Auteur |
Bericht |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Di Aug 07, 2007 17:50 |
 |
Fanfiction challenge augustus
Na intensief brainstormen met Smalofski, hebben we het onderwerp voor deze maand bepaald;
Je huis.
Of beter gezegd, je afdeling. Er is op HPF heel wat school spirit te vinden; laat het maar eens zien! Als je in Huffelpuf zit, schrijf je een fic over Huffelpuf, als je in Zwadderich zit over Zwadderich; je begrijpt het idee.
Als je niet bent ingedeeld bij een afdeling of er nog niet genoeg posts voor hebt, kun je gewoon meedoen met de afdeling die jij het leukste vindt.
Als je een afdelingverrader bent – hehe – en je voelt je niet meer op je plaats waar je ingedeeld bent, schrijf je over de afdeling waar je liever zou zijn.
Het kan over van alles gaan; een Zwerkbaltraining of – wedstrijd, een dagje in de leerlingenkamer, je favoriete persoon uit je afdeling of het afdelingshoofd, verzin maar wat!
Natuurlijk hebben we weer de verplichte huisregels:
Je inzending mag minimaal uit 1500 woorden bestaan en maximaal uit 2000 (dit benadrukt omdat er een ongeldige inzending bij was van ongeveer 500 woorden, vorige maand)
x Het verhaal moet met het thema te maken hebben
x Het moet speciaal voor de challenge geschreven zijn (en dus nergens anders op internet te vinden zijn)
x Je moet het zelf geschreven hebben
x Het moet in AN (Algemeen Nederlands) geschreven zijn; geen breezahtaal en als het kan zo min mogelijk spelfouten. Kijk in ieder geval je inzending even na voor je hem instuurt of laat hem door iemand bèta-readen
x Gebruik in je verhaal óf de Engelse namen uit Harry Potter óf de Nederlandse, anders wordt het verwarrend
x Je mag maximaal 1 verhaal inzenden
x Je inzending moet een Nederlandse titel hebben
x Je inzending moet vóór de uiterste inleverdatum binnen zijn
x Zet je afdeling bij je inzending!
x Spoilers zijn niet toegestaan!
En houd er rekening mee dat dit een forum voor alle leeftijden is.
Vragen, ideeën en natuurlijk de inzendingen belanden in mijn pb-box, zoals gewoonlijk.
De challenge begint op 7 augustus en eindigt op de 30e, daarna kunnen we gaan stemmen.
Moge de inspiratie met u zijn! (en ik verwacht al die vurige afdelingsverhalen nu eens in one-shot vorm te zien, dus leef op naar de verwachtingen!)
Liefs, Fleur/LavenderBrown
Inzendingen
1. Griffoendor, mijn thuis
2. Spelen met vuur
3. Geef de afdeling maar de schuld
4. Mijn oude huis, mijn nieuwe thuis
5. Ravenclaw's laatste wedstrijd
6. Een onverwacht thuis
7. Ravenklauw, mijn trots, mijn leven
8. Een veilige haven
9. De ware erfgenaam
10. Levenslang
11. Verraad
12. Zijn laatste keuze
13. De ultieme grap
14. Bananengeel |
Laatst aangepast door LavenderBrown op Vr Aug 31, 2007 19:37; in totaal 18 keer bewerkt |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Di Aug 07, 2007 21:41 |
 |
Griffoendor, mijn thuis
Zenuwachtig loop ik door de Hogwarts Express, trachtend een lege coupé te vinden. Uiteindelijk geef ik de moed op en schiet een coupé binnen waar een meisje met vuilblond haar een tijdschrift ondersteboven zit te lezen. Ik hijs mijn hutkoffer in het bagagerek en ga tegenover het voor nu nog onbekende meisje zitten, maar ze kijkt me niet aan. Ik schraap luid mijn keel en nu kijkt ze wel op.
'Hallo,' zegt ze met een dromerige stem. 'Heb je soms last van een Keelloper?'
'Pardon, een wat?' vraag ik nieuwsgierig en het meisje kijkt me met haar lichtelijk gestoorde ogen aan.
'Een Keelloper,' articuleert ze duidelijk. 'Dat is een beestje dat je keel in loopt waardoor je de hele tijd moet hoesten en je keel moet schrapen.'
Ik schud mijn hoofd en het meisje trekt een ietwat teleurgesteld gezicht. Nog voor ze weer achter haar tijdschrift kan duiken, stel ik mezelf voor.
'Ik ben Ginny Weasley. Hoe heet jij?'
'Luna Lovegood. Leuk je te ontmoeten,' zegt ze zangerig. 'In welke afdeling denk je dat je terechtkomt? Ik denk Ravenclaw, tenminste, dat hoop ik. Papa heeft me vertelt dat mijn IQ best hoog is.'
'Ik kom denk ik in Gryffindor, want daar heeft mijn hele familie tot nu toe gezeten,' antwoord ik en Luna kijkt me een beetje verwonderd aan, maar daarna knikt ze.
'Welk tijdschrift ben je aan het lezen?' vraag ik nu en ik kijk naar het tijdschrift, dat ze nog steeds ondersteboven houdt.
'Oh,' zegt Luna een beetje verbaasd. 'Dit is The Quibbler, mijn vader is er de hoofdredacteur van.' Luna glimlacht trots en ik glimlach terug.
Opeens gaat de deur van de coupé open en stapt een meisje met een wilde bos bruin haar en forse voortanden de coupé binnen.
'Ginny, heb jij Harry en Ron gezien? Ik kan ze nergens vinden,' zegt Hermione Granger ongerust en ik schud mijn hoofd. Hermione vloekt zachtjes en loopt de coupé weer uit.
'Ken je haar?' vraagt Luna met haar dromerige stem en ik knik.
'Ja, ze is de beste vriendin van mijn broer, Ron Weasley, en ook de beste vriendin van Harry Potter, je weet wel.'
'De Jongen Die Bleef Leven,' knikt Luna. 'Ja, daar heb ik over gehoord. Wonderlijk hoe hij die aanval heeft overleefd, is het niet?'
Ik knik en Luna glimlacht naar me. De coupé gaat weer open en nu stapt er een jongen met een mollig gezicht naar binnen.
'Ginny, heb jij Trevor gezien? Ik ben hem alweer kwijt!' zegt Neville Longbottom, duidelijk erg van streek. Ik schud mijn hoofd en Neville jammert even. 'Hij gaat er steeds vandoor!'
'Je vindt hem heus wel, Nev,' zeg ik en Neville knikt treurig.
'Nou, als je hem ziet, zeg het dan, okay?'
Ik knik en Neville sjokt de coupé uit, terwijl Luna hem geïnteresseerd nakijkt.
'Ook een broer van je?' vraagt ze en ik lach even.
'Nee, dat is Neville Longbottom. Hij is ook een vriend van Ron. Hij is heel erg vergeetachtig en raakt zijn pad, Trevor genaamd, altijd kwijt.'
'Onhandig dus,' zingt Luna en ze glimlacht. 'Ik hou van onhandige jongens.'
Ik giechel en Luna glimlacht nog breder.
Luna en ik hebben veel plezier samen. We praten over Hogwarts, over Hogsmeade (Luna heeft daarover gelezen), en over Quidditch.
'Ik zou graag in het afdelingsteam willen komen,' vertrouw ik mijn nieuwe vriendin toe, 'maar je moet tweedejaars of hoger zijn. Dat vind ik erg jammer. En jij?'
'Oh nee,' zegt Luna, die duidelijk al schrikt bij het idee alleen al. 'Ik heb hoogtevrees. Nee, ik ben liever supporter of commentator, dat lijkt me veel leuker dan de hele tijd op een bezem te zitten.'
Ginny antwoordt niet en op dat moment stopt de Hogwarts Express bij het kleine stationnetje vlakbij Hogwarts zelf. Ik stap opgewekt uit en ik en Luna lopen naar de reusachtige gestalte van een man met een enorme zaklantaarn in zijn hand.
'Is iedereen er?' buldert hij over de hoofden van de andere eerstejaars heen. 'Okay, volg mij maar!'
We volgen hem naar een enorm, inktzwart meer, waar allemaal bootjes in liggen en Luna en ik stappen haastig in een willekeurig bootje, terwijl we gezelschap krijgen van een blonde jongen en een bruinharig meisje.
'Hallo,' zegt de blonde jongen, of liever gezegd jongetje tegen ons. 'Ik ben Colin Creevey. Wie zijn jullie?'
'Ginny Weasley, en dit is Luna Lovegood,' stel ik ons voor en Colin glimlacht breed naar me. Het meisje kijkt ons alleen maar aan en trekt dan opeens haar mond open.
'Een Weasley?' schampert ze. 'Je bent toch niet familie van al die blood traitors, hé? Ik denk het wel; Weasley is een ongebruikelijke naam.'
Mijn oren worden meteen vuurrood na die beledigende opmerking en ik zend het meisje een boze blik toe. 'En wie mag jíj dan wel niet zijn?' bits ik en het meisje glimlacht voldaan.
'Sue Crowe,' antwoordt ze hooghartig, 'en ik ga niet om met het soort uitschot zoals jullie. Wees gewaarschuwd.'
'Wilde je ons iets aandoen, dan?' vraagt Luna geheel ongeïnteresseerd vanachter haar tijdschrift en Sue kijkt haar aan, nijdig omdat haar woorden Luna niets deden.
'Ja, precies,' antwoordt ze uitdagend. Niemand van ons kijkt haar nog eens aan en we stappen uit het bootje als we Hogwarts hebben bereikt. De enorme man, genaamd Rubeus Hagrid, leidt ons naar een grote deur en die wordt opengedaan door een streng uitziende vrouw met een vierkant brilletje en een zwarte knot.
'Welkom op Hogwarts,' zegt ze met een krachtige stem. 'Ik leid jullie zo meteen naar de Great Hall en daar zullen jullie ingedeeld worden over de vier afdelingen: Gryffindor, Hufflepuff, Ravenclaw en Slytherin.'
De vrouw, Minevra McGonagall, vertelt nog over een paar andere dingen, zoals dat je voor eventuele triomfen punten krijgt, maar dat als je de regels overtreed, ze worden afgetrokken. Na haar korte speech volgen ik en mijn mede-leerlingen haar naar de Great Hall, waar de andere leerlingen zal zitten.
Aan het eind van de zaal staat een krukje met een lelijke, gerafelde, oude hoed erop. Dat moet de Sorting Head zijn waar Ron het over had.
McGonagall haalt een lange lijst met namen van de leerlingen tevoorschijn en roept de leerlingen om. De eerste bekende voor mij die wordt ingedeeld is Colin Creevey. Hij wordt ingedeeld in Gryffindor en de Gryffindors klappen en juichen voor hem. Luna wordt, niet tot mijn verbazing, in Ravenclaw ingedeeld. Ergens ben ik een beetje teleurgesteld; ik had graag gewild dat we in dezelfde afdeling zouden komen. Na een heleboel minuten wordt eindelijk mijn naam omgeroepen. Nerveus loop ik naar de kruk, ga erop zitten en zet de hoed op mijn hoofd.
'Hmm, een Weasley, hé?' zegt een stemmetje in mijn hoofd. 'En een meisje - dat is de eerste. Ik weet al wat ik met jou ga doen - GRYFFINDOR!'
Opgelucht haal ik de hoed van mijn hoofd en loop met trillende benen naar mijn afddeling, die flink voor me klapt. Met een glimlach ga ik naast Colin zitten en bekijk hoe de andere leerlingen worden Gesorteerd. Na een minuut of tien is iedereen Gesorteerd en staat het Hoofd van Hogwarts, Albus Dumbledore, op en spreidt zijn armen.
'Laat het feest beginnen,' spreekt hij en er verschijnt allemaal heerlijk eten op de borden. Opgewonden schep ik van alles en nog wat op en klets ondertussen enthousiast met mijn mede-leerlingen. Fred en George geven me klopjes op mijn schouders en ik grijns breed. Nu zat ik eindelijk ook op Hogwarts! Percy tettert opgewekt tegen me over de lessen en ik luister geïnteresseerd.
Ik kijk niet echt wat ik eet en neem van alles en nog wat, terwijl ik naar de andere leerlingen luister en ze me advies geven om vooral niet aardig tegen professor Severus Snape moet proberen te doen, want hij is zo kil als een instortende gletsjer. Mijn gezicht betrekt bij die woorden en ik kijk vlug naar Oppertafel, waar ik naar de Snape kijk. Hij heeft vettig, zwart haar en een grote haakneus.
Ik trek een gezicht waardoor de anderen moeten lachen en op dat moment verschijnen de toetjes op de borden. Ik schep weer van alles en nog wat op en geniet van de heerlijke smaken die mijn mond bereiken. Na het eten voel ik me soezerig en heel erg slaperig en gaap ik even. Colin doet hetzelfde en Percy, als Klassenoudste, springt op. Hij leidt ons naar onze leerlingenkamer, die wordt 'bewaakt' door The Fat Lady, de naam zegt het al.
Percy noemt het wachtwoord (varkenssnuit) en we lopen de leerlingenkamer binnen. Het is er heerlijk warm; het haardvuur brandt en overal waar je kijkt zie je de kleuren rood en goud. Ik glimlach en Percy zegt dat de meisjesslaapzalen aan de rechterkant zijn. Samen met de andere meisjes uit mijn jaar loop ik ernaartoe en zie dat mijn hutkoffer er al staat. Ik kniel er voor neer en zoek naar mijn oranje nachtjapon. Stiekem pak ik ook mijn knuffel-eenhoorn, die ik snel naast me neerleg in mijn bed en ik trek de gordijnen van mijn hemelbed dicht.
Ik nestel me met een tevreden glimlach onder de dekens en druk mijn knuffel stevig tegen me aan, met maar één gedachte in mijn hoofd ...
