeggen.” Van mijn gezicht was geen emotie af te lezen en mijn ogen staarden als de dood. "Wat dan,” het klonk geïrriteerd maar ik las het onbegrip op haar gezicht. "Ik wil je zeggen dat je gelijk hebt, ik heb me gedragen als een klein kind. Maar Natalie, je moet weten: ik ben een klein kind, een kind gevangen in een volwassen wereld. Ik wil niet dat je me vergeeft of dat je me gaat zeggen dat het ook jouw schuld was, want dat is niet zo.
Ik wil alleen dat je weet dat ik,… dat ik om je geef. Ik wil dat je weet dat het me spijt en dat ik hoop dat je een heel goed leven krijgt op die nieuwe plaats. Alsjeblieft." Ik legde het grote, zwarte boek op haar bureau neer en draaide me om.
"Nic." Ik wilde me omdraaien maar deed het niet, ik zou in tranen uitbarsten. "Het is goed, ik heb er nu toch niks meer aan. Tot ziens." Zodra ik de deur had dichtgedaan rende ik weg. Ik had frisse lucht nodig maar ging niet naar buiten. Ik dook in mijn bed en legde mijn hoofd onder het kussen, klaar om weg te rotten.
Ik hoorde voetstappen op de gang, ze stopten voor mijn deur. Er klopte iemand en vroeg of ze naar binnen mocht komen, ik hield me stil, ik was er niet. Er klonk een smekend alsjeblieft en toen werd het stil. De voetstappen verplaatsten zich en het werd weer stil in de gang. Ik haalde mijn hoofd onder het mottige kussen vandaan en kneep mijn ogen dicht. Wat is de zin van het leven, heeft het leven zin?
Zachtjes sloop ik door het gebouw. Het was avond en iedereen lag in bed, de stilte gaf me de rillingen. Was dit nou wel zo'n goed idee? Ja, ik wist dat het dat was. Ik had Natalie nooit zo weg kunnen laten gaan, dus was ik op weg naar de voordeur om haar vaarwel te kunnen zeggen, of iets in die trant.
Ik stapte langzaam de trap af, aarzelend bij elke tree, mijn adem ingehouden. Het ging goed. Na de trap moest ik drie gangen door, die zwak verlicht waren door knipperende peertjes. De schaduwen, van de bomen op de grond zagen eruit als grote klauwen en ik liep er met een grote boog omheen.
Ik moest nog een tweede trap naar beneden, en die was het ergst. De trap was van antiek eikenhout en piepte bij elk zuchtje wind. Het liefst zou ik naar beneden gesprongen zijn maar dat ging niet. Ik pakte de leuning beet en gooide mijn been er over. Ik had dit altijd al eens willen doen. Zonder geluid gleed ik naar beneden en belandde met een triomfantelijk gezicht op de vloer. Ik draaide me om en liep naar de deur, piece of cake.
Een hand schoot uit het donker en pakte ruw mijn schouder vast. Gillen Nic, gillen! Maar mijn keel zat op slot en dat was maar beter ook.
"Wat ben jij hier aan het doen, Wolfvens?" De stem van de directeur klonk hard door het gebouw. Ik liet een zucht ontsnappen, die vent zou nog een keer mijn dood worden. "Ik neem niet aan dat je naar de wc moest, hm?" Mijn wangen kleurden licht rood en ik besloot dat er niks anders opzat dan de waarheid te vertellen. "Ik wilde Natalie tot ziens zeggen, meneer,” en ik zette de meest onschuldige blik op die je maar kon bedenken. "Juist ja, en hoe weet jij dan dat mevrouw Munter weggaat? Luistervinkje lopen spelen?" Ik keek hem boos aan, wat dacht die vent wel. "Wij zijn vrienden meneer, sinds ik hier kwam." "Juist ja en waar ontmoeten jullie elkaar dan, je mag niet bij de meisjeszalen komen." "Op een plek die u niet weet te vinden." Ik wist niet wat hij van Natalie’s nieuwe school afwist maar toen ik dat zei werd hij wat bleekjes en keek me geschokt aan.
"Nicky!" Een heldere stem vloog door de lege hal en bereikte mijn oren. Ik draaide me om, aan de andere kant stonden twee gestalten, die van een meisje en die van een lange, magere man. Ik kon hem niet goed zien want het peertje boven hun hoofden deed het niet. Ik hoorde haar om toestemming vragen om hierheen te komen en de donkere gestalte knikte langzaam. Er klonken een stel snelle passen en Natalie vloog me om mijn nek. "Het spijt me zo, ik heb dit nooit gewild." "Ik ook niet,” en ik glimlachte zachtjes.
"Hier.” En ik kreeg iets in mijn handen gedrukt. "He, die heb ik terug aan jou gegeven,” zei ik verontwaardigd, "als aandenken." "Ja, en ik heb het aan jou gegeven voor je verjaardag! Zoiets mag je niet weggeven en trouwens ik heb zo'n boek niet als aandenken nodig." "Ik ook niet." "Zul je schrijven?" "Tuurlijk, ik zal zoveel schrijven dat je er je hele kamer ermee kan behangen!" "Daar houd ik je aan."
Daar ging ze, ze liep op de man af, pakte haar koffers op en liep de hal uit, de donkere nacht in. Ik zwaaide haar na en wilde toen weer de trap oplopen.
"Waar gaan wij heen?". Stom, ik was vergeten dat die man er ook nog stond. "Naar mijn kamer meneer." "Dat dacht ik ook, maar dan wel voor de rest van de week." Zijn stem klonk irriterend vrolijk. Ik stapte boos de trap op. "Enne, Wolfvens, vergeet je corveedienst niet." "Nee hoor, meneer."
Het maakte me niks meer uit, corvee of niet. Ik had een vreemd gevoel dat tussen blijheid en verdriet inzat, maar ik wist niet wat ik ermee moest. Ik ging op mijn bed zitten en staarde voor me uit. Nog 10 jaar en dan zou ik achttien zijn. Hoe kon ik het ooit zo lang uithouden? Het enige wat ik kon doen was wachten. Wachten en ik zou wel zien wat er ging gebeuren.
Haar eerste brief kwam redelijk snel, het was half september en ik zat huiswerk te maken op mijn kamer. Mijn leven was flink veranderd, het was weer zoals in het begin, ik in m’n eentje. Mijn wiskunde sommen zweefden voor m’n ogen en speelden spelletjes met me, ik kon me niet goed concentreren.
Ik stond op en liep naar het raam dat open stond. Het was niet meer zo beklemmend heet als vorige maand en een briesje waaide naar binnen. Nou ja niet alleen een briesje. Een enorme vogel kwam als een kanonskogel op mijn raam afzetten en ik kon nog maar nog net op tijd opzij springen. Ik knalde met mijn hoofd tegen het ijzeren frame van het bed en bleef even versuft liggen. Au, dat deed zeer.
Nijdig keek ik om me heen maar mijn blik veranderde al snel. Een grote uil zat op mijn bureaustoel en keek me met zijn grote, grijzige ogen aan. Ik stond wantrouwend op en begon naar hem te wapperen. "Kiest, weg beest. Hup weg!" Hij keek me beledigend aan en richtte een van zijn poten venijnig mijn kant op. Ik deed een stap achteruit, maar besefte toen pas dat er een brief om zijn poot zat. Voorzichtig stak ik mijn hand uit en maakte het briefje zachtjes los. Ik had hem nog nauwelijks vast of de uil vloog alweer weg, ik had hem beledigd.
De envelop was van dik papier en met vulpen beschreven, ik besefte dat hij van Natalie was. Ik rende snel naar het raam maar de uil was al verdwenen. Nou kon ik niks terug sturen! Mijn bed kraakte toen ik erop ging zitten maar dat was ik gewend. Met alle voorzichtigheid maakte ik de brief open en las hem nieuwsgierig door.
Hallo Nicky,
Hoe gaat het met je? Waarschijnlijk voel je je nogal alleen maar daar kan ik nu niks meer aan doen. Ik zal maar doen alsof je het daar heel gezellig hebt en dat ik jaloers op jou moet zijn. Professor Perkamentus heeft mij veel dingen verteld, over de school ( die is meer dan duizend jaar geleden is opgericht) maar ook over de tovenaarsgescheidenis. De volgende keer zal ik je er een boek over sturen.
Hier op school is het echt heel leuk. We hebben allemaal lessen waar ik nog nooit van had gehoord. Zoals Gedaanteverandering en Toverdranken ( die leraar is echt een zuurpruim.) Ohja, ik ben ingedeeld bij Griffoendor, dat is een van de vier afdelingen. En Harry Potter zit er ook bij ( die staat ook in het geschiedenisboek.) De andere afdelingen heten Ravenklauw, Huffelpuf en Zwadderich. Verder is er dit jaar iets heel bijzonders: een Toverschool Toernooi!
Er komen leerlingen van andere scholen naar Zweinstein en dan komen er allerlei wedstrijden, zoiets als een WK.
Nou ik moet nu gaan slapen, ik schrijf je wel weer,
Groetjes Natalie!
Ik glimlachte, jaloers op mij. Ik stopte de brief weg en mijn glimlach verdween. Ik zou nooit naar Zweinstein gaan, alleen omdat ik niet ingeschreven stond. Ik pakte de brief weer tevoorschijn, haalde diep adem en verscheurde hem in tientallen stukjes. Ik kon haar beter vergeten en Zweinstein ook.
Haar brieven las ik niet meer, zodra ze aankwamen verscheurde ik ze en deed ze in de prullenbak. Tovenarij, het was toch gewoon onzin maar mijn hart wilde hier niets van weten. Het boek 'Moderne Magische Geschiedenis' had ik wel gelezen. Nou ja gelezen, ik had elk woordje in me opgenomen en gezworen dat ik het nooit meer zou vergeten.
Ik had echt medelijden gekregen met al die mensen die toen gestorven waren door een zo'n man. Gelukkig was hij nu dood, ook al zei Natalie dat hij nog steeds ergens rondzweeft. Er kroop een rilling over mijn rug, alsof hij hier in mijn kamer was om te laten zien dat hij er nog was. Ik had om me heen gegluurd maar had niemand gezien.
De brieven werden steeds minder en Natalie kwam die zomer niet naar het weeshuis terug, ze mocht bij een vriendin blijven logeren. Hoewel ik alleen was voelde ik me niet eenzaam meer. Iets in mij zei dat er wat op komst was en dat ik daar rustig op moest wachten. Dat iets zou zich snel bekendmaken.
Ik wachtte rustig, de dagen verstreken, de eikenbomen werden bruin, verloren hun bladeren en vonden ze in het begin van het voorjaar weer terug. Mijn tiende verjaardag verliep zonder enige bijzonderheden, ik kreeg een kaart van Natalie maar gooide die na het openmaken in de prullenbak. Pas begin augustus, las ik de eerste brief in bijna twee jaar en ik kwam tot een onaangename verrassing. Voldemort leefde weer. Er borrelde wat door mijn lichaam en ik kon die nacht niet meer slapen. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:15; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:33 |
 |
...
Mijn besluit stond vast. Ik pakte mijn rugzak en bond die op mijn rug, hij was zwaar. Ik liep nog één keer mijn denkbeeldige lijstje na maar ik had alles. Zachtjes sloop ik door het gebouw, deze keer nam ik een alternatieve route. Het raam op de derde gang stond altijd op een kier en nu zette ik hem helemaal open. Nou maar hopen dat de directeur de wind niet kon horen...
Ik ging op de richel onder het raam staan en stak een hand uit naar de verroeste regenpijp, terwijl de andere het kozijn vast hield. "Laat het raam alsjeblieft niet dichtvallen", mijn gefluister drong amper tot mij zelf door. Ik leek wel gek, drie hoog via een verroestte regenpijp naar beneden klimmen.
Ik liet de vensterbank los en hing nu met heel gewicht aan de regenpijp. Hij piepte hevig maar verder gebeurde er niks. Voorzichtig klapte ik het raam dicht en begon aan de afdaling. De wind waaide door mijn haar en blies het voor mijn ogen, toch haalde ik het niet weg, bang dat de pijp het zou begeven.
Ergens voelde ik me vrij, alsof mijn geest uit mijn lichaam kroop en naar een andere wereld vloog, ver weg van alle pijn. Zonder ongelukken bereikte mijn lichaam de grond en ik werd uit mijn droomwereld weggerukt. Ik sprintte over het grasveldje en stopte bij het hek, aarzelde ik nou? Ik keek over mijn schouder, het huis stak donker af tegen de paarse hemel en mijn aarzeling verdween als sneeuw voor de zon.