Gryffindor is eindelijk mijn thuis! |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Do Aug 09, 2007 22:23 |
 |
Spelen met vuur
Een man zat in een hoek, het was er donker en koud. Hij sloeg zijn armen om zijn knieën. De man staarde naar een plas op de vloer. De plas met vies bruinachtig water was half bevroren, half ontdooid De man keek naar zijn spiegelbeeld en zag niemand. Tenminste, hij dacht dat hij niemand zag. Hij zag alleen maar lange slierten haar, die voor een zogenaamd “gezicht” hingen. Het gezicht was hol en had de ongezonde kleur van perkament. Zijn oogkassen waren hol, alleen aan de kleine lichtpuntjes in zijn ogen kon je zien dat hij leefde. Gedeprimeerd zat hij te bibberen en op zijn lippen te bijten. De rotsige muur diende als leuning, zijn dunnen vel klemde tussen zijn botten en de leuning. Het deed hem zeer. Hij wreef in zijn handen om een poging te doen het warmer te krijgen. De huid onder zijn nagels waren blauw, net zoals zijn knokkels. De waterplas waarin hij zijn eigen spiegelbeeld had gezien bevroor in een paar seconden helemaal. Een in mantel en kap gehulde gedaante, gleed voorbij de tralies. Langzaam en geluidloos. De rottende vingers gleden over de tralies. Sirius Black kroop over de vloer van zijn cel naar de tralies. Hij probeerde de gedaante te grijpen. Het rochelende geluid van de dementor verdween langzaam in de duisternis.
‘warmte…’Sirius smeekte.
Zijn knokige, haast onmenselijk dunne, handen grepen de tralies. Sirius , viel op de grond, hij sloot zijn ogen en dacht dat hij zou sterven. Dan was hij in ieder geval verlost uit deze hel. In zijn diepe slaap keerde hij terug naar de plaats waar hij het liefste was…
Sirius klom door het portretgat. Hij kwam de knusse leerlingenkamer van Griffoendor in. Hij gaapte en wilde naar zijn bed gaan. Daar verlangde hij al de hele nacht naar. Gisteren hadden ze volle maan gehad, heel de nacht op pad geweest. Hij streek de kleine Nymphadora door haar gele piekhaar. Waar zou James zijn? Al naar bed? Na het strafwerk schrijven had hij hem eigenlijk niet meer gezien. Remus is zeker wel al naar bed, de arme jongen zag er zo ongezond uit.
‘Sirius, moet je dit zien!’ riep een jongen
Sirius draaide zich om en zag dat James Potter samen met Remus Lupin aan het vuur zat. Het vuur had een onnatuurlijke blauwe kleur. Zijn eerste gedachten was ‘stelletje kinderen’, toch liep hij even naar het vuur en ging op zijn knieën naast hen zitten. Hij keek naar het vuur.
‘Gejat van Slughorn, leuk effect’ riep James en hij wees naast zich
‘James…’ zei Remus zacht ‘Dat…’
‘mag niet’ zei James en gaf Sirius een knipoog.
Op het rode vloerkleed lagen allerlei raar gekleurde bonen, bladeren en takjes.
‘James…’ zei Remus zacht ‘Dat…’
‘…is tegen de regels’ maakte James zijn zin af en gaf Sirius een knipoog.
Sirius pakte een paar paarse bonen en gooide die in het vuur. Met een hevig geknetter verbrandde de bonen, er gebeurde niets.
‘Nou heel spectaculair’ zei Sirius sarcastisch en hij wilde opstaan
Maar toen kleurde de vlammen in allerlei fantastische kleuren. Je kon ze niet omschrijven, ze waren prachtig. Het geluid van het openzwaaiende portret gat klonk hol achter de jongens. Sirius kon zijn blik niet afwenden om te kijken wie er achter hen was komen staan. Het was te prachtig. Achter zich hoorde hij gemompel van leerlingen…
‘Ssst’ zei Remus die met zijn mond half open naar het vuur keek.
Iedereen zweeg en Sirius kon zweren dat heel de leerlingen kamer vol liep en dat iedereen die binnen kwam naar het vuur keek. Hij voelde zich zo gelukkig. Hij zat hier voor het vuur, hij wist zeker dat dáár de bron van de liefde lag. Of de bron van het geluk. In zijn vijf jaar op Hogwarts had hij nog nooit zoiets moois gezien. Haast onbeschrijfelijk.
De gekleurde vlammen vormden linten die door elkaar kronkelden. Waarschijnlijk deed iemand achter hem de overige toortsen uit, zodat de leerlingenkamer gevuld werd met de kleuren. Eerstejaars riepen ‘Ooo’ en ‘Aaa’ en ‘Wow’
Het irriteerde Sirius, hij pakte zijn toverstok en fluisterde; ‘silencio’
Het was nu geluidloos in de leerlingenkamer.
Na een paar minuten stierven de kleuren weg en de linten ook. Het koelde ook wat af in de ruimte. Sirius hief zijn spreuk op. Leerlingen mompelden teleurgesteld en een paar liepen weg naar hun slaapzalen.
Lily Evans kwam van de achterste rij naar voren, ze drong zich een weg door de leerlingen. Ze gooide haar rode haar in haar nek en knielde naast Sirius neer. James zijn wangen kleurden rood en hij keek jaloers naar Sirius. Sirius had haast gezworen dat zijn wangen niet rood maar groen kleurden. Jaloers kreng, dacht Sirius. Die gedachte maakte hem aan het lachen. Remus keek hem met één opgeheven wenkbrauw aan. Sirius knikte naar James en op Remus zijn gezicht verscheen ook een grijns. Sirius hief één wenkbrauw op. De twee jongens grinnikte
Lily pakte een takje van het vloerkleed en haar toverstok uit haar gewaad, ze kraste met behulp van haar toverstok ‘Griffoendor’ in het hout.
‘Wie heeft jou gezegd dat je dat mocht pak-’ maar James’ zin werd afgekapt door Lily ‘Wie heeft gezegd dat jij dat mocht jatten van Slughorn?’
Sirius lachte, James was zó stom op het gebied van Lily Evans, dacht hij.
Lily gooide het takje in het vuur…
‘Slughorn vertelde me hierover…het is Hogwarts-wood, maar het werkt niet alleen bij afdelingen ook bij namen of…’ ze zweeg.
Alle leerlingen zwegen weer.
Deze keer leken de vlammen boven het smeulende hout te zweven, het was prachtig. Het was bijna onmogelijk, maar het was nog mooier dan het vorige effect. Kleine vonkjes vormden sterretjes, hartjes, klavers, bloemen en vlindertjes. De rode vlammen vormden het woord ‘Griffoendor’, de gele vlammen kronkelde en cirkelde om het woord. Het woord veranderde van goud naar de kleur van een eenhoornvacht en weer terug naar goud. De getransfigureerde vonkjes vlogen en sprongen om het woord en door het woord. Je wist niet waar je moest kijken, je kon moeilijk je blik op één punt vast stellen. Er waren teveel mooie dingen.
Sirius moest met tegenzin opzij duiken omdat het vuur uit de openhaard schoot en langzaam als een wolk van vuur opsteeg en door de leerlingenkamer cirkelde. Sirius lag op de grond, maar bleef toch kijken. De hoofden van de leerlingen volgden het vuur. Het was prachtig, de kleine vlindertjes schroeiden sommigen gezichten. Niemand gaf erom, alleen misschien de mensen die nu een brandwond op zijn of haar gezicht hadden. De vuurwolk was nu ver achter in de leerlingenkamer, Sirius, James, Lily en Remus zagen hem niet goed meer.
Remus benutte de gelegenheid en bladerde door zijn boek “Kruidenkunde voor vijfdejaars” Wat hij waarschijnlijk deed om de echte naam en eigenschappen van het takje op te zoeken.
Sirius ging in een van de fauteuils zitten, nadat hij er een eerstejaars had uitgestuurd, en volgde het vuur weer toen het weer naar voren kwam gecirkeld. Na een hele ere ronde boven de hoofden van de opgewonden Griffoendors, schoot het vuur weer in de openhaard. Dit leverde nog een paar ‘Ooo’s’ ‘Aaa’s’ en ‘Wow’s’ op en de meeste leerlingen gingen verder met hun eigen dingen.
Sirius bleef echter naar het vuur staren, het was zo magisch geweest, zo prachtig. Remus ging naast hem zitten en staarde ook naar het vuur. Remus’ zag er een stuk gelukkiger uit dan afgelopen ochten.
Bij Sirius had het iets los gemaakt, emoties. Emoties die hij nooit had kunnen voelen of nooit had willen voelen. Hij dacht aan hoe gelukkig hij was, op Hogwarts, bij zijn vrienden. Zijn thuis. Hij voelde zich zo warm vanbinnen, zo gelukkig. Zijn gedachten voerde hem mee naar Grimmauld Place 12. Er borrelde tranen op in zijn ogen, maar hij vocht er tegen. Hij voelde zich zo stom en hij keek angstig om zich heen of iemand zijn traan gezien had. Vlug schudde hij zijn hoofd en grijnsde naar Peter, die vlak achter hem stond. Sirius keek weer naar het vuur. Remus tikte hem aan en hij knikte deze keer naar James.
Daar zaten ze, Lily Evans en James Potter voor het vuur, op de grond. Lily keek James aan, pakte zijn hand en legde haar hoofd op zijn schouder. Samen keken ze naar het vuur, terwijl James Lily’s handen zachtjes streelde.
Sirius keek Remus aan en gaf hem een knipoog. Toen begon hij te klappen. Remus klapte mee. Peter klapte ook zenuwachtig mee met Sirius. Sommige leerlingen draaiden zich om en iedereen begon te klappen. James draaide zich woedend om, maar toen hij zag hoe Lily blozend lachte om het geklap en gejoel, lachte hij mee. James, wiens wangen knalrood waren, straalden een en al geluk uit. Geen spoortje groen was er nog te vinden.
Sirius snakte naar adem en ijskoude lucht vulde zijn longen. Lily, James, Remus, Peter en de leerlingenkamer verdwenen. Al die blije gedachtes verdwenen, hij opende zijn ogen en keek weer in zijn cel. Zijn huid trok samen van de kou, terwijl zijn ziel smeekte om weer terug naar die tijd te gaan. Hij voelde dat hij het warmer had, niet zo koud als voorheen. Maar hoe kon dat, hij was even buiten bewust zijn geweest. Dat was het. Hij wilde opstaan om een betere zitplek te gaan zoeken en hij merkte dat hij poten had, een vacht en een staart. Zo kon het dus, eindelijk, hij voelde zich beter. Kon beter nadenken, voelde zich beter. Dankzij zijn terugkeer naar de beste plek op aarde, zijn leerlingenkamer. Het zou niet lang meer duren, hij zal zichzelf verlossen uit deze hel, voor het volgende schooljaar nog. Hij veranderde weer in een mens om niet op te vallen en hij voelde zich meteen een stuk slechter. Alleen hij wist er was licht, licht aan het einde van deze tunnel. De tunnel waarin hij twaalf jaar geweest was. Het was weinig, maar hij had weer positieven gedachten. Hij grijnsde zijn bruine tanden bloot naar de gevangene tegenover hem, Bellatrix Black. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Vr Aug 10, 2007 18:21 |
 |
Geef de afdeling maar de schuld
‘Ssssht!’
‘Mag ik niet eens ademen?’
‘Nee, het liefst moet je hier dood neervallen, zodat ik je moet meesleuren. En aangezien je zwaar bent geworden en ik je met veel moeite moet meeslepen, is de kans groot dat we gepakt worden en ik heb geen zin in strafwerk tot mijn honderdste.'
‘Ik niet, want ik ben dan dood. Dus jij hebt strafwerk tot je honderdste.'
‘Ach, houd je kop.'
‘Ja, mama.'
De twee jongens van zestienjarige leeftijd liepen dicht op elkaar. Niet omdat ze dat fijn vonden, maar omdat ze niet gezien wilden worden. Als jij door dezelfde gang zou lopen als de jongens, zou je hun niet zien. Hoogstens zou je hun kunnen horen, maar dat was alleen als je lang en heel stil bleef staan. Simpel om het feit dat de jongens dan hun adem in zouden houden. De ontzichtbaarheidsmantel, ze konden niet meer zonder. Bij ieder nachtelijk uitstapje ging die mantel mee.
‘Vertel me nog eens, waarom moest ik mijn warme bed hiervoor verlaten?’ vroeg de achterste jongen aan de voorste. Zijn grijze ogen stonden slaperig en zijn zwarte haren zagen eruit alsof hij net uit bed kwam, wat ook zo was.
‘Omdat ik die wisseldrank wil-‘
‘Griffoendors roekeloosheid..’
‘Van Slakhoorn om Secretus te grazen te nemen,’ ging de jongen die vooraan liep verder, alsof hij de andere niet gehoord had. Zijn bruine ogen glansden speels achter zijn bril en ook zijn haren waren een rommeltje, alleen het verschil was dat deze jongen dat zelf deed en het niet door zijn bed kwam.
‘We kunnen ook Secretus anders te grazen nemen, Gaffel. Daarvoor hoeven we niet persé naar dat hol van de Slak te gaan.' De jongen met de grijze ogen wilde het liefst rechtsomkeer maken om weer in zijn warme bed te kruipen. De jongen die Gaffel werd genoemd zuchtte even en stopte halverwege zodat de andere op hem botste.
‘Luister eens Sluipvoet. Ik heb een geweldig plan bedacht en dat wil ik uitvoeren. Maar daarvoor heb ik Slak zijn wisseldrank nodig. Dus je gaat gewoon mee, of je wilt of niet’. Gaffel klonk geërgerd en de jongen met de naam Sluipvoet hield wijselijk zijn mond. Als hij erop in zou gaan, wist hij dat Gaffel zou gaan schreeuwen en dan waren ze er helemaal bij. Ze liepen al snel door en aan het eind van de gang hielden ze allebei op hetzelfde moment stil. Gaffel pakte een oud perkament uit zijn broekzak en nam ook zijn toverstok tevoorschijn.