Ik gooide mijn rugzak over het hek en ging hem toen achterna. Mijn broek scheurde aan het prikkeldraad, dat een dunne schram op mijn been achterliet. Ik negeerde het en sprong op de stoep. De auto's leken me dreigend aan te kijken alsof ze wisten wat ik had gedaan. Ik pakte mijn rugzak en liep de straat uit. Ik was vrij, eindelijk!
Die nacht liep ik door het oude deel van de stad. Ik was verdwaald maar dat kon me niks schelen, ik had de tijd. Na mate de straatjes groter werden verschenen er meer mensen. De zon kroop langzaam omhoog en scheen over de gebouwen recht in mijn gezicht. Alsof ze wilde zeggen, hier loopt hij. Pak hem!
Sommige mensen staarden me vreemd aan, maar ik negeerde ze. Ik was te druk met het vinden van de weg. Na uren lopen kwam ik in het winkelcentrum. Ik keek mijn ogen uit, nog nooit had ik zoveel verschillende mensen gezien. Bruine, zwarte, gele en blanke mensen. Mensen die kaal waren, smerige en schone mensen. De ene wolk parfum na de andere vloog in mijn gezicht en ik kon me niet meer voorstellen hoe ik had kunnen leven in een dorp.
De hele middag dwaalde ik over de straten, maar ik kon het niet vinden. Een bang gevoel maakte meester van mij. Wat als Natalie gelijk had? Wat als ik geen tovenaar was? Ik kon niet meer terug naar het weeshuis maar dat wilde ik toch niet. Ik slikte, de zon brandde op mijn rug en in de verte tikte een klok. Geschrokken begon ik sneller te lopen maar het geluid achtervolgde mij. Hij was hier, ik wist het zeker. Zonder dat ik het merkte begon ik te sprinten. Ik rende over de straat en mensen sprongen geschrokken opzij, bang om geraakt te worden. Ik keek van links naar rechts, zweet stroomde over mijn rug.
Tuutuut! Ik maakte een halve salto naar links en ontweek de auto op een haartje na. De chauffeur vloekte naar mij en ik krabbelde snel overeind. Ik had me aangesteld, niet elke klok betekende gevaar. Zuchtend liep ik verder.
Ik stopte bij een bankje, de zon ging onder en behalve een paar blauwe plekken was ik niet veel verder gekomen. Mijn maag knorde, mijn voeten deden zeer en mijn oogleden leken haast dicht te vallen. Verdrietig keek ik naar mijn schoenen, waarom was ik zo eigenwijs geweest? Ik had het best goed in dat weeshuis, waarom moest ik weglopen. Vroeger was ik nooit zo eigenwijs. Vroeger, het woord kwam me onbekend voor alsof ik geen verleden had. Toch was alleen het tegendeel waar.
"Is er iets jochie?" Een oud vrouwtje was naast me komen zitten en keek me bezorgd aan. Ze had kort, grijs haar en een lange jurk aan met een vormeloos spijkerjasje erover heen. Ik haalde mijn schouders op. "Ik kan iets niet vinden, mevrouw." "En waar is je moeder dan?" "Dood mevrouw, al vier jaar." Ze zei niks meer maar haar adem klonk zwaar en gaf me een vertrouwd gevoel. "Wil je ook een stukje?" Ze had een broodje voor mijn neus gehouden en keek me vriendelijk aan. "En u dan?" "Mìjn moeder heeft me altijd geleerd om te delen, al heb je zelf nog zo weinig", zei ze vriendelijk. Ik stak het brood in mijn mond en kauwde langzaam. Zoiets had ik al tijden niet meer gehad. Ik vertrouwde haar, zou ik? "Weet u misschien waar de … ?" Ik kwam niet verder, ze was verdwenen. Ik stond op en keek om me heen, waar was ze gebleven?
Opeens zag ik haar hoedje tussen de mensen, razendsnel pakte ik mijn rugzak en rende haar achterna, deze keer iets voorzichtiger. Het leek alsof ze steeds sneller ging en mijn benen renden harder dan ooit, bang om haar kwijt te raken. Waarom ik haar volgde wist ik eigenlijk niet.
Straat na straat, stoep op en stoep af, mijn adem ging steeds sneller en waarschijnlijk was mijn hoofd knalrood. Ze maakte een scherpe bocht naar links en ik slingerde me rond een lantaarn om niet uit de bocht te vliegen. En toen was ik er kwijt. Hijgend zette ik mijn handen op mijn knieën en wachtte totdat ik weer gewoon adem haalde. Alles was voor niets geweest en nu was ik helemaal verdwaald in het grote centrum van Londen.
De zon ging onder en scheen me in de ogen. Moe, verdwaald en niet wetend wat te doen begon ik maar weer terug te strompelen. Ik was halverwege de straat totdat ik iets hoorde. Verbaast stond ik stil en keek om me heen. Aan de overkant van de straat was een muziekwinkel en hij draaide een voor mij bekent nummer. Iets wat mijn moeder altijd luisterde.
I'm gonna stay to myself
Where there's no one else around me
I'm gonna stay to myself
So there's no one else to find me
That's what I'm gonna do
My baby love if I can't have you
Maybe I'm better off on my own
If I pray to myself
Maybe God above will hear me
And if it is in his will
Then he'll send you right back to me
I'll hold my feelings inside so that you won't see me cry
I hope it's all in my mind cause I'm scared.
I'm gonna chill to myself
Leave the stress of a world from inside me
I'm gonna walk all alone
And leave all my troubles behind
That's what a man has to do
In his life just to make it through
I'm gonna chill to myself
(All Alone)
Since you left me baby I've been steady cryin'
(All Alone)
Wonderin' if you ever really truly loved me
(All Alone)
I'll never give my heart again
(Baby I've got to be alone)
Baby can't you see just what is happening to me
(All Alone)
Won't you come along and baby rescue me
(All Alone)
I can't stand being all alone
(And I'll Never)
Be alone again
Another time, Another place, Another love
Maybe it will happen then, but I won't live my life on faith
So I'll keep my tears inside and drift away
Where I'm all alone
( Met dank aan All alone van Dru Hill.)
Waarom weet ik niet, maar ik stak de straat over en keek glazig de etalage in. Het nummer troostte me en een vredige roes trok over mij heen. Wat maakte het uit als ik het nu niet vond, morgen was weer een dag. Ik begon verder te lopen maar stond gelijk weer stil. Tranen branden achter mijn ogen. "Dankjewel mama,” fluisterde ik. Met mijn laatste beetje energie liep ik het eindelijk gevonden gebouw binnen. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:17; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:34 |
 |
Okey iedereen opgelet!!!
Vanaf hier zitten er spoilers in het verhaal, dus heb je boek zes nog niet gelezen en wil je dat wel nog doen, dan moet je stoppen met lezen, sorry daarvoor!
*
The journey continues
Het cafeetje was klein en groezelig en er was geen kip te bekennen. Toch wist ik dat ik goed zat, dit was de Lekke Ketel, alleen anders dan normaal. Ik liep naar de balie en gaf een duw tegen een belletje dat daar hing. Minuten lang bleef het stil en een koude wind blies over mijn rug. Waar was iedereen? Toen hoorde ik iemand de trap afkomen. Een oude, kale man liep naar de toonbank en keek om zich heen. "Ik zweerde dat ik de bel hoorde,” mompelde hij zachtjes.
"Eh, meneer?" "Hij maakte een klein sprongetje en keek me geschrokken aan. Toen hij merkte dat ik een klein kind was liet hij een diepe zucht ontsnappen. "Kan ik iets voor je betekenen,” vroeg hij vriendelijk. "Ik zou graag een kamer willen hebben voor aantal dagen, is dat mogelijk?" Ik bekeek hem aandachtig.
"Ja natuurlijk, waar zijn je ouders?" "Die zijn niet hier, ik ben alleen." Hij staarde me wat vervreemd aan maar gaf me toch een kamer. Ik volgde hem de trap op en keek nieuwsgierig om me heen, ik was de tovenaarswereld binnengedrongen. Het hele gebouw leek klein en groezelig maar toen ik mijn kamer binnen stapte bleek hij schoon en redelijk groot te zijn. Ik knikte vriendelijk naar hem en hij verliet de kamer. Ik liep naar het raam en keek uit over de straten van Londen. Zouden ze me missen?
Ik had me de Wegisweg heel anders voorgesteld. Die avond was ik vroeg naar bed gegaan zodat ik de volgende dag over de straten kon lopen. Het was vies weer en er vielen kleine regenspetters op mijn lichaam. De straten waren leeg, op hier en daar een heks of tovenaar na. De winkels straalde een doodse sfeer uit en de mensen keken angstig uit hun ogen. Iedereen was bang, bang voor de dood. Die zin galmde door mijn hoofd terwijl ik verder slenterde.
"Wauw, moet je kijken man, zoiets wil ik ook!" Verbaasd keek ik opzij. Er stond een meute kinderen voor een winkel gedromd terwijl hun ouders angstig en gehaast om zich een keken. Nieuwsgierig geworden liep ik er heen en keek de etalage in. Er stond met grote letters: Tovertweelings Topfopshop, en er hingen nog vele kleinere posters. De kinderen drongen de winkel binnen en ik bleef alleen buiten achter. Fopshop? Er brandde iets in mij en nieuwsgierig liep ik de winkel binnen, waar de verbazing de rest van mijn gevoelens overspoelde.
"Moet je hem zien." Fred wees op een klein blond jongetje dat met open mond door de winkel liep. "Die heeft zeker nog nooit eerder magie gezien,” grinnikte George. "Ik denk dat ik hem maar eens ga helpen." En Fred liep met grote passen op hem af. "Leuk hé, die zwijmzuurtjes?"
Het jongetje keek omhoog en staarde Fred aandachtig aan. "Ja meneer, heeft u die allemaal zelf gemaakt?" Fred onderdrukte een lach en zei: "Ja, samen met mijn broer.” Hij wees naar achteren. Het jochie hing wat naar links om zijn vinger te volgen en George zwaaide vrolijk naar hem. "Wil je wat kopen?" Zijn gezichtje versomberde en hij mompelde zachtjes dat hij er geen geld voor had. "Ik keek alleen even rond." Hij excuseerde zich en liep naar de volgende schap.
Fred draaide zich om en kwam weer terug naar de balie. "Waarom wilde hij niks? Je moet de klanten niet zo wegjagen, joh." George klonk geïrriteerd. "Hij had geen geld." "Ow. Dat komt me bekent voor. Hij ziet er ook niet echt doorvoed uit, hè?" "Nee inderdaad,” stemde Fred in. "Denk jij wat ik denk?" En ze keken elkaar aan. "Ja, dat denk ik ook."
Ik keek nieuwsgierig rond, zoveel magie had ik nog nooit gezien. En ik besefte dat dit maar heel weinig was vergeleken met wat er allemaal bestond. Het speet me zeer dat ik die jongen moest teleurstellen maar mijn geld had ik nog hard nodig. "Psst." Ik draaide me om en zag dat een van de twee me wenkte. Wantrouwend liep ik op ze af.
"We hebben besloten dat we medelijden met je hebben,” zei de ene zachtjes. "Ja, je doet ons aan iemand denken,” vervolgde de ander met een frons, "dus hebben we besloten om je wat te geven." "Het is iets nieuws dus jij bent de eerste die ze echt mag proberen." Ze overhandigden mij een zakje waarin een aantal in cellofaan verpakte snoepjes inzaten.
Heel even bekeek ik ze, maar toen gaf ik ze terug. "Dat is heel aardig van jullie maar ik kan het niet aannemen. Je kunt er iemand anders vast veel blijer mee maken." Ik liet ze met verbaasde gezichten achter en vluchtte snel de winkel uit. "Nou moe,” mompelde Fred. "Dat noemen ze nou stank voor dank,” vulde George hem aan.
Het was laat in de middag toen ik eindelijk de winkel tegen kwam waar ik naar op zoek was. Met grote letters was er Klieder & Vlek op de ruit geschreven. Ik stapte door de deur en keek mijn ogen voor de zoveelste keer uit. De bergen boeken stapelden zich uit tot aan het plafond en verschilde net zoveel van vorm als van kleur en titel.
De rest van de week was ik hier te vinden, neuzend in alle boeken die ik maar te pakken kon krijgen, op zoek naar iets wat ik kon gebruiken. De eigenaar bekeek me altijd aandachtig, zich afvragend wat ik in mijn schild voerde.
Op de vijfde dag had ik het nog niet gevonden en de moed zonk me in de schoenen. Er zat niks anders op en nerveus liep ik op de man af. "Ja?" Zijn stem klonk licht angstig. "Heeft u toevallig een nieuwe druk van dit boek?" Ik overhandigde hem het zware, zwart gekafte boek en wachtte op zijn antwoordt. Hoewel hij niets zei keken zijn ogen geschokt voor zich uit en staarden toen mij aan. "Hoe kom je hier aan?"