‘Ik zweer plechtig dat ik snode plannen heb,’ fluisterden de twee jongens in koor en met een tik van Gaffels zijn toverstok kwamen er allemaal inktlijnen op het papier. Langzaam vormden ze een soort van kaart, met bewegende voetstappen erop. En ze vouwden de map snel open.
‘Ah, Anderling verlaat net de tweede verdieping. En Slak is aan het patrouilleren op de zevende verdieping, dus als we snel zijn, kunnen we zijn kamer binnen glippen,’ zei Sluipvoet, en al had hij in het begin geklaagd, hij hield van nachtelijke uitstapjes. Gaffel grijnsde even om de toon van de stem van zijn vriend en borg het perkament toen op in zijn broekzak.
‘Veeg de kaart eerst uit, Gaffel. Straks laat je hem vallen en zijn we erbij.' De jongen met bruine ogen grijnsde even schaapachtig en haalde de kaart weer tevoorschijn.
‘Snode plannen uitgevoerd.’ En hij tikte nog een keer met zijn toverstok op de kaart. De lijnen vervaagden, totdat de hele kaart leeg was. Hij stopte de kaart voor de tweede keer in zijn zak en de jongens begonnen weer te lopen.
Door de lege gang hoorde je heel zacht de voetstappen van de jongens die zich langzaam verplaatsten. De jongens waren stil en hadden hun oren open, op zoek naar ieder geluidje, zodat als ze die hoorden meteen stil hielden. Maar gelukkig voor hen, gebeurde dat niet.
‘Gaffel, dit wordt saai. Kunnen we niet sneller lopen?’
‘En dan gepakt worden? Dacht het niet.'
‘Er is niemand in deze gang, dus we worden heus niet gepakt.'
‘Het zekere voor het onzekere nemen.'
‘Watje.'
‘Als jij gepakt wil worden, doe de mantel af en loop zelf naar Slak zijn kantoor.'
‘Hé! Jij was degene met het geniale idee om die toverdrank te stelen.'
‘Dus je geeft toe dat je het een geniaal plan vindt.'
‘Pas je op? Straks ontploft je ego nog en dan worden we zeker weten gepakt.'
‘Haha, Sluipvoet. Erg grappig.'
‘Ik ben tenminste grappig ’s nachts, dat kun je van jou niet zeggen.'
‘Puh, ik ben tenminste écht grappig. Meiden lachen altijd om mij, als je dat even vergeten was.'
‘Goed gezegd, meiden. De dames kiezen eerder voor mij.'
‘Ja, de blinde zeker. Als ze konden kiezen tussen jou en mij, kiezen ze toch voor degene met het knapste uiterlijk.'
‘En dat ben ik, dank je wel.'
‘Weet je zeker dat jij niet moet oppassen? Je ego is zo groot als Hagrid zijn lengte, Sluipvoet.'
‘Ach, hou je kop.'
‘Briljante terugkomst, heb je dat zelf bedacht?’
‘Hou je kop, ik dacht dat ik iets hoorde.'
Ze hielden op met lopen en de twee jongens stonden met ingehouden adem tegen de muur aan. Wachtend op een geluid of iets wat het geluid kon verklaren. En na tientallen seconde stil te hebben gestaan, hoorden ze het geluid alweer. Voetstappen weerkaatsten in de gang.
‘Damn.'
‘Ssht.'
De twee hielden hun adem in terwijl de verantwoordelijke van het geluid de gang in liep. Een man met een gigantische buik, een grote zilverachtige snor en een vrolijk gezicht liep de gang in. Gaffel wierp een blik achterom en grijnsde naar zijn vriend. Sluipvoet grijnsde op dezelfde manier terug en ze liepen beide heel stil naar de man met de snor toe. De man floot een vrolijk deuntje terwijl hij wat schilderijen bekeek en door liep. Hij vond de gangen controleren wel amusant, zo maakte hij nog eens een praatje met alle bekende mensen op de schilderijen.
‘Slakhoorn.'
De man verstijfde en keek snel rond. Wie had zijn naam uitgesproken? Zijn ogen werden iets groter toen hij niemand kon ontdekken.
‘Slakhoorn.'
Hij slikte even en ging de schilderijen met zijn ogen af, maar niemand van de portretten was wakker dus die konden het niet zijn geweest.
‘Foppe?’ Hij hoorde dat zijn stem onnatuurlijk hoog klonk en wat trilde.
‘Slakhoorn.'
De man met de naam Slakhoorn haalde zijn toverstok uit zijn gewaad en wees die naar elke hoek van de gang. Het was vast Foppe, probeerde hij zichzelf gerust te stellen.
‘Ik ben Foppe niet, Slakhoorn.'
De man met de snor zette het ineens op een rennen, zo snel als zijn benen hem konden dragen. De gang uit, achterna gezeten door twee galmende lachen.
‘Zag je hoe bang hij was.'
‘Goeie chanteer materiaal, Gaffel.'
Het gelach dat Slakhoorn had gehoord was natuurlijk afkomstig van de twee jongens onder de ontzichtbaarheidsmantel. Hun gelach klonk nog lang na in de lege gang, maar uiteindelijk stopten ze met lachen, omdat ze bijna geen adem meer kregen en dat was niet volgens plan.
‘Laten we verder gaan,’ zei Gaffel na hun lachbui en Sluipvoet knikte braaf. De jongens zorgden ervoor dat de mantel hun voeten weer bedekte en daarna kon je weer hun hele zachte voetstappen horen in de gang die al op het einde kwam.
‘Nog één gang Sluipvoet, niet zeuren.'
‘Jij bent degene die er een uur over doet om door twee gangen te lopen.'
‘Ach hou je kop. Ik wil gewoon dat we niet gepakt worden.'
‘Normaal geef je daar niet eens om, waarom ben je nu ineens een soort Maanling geworden?’
‘Ik wil dat brouwsel, en daarvoor moeten we niet gepakt worden.'
‘Wat je allemaal niet over hebt voor Secretus.'
‘Hé! Het is wel om hem te grazen te nemen.'
‘Daar heb je niet persé wisseldrank voor nodig, genie.'
‘Hou je kop, en loop door.'
‘Iemand is hier chagrijnig.'
‘Sluipvoet hou je kop. Oh wacht, doe maar niet want ik wil weten of je die mes van je wel hebt meegenomen.'
‘Natuurlijk, ik onthoud wel dingen.'
Al kibbelend liepen ze nog steeds onder de ontzichtbaarheidsmantel richting het einde van de gang, naar een trap toe. Gelukkig konden ze die trap aflopen zonder dat je ook maar iets van hun zag. Ze hadden genoeg ervaring met hun nachtelijke uitstapjes en waren een soort van professioneel geworden in het gluipen door de gangen 's nachts. Nadat ze zonder vallen de trap achter zich hadden gelaten, kwamen ze aan in een gang die lang en donker was.
‘Waarom moet Slakhoorn zijn kantoor in de donkerste gang van Zweinstein zijn?’
‘Wat dan Sluipvoet? Ben je bang in het donker?’
‘Dacht het niet. Je ziet alleen moeilijk waar je loopt.'
‘Pak je mes maar gewoon, die afschuwelijke deur is van Slak.'
Met een zwierig gebaar gooide de voorste jongen de mantel van hun af, zodat er ineens twee jongens uit het niets verschenen. Sluipvoet haalde een lange, zilvere mes uit zijn broekzak en ging op zijn knieën voor de deur zitten. Hij stak het mes in het slot en porde ermee door het sleutelgat.
‘Schiet je op, straks komt er een leraar.' Aan de stem van Gaffel kon je horen dat hij best nerveus was, maar je zag het ook. Hij streek door zijn haar en keek de hele tijd naar links en rechts.
‘Zenuwachtig?’ vroeg Sluipvoet terwijl hij het mes iets dieper in het slot duwde en harder ging porren. Hij zuchtte opgelucht als het slot klikte, en grijnsde naar Gaffel als die zich opgelucht naar de deur toedraaide.
‘Potter, Zwarts! Wat zijn we hier aan het doen?’
Met onschuldige gezichten draaiden de twee jongen zich om naar een oude, maar streng uitziende vrouw. Haar haren waren strak naar achter gebonden in een knot en haar ogen stonden op standje kwaad, want ze keek over haar bril heen.
‘Professor Anderling,’ zei Gaffel meteen verrast en deed alsof hij het een eer vond om met haar te spreken.
’Vijftig punten aftrek voor Griffoendor, voor ieder van jullie en-‘
‘Maar James en ik konden er niets aan doen, het kwam door-‘
‘Een maand lang nablijven,' maakte Professor Anderling haar zin af.
‘De bekende Griffoendors roekeloosheid’. |
|
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Za Aug 11, 2007 21:56 |
 |
Mijn oude huis, mijn nieuwe thuis.
Het is vroeg in de ochtend. Ik loop door het vochtige gras dat de onderkant van mijn knalpaarse gewaad nat maakt. De zon komt bijna op en het ziet er naar uit dat het een mooie dag gaat worden. Mijn koffer met bezittingen zweeft voor me uit, enkele centimeters boven het natte gras. Het komt door de dauw, zeggen ze dan, dat natte gras bedoel ik. Ik snap wel dat iedereen dat gelooft hoor, maar ik weet wel beter. Het is logisch dat de Grozzels het gras zo vreselijk nat maken, ’s ochtends als ze wakker worden. Maar ik ben al gestopt met mijn pogingen om mensen te overtuigen, ze schijnen het niet te willen geloven.
In de verte zie ik het kasteel opdoemen waar ik naar op weg ben. Het is al weer even geleden dat ik hier voor het laatst was. Zeven jaar om precies te zijn, en eigenlijk kan ik nog niet geloven dat ik hier terugkeer. Dat ze uitgerekend mij hebben gevraagd om hier les te komen geven. En zelfs meer dan dat, om afdelingshoofd te worden!
Al snap ik het eigenlijk ook wel, iedereen weet dat het kantoor dat voor het afdelingshoofd van Ravenklauw is vol zit met Sloepies. Niet veel mensen houden dat vol, aangezien ze een rommel van je kamer maken, en dingen onzichtbaar laten worden. En mensen vragen zich altijd maar af waarom zoveel dingen kwijt raken… Dingen die kwijt zijn, zijn niet echt kwijt. Je ziet ze gewoon even niet, dat is alles.
Verzonken in mijn gedachten, ben ik inmiddels bij de deur aangekomen. Ik loop naar binnen en kijk eens om me heen. Er is eigenlijk niet veel veranderd sinds ik hier voor het laatst was, alles lijkt nog steeds precies hetzelfde.
Het is nog vrij rustig in het kasteel, enkele leerlingen zitten al in de eetzaal voor een vroeg ontbijt. Slimme keuze, als je te laat gaat is alle pudding meestal al op.
Ik besluit meteen door te gaan naar wat mijn toekomstige kantoor is, zoals afgesproken met het schoolhoofd, Minerva Anderling.
Als ik het kantoor binnenstap en mijn koffer op de grond laat vallen met een zachte plof, kijk ik eens goed om me heen. Niet dat ik eigenlijk verwacht dat die Sloepies tevoorschijn zullen komen, ik heb de best mogelijke bescherming aan tegen Sloepies. Bijna niemand weet het, maar je kan ze weg houden door een blauwe, en een gele schoen aan te trekken. Ik trek mijn gewaad een stukje omhoog zodat mijn schoenen zichtbaar worden. Aan mijn linkse voet draag ik een blauwe schoen met een hoge hak, hij was ooit van mijn moeder. Aan mijn rechtse voet draag ik een gele gymschoen. De linkse heb ik toch al niet meer, die ben ik ook hier op school kwijt geraakt. Nu ik erover nadenk zat de leerlingenkamer van Ravenklauw toen waarschijnlijk ook al vol met Sloepies, ik was vaak dingen kwijt daar.
Met mijn toverstok steek ik het haardvuur aan, om wat warmte in de kille kamer te brengen, en langzaam pak ik mijn spullen uit. Ik berg alles op en ik richt de kamer in zoals het naar mijn zin is.
Voor ik op weg ga naar het lokaal waar ik mijn eerste les zal geven, laat ik nog even mijn blik over de kamer glijden. Perfect, denk ik met een tevreden glimlach. Iedereen weet toch dat je veel beter kunt leven in een kamer waar het meubilair op zijn kop staat! Even schrik ik als iemand een hand op mijn schouder ligt. Het blijkt professor Anderling te zijn.
“Alles naar wens, Loena? Kun je alles een beetje vinden?” vraagt ze kordaat.
“O zeker, ik denk dat ik me hier prima thuis ga voelen!” zeg ik met een laatste blik op de kamer, voor ik de deur sluit.
“Prima! Veel succes met het geven van je eerste les.” antwoordt ze, en ze is weer net zo snel weg als ze gekomen was.
Even later sta ik voor de klas die zo meteen vol zal zitten met leerlingen. En ik moet bekennen dat ik me nu toch wat raar voel. Ach, er is vast een Knarlkloppertje in mijn hoofd gevlogen, hij gaat vanzelf wel weer weg zolang je niet in paniek raakt.
Eigenlijk is dat ook waarom ik hier ben, de leerlingen leren om te kunnen omgaan met al die bijzondere diersoorten die de magische wereld rijk is.
Als de klas vol zit, ga ik voor het bureau staan en laat ik mijn blik over de klas glijden. Veel kinderen hebben een verbaasde uitdrukking op hun gezicht, misschien zijn ze verbaasd over het feit dat het zonlicht ’s ochtend zo mooi in dit lokaal valt. Zelf keek ik er vroeger ook graag naar, toen ik in dit lokaal geschiedenislessen had. Het klinkt heel gemeen, maar stiekem vond ik het licht dat in het lokaal viel toen een stuk interessanter dan de lessen van Professor Kist. Zelfs al kon hij het zo boeiend brengen, het zonlicht trok steeds weer mijn aandacht.