"Die stond bij ons in de boekenkast maar ik begreep er niks van, heeft u ook een herdruk?" "Ach ja natuurlijk". Hij hield het boek stevig vast en begon naar een kast te lopen. Ik liep hem snel achterna, bang om het kwijt te raken.
Hij zocht met één hand naar een boek, in de ander had hij de mijne geklemd. "Aha, hier is het. Oude Keltische spreuken." Hij gaf het aan mij en begon weer naar de balie te lopen. "Eh, meneer? U heeft mijn boek nog steeds vast." Hij stond abrupt stil, alsof iemand hem had betrapt tijdens een diefstal. "En ik wil deze graag afrekenen." Hij knikte en reikte mij met grote tegenzin het boek aan. Nadat ik het nieuwe boek had afgerekend liep ik snel de winkel uit, ik vertrouwde hem niet meer. Wat was er met dit boek? Was het anders dan de herdruk?
Niet oplettend botste ik bijna tegen een groep mensen aan. Een meisje met bruin, krullend haar keek me verwijtend aan en ik staarde snel naar de grond. Iets in haar blik intimideerde me en ik keek haar na. Ze liep samen met een zwart harige jongen en een gezin met oranje haar. Allemaal waren ze druk in gesprek en liepen de hoek van de straat om.
En toen was het stil. Angstig staarde ik om me heen, voor het eerst voelden de lege straten bedreigend aan. Ik liep snel door en was pas weer gerust gesteld toen ik op mijn kamer was. Ik sloeg het boek open en begon vol spanning te lezen.
De volgende ochtend werd ik wakker met het boek op mijn schoot. Mijn schoenen hadden vlekken op het bed gemaakt en mijn kleding was licht gekreukt, waarschijnlijk was ik zo in slaap gevallen. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:40; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:35 |
 |
...
Ik haalde diep adem, dit was het moeilijkste gedeelte van de reis. Ik pakte mijn rugzak op, die ondertussen verzwaard was door het extra boek en liep mijn kamer uit. Ik groette de waard en liep de straten van Londen weer in. Het deed me zeer om de, nu zo vertrouwde tovenaarswereld achter me te laten maar ik wist dat dit nog veel beter zou zijn. Als het zou lukken.
Ik stapte de dubbeldekker in en vroeg bij welke halte ik eruit moest. De man mompelde wat en ik ging op een stoel zitten. Voor het eerst zat ik in een bus en deze keer vond ik het wel leuk om zoiets mee te maken. Ik voelde me vrij, in doen en laten, niemand had wat over mij te zeggen! Een ruwe stem verstoorde mijn droom en zei:"Hey kiddo, hier is je halte." Nou ja, bijna niemand dan.
Ik knikte en stapte uit. King Cross Station zag er indrukwekkend uit en als ik niet had geweten waar ik moest zijn dan was ik zeker verdwaald. Ik slenterde langs de winkeltjes en belandde toen in het gedeelte waar de perrons waren.
Ik wist waar ik moest zijn maar begon toch te twijfelen. Was dit wel zo'n goed idee? Wat als ik er niet door kon of wat als het niet waar was? Ik keek naar het hek tussen perron 9 en 10 dat er nogal massief uitzag. Sukkel, dacht ik, net voor het eind durf je niet meer. Ik keek op de klok, het was bijna half elf, er was nog tijd genoeg.
Ik besloot om te wachten totdat er iemand anders aankwam, dan zou ik kunnen zien hoe het moest. DING! De klok sloeg hard half elf en een naar gevoel bekroop mij. "Niet aan denken, niet aan denken Nic.” Ik probeerde mezelf moed in te praten maar dat lukte niet. Angstig keek ik om me heen, zag ik daar nou... Ja! Een blonde pluk haar smolt samen met de massa en verdween weer uit het zicht.
Ik weet niet waar ik de moed vandaan had gehaald maar ik begon keihard op het hek af te sprinten. Massief of niet, alles was beter dan hier blijven. Ik sloot mijn ogen, rende door en verwachtte een enorme knal. Die kwam er dan ook. Er stootte iets tegen mijn benen aan en ik viel hard voorover. Even bleef ik roerloos liggen maar toen opende ik mijn ogen en keek naar de tegels die voor mijn ogen draaiden.
"Gaat het?" Een stem drong tot mijn door en ik krabbelde overeind. Een vrouw en haar dochtertje keken me bezorgt aan. "Ja, het gaat wel, ik had het hek niet gezien." Ze keken me verbaasd aan en opeens merkte ik dat ik niet over het hek was gestruikeld.
Een grote houten hutkoffer was omgevallen en een uil kraste boos in zijn kooi. Ik besefte dat mensen mij aankeken en wilde snel weglopen. "Au,” geschrokken keek ik naar mijn knie die me het opstaan had belemmerd. Hij lag helemaal open en mijn broek was rood gekleurd. "Kom maar, ik help je wel. Het was mijn schuld dat die koffer daar stond."
De vrouw boog zich over mij heen en haalde haar toverstok te voorschijn. Een lichte wind vloog over mijn wond en heelde hem, de pijn trok weg. "Reparo,” de scheur in mijn broek verdween langzaam. Ze stak haar hand uit en trok me overeind. "Zo dat voelt vast een stuk beter."
"Dank u wel." Ik klopte mijn broek af en raapte mijn rugzak op. Gelukkig hij was niet beschadigd. "Ga jij ook voor het eerst naar Zweinstein,” piepte het meisje. Ik knikte. "Passen al jou spullen dan wel in die rugzak?" Ze keek me verwonderd aan. Mijn gezicht kleurde licht rood, wat moest ik nou zeggen. Dat mijn moeder verderop stond? "Het is een heel speciale rugzak,” de smoes klonk zwak, niemand geloofde zoiets. "Oh, net zoals onze kleerkast, hé mam?" De vrouw glimlachte vriendelijk. Ik groette ze en liep snel weg. Daar had ik me ook weer uit gered.
Nog nooit had ik zo'n mooie trein gezien. Hij was knalrood met een ouderwetse uitziende locomotief en coupés. Ik stapte in bij de achterste deur en zocht naar een veilig plekje; ik wilde niet gezien worden. Ik vond een lege coupé, deed de deur snel op slot en hing de gordijnen voor de raampjes.