“Oke, mijn naam is Loena Leeflang, en ik zal jullie voortaan les geven in Verzorging van Fabeldieren. We zitten nu in dit lokaal, maar de komende lessen zullen we er ook vaak op uit gaan, zodat ik jullie nieuwe diersoorten kan laten zien.” begin ik als de klas compleet is.
Een meisje achterin het lokaal begint te lachen. Ojee, ik hoop maar dat hier geen Griebels zitten, maar dat zal ik later moeten uitzoeken.
“Nou als iemand nog vragen heeft, dan mag je die nu stellen. Of je stelt ze niet, het moet niet. Maar het mag wel. Vragen stellen kan soms heel handig zijn als je aan antwoorden wilt komen.”
Een kleine jongen met bruin haar en een bol gezicht steekt voorzichtig zijn vinger op. Ik knik hem vriendelijk toe als hij aarzelt. “Vraag maar hoor, er zijn geen domme vragen, alleen domme antwoorden. Al zijn antwoorden meestal ook niet dom, niet als ze juist zijn in ieder geval.”
De jongen laat zijn blik naar beneden glijden, en ik zie dat hij ergens kijkt ter hoogte van mijn schoenen.
“Ik… ik denk dat u misschien de verkeerde schoenen aan hebt getrokken professor.” zegt hij voorzichtig.
“O, maar ik heb precies de juiste schoenen aangetrokken! En als deze les is afgelopen, zullen jullie allemaal weten waarom. We gaan het vandaag namelijk hebben over Sloepies.”
Het meisje achteraan begint weer te lachen.
“En misschien is het slimmer dat we het voor de zekerheid binnenkort ook over Griebels gaan hebben.” voeg ik eraan toe, terwijl ik stukken perkament aan de leerlingen uitreik waar ik de lesstof op heb geschreven.
Aan het einde van de laatste les roep ik een groep vijfdejaars na dat ze voor volgende week de papieren moeten doornemen over de Kreukelhoornige Snottifant die ik heb meegegeven, en ik heb een voldaan gevoel. Ik heb vast een hoop leerlingen kunnen redden van het verliezen van hun spullen, en ik ben heel erg blij dat ik mijn kennis kan delen. Op weg naar mijn kamertje kom ik langs de gang die leidt naar de leerlingenkamer van Ravenklauw. Het was er altijd zo knus en gezellig, ik heb het daar altijd goed naar mijn zin gehad. Als ik bij mijn kamertje aankom en naar binnen stap, zie ik dat er een schaaltje pudding op de tafel staat, waarvan het tafelblad op de stenen vloer ligt en de poten in de lucht steken.
Wauw, de huiselven weten nog dat ik van pudding houd!
Ik keer de zachte stoel die bij het haardvuur staat toch maar om, omdat het toch niet echt makkelijk zit zo, en ik eet met een tevreden glimlach mijn pap op.
Ineens valt mijn oog op het omgekeerde bureau, waarvan enkele lades zijn opengeschoven, zodat de spullen die erin zaten op de grond zijn gevallen. En dan weet ik dat alles goed is. Ik loop ernaar toe en kniel neer naast het bureau en ik vis met mijn rechter hand een gele gymschoen tevoorschijn, die half onder het bureau lag. Het is dezelfde schoen als die die ik aan mijn rechtse voet draag, maar dan is ie links, uiteraard.
“Dankjewel!” fluister ik door de stille kamer.
Ja, het is toch ook niet meer dan eerlijk om die aardige beestjes te bedanken. Want dit was een heel duidelijk teken. De Sloepies hebben na jaren besloten mijn schoen weer zichtbaar te maken, om te laten zien dat ik hier welkom ben. Hier, de plek die ik mijn nieuwe thuis kan noemen.
Ik kijk naar mijn schoenen en aarzel een moment. Zou ik…? Nee, misschien kan ik toch maar beter geen risico nemen. En ik pak de schoen en doe hem terug in één van de lades, die ik met enige moeite dicht kan krijgen voor de schoen de kans krijgt er weer uit te vallen.
Tja, ik houd het maar bij mijn gele en mijn blauwe schoen, want als ik één ding geleerd heb over Sloepies, is het wel hoe onvoorspelbaar ze kunnen zijn! |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Di Aug 14, 2007 16:42 |
 |
Ravenclaw's laatste wedstrijd
Ik weet nog dat ik vroeger altijd dacht dat Quidditch voor jongens was. Meisjes moeten zich bezighouden met andere dingen. Maar zodra ik voor de eerste keer op een bezem zat, wist ik gewoon dat het een gevoel was van macht, van triomf en het was gewoon.. Heerlijk.. Nooit gedacht dat ik ooit Seeker zou worden van ons Ravenclaw Quidditchteam. Ik had sowieso nooit gedacht dat ik het ooit fijn zou vinden om Quidditch te spelen. Ik weet nog dat ik als kind enorme last van hoogtevrees had. Ik durfde bijna niks. Toch hebben mijn ouders me altijd gezegd dat ik aanleg had om Quidditch te spelen. Ik luisterde nooit naar ze. Het deed me niet veel wat zij vonden. Ik vond dat ik zelf wel mocht weten wat ik deed op Hogwarts. Ik had er allemaal al mijn eigen ideeën over. Ik ging leren, mijn best doen en Quidditch was om naar te kijken. Wel, ik ben nu van gedachten veranderd. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren, dat de Captain van het team van Ravenclaw me op een bezem zag. Hij riep me gelijk naar zich toe en stelde voor of ik misschien in het team wilde komen als Seeker. Ik heb een tijd getwijfeld. Heb zelfs nog gevraagd of ik er even over na mocht denken. Het was de juiste keuze, want anders had ik gelijk geweigerd. Maar uiteindelijk heb ik toegegeven en nu ben ik dolgelukkig dat ik in het team zit.
Mijn naam is Cho Chang. Ik ben nu 16 jaar oud en ben de trotse Seeker van Ravenclaw. Mijn teamgenoten vinden me goed genoeg om in het team te mogen blijven en morgen is er weer een wedstrijd voor ons. En natuurlijk hangt het van mij af of we gaan winnen. Voor een groot deel dan. Ik ben blij dat mijn vriendinnen me ooit gedwongen hebben om op die bezem te klimmen. Ik durfde niet, bang als ik was. Maar het was het beste gevoel wat ik ooit gevoeld heb. Iets wat niet te evenaren valt. Natuurlijk is het moeilijk om altijd goed te presteren tijdens een wedstrijd, maar door veel te trainen, word je vanzelf beter. Ik zit nu ook al een aantal jaar in het team, dus ik denk dat ik al aardig wat vaardigheid heb gekregen. De wedstrijd van morgen is tegen Slytherin. Dan moet ik dus die vreselijke Draco Malfoy verslaan. Ik mag me extra goed voor gaan bereiden. Het is nu eenmaal bekend dat Slytherin niet kan spelen zonder váls te spelen. Ik vrees dat ik me ook mag voorbereiden op een aantal blessures. Maar dat hoort bij de sport. Ik mag dus niet klagen..
De dag van de wedstrijd. Ik heb gisteren extra veel geoefend. Zelfs nog toen de rest van het team vertrok, omdat het keihard begon te regenen. Ik moet en zal ervoor zorgen dat ik niet word verslagen door Malfoy. Dat zal ik mezelf gewoon niet vergeven. En het is de laatste wedstrijd voor Ravenclaw. Misschien dat, als we winnen, we nog een kans maken op de Cup. Ik denk dat we Gryffindor vaak genoeg hebben laten winnen, de voorgaande jaren. Natuurlijk gun ik het ze, dat is het niet. Maar ik wil, voor ik van Hogwarts af ben, nog wel eens meemaken dat Ravenclaw de Cup wint. Het lijkt me gewoon een fantastisch gevoel. "Cho, ben je klaar?" Ik knik en loop achter de rest van het team aan, met mijn bezem stevig in mijn hand. Zodra ik op het veld aankom, voel ik de stevige wind door mijn haren gaan. Dit wordt een moeilijke en zware wedstrijd. Dat voel ik nu al. En dan zijn we nog niet eens begonnen. Ik zie het team van Slytherin ook het veld op komen. Nog even en de wedstrijd begint. De zenuwen en adrenaline gieren door mijn lichaam. Ik stap op mijn bezem. Dit is het. Er wordt gefloten. Ik zet hard af en enkele seconden later zweef ik tientallen meters boven de grond. Het is nog altijd een heerlijk gevoel en even voelt het alsof er niets meer mis kan gaan. Maar dan begint het spel en is het gevoel verdwenen. Ik moet me concentreren op de Snitch. Andere gedachten moeten er niet bijkomen..
Na ongeveer 20 minuten, zie ik hoe ver we eigenlijk al achter staan. Ik realiseer me dat alleen het vangen van de Snitch ons nog kan redden. Waarschijnlijk loopt Slytherin zo ver voor, omdat ze al een aantal van onze spelers hebben weten uit te schakelen. Mijn gedachten worden afgebroken, als ik een gouden flits zie. Zo snel mogelijk laat ik me plat op mijn bezem vallen en ga erop af. Malfoy, die me al die tijd in de gaten heeft gehouden, volgt me onmiddellijk. Het is vreselijk irritant als je wordt afgeleid door iemand als Malfoy. Het voelt alsof hij jou laat zoeken, zodat hij de Snitch kan vangen. En als hij zo naar je kijkt en je volgt, voelt het aan alsof je gestalkt wordt. En zeker omdat het Malfoy is, word je daar niet echt vrolijk van. Dan ben ik het goud ineens kwijt. De Snitch is nergens meer te bekennen. Kwaad sla ik op mijn bezem. Ik had me beter moeten concentreren. Mijn ogen zoeken door het publiek. Ik zie Harry zitten, in het rood met gouden vak van Gryffindor. Hij kijkt naar mij en ik naar hem.
Hij glimlacht even en richt zich dan weer op Ginny, die naast hem zit. Ik zucht even, schudt mijn hoofd en kijk dan weer weg van Harry. En plots zie ik hem weer. De Snitch. Op slechts een paar meter van me vandaan. Ik ga erop af, terwijl ik Malfoy achter me aan hoor komen. Maar ik sluit me af van hem. Ik sluit me af van iedereen. Ik moet de Snitch pakken. Ik heb de wind nu tegen en het is ook beginnen te regenen. Ik voel hoe ik langzaam drijfnat word. Ik knijp mijn ogen wat dicht en concentreer me op de kleine, gouden bal, die ik probeer bij te houden. Even vraag ik me af, of Malfoy de Snitch eigenlijk wel gezien heeft, of alleen mij volgt. Maar ik ban die gedachte uit mijn hoofd en richt me weer op mijn doel. Ik zie bijna niets meer, maar ik hoor het gefladder van de Snitch vlak voor me. Uitgaand op mijn gevoel en gehoor, steek ik mijn hand uit. Mijn kletsnatte vingers, sluiten zich om de kleine, koude Snitch. Een gejuich stijgt op uit de tribunes. Er verschijnt een glimlach op mijn gezicht. Ondanks de regen en de kou, voel ik me geweldig. Het is me gelukt!
Ik zie het gezicht van Malfoy. Die uitdrukking op zijn gezicht, zal ik voor de rest van mijn leven onthouden. Het maakt me aan het lachen en al lachend, land ik op het natte gras. Mijn teamgenoten, komen op me af gerend, om me te omhelzen. Iedereen roept door elkaar. Ik krijg schouderklopjes en complimentjes. Ik versta de helft niet, maar dat maakt me niet uit. Ik weet dat het goed is. We hebben gewonnen en misschien kunnen we nu zelfs op weg naar de Cup. Het gejuich is oorverdovend. Ik blijf lachen. Het gevoel is zo fantastisch. De tribunes stromen leeg en al snel staat de halve school op het veld. Ze juichen niet voor mij. Ze juichen voor Ravenclaw. Want we hebben dit samen gedaan en daar ging het om. En dat we deze wedstrijd gewonnen hebben, betekent alleen maar dat we een geweldig team zijn. Niet dat we enkele goede spelers hebben. Het gejuich blijft maar aanhouden. Ik denk dat ik straks wel hoofdpijn zal krijgen. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat nu om onze overwinning. Ja, ónze overwinning. Ik ga nu heus niet denken dat ik ervoor gezorgd heb dat we hebben gewonnen. Nee, ik heb enkel meegeholpen. Maar we hebben dit samen gedaan. Het team van Ravenclaw.
Misschien dat ik later nog verder wil gaan met Quidditch. Een gedachte die ineens opkomt en die ik zes jaar geleden nooit gehad zou hebben. Maar misschien heb ik eindelijk iets ontdekt waar ik me goed bij voel. Misschien moet ik hiermee doorgaan, om een team te helpen om te winnen. Ik denk dat dat veel leuker is dan iets in je eentje te moeten doen. En er zijn al niet zo heel veel interessante banen. En werken op het Ministerie, lijkt me echt vreselijk saai. Ik denk echt dat iets als Quidditch perfect voor me zou zijn.
Ik ben blij dat ik erachter ben wat ik wil gaan worden. Ook dat geeft weer een goed gevoel en ik weet zeker dat niets mijn dag nog stuk kan maken. De Snitch pakken, de wedstrijd winnen, het gezicht van Malfoy zien, het gejuich en weten wat ik later wil gaan doen, maken mijn dag perfect. En ook al is het pas vroeg. Ik weet dat er vandaag niets meer fout kan gaan. Ik zie Harry, hij steekt zijn duim op en ik lach weer. Dan voeg ik me bij de rest van mijn team en doe mee met hun enthousiasme. En terwijl we schreeuwen, schreeuw ik misschien nog het hardst van allemaal.