Ik keek naar buiten, het perron grensde aan een grasperkje met wat bomen erop daarachter stonden een paar huizen. Ze zouden eens moeten weten die... dreuzels. Het woord lag me vreemd in de mond, alsof ik het niet mocht zeggen maar stiekem toch deed.
DING! De klank galmde over het bijna lege perron. Niet aan denken. Drie keer, vier keer. Er kriebelde iets in mijn buik. Vijf keer, zes keer. Ik voelde een zweetdruppel over mijn rug rollen. “Blijf kalm!” Negen keer, tien keer. Het geluid klonk vertrouwd, als thuis. Elf keer! Trillend bleef ik zitten, er was niks gebeurd. Ik opende mijn mond om mijn zucht naar buiten te laten.
Ik vloog overeind en deinsde terug zodat ik tegen het raam aanstond; er werd hard aan de deur gerammeld. "Wie is daar,” mijn stem klonk stotterend. Even bleef het stil. "Hey, is die coupé vol of zo?" Een jongensstem verbrak de stilte en er werd nog een keer aan het slot gerammeld. "Laat toch Daan, er zal wel een stelletje tortelduifjes inzitten." De jongen die heette Daan mompelde wat maar daarna liepen de voetstappen verder en ik ging langzaam weer op de bank zitten. De trein was vertrokken. Tot zover was het goed gegaan. |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 18:40; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:35 |
 |
Never tought magic was that simple
Ik sloeg mijn boek weer open en begon verder te lezen bij waar ik gebleven was. De ochtend was voorbij gevlogen en na het lunchkarretje waren er geen mensen meer langs de deur geweest. De lucht begon al donkerder te worden en de lampjes waren aangegaan. Elke pagina vergeleek ik nauwkeurig, ik was er nog steeds niet achtergekomen waarvan die man zo was geschrokken. Hoewel het taalgebruik heel anders was, viel er niets aan op te merken.
Ik was aangekomen op een pagina die over vervloekingen ging voor mensen waar je een hekel aan had, en het liefst zou zien verdwijnen. Er verscheen een gemene lach rond mijn mond en bestudeerde die bladzijdes extra aandachtig.
De trein schokte langzaam en begon vaart te minderen. Buiten was het donker en wolken dreven door de lucht. Niemand had in de gaten dat er een verstekeling in de trein zat. Een klein, mager jongetje zat stiekem in het achterste deel van de rode reus en pakte zijn rugzak in. Pas toen de trein helemaal leeg was en het stil werd, opende hij zijn coupé en sloop haast onzichtbaar naar buiten.
Verwonderd keek hij om zich heen, de omgeving goed in zich opnemend. Vervolgens rende hij snel naar het laatste rijtuig en sprong zachtjes achterop, hopend dat niemand hem gezien had. Het rijtuig begon langzaam te rijden en liet hij zijn blik over het landschap glijden.
Nog nooit had ik zoveel nieuwe dingen gezien. Een magisch station, rijtuigen met de raarste paarden ter wereld ervoor, honderden leerlingen in gewaden en, toch wel het meest bijzonderste, een reusachtig kasteel dat hoog boven mij uit torende. Het gebouw was betoverend mooi, zijn duizenden lichtjes weerkaatst in een groot meer. Als ik gesnapt werd wilde ik niet meer leven, hier kon ik niet zonder. Het rijtuig reed over een bobbel en ik werd opgeschrikt, we naderden het hek.
Ik kroop naar de linkerkant van voertuig, zodat de onvriendelijk kijkende man bij het hek me niet zou zien. Zijn ogen gleden over de koetsen heen en ik kreeg het koud van binnen. Die vent was angstaanjagend. De leerlingen mochten hem ook niet, want in de koets klonken een paar rake opmerkingen.
Ik sprong van het rijtuig af, de bosjes in. Die man mocht me niet vinden. De leerlingen liepen al pratend het kasteel binnen en ik wist dat dit mijn enige kans was. Ik kroop langs de muur en glipte naar binnen, om me daar achter de eerste beste pilaar te verstoppen. De leerlingen verdwenen de trap op en de enge man sloot de deur met een grote sleutel. Mompelend liep hij omhoog, vuile verwensingen naar de leerlingen te slingeren. Ik zat nu in het hol van de leeuw.
Uren heb ik daar gezeten, ik durfde me niet te verroeren te bang dat iemand me zou betrappen. Net toen ik wilde weglopen, kwamen er een vrouw en een zwartharige jongen binnen. Ergens herkende ik hem maar het schoot me niet te binnen. Angstig drukte ik me tegen de paal, zo kwam ik nergens.
Het werd steeds donkerder in het gebouw en het was waarschijnlijk ver naar middernacht voordat ik me weer durfde te bewegen. Langzaam sloop ik door het gebouw, angstig om me heen kijkend zodat ik niet gesnapt zou worden.
Er waren verschillende problemen waardoor ik steeds gedoemd was om me te verstoppen. Ten eerste wist ik de weg niet, ten tweede was het stik donker, daarnaast veranderden de trappen steeds van plaats en als ik dan eindelijk verder kwam klonken er weer voetstappen zodat ik zo snel mogelijk naar een paal moest lopen om niet betrapt te worden.
Zachtjes liep ik een trap op, in sluipen was ik nu professioneel geworden. De verdieping zag er leeg uit en ik drentelde door de gang. Even dacht ik dat het door een raam kwam maar het bleek een magisch licht te zijn, de tiende. Ik kroop snel achter een gordijn, dat was het enige wat in de buurt hing. Wensend dat ik niet was gezien.
"Wel, wel wat hebben we hier? Een klein eerstejaarsje." De stem ging door merg en been. Het jongetje kwam onder het gordijn uit en staarde me met open mond aan. Ik keek naar hem, hij had geen schoolkleding aan. "Wat doe jij hier?"
"Ben jij een spook,” vroeg hij, mijn vraag negerend. Zijn stemmetje klonk eerder nieuwsgierig dan angstig. "Ja, en wat zou dat?" "Wauw, ik heb nog nooit eerder een spook gezien." De ogen glommen in het donker. Verstomd bleef ik zweven, wie was dat kereltje? Zijn gezicht veranderde opeens, hij keek me angstig aan. "Je gaat me toch niet verraden, hé?" "Hoezo niet,” vroeg ik gespeeld onschuldig, "dat wilde ik nou net gaan doen." Ik opende mijn mond om te gaan schreeuwen maar op dat moment liep er een traan over zijn wang.
Ik keek het vreemd uitziende mannetje verdrietig aan. "Alsjeblieft, ik heb zo'n mijn best gedaan om hier te komen. Je kunt me toch niet verraden. Zelfs spoken hebben een hart, toch?" Ik zag hem twijfelen, alsof hij niet wist wat hij moest doen. "Waarom zou ik het niet doen?" "Dan pleeg ik zelfmoord,” mijn stem klonk vastberaden.
Zelfmoord, het woord galmde door Foppes hoofd. Waarom kwam dat woord hem zo bekend voor en waarom, waarom wilde hij dit kereltje niet verraden? Diep in zijn hart wist hij het. Het kwam hem zo griezelig bekent voor.
"Kunt u me vertellen waar het kantoor van Perkamentus is,” zijn stem klonk smekend. Foppe haalde diep adem en keek om zich heen, hier ging hij spijt van krijgen. "Tweede trap links, de waterspuwer aan het einde van de gang, het wachtwoord is Chocokikker." "Bedankt, meneer,” fluisterde het jongetje met een glimlach. Foppe keek hem met gemengde gevoelens na en besloot dat hij vanaf nu extra gemeen zou zijn tegen iedereen die hij tegen kwam.
Ik was bijna in slaap gevallen maar werd opgeschrikt door iets wat lawaai maakte. Ik had me verschanst achter een pilaar, aan het einde van de gang. Er kwam licht door de ramen, het begon ochtend te geworden. Een lange man kwam de gang op gelopen. Hij had een enorme, lange baard en een kromme neus. Zacht neuriede hij een vaag liedje en ik schoot bijna in de lach. Dit was dus Perkamentus, de man zag er aardig uit, als een opa. Hij stopte bij de waterspuwer, mompelde het wachtwoord en liep een lange wenteltrap op die te voorschijn kwam. De waterspuwer kwam op zijn oude plek terecht en de stilte heerste weer over de gang.
Dit was mijn kans, niemand was nog op, alleen Perkamentus. Voor de zekerheid gluurde ik om me heen, maar er was niemand te zien. Ik liep naar de waterspuwer. "Chocokikker." Het beeld kwam tot leven en staarde me achterdochtig aan. Er klonk een schuivend geluid en de wenteltrap verscheen. Ik stapte op de eerste trede en hij draaide langzaam omhoog, mijn handen begonnen te zweten. Wat als hij me weg stuurde? De deur verscheen en ik vergat haast te kloppen. "Kom binnen,” zijn stem klonk vriendelijk. Ik haalde diep adem, opende de deur en liep het kantoor van Perkamentus binnen.
Hij stond met zijn rug naar me gekeerd, in gesprek met... Een schilderij! Ik keek mijn ogen uit, zijn kantoor was nog specialer dan de hele school bij elkaar. Rare mechanismen, potten, glazen vitrines vol met onbekende spullen, een enorme gekleurde vogel en een aantal schilderijen die mij nieuwsgierig aankeken. Ook de man met wie Perkamentus stond te praten keek mij met open mond aan waarna het schoolhoofd zich omdraaide om te kijken wat er zo vreemd was. Zijn blik verstrakte even en hij liep met grote passen op me af. Ik werd bang en deinsde achteruit.
"Rustig maar ik doe je niks,” zijn stem klonk verbaasd en vriendelijk tegelijk. Ik knikte zenuwachtig en staarde hem aan. Waar was ik aan begonnen.
"Ik wilde u graag spreken, meneer." Mijn stem stierf weg en ik keek hem angstig aan. Alleen zijn uiterlijk straalde al magie af. "Ga zitten, alsjeblief,” en hij wees op de stoel voor zijn bureau. Langzaam liep ik naar voren en nam plaats, nog steeds niet om mijn gemak. "Waarover wilde je me spreken?" "Nou, meneer, ik eh,” de woorden stokten in mijn keel. Wat moest ik nou zeggen? Hij scheen geen haast te hebben dus haalde ik diep adem en probeerde me meer op mijn gemak te voelen. "Ik ben Nicolas. En ik ben niet ingeschreven op deze school. Meneer." God, wat klonk dat stom. De ogen van Perkamentus glommen licht. "Dus heb je besloten om hierheen te komen en mij te overtuigen dat je hier wel thuis hoort?" Ik knikte en had het griezelige gevoel dat hij kon gedachtelezen.
Perkamentus keek het jongetje met bewondering aan. Maar ook met een zekere soort angst, wie was hij?
"Misschien herkent u mij nog, meneer." "Heb ik jou dan eerder ontmoet?" "Nou niet echt ontmoet, maar ik zat ook in het weeshuis van Natalie Munter." "Aha, jij was dat jongetje dat dacht dat hij tovenaar was. Nicolas. Ja, nou herinner ik het me weer. En waarom zou jij dan een tovenaar zijn Nicolas."
Ik werd stil, dit had ik me vaak genoeg afgevraagd. Ik ging recht zitten en haalde diep adem. Met een harde stem begon ik te praten. "Daar zijn verschillende redenen voor, meneer. Ten eerste konden alleen Natalie en ik een bepaalde kamer in het weeshuis vinden. Ten tweede ben ik op de Wegisweg geweest waar ik zeven nachten heb geslapen." Ik raakte op dreef, "Ik ben op perron 9 3/4 gekomen, kon het kasteel zien en ben hier binnengekomen zonder dat iemand me heeft gesnapt."
"Ga verder." "Het wachtwoord heb ik van een spook gekregen, als u dat wilt weten. Van een nar."
Weer verbaasde Perkamentus zich, de laatste die iemand zou helpen was Foppe. Hij nam Nicolas nauwkeurig op en belandde bij zijn ogen. Ze straalden, nog nooit had hij zulke ogen gezien. "En nu moet ik je gewoon toelaten op onze school?" Nicolas haalde zijn schouders op. "Ik had gehoopt van wel meneer." "Doe eens wat." |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 19:23; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Zo Jan 08, 2006 20:37 |
 |
...
"Magie?" Geschrokken keek ik hem aan. "Magie ja." De stem van Perkamentus klonk licht uitdagend. "Maar ik heb geen toverstok, meneer." "Dat maakt toch niets uit." Ik tuurde angstig naar de grond, wat moest ik doen?