"Go Ravenclaw!" |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Di Aug 14, 2007 20:41 |
 |
Een onverwacht thuis
De Zweinsteinexpress braakte dikke rookwolken uit. Het was een vertrouwd gezicht. Hij kwam schokkend in beweging en er werd menig traantje weggepinkt op het overvolle station. Veel leerlingen zwaaiden naar hun familie en in de trein klonk veel gestommel.
In een van de coupés zat een meisje. Ze keek naar buiten en zwaaide nog even naar haar ouders. Ze ging haar laatste jaar tegemoet op Zweinstein. Even versomberde haar uitdrukking. Ze bedacht zich dat ze daarna nooit meer in het kasteel zou zijn, dat echt haar thuis was geworden. De trein voelde zo vertrouwd…
Dit jaar was ze tot hoofdmonitor benoemd. Gedachteloos streelde ze de glimmende badge die duidelijk te zien was op haar zwarte gewaad.
Ze had school altijd uiterst serieus genomen, soms, dacht ze, iets te. Veel echte vrienden had ze nooit gehad, helaas. Wel van die mensen die alleen maar aardig deden omdat ze haar huiswerk over wilden schrijven.
Ze zuchtte eens, terwijl ze in een routine gebaar haar lange, donkere haar naar achteren deed. Toen moest ze plots terug denken aan de eerste keer dat ze de Zweinstein express zag, en toen ze ook haar enige echte vriendin ontmoette…
Daar stond ze dan, net elf jaar geworden. Vol ontzag staarde Minerva naar de grote, rode stoomtrein. Ze bleef stug naast haar vader staan, een grote, struise schot met een kilt aan, zoals het hoorde. Hij keek haar bemoedigend aan, “Toe maar, meisje, je moet gaan!” Hij lachte vriendelijk. Ze keek naar de andere kant waar haar moeder stond. Dit was niet zo’n goed idee… Moeder Anderling stond met een grote zakdoek in haar hand te snotteren. Minerva draaide vlug haar gezicht weer naar haar vader.
Ze was enig kind en wist dat haar moeder het er erg moeilijk mee had dat haar enig kind nu naar Zweinstein zou gaan. Net toen ze besloot dat ze de trein in zou gaan, maakte het ding een hels kabaal. En ze maakte van schrik een klein sprongetje.
“Tijd…” zei haar vader simpel, terwijl hij met speels gemak de enorme hutkoffer oppakte en in het halletje deponeerde. Minerva omhelsde haar moeder, “Zul je -snif- elke week schrijven?”
Ze knikte, “Ik zal u ook missen, moeder…” zei ze met een brok in haar keel.
Toen ze ook haar vader gedag had gezegd, besloot ze een coupé te zoeken. Wat onwennig liep ze door de smalle gang heen, op zoek naar een lege coupé. Een goed kwartier later gaf ze het op. Ze besloot een coupé binnen te stappen waar twee meisjes van haar leeftijd zaten. Ze zag meteen dat het ook eerstejaars moesten zijn, aangezien ze erg nerveus leken en onwennig om zich heen keken. Voorzichtig liep Minerva de coupé binnen.
“Alles is bezet…” begon ze weifelend, “Mag ik erbij zitten?” De twee meisjes knikten en ze ging zitten.
“Minerva Anderling,” stelde ze zich verlegen voor. De twee meisjes keken haar nieuwsgierig aan.
“Jij bent zeker ook eerstejaars?” vroeg het meest linkse meisje, terwijl ze haar een beetje uitdagend bekeek. Minerva knikte. “Volbloed?” vroeg ze weer. Minerva knikte opnieuw, zij het met tegenzin, ze vond het niet zo belangrijk of iemand volbloed was.
“Ik ben Patricia Van Detta” zei het linkse meisje nu.
Minerva kende de van Detta’s wel. Dat was een heel oude tovenaars familie. Vader vond ze niet aardig, wist ze. Toen sprak het andere meisje.
“Ik ben Caroline de Graaf, ik ben halfbloed…” Minerva merkte op dat Patricia haar een beetje minachtend aankeek. Ze glimlachte bemoedigend naar het blonde meisje.
“Waar denken jullie dat jullie gesorteerd gaan worden?” vroeg Patricia toen plots na een korte stilte.
Minerva ging rechtop zitten. “Ravenklauw, zeker weten!” zei ze met trots. Haar hele familie had in Ravenklauw gezeten, ze was slim en wilde graag leren. De andere afdelingen kende ze niet eens… Ja, wel van naam, maar verder niet.
“Ik kom zeker in Zwadderich!” zei Patricia nu met opgeheven hoofd, terwijl ze de anderen uitdagend aankeek, alsof ze verwachtte dat ze iets zouden zeggen.
Caroline haalde haar schouders schuchter op, “Ik weet het niet. Mijn vader is een tovenaar en hij zat in Huffelpuf…”
“Nou daar is toch niets mis mee, met Huffelpuf?” zei Minerva vriendelijk, terwijl ze uit haar ooghoek zag dat Patricia haar neus ophaalde.
Ze wist in feite niets van Huffelpuf, maar ze voelde nu al zoveel afkeer van Zwadderich en het meisje tegenover haar, dat ze Caroline wilde helpen. Het leek te helpen, ze ontspande een beetje.
“Wil je iets eten, meisje??”
Minerva werd ruw uit haar dagdroom gehaald en keek de heks van het etenskarretje wazig aan.
“Eten?” herhaalde ze suffig. De heks knikte.
“ Ehm, ja, twee pompoenpasteitjes, graag.”
Toen de heks weg was en ze haar pasteitjes at, dacht ze weer terug aan die eerste dag. Ze was er zo van overtuigd geweest dat ze bij Ravenklauw zou komen. Ze grinnikte, hoever kon ze ernaast zitten…
Toen Minerva, Patricia en Caroline zich uiteindelijk hadden omgekleed, arriveerde de trein in Zweinsveld. Patricia stond op en liep weg zonder verder iets te zeggen.
Een half uurtje later stond Minerva met het zweet in haar handen te wachten in de Grote Zaal om gesorteerd te worden. Ze was, ondanks dat ze er vrij zeker van was dat ze bij Ravenklauw ingedeeld zou worden, erg nerveus.
Toen ze de zaal in was gelopen, had ze stiekem al even naar de Ravenklauw tafel gegluurd.
Terwijl ze daar stond, gingen haar gedachten naar de andere afdelingen. Griffoendor; daar wist ze niet veel van, alleen dat je moedig moest zijn. Moedig was ze niet, dat was zeker. Slim wel en daarom zou ze Ravenklauwer worden. Haar ogen gleden naar de tafel die versierd was met een grote das op een gele achtergrond; Huffelpuf. Caroline dacht dat ze in Huffelpuf zou geplaatst worden, en leek daar niet echt enthousiast om. En Zwadderich... Wel, ze hoopte met heel haar hart dat ze daar niet in geplaatst zou worden, die Patricia was niet echt haar type!
“Minerva Anderling!” Ze had het kunnen weten; als eerste werd ze opgeroepen. Met trillende knieën betrad ze het podiumpje waar een oude hoed op een krukje lag. De professor zette het op haar hoofd. Tot haar verbazing en schrik hoorde ze de hoed praten in haar hoofd.
“Dit is een interessant geval… Jij denkt zelf dat je zeker bij Ravenklauw hoort, maar ik zie heel veel in jouw hoofd, ja het zit er allemaal, hoor!”
Minerva probeerde te zoeken waar de stem vandaan kwam, en trouwens, wat bedoelde die rare hoed? “Het zit er allemaal ?”
Ze hoorde dat de leerlingen in de Grote Zaal onrustig werden. Op dat moment riep de hoed keihard, “GRIFFOENDOR!” Minerva moest zich vasthouden aan haar krukje. Zij?! In Griffoendor?!
Als in een droom stond ze op en liep wazig naar de tafel van Griffoendor, waar ze enthousiast begroet werd. Even staarde ze nog naar de tafel van Ravenklauw, maar blijkbaar hoorde ze hier… Ze dacht even vluchtig aan hoe haar vader zou reageren, maar was toen meteen blij dat ze niet in Zwadderich zat, waar Patricia Van Detta net werd ingedeeld…
Tot haar vreugde werd ook Caroline bij griffoendor gesorteerd en Minerva voelde een golf van opluchting door zich heen gaan, dat ze nu niet meer alleen was, toen het meisje naast haar kwam zitten.
Wat onwennig keek ze om zich heen. En vroeg zich nog steeds af wat zij bij Griffoendor te zoeken had. Toen ze even later wat bedremmeld achter de klassenoudsten aanliep, op weg naar de leerlingenkamer van Griffoendor, keek ze haar ogen uit. Natuurlijk hadden haar vader en moeder wel het een en ander verteld over het kasteel, maar toch oversteeg het al haar verwachtingen, het was prachtig! Ze liep achteraan in de lange rij nerveus giechelende meisjes en botste verschrikt tegen degene voor haar op toen ze er opeens schenen te zijn.
De jongen die voorop liep bleek hoofdmonitor te zijn en begon van alles uit te leggen. Haar gedachten dwaalden weer af. Hoofdmonitor; dat zou toch geweldig zijn!
Toen ze uiteindelijk de gezellige leerlingenkamer binnenstapte, overviel haar een gevoel van thuiskomen. Ze glimlachte…
Al snel werd duidelijk dat Minerva een soort natuurlijke leiderschap over zich had, ze ontwikkelde een bijzondere gave voor het vak Transfiguratie en was nooit te beroerd om iemand te helpen, zodat velen daar ook wel misbruik van maakten…
Minerva zou niet veel vriendinnen krijgen, hoewel Caroline en zij altijd vriendinnen waren gebleven. Ze waren beide erg rustig en gingen voor elkaar door het vuur!
“Minerva!”
Ineens drong het tot haar door dat er weer iemand tegen haar sprak.
Ze knipperde met haar ogen en voelde op slag haar wangen kleuren. Het was de aanvoerder van het Griffoendor zwerkbal team.
Minerva was, ondanks haar klassenoudste- en nu hoofdmonitor functie, niet echt populair geworden en deze jongen, Peter Evers, was de enige geweest die altijd hoffelijk en vriendelijk tegen haar was geweest. Op het gebied van de liefde was er niet veel veranderd sinds de eerste schooldag, dacht ze beschaamd…
Helaas had Peter een vriendinnetje, al een tijd, een erg populair meisje. Ze kende haar wel. Kelly was een leuk meisje. Ze zuchtte eens en keek hem schaapachtig aan;
“Ga je mee? We moeten de eerstejaars begeleiden,” zei hij. Nu pas zag ze dat hij ook hoofdmonitor was. Ze stond snel op en lachte een beetje nerveus. “Ik kom al…”
Later, op Zweinstein, begeleidde ze “haar” leerlingen naar de leerlingenkamer van Griffoendor en keek naar al die nerveuze gezichtjes.
Ze lachte even en begon vriendelijk te vertellen. Nu keken de leerlingen tegen haar op zoals zij ooit tegen haar hoofdmonitor had opgekeken en ze voelde zich trots; trots op haar afdeling en trots op zichzelf. Ja, die sorteerhoed had het bij het goede eind gehad, Minerva was een echte Griffoendor! |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Wo Aug 15, 2007 14:14 |
 |
Ravenklauw; mijn trots, mijn leven.
Rowena Ravenklauw, een van de vier stichters van Zweinstein Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, wordt beschouwd als de meest briljante heks van haar tijd. Haar schoonheid werd enkel overtroffen door haar grote intelligentie en creativiteit. Aan haar brein ontsproot het idee van de bewegende trappen, die een fascinerend schouwspel vormen voor hen die rondwandelen in de gangen van Zweinstein. Ze werd de beschermengel voor de pienterste studenten die Zweinstein bezat, en hielp hen hun intelligentie ten volste te benutten.
Toch zat er een barst in dit perfecte plaatje, want volgens de legende stierf Rowena aan een gebroken hart…
In een klein, rond lokaaltje, volgepakt met boekenrekken langs de wanden, waarop honderden boeken netjes naast elkaar stonden, stond een omvangrijk bureau waarop grote stapels perkament lagen. Het kantoortje was verlicht met een dozijn zwevende kaarsen die verspreid in de lucht hingen en de ruggen van de boeken lieten glimmen.
In een niet echt comfortabele ogende stoel achter het bureau, zat een langharige vrouw met een streng uitziend gezicht. Het licht van de kaarsen in de ruimte weerkaatste op haar lange ravenzwarte haar en bodemloze bruine ogen, en leek niet alleen haar schoonheid te weerspiegelen, maar ook haar wijsheid.
Ze speelde een beetje met het topje van haar veer, voor ze de punt in de inktpot dopte en met een fijn, krullerig handschrift een B op het vel perkament voor haar schreef. Onder die grote quotering, schreef ze wat kleiner: “Goed werk, maar de invloed van de magiërs van de Farao op de opkomst van mummies mocht wat uitgebreider.”
Ze legde het werkstuk op een kleine stapel rechts van haar, en nam een nieuw vel van de grotere stapel links. Voor ze begon het te verbeteren, zuchtte ze even en bewoog een beetje in haar stoel, alsof ze wou controleren dat haar lichaam nog niet vergroeid was met het donkere eikenhout. Heel even wierp ze een blik door het raam links van het bureau, dat uitkeek op het meer. Duizenden sterren werden weerspiegeld in het inktzwarte, rimpelloze wateroppervlak en het was werkelijk een schitterend schouwspel. Doch lang bleven Rowena’s ogen niet op het water hangen, en ze concentreerde zich al snel weer op haar werk.
Jaren geleden zou ze van dit moment gebruik gemaakt hebben om naar buiten te gaan en zich in het gras te leggen en simpelweg naar de sterren te kijken. Ze hield heel veel van de nachtelijke hemel. Ze testte zichzelf dan of ze de sterrenbeelden kon herkennen, of amuseerde zich met nieuwe sterrenbeelden te verzinnen. Haar meest geliefde, en tevens haar allereerste zelf verzonnen sterrenbeeld, was de Adelaar. Ze was amper zes toen ze haar vader vertelde dat ze een grote adelaar aan de hemel had gezien, vlak naast de beer die hij haar getoond had. De beminnelijke man had gelachen en vol interesse de creativiteit van zijn dochter bewonderd. Ze was dan ook niet verbaasd geweest, dat zoveel jaren later, toen haar vader al lang dood was, haar patronus een adelaar bleek te zijn, niet zo veel verschillend als die die ze ooit in de hemel had gezien, en die haar altijd aan haar vader deed herinneren.
Een zacht geklop deed haar opschrikken en ze besefte dat haar blik toch achteloos naar het meer was afgedwaald. Ze gaf zichzelf een mentale uitbrander voor zich niet op haar werk te concentreren en zei toen luid: “Kom maar binnen, de deur is open!”
De deur opende en een lange man met donkerbruin, halflang haar en zachte, bruine ogen wandelde binnen. Een kleine, onbedoelde zucht ontsnapte aan haar lippen, want ze wist wat hij zou zeggen. En ze werd niet teleurgesteld want de man zei zachtjes: “Rowena, lieverd, laat dat huiswerk toch zijn. Het is bijna één uur, kom mee naar bed.”
Ze keek haar echtgenoot niet aan toen ze antwoord gaf, want ze haatte het de teleurstelling in zijn ogen te zien. Ze wist dat ze toe zou geven als ze dat deed.
“Marcus, het spijt me. Ik heb beloofd aan m’n leerlingen dat hun werk nagekeken zou zijn tegen morgen.”
Ze hoorde de stoel aan de andere kant van haar bureau kraken toen hij ging zitten. Dat betekende niets goeds, wist ze, want nu zou hij zich niet zomaar gewonnen geven.
“Je leerlingen begrijpen het vast wel. Je werkt jezelf nog eens dood op deze manier!”
Haar veer kraste op het stuk perkament toen ze er onverstoorbaar een grote U op schreef en op de stapel links legde. Ze greep naar een nieuw werkstuk van de stapel rechts, maar een grote hand die met een klap op de stapel gelegd werd, deed haar verschrikt haar hand terug trekken.
“Rowena! Luister nou toch! Dit kan zo niet verder!”
Niet van plan om hem zo tegen zich te laten praten, en een beetje boos dat haar negeertechniek niet gewerkt had, staarde ze hem met gefronste wenkbrauwen en half samengeknepen ogen aan. Óp van de stress en de vermoeidheid antwoordde ze fel: “Marcus, je weet hoe hectisch het is de laatste tijd! Sinds Zalazar vertrok, is het een boeltje hier op Zweinstein! Godric helpt niet bepaald mee om de studenten van Zwadderich op te vangen, integendeel. Helga en ik doen onze uiterste best, maar heel deze situatie weegt zwaar op onze schouders. Iedereen zit op elkaars lip en onze vriendschappen staan op het punt te verbrijzelen. En die vervloekte trappen blijken moeilijker te zijn dan gedacht!” Ze maakte een wilde armbeweging naar een paar grote vellen perkament die opgerold op de hoek van het bureau lagen en waar, eenmaal ontrold, een plan van de bewegende trappenhal van Zweinstein op te zien was, een van de projecten waaraan ze werkte.
Marcus leek nu ook zijn geduld te verliezen want hij klonk luid en boos, toen hij scherp antwoordde: “Ik heb je al gezegd, er zijn genoeg leerkrachten, inclusief mezelf, die Geschiedenis van de Magie konden overnemen van Zalazar. Maar nee! Jij wou het per se op jezelf nemen om buiten Transfiguratie ook dat nog eens te gaan geven! Ik heb het gevoel dat ik je al weken, wat zeg ik, al maanden niet meer gezien heb, laat staan met je gesproken te hebben. Als je nou gewoon eens wou toegeven dat je te veel hooi op je vork genomen hebt, en hulp zou accepteren!”
De gedachte om toe te moeten geven dat ze inderdaad verdronk in het werk, was ondraaglijk. Waarom kon hij dat begrijpen? Waarom kon hij haar niet gewoon met rust laten in plaats van haar nog slechter te doen voelen dan ze al deed en moest hij haar kostbare tijd verdoen? Ze werd er zo moe van…
Ze kende zichzelf goed genoeg om te weten dat van de tranen die prikten achter haar ogen, niet veel te zien was toen ze even scherp als hij antwoordde: “Ik kan het best aan! Ik loop enkel een beetje achter met het huiswerk, maar dat ben ik nu aan het inhalen. Dus laat me gewoon met rust en stop met m’n tijd te verdoen! Ik kan jij die lastig doet er niet nog eens bij hebben!”
Ze greep het perkament bovenaan de stapel en trok het van onder zijn hand. Ze was blij dat haar lange haar naar voren viel terwijl ze las, zodat hij haar gezicht niet kon zien, want toen hij weer sprak, kon ze haar tranen niet helemaal meer bedwingen en voelde ze haar ogen nat worden.
“Het is ook altijd hetzelfde met jou! Zweinstein komt op de eerste plaats, en de rest kan stikken!”
De hardheid in Marcus stem klonk zo pijnlijk in haar oren, en een deel van haar besefte dat hij gelijk had. Zweinstein zou altijd op de eerste plaats komen. Haar afdeling was haar trots en haar leven.
Hij maakte een groot boos gebaar en liet zijn handen met een luide klap op de dichtstbijzijnde boekenkast terechtkomen. Het houten rek maakte een gevaarlijk geluid, maar bleef staan, al vielen er enkele boeken op de grond.
“Ach!”
Nijdig beende hij de kamer uit en smeet de deur achter zich dicht. Achter haar bureau legde Rowena even haar hoofd in haar handen en ademde een paar keer diep in en uit, om zichzelf weer te kalmeren. Met de mouw van haar gewaad veegde ze haar ogen af, en concentreerde zich weer op het werkstuk dat ze aan het verbeteren was.
Het was bijna drie uur toen ze die nacht de deur van haar kantoor achter zich dichttrok, nadat ze het laatste werkstuk een B had gegeven. Ze liep door de donkere gangen met een kaars in haar hand, en voelde zich uitgeput. Meer dan ooit verlangde ze naar haar warme bed en het zachte hoofdkussen dat lag te wachten op haar.
Ze keek even naar haar weerspiegeling in een harnas dat ze passeerde en zag dat ze eruit zag hoe ze zich voelde: kapot. De zwarte wallen onder haar ogen waren groter dan ooit, en haar huid had een ongezonde, grijze tint. Ze wende haar ogen af van haar spiegelbeeld en liep verder, denkend aan wat ze Marcus zou zeggen.
Want hoe verschrikkelijk het ook invrat op haar ego, hij had gelijk. Dit kon niet verder. Ze kon het werk niet alleen aan, en ze miste hem. Ze miste hem zo erg, ook al was het zij die hem al maanden op afstand hield, hem op de tweede plaats zette, na Zweinstein.
De deur kraakte toen ze hem opende. Marcus was al gaan slapen, want er brandde geen kaars meer in de kamer. Ze zuchtte, want ze had graag nog even met hem gepraat, hem gezegd dat ze besefte hij voor haar wél op de eerste plaats kwam, en hem gevraagd of hij haar wou helpen met een vervanger te zoeken, om Geschiedenis over te nemen.
Ze wou naar de badkamer lopen om zich klaar te maken voor bed, toen ze zich met een ruk omdraaide en de kaars uitstak naar het bed. Het was geen speling van het licht geweest, het bed was werkelijk leeg. De angst sloeg haar om het hart. Waar was Marcus?!
Ze snelde naar het bed, zette de kaars op het nachttafeltje naast het bed, en begon als een bezetene het bed te betasten, alsof hij onzichtbaar was en ze hem kon voelen, als ze maar lang genoeg probeerde. Haar vingers voelden haar echtgenoot niet, maar vonden wel de brief, die op haar hoofdkussen had gelegen, maar naar beneden was gegleden.
Met trillende vingers opende Rowena de brief, en lichtte hem bij met de kaars.
Liefste Rowena,
Tegen de tijd dat je dit leest, zijn mijn spullen ingepakt en ben ik al lang weg, gezien het late uur waarop jij de laatste tijd naar bed komt.
We wisten allebei dat dit eraan zat te komen. Ik zal je niet langer meer kopzorgen bezorgen, zodat jij je ten volle op je geliefde Zweinstein kan concentreren.
Het spijt me dat ik je dit moet aandoen op een moment dat je het al zwaar genoeg hebt, maar ik kan gewoon niet langer voort op deze manier. Je bent niet meer de vitale, levenslustige vrouw die ik ooit kende.
Maak je geen zorgen om een vervanger, daar heb ik voor gezorgd. Hij komt morgen om negen uur aan, en ik ben ervan overtuigd dat hij de geschikte persoon is voor het werk, indien je besluit hem aan te nemen.
Ik heb altijd van je gehouden, Rowena, en dat doe ik nog steeds, al denk ik niet dat dit nog wederkerig is. Jij houdt van dit kasteel.
Het spijt me,
Marcus
Met lege ogen keek ze naar zijn handschrift dat hier en daar vervaagd was door de tranen die erop gevallen waren, gedeeltelijk de zijne, gedeeltelijk die van haar. Haar stem was hees toen ze smekend “Nee… Nee! Alsjeblieft, nee!” fluisterde naar zijn afscheidsbrief, alsof hij haar kon horen. Maar hij kon haar niet horen, en ze wist dat hij haar nooit meer zou kunnen horen. Hij was weg.
Als een zielig hoopje ongeluk stortte Rowena Ravenklauw mentaal en fysiek in. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Vr Aug 17, 2007 11:35 |
 |
Een veilige haven
In de achterwijken van een kleine stad stond een oude fabriek met een hoge schoorsteen. Er liep een pover geklede jongen met vet, zwart haar langs. Hij zuchtte. Zijn vader moest weer overwerken. Maar misschien was het wel beter zo. Altijd als hij thuis was ging het mis. Geen moment kon hij zijn moeder met rust laten: ruzie over het eten, ruzie over geld, over zijn alcoholgebruik en als klap op de vuurpijl ook nog over het gebruik van magie. In tegenstelling tot zijn moeder had zijn vader namelijk geen tovenaarsouders. Sterker nog, hij was een magiehatende dreuzel, wat hem, als kind van een puurbloed en dreuzel tot halfbloed maakte. Hij wist dat zijn vader dat niet kon helpen, maar toch verachtte hij hem. Hoe kon hij zo ooit vrienden krijgen? Plotseling hoorde hij iemand achter zich aankomen. Hij begon tegen beter weten in harder te lopen. Nog nooit was hij buiten de grenzen van de wijk gekomen. En ook deze keer zat het er niet in. Op het moment dat hij steken in zijn zij voelde haalde de voetstappen hem in, en voelde hij hoe een stevige hand zijn bovenarm haast fijnkneep.
“Waar denk jij heen te gaan, Severus?” vroeg een lelijke vrouw met even zwart, vet haar dreigend. “Je weet dat je niet buiten mag komen. En nu rap naar binnen! En doe alsjeblieft of er niks aan de hand is. Abraham Malfidus is met zijn zoon Lucius op bezoek. Je weet wel, die jongen die een paar jaar ouder dan jij is.”
Vlug knikte Severus en liep met zijn moeder naar een uitzonderlijk oud en vervallen huis, dat aan het einde stond van een van de vele kronkelweggetjes die deze wijk rijk was. Na een korte klop van zijn moeder gingen ze naar binnen.
“Goedenmiddag” zei deze tegen het bezoek en ging zitten. “Hoe gaat het bij jullie?”
“Nou, met mij en mijn echtgenote is alles in orde, bedankt Ellen, wat jij Lucius” antwoorde Abraham.
“Ehh, eerlijk gezegd zou ik liever met Severus naar boven gaan, zodat jullie geen hinder van ons hebben”.
Severus hoorde de voorzichtige toon in Lucius’ stem.
Blijkbaar wist hij dat het eigenlijk niet gewenst was, maar tot zijn grote opluchting stemde zijn moeder toe. Voor Lucius uit rende hij de trap op, er nauwelijks acht op slaand of zijn verlosser hem wel volgde. Pas op zijn kamer stond hij stil.
“Bedankt” zei hij zacht.
“Het was geen moeite” antwoordde Lucius. “Toen ik je moeder met die nepglimlach binnen zag komen wist ik direct genoeg. En… Vergis ik me of gaat het heel wat slechter tussen je ouders dan ze willen doen geloven.”
Pijnlijk getroffen door deze scherpe observatie keek hij zijn vriend aan. Natuurlijk had hij het goed bedoeld, maar hij kon maar net een bijtende opmerking binnenhouden. Hij zou immers gewoon thuis blijven als alles in orde was.
"Je vergist je niet." antwoordde hij moeilijk. “De laatste weken is het alleen maar haat en nijd: het geldgebrek, zijn vaders alcoholprobleem.”
Nog net op tijd slikte hij magie in. Hij kon de sfeer thuis niet omschrijven. Maar wie zou zijn angsten ooit begrijpen? Voordat hij op een ander onderwerp over kon stappen hoorde hij iemand naar boven lopen.
Zijn moeder klopte op de deur en zei: “Ik heb vreselijk hoofdpijn. Severus, schat, kun je alsjeblieft voor me koken?”
Hij zuchtte en knikte, wetend dat die hoofdpijn maar schijn was. Straks zou ze direct weer verder praten met Abraham, poeslief een opmerking makend over haar lieve zoon die zo graag vrijwillig voor hem kookte. Met veel moeite en weinig ingrediënten lukte het uiteindelijk om een goed uitziende maaltijd op tafel te toveren. Na het eten namen de Malfidussen afscheid, zodat Severus geen kans meer had om zijn vriend nogmaals te spreken. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat zijn moeder een paar dode maden bij het restje eten voor zijn vader deed en de pan stevig schudde. Daarna verdween ze naar de slaapkamer: hoofdpijn was het perfecte excuus om niet in de keuken te hoeven wachten.
Net toen hij de tafel wou dekken hoorde hij de voordeur met een klap dicht slaan. Zijn vader was thuis.
"Ellen" klonk een zware stem, "waar zit je nu weer, jij waardeloos wijf!".
Vlug dekte Severus de tafel, maar het was al te laat: De man had zijn zoon in het oog gekregen en riep woedend:
"Je weet dat ik direct wil eten! Je weet dat ik als enige kostwinner hier voor de centen zorg, zodat er tenminste brood op de plank kan komen! Je laat de boel hier verslonzen. Het valt me nog mee dat je hier geen rare dingen uitspookt, zoals die waardeloze moeder van je."
Severus reageerde er niet op. Een grote mond en dwars doen maakte de zaak alleen maar erger, had hij uit ervaring geleerd. Vlug schepte hij het eten op en riep zijn moeder. Alleen tijdens de maaltijden was het stil. Maar, net zoals bij alle anderen maaltijden, was het geen prettige stilte. Hij kon de kille blikken haast voelen, de bevroren haat haast proeven. Hadden deze twee mensen ooit van elkaar gehouden?
Hij ging direct na het afwassen naar boven, maar zelfs vanuit zijn kamer kon hij nog vlagen opvangen van de ruzie die direct na het eten weer was losgebrand.
"Tobias, je weet dat ik niet wil dat je zoveel drinkt! Je weet dat ik niet achterlijk ben! Ik heb wel gezien dat er op je loonstrookje veel meer staat dan je mee terug neemt. En de geur van je kleren spreekt ook boekdelen"
"Alsof jij zoveel beter bent" sneerde hij. "En maar doen of je ziek, zwak en misselijk bent. Het huishouden verslonzen. Geen wonder dat er maden in het eten zitten."
"Ik.." stamelde ze. "Severus was verantwoordelijk voor het eten, niet ik! En hij is ook jouw zoon, dus waag het niet om hem ook maar een haar te krenken."
"Tuurlijk niet" hoonde hij. "Dan raak jij je knechtje kwijt, he? O ja, hij gaat straks toch naar Zweinstein. Dan kom je niet meer zo makkelijk onder de taken uit."
Severus had genoeg gehoord. Hij voelde een vreemde brok in zijn keel. Het deed pijn, deze woorden, en hij wist dat hij ze niet langer kon verdragen. Tranen brandden in zijn ogen. Hij smoorde een schreeuw van wanhoop in zijn kussen, wensend dat hij doof was. Hij wist dat het nog maar twee maanden duurde. "Stom" dacht hij. "Ik zit hier gevangen in mijn eigen huis, met een alcoholist als vader en een toneelspelende slavendrijfster als moeder. Zouden ze ooit beseffen dat ik meer ben dan een huishoudslaafje en gewillig slachtoffer om tegen uit te vallen? De enige die een beetje aardig tegen me doet is Lucius, en zelfs hem durf ik niet wijzer te maken dan hij al is. Ik moet mijn doelen in mijn eentje bereiken, alleen nog voor de eigen winst gaan. Als hij eenmaal het huis uit was zou hij niemands bevelen meer opvolgen, tenzij hij er belang bij had.
De weken daarna gingen in een waas voorbij, vol ruzies en scheldpartijen. Na een lange maand wachten kwamen de uitnodiging en boekenlijst van Zweinstein.
"Ah" zei zijn moeder. "Ik zie dat je voor de meeste vakken mijn oude boeken kan gebruiken. We zullen wel een ketel, toverstaf, gewaden en Toverdrank-ingrediënten moeten aanschaffen. Ik haal alles. Misschien hebben ze ook nog een goede tweedehands toverstaf in de aanbieding." Toen Severus vragend keek zei ze kil: "Ook in Goudgrijp hebben we niet veel geld liggen, of dacht je soms dat het geld ons op de rug groeide? En nu we het er toch over hebben: Zo gauw je geld verdient betaal je elke Knoet die je ons schuldig bent terug!".
Een paar weken later pakte Severus zijn hutkoffer in. Ongelofelijk dat hij nu eindelijk naar Zweinstein kon. "Misschien zie ik Lucius nog wel op het perron" dacht hij. Samen met zijn moeder stapte hij op de bus. Zijn vader wilde niet mee. Veel sneller dan hij verwachtte waren ze op King's Cross.
"Kom mee jij" zei zijn moeder tegen hem. "Hierheen". Severus liep achter haar aan, aarzelde even bij de hekken maar liep er toch doorheen.
"Nou, ik ga. En zorg dat je niet van school wordt gestuurd!"
"Ja moeder" antwoordde hij gehoorzaam.
Hij droomde even weg bij de gedachte aan het Sorteren. Toen hij jonger was had zijn moeder hem uitgelegd dat hij het beste bij Zwadderich terecht kon komen, maar dat hij zijn mond moest houden over zijn dreuzelvader. Bij Griffoendor zaten immers die opscheppers en de Ravenklauwers waren al niet veel beter. Maar Huffelpuf was erger: doetjes en braverikken, vreselijk. Nee, dan Zwadderich. Daar zaten de slimme koppen, de mensen met ambitie. Mensen die net als hij niet van de regels hielden.
Plotseling werd hij ruw uit zijn overpeinzingen opgeschrikt.
"Hallo Severus, heb je nu al je kleren omgewisseld?" klonk een bekende jongensstem, toebehorende aan Lucius.
"Nee hoor, zo loop ik altijd tussen de dreuzels" dacht hij sarcastisch, maar in plaats daarvan zei hij "Dat klopt, Lucius. Mijn dreuzelkleren zien er echt verschrikkelijk uit."
Hij kreeg een begripvolle blik. "Gelijk heb je. Kom, laten we gaan." Opgelucht liep hij achter Lucius aan. "Deze coupe is nog vrij" zei hij.
"Weet jij al op welke afdeling je wil?" vroeg Severus toen het iets te lang stil bleef.
"Ik hoop op Zwadderich" antwoordde hij, "maar als het Huffelpuf is ga ik direct naar huis. En jij?"
"Voor mij geldt hetzelfde. Ik zou echt niks anders kunnen verdragen dan Zwadderich" antwoordde Severus.
"Wie wil nou naar Zwadderich?" vroeg een zwartharige jongen die de de laatste woorden net had opgevangen toen hij de coupe binnenkwam. "Ik niet, doe mij maar Griffoendor" antwoordde hij alvast zelf, "wat jij, Sirius".
Voordat Sirius kon antwoorden zei Lucius dreigend in zijn plaats: “Waag het niet om Zwadderich af te kraken, anders zullen Severus en ik je een lesje vervloekingen leren."
"Ok, ok, ik ga al" mompelde James. En nadat hij de twee een blik vol walging had toegeworpen zei hij: "Kom mee, Sirius. Tot kijk, Secretus".
Severus keek de jongens na. Blijkbaar had hij een vijand gemaakt.
Tegen de tijd dat de trein in Zweinsveld aankwam was het al behoorlijk donker.
"Eerstejaars hierheen" klonk een zware stem, die toebehoorde aan een uitzonderlijk lange man.
Bij de Sorteerceremonie werd hij wat onrustig. "Waarom was er zoveel boegeroep toen Raban Beulsvreugd een Zwadderich werd? Zijn ouders zouden toch niet hem expres een leugen hebben voorgehouden?" Hij lette vlug weer op.
"Evers, Lily" klonk het. Een erg knap, roodharig meisje liep rustig naar de stoel, maar nauwelijks zakte de hoed over haar ogen of de Sorteerhoed riep al "GRIFFOENDOR!".
Weer dwaalden zijn gedachten af. Hij vloekte binnensmonds toen hij nog net opving dat James, die Potter van de achternaam bleek te heten ook een Griffoendor werd en hoopte dat Lily ook vond dat James een arrogante opschepper was. Toen hoorde hij zijn eigen naam:
"Sneep, Serverus".
Met een heel onwerkelijk gevoel liep hij naar de stoel, twijfelend of hij er goed aan zou doen om Zwadderich te kiezen. Raar, heel zijn leven wist hij het zeker, maar nu... Hij voelde hoe de Hoed op zijn hoofd werd gezet.
"Heel interessant. " zei een stemmetje dat uit de hoed zelf scheen te komen, "Waar zal ik je indelen? Je hebt meer dan voldoende talent en dapper ben je ook. Heel dapper zelfs. Zal ik een Griffoendor van je maken?"
"Geen Griffoendor" dacht Severus, die zich net op tijd Lucius' woorden herrinnerde. "Wat je ook doet, niet bij Griffoendor."
"Zeker weten?" vroeg de hoed. "Juist, ik zie het al: ambitie en bewijzingsdrang, jij hoort thuis bij...ZWADDERICH!".
Dit laatste woord zei de hoed hardop, en hij verdween naar de tafel die voor hem klapte. "Eindelijk" dacht hij, "een veilige haven, vrij van ruzieënde ouders en huishoudelijke taken." Vriendelijk werd hij op zijn schouders geslagen door Lucius, die klassenoudste bleek te zijn.
"Gefeliciteerd, Severus" zei hij, "welkom in je nieuwe thuis." |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Do Aug 23, 2007 20:13 |
 |
De ware erfgenaam
Op de tweede verdieping van een groot herenhuis in het hartje van Londen, zat een jongeman voor zijn hutkoffer gebogen. Rond hem stonden rijen bedden naast elkaar, waarin de jongens van het weeshuis sliepen. De meesten waren niet ouder dan twaalf, maar hijzelf was bijna 18. Hij haatte de kamer en het huis. Hij haatte de irritante kinderen die altijd voor zijn voeten liepen. Hij haatte de armoede van het weeshuis.
Gelukkig liep de zomervakantie liep bijna ten einde en kon hij bijna aan zijn zevende en laatste jaar op Zweinstein gaan beginnen. Hij was zijn hutkoffer aan het inpakken en hij kon niet wachten tot hij eindelijk weer naar huis mocht. Want dat was Zweinstein voor hem, zijn thuis.
Hij zat op zijn knieën voor zijn hutkoffer en haalde er een handvol kapotte veren en kleine stukjes perkament uit, die hij in de, toch al uitpuilende, prullenbak gooide. Zodra hij de aangekoekte laag met rotzooi onderin zijn hutkoffer had verwijderd trok hij een stapel boeken naar zich toe en legde ze één voor één op de bodem van zijn hutkoffer neer. Toen hij een klein, zwartleren boekje met de titel Volbloedtovenaarsfamilies door de Eeuwen heen oppakte, glimlachte hij even en streek met zijn hand over de kaft om er wat stof af te vegen. Aan zijn hand glinsterde een schitterende gouden ring met een enorme zwarte steen erin verwerkt. Hij keek er even liefkozend naar.
Het boekje had hem zeker geholpen met het vinden van zijn familie en meer. Hij glimlachte nog eens. Deze zomer had hij ze nog een kort bezoekje gebracht en het had voor de nodige opschudding gezorgd, daar was hij zeker van. Hij had nu al twee voorwerpen om zijn grootse plannen mee te verwezenlijken. De ring, en het boekje. De aankoop van dat boekje herinnerde hij zich nog als de dag van gisteren.
Het was vlak voor hij aan zijn eerste jaar op Zweinstein zou beginnen. Hij was op de Wegisweg om zijn schoolspullen aan te schaffen met het geld dat hij van Perkamentus gekregen had.
------
“Veel succes met uw toverstaf, meneer Vilijn.” Zei Ollivander. Marten knikte en keek vol bewondering naar de staf in zijn hand, terwijl hij naar buiten liep.
Buiten, in het zonlicht, bewonderde Marten zijn nieuwe toverstok nog eens. “Vierendertig komma zeven centimeter, taxushout met als kern de staartveer van een Feniks”, had Olivander hem verteld. Hij had niets gezegd over de kwaliteit van de stok - voor die oude man waren alle stokken evenveel waard - maar Marten had het in zijn ogen kunnen lezen. Deze stok was bijzonder. En hij was er zeker van dat die stok hem voor een reden gekozen had. Hij was ook bijzonder.
Geamuseerd keek Ollivander de jongen na en zodra hij uit het zicht was krabbelde Ollivander iets neer op een stukje perkament en haastte hij zich naar achteren om het briefje te versturen.
De eerste stok is verkocht, Albus, aan die jongen van Vilijn. We mogen grootse dingen van hem gaan verwachten.
Hou me op de hoogte,
Ollivander
Ondertussen was Marten alweer verder gelopen, niets wetend van de correspondentie tussen de toverstokmaker en zijn toekomstige leraar. In plaats daarvan staarde hij gebiologeerd naar een klein en duister steegje, dat tussen twee winkels verstopt zat.
Verdonkermaansteeg, las hij op een klein, gehavend bordje. Met een wee gevoel in zijn maag keek hij ernaar. Wat zou daar zijn? Even dreef er een beeld van twee kleine kinderen, bibberend aan de rand van een inktzwart meer aan zijn ogen voorbij en hij grijnsde. Die grot had hij ook per toeval ontdekt, net als deze steeg.
Hij klemde zijn spiksplinternieuwe toverstok nog wat harder tussen zijn bezwete vingers en na een keer om zich heen te hebben gekeken verdween hij in het duister die er in de Verdonkermaansteeg waarde.
De sinistere, kleine en vooral duistere winkeltjes leken stuk voor stuk verlaten te zijn en Martens verbazing groeide toen hij dit zag. Behoedzaam liep hij verder. Zijn voetstappen klonken hol en echoden voor hem uit, terwijl hij nieuwsgierige blikken in de etalages wierp, die volgestouwd waren met boeken, flesjes met felgekleurde inhoud en sinistere instrumenten, die hij nog nooit van zijn leven gezien had. Plots bleef hij staan bij een stoffige etalage waar één enkel boek in lag. Begerig staarde hij naar het dunne zwarte boekje met de titel ‘Volbloedtovenaarsfamilies door de Eeuwen heen’ dat in de uiterst stoffige vitrine lag, op een kussentje dat in zijn betere tijden ooit eens rood was geweest.
Het boekje was uitzonderlijk oud zag hij. Het perkament zag er vergeeld uit en op de kaft zat een zilverachtige vlek, die glansde alsof hij er net op aangebracht was.
Marten wist dat hij met zijn uiterst kleine budget dit boek niet zou kunnen veroorloven, maar hij moest weten wie zijn ouders waren. Ze zouden erin staan, daar was hij van overtuigd. Hij haalde de geldbundel die hij van Perkamentus gekregen had, uit zijn kapotte jaszak. De buidel was al behoorlijk uitgedund door alle aankopen die hij al had gedaan. Met een zucht stopte hij hem weer terug in zijn zak, terwijl hij in zijn hoofd naging wat hij nog aan moest schaffen. Zijn schoolboeken, ketel en toverstok had hij al. Hij moest alleen nog zijn gewaden en toverdrankingrediënten kopen. Als hij nou geen ingrediënten kocht, want die kon hij vast wel lenen van een klasgenoot of desnoods van de leraar zou hij al heel ver komen en als hij dan zijn gewaden allemaal tweede- of derdehands aan zou schaffen, zou hij het boekje misschien net kunnen betalen. Opgetogen stapte hij de winkel binnen. Een koperen bel kondigde rinkelend zijn komst aan, terwijl de deur piepend achter hem weer in het slot viel. De houten vloer onder hem kraakte onheilspellend en nerveus keek Marten om zich heen. Met een ruk draaide hij zich om toen hij achter zich wat gestommel hoorde en er een klein mannetje verscheen. Hij fronste zijn voorhoofd toen hij Marten zag en schuifelde in de richting van de toonbank. Vol walging keek Marten naar het mannetje voor hem. Het kleine beetje haar dat de man nog op zijn hoofd had was vettig, zijn kleren waren slonzig en zo vaak versteld dat er niet meer te zeggen viel welke stof nou de originele was en hij droeg de geur bij zich van iemand die zich in maanden niet meer gewassen had.
“Kan ik je helpen?” Vroeg de man met een uiterst onbeleefde ondertoon in zijn stem. “Waar zijn je ouders?” Marten trok zijn wenkbrauwen in een boze frons.
“Ik heb geen ouders meer.” Zei hij met opeen geklemde kaken en wierp de man een vernietigende blik toe. “En ik zou graag dat boek willen dat u in de vitrine heeft liggen.” Vervolgde hij.
De man keek hem even doordringend aan, knikte toen en hobbelde naar de etalage om het boek te pakken.
Met een brede glimlach op zijn knappe gezicht stapte Marten een paar tellen later de winkel uit en stopte het zorgvuldig ingepakte boekje voorzichtig in zijn jaszak bij zijn aanzienlijk geslonken geldbuidel. Nu zou hij snel weten wie zijn ouders geweest waren. Op zijn gemakje liep hij weer door het kille, donkere straatje terug naar de Wegisweg, dat baadde in het zonlicht.
-----
Het had hem nog geen uur gekost om uit te vinden dat hij afstamde van niemand minder dan de oprichter van zijn afdeling, Zalazar Zwadderich. Toen wist hij al dat hij een heel bijzonder iemand was, en dat hij grootse dingen zou kunnen doen als hij dat wilde en dat was precies wat hij wilde.
En nu was het zeven jaar later en had hij al dingen gedaan, waar menig volwassen tovenaar angstig voor teruggeschrokken zou zijn. Het openen van de Kamer, het bemachtigen van de Ring en de wraak op zijn Dreuzelvader en ze moesten eens weten wat hij nog zou gaan doen in de toekomst. Hij zou ervoor zorgen dat hij de machtigste tovenaar zou worden die ooit geleefd heeft en dat niemand zijn naam nog uit zou durven spreken zonder te sidderen van angst. Hij grijnsde nog eens breed en legde het boekje op zijn toverdrankboek. Daarna pakte hij het stapeltje met gewaden, dat keurig opgevouwen en gestreken op zijn bed lag en legde deze bovenop de stapel met boeken. Zijn hoofdmonitorbadge wikkelde hij teder in zijn zakdoek en legde deze erbovenop. Toen deed hij de deksel van de koffer dicht en duwde hem weer onder zijn bed.
De knalrode stoomtrein braakte een dikke rookwolk uit en floot een keer toen hij met sissende zuigers, schokkend in beweging kwam en vaart begon te maken. Marten zat, samen met een aantal mede-Zwadderaars, in een coupé en was diep in gedachten verzonken, terwijl zijn ‘vrienden’ tegen elkaar op zaten te scheppen over het aantal vervloekingen dat ze van de zomer geleerd hadden en op wie ze, ze uit zouden proberen in naam van hun afdeling Zwadderich.
Marten snoof eens schamper toen hij dit hoorde.
Het was zíjn afdeling, híj was de erfgenaam van Zalazar Zwadderich, en daar was hij trots op. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Do Aug 23, 2007 20:14 |
 |
Levenslang.
‘Vieroog!’ weergalmde het door de Great Hall.
Ik zuchtte en deed alsof ik niets had gehoord. Alsof ik niet werd gepest en getreiterd. Alsof ik een mooi, gelukkig en vrolijk schoolleven leidde.
Niet dus.
‘VIEROOG, HOORDE JE ME NIET?’ werd er nog eens geroepen. De stem klonk ongeduldig en krachtig, een beetje intimiderend zelfs.
Ik wilde het niet, maar hief mijn hoofd op en keek naar de persoon van wie de pijnlijke woorden afkomstig waren. Ik had het kunnen denken, eigenlijk. Weer één van die Slytherins die dacht dat hij leuk was. Of origineel. Ik schudde mijn hoofd en negeerde het gelach; ik kon me maar beter concentreren op mijn pasteitje. Een eenzame traan rolde uit mijn oog en bleef plakken op mijn dik brillenglas. De andere tranen wist ik weg te knipperen.
Gelukkig.
De heerlijke maaltijd die typisch was voor Hogwarts, kon me toch niet meer bekoren. Waarom gebeurde dit toch iedere dag weer? Ik probéérde echt wel het mooie in het leven te zien.. Het is een prachtige wereld, met zijn inventieve uitvindingen, verbazende natuurverschijnselen en verschillende mensen.. Maar op die zeldzame dagen dat ik de dag vol goede moed begon, moest er toch weer een voorval gebeuren dat me van slag maakte, of haalden zogenaamd grappige mensen me neer. Ik snapte gewoon niet meer wat ik verkeerd deed.
Inderdaad, ik was niet moeders mooiste. Ik was ook niet erg slank. Volslank, eerder. Oké, ik was ronduit dik. En ik had een lelijke, grote bril met dikke glazen en verfomfaaide gewaden met soms zelfs gaten in. Maar dat was toch niet mijn schuld? Alle mensen zijn toch geschapen zoals ze zijn en.. hoe kan je tevreden zijn met jezelf als alle andere mensen niet tevreden zijn met je? En hoe kan je houden van jezelf als andere mensen niet van jou houden?
Het leven is mooi, maar de mensen die het leiden niet..
En alweer konden ze me niet alleen laten met mijn deprimerende gedachten.
‘BRILLEMANS! Moet je niet op je toiletje gaan huilen? Boehoehoe!’
Haar imitatie mocht dan slecht zijn, ze deed onmiskenbaar alsof ze huilde.
Dit keer was de steek door mijn hart afkomstig van een Gryffindor. Slytherins werden dan vaker afgebeeld als gemene, hartenloze en sluwe mensen, maar ook de andere afdelingen konden er wat van. Ik zag Minerva McGonagall afkeurend kijken naar het arrogante meisje dat net geroepen had. Dat meisje, McGonagall, was een vrouw naar mijn hart. Ze kwam dan niet altíjd voor me op, maar ze deed haar best en was rechtvaardig. Ze zou schooldirectrice moeten worden, vond ik.
Alweer negeerde ik de opmerking. Ik bleef verwoed knipperen om mijn tranen niet te laten zien en toen ik voelde dat ik het niet meer aankon, schoof ik mijn stoel luid naar achteren, griste mijn oude, lederen tas mee rende de Great Hall uit. Achter mij hoorde ik nog net een paar mensen schaterlachen en verbitterd beet ik op mijn onderlip. Mijn voetstappen weerklonken luid door de gangen en ik holde de trappen op. Op de vijfde verdieping aangekomen, haastte ik me de spiraalvormige trap op.
Ik zou de common room binnenstormen en me haasten naar de slaapkamer, waar ik eindelijk tot mezelf zou kunnen komen. Waar ik kon huilen zoveel ik wilde, bevrijd was van alle rotte mensen hier op school. Waar ik geen rekening hoefde te houden met wat anderen van me dachten.
Niet dus.
‘Waarom zijn de bananen krom?’
Ik fronste mijn wenkbrauwen. Hoorden de vragen niet wetenschappelijk te zijn? Of toch een beetje filosofisch? Maar waar sloeg dit nou op. Ik aarzelde en verschillende antwoorden, het ene al stommer dan het andere, flitsen door mijn hoofd. Ik duwde mijn nagels in mijn handpalm om kalm te worden en vooral niet in paniek te geraken.
‘Eh..’ begon ik weifelend.
Ik haalde mijn schouders op en zei dan maar het eerste wat in me opkwam.
‘Omdat ze niet recht zijn?’
Het klonk niet geloofwaardig en al helemaal niet alsof ik wist waar ik mee bezig was, maar het was beter dan niets, toch? Wie niet waagt, niet wint. Maar misschien had ik beter toch niet gewaagd..
‘Jij domme oen! Ik verban je uit Ravenclaw! Maak dat je weg komt!’ kraste de bronzen adelaar op de deur.
Een rilling liep over mijn rug en verdwaasd staarde ik de adelaar aan. Oké, ik had kunnen weten dat het fout zou zijn, maar was ik nou echt verbannen uit Ravenclaw? Uit mijn huis, mijn afdeling, mijn thúis? Kon dit zomaar wel? Ik kreeg echter geen tijd meer verder te twijfelen over mijn toekomstig lot, want ik hoorde plots gegiechel. Ik draaide me met een ruk om en zag Olive Hornby met een paar van haar achterlijke vriendinnen achter me staan. Olive had haar toverstok in haar hand en wees onmiskenbaar naar de adelaar op de deur.
Hij was gewoon betoverd. Hornby had de adelaar betoverd. Ze was niet verbannen uit Ravenclaw. Olive had gewoon wéér een nieuwe weg gevonden om haar te treiteren.
‘Myrtle is dom! Ze mag niet eens binnen in haar eigen afdeling! Waarom ben je eigenlijk gesorteerd in Ravenclaw? Ik dacht dat daar alleen intelligente mensen zaten!’ kakelde Olive lachend. Haar vriendinnen lachten mee en vonden het blijkbaar een goede grap.
Niet dus.
Een niet in te tomen woede verspreidde zich door heel mijn lichaam. Mijn vuisten balden zich zonder dat ik het zelfs maar besefte en mijn ogen vulden zich alweer met tranen. Mijn lip begon te trillen. Mijn knieën knikten en ik voelde me alsof ik zo meteen zou ontploffen. Eindelijk ging ik de confrontatie aan.
‘Waarom doe je dit?’ spuwde ik uit. Ik had het niet meer, ik kon me niet meer bedwingen, dit was genoeg geweest. En het enige wat Olive deed, was lachen. Lachen. Ze stootte een meisjesachtige, hoge, spottende lach uit en haar vriendinnen volgden graag haar voorbeeld. Mijn ogen schoten vuur en plots begonnen mijn benen te lopen. Ik liep tegen mensen aan, volgens mij heb ik een harnas omgestoten en ik struikelde nét niet over een tapijt, maar ik bleef lopen en stopte niet. Ik wist niet waar ik heen ging, als ik maar bleef lopen. Om de paar meter keek ik wantrouwig achterom, maar Olive volgde me niet.
Toen hield ik halt. Ik keek rond en oriënteerde me, en al snel werd me duidelijk dat ik me op de tweede verdieping bevond. Ik trok de eerste deur die ik zag open, en zag dat het de meisjestoiletten waren. Even bleef ik stokstijf staan, maar er leek niemand te zijn. Ik zette nog een paar stappen en mijn blik viel op mijn spiegelbeeld. Ik haatte het mezelf zo te zien: ik was niets meer dan een zielig hoopje mens. Mijn ogen waren rood en gezwollen, mijn gezicht en gewaad nat van de tranen. De twee vrolijke staartjes in mijn haar hingen nu slap en futloos op mijn schouders en mijn bril was een beetje aangedampt.
Enkele seconden later zat ik op het deksel van één van de toiletten, mijn benen opgetrokken en mijn armen erop. Mijn kin rustte op mijn knieën en tranen stroomden geluidloos over mijn wangen. Ik was het zat dat dit me meermaals per week overkwam, bijna dagelijks zelfs. Waar had ik dit aan verdiend? Ik probeerde aardig te zijn tegen iedereen, maar of zij dat ook waren tegen mij?
Niet dus.
Ik staarde naar de deur en zag dat er dingen in gekrast waren. ‘S+P’ met een hartje er rond, ‘Slytherins rule’ met twee lijntjes onder het tweede woordje, zelfs een feletoonnummer, of hoe