Opeens maakte het me niet meer uit, die vent zat me hier gewoon belachelijk te maken! Ik had nog nooit getoverd, laat staan zonder toverstok. Hij wilde me gewoon niet hebben! Wat dacht hij wel, zomaar over mij te beslissen. Ik richtte mijn blik razendsnel op hem, mijn ogen flikkerde van woede en ik voelde dat mijn haren overeind gingen staan. "Wat denkt u wel niet wat ik allemaal kan!" Ik staarde hem intensief, recht in de ogen aan.
De ogen van Perkamentus verstarden, net zoals de rest van zijn lichaam, hij leek wel gehypnotiseerd. Hij probeerde zijn blik af te wenden maar de ogen hielden hem in zijn macht. Er flitste beelden voor zich, een donkere kamer, een groep mensen, een stem. "Neeh, dit wil ik niet." Hij zette zich af tegen zijn bureau en viel met een smak op de grond. Een paar seconde later voelde hij een paar kleine handen die hem overeind hielpen. "Het spijt me zo meneer, dit had ik nooit gewild. Het was alleen, ik wil zo graag en ik dacht... Dat ik niet mocht van u. Het spijt me." De stem nam in kracht af en klonk heel zacht. Perkamentus knipperde een paar keer en zijn kamer kreeg weer vorm. Hij keek Nicolas aan, die nog meer geschrokken leek dan hij zelf. "Ik ben niet boos mijn jongen. Integendeel, je hebt nu bewezen dat je wel degelijk magie bezit. Een hele krachtige zelfs."
Ik liet hem los en hij stond langzaam op, mij aandachtig bekijkend. Ik kreeg een rode blos en staarde naar de grond. Waarom was ik zo boos geworden, dit was nooit mijn bedoeling geweest. Nou mocht ik hier helemaal niet blijven. Perkamentus begon rond te lopen en pakte verschillende dingen op. "Ga maar weer zitten, Nicolas."
Met tegenzin liep ik naar de stoel en nam plaats, mijn gezicht nog steeds op de grond gericht. Door mijn pony bekeek ik de dingen die hij op tafel legde, een enorm dik boek, een paar veren, een inktpotje en een oude versleten toverhoed. "Ik zou graag even je persoonlijke gegevens willen noteren,” zijn stem had weer even vriendelijk geklonken als toe straks. Zijn ogen hadden weer zijn vertrouwden twinkeling en glans. Ik richtte mijn hoofd verbaasd op.
"Dus je bent weggelopen van het weeshuis?" "Ja, meneer. Maar ik heb wel een briefje geschreven dat ik naar een school ging." Hij glimlachte flauwtjes. Een portret schudde afkeurend zijn hoofd. "Zou je deze even willen opzetten,” vroeg hij vriendelijk terwijl hij de hoed aanreikte. Wantrouwend nam ik de hoed aan en zette ik hem op.
"Hm, wat hebben we hier?" Ik schrok me dood en mijn hart sloeg een keer over. "Rustig maar, je hoeft niet bang te zijn, ik kies je alleen je afdeling." Ik haalde diep adem, nu had ik alles gehad. "Zozo, jij bent iemand met een lang verleden. Hm. Nou ik weet het goed gemaakt, ik zet je op dezelfde afdeling als die van je vader. Zwadderich!" Het laatste had hij luid geroepen en trillend zette ik de hoed af. "Zwadderich,” zei ik zachtjes tegen het schoolhoofd alsof hij het nog niet had gehoord. Hij knikte. "Zei hij verder nog wat?" "Hij zei, dat mijn vader ook op Zwadderich heeft gezeten, professor."
Pas nu besefte ik wat ik had gezegd; mijn vader was tovenaar geweest. Perkamentus begon weer te neuriën, stond op en liep naar de haard. Hij gooide wat poeder neer en riep een naam die ik niet goed verstond. Even gebeurde er niets maar toen klonk er een zachte plof en verscheen er een man met halflang, vettig, donker haar in de openhaard. Hij had een haakneus en een tanige huid. Net zoals de man bij het hek gaf hij me de kriebels. Wat kwam hij hier doen?
Ik kwam daar snel genoeg achter. De man staarde mij even verward aan en keek toen naar het schoolhoofd. "Ik heb een nieuwe leerling voor je, Severus." Hij nam me op en vroeg aan Perkamentus: "Waar komt die zo laat vandaan?" Het klonk onvriendelijk. "Hij is een aantal dingen misgelopen maar is nu klaar om te beginnen,” zei Perkamentus met een lichte twinkeling in zijn ogen.
Er brandde iets van binnen, even leek het te verdwijnen maar toen kwam het weer te voorschijn als vuurwerk dat wordt afgeschoten. Ik mocht blijven! Het liefst had ik nu een rondedansje gemaakt maar dat deed ik toch maar niet. De donkerharige man wilde zijn mond weer openen maar Perkamentus schudde zijn hoofd. "Nu niet Severus,” mompelde hij zachtjes.
Hij kwam op mij aflopen en zei: "Nicolas, mag ik je voorstellen aan professor Sneep? Hij is het hoofd van Zwadderich." Ik liep op de donkere man af en stak mijn hand uit. Hij pakte hem vast en ik onderdrukte een rilling; zijn hand voelde ijskoud aan, alsof hij door de sneeuw had gelopen. "Nicolas Wolfvens, professor." Hij knikte alleen maar. "Zal ik hem naar zijn slaapzaal brengen?" Perkamentus glimlachte gemoedelijk.
Sneep liep naar de deur en opende hem, ik bleef staan. "Professor Perkamentus?" "Wat is er, mijn jogen?" "Ik heb nog geen schoolspullen,” ik keek naar de grond zodat hij mijn rode blos niet zou zien. "Ach ja, helemaal vergeten. Je kunt zolang wel mantels en boeken lenen van de school. In het weekend gaan we wel naar de Wegisweg."
Sneep wilde weer verder lopen maar ik was nog niet uitgepraat. "Meneer?" Voordat ik mijn zin kon afmaken gaf het schoolhoofd me een briefje en zei goedendag. Ik deed het in mijn zak, pakte m'n rugzak en liep achter professor Sneep aan, de betoverende wenteltrap af. Voor het eerst sinds mijn zesde verjaardag voelde ik me vrolijk. Echt vrolijk |
Laatst aangepast door child of the other side op Wo Okt 04, 2006 19:40; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
|
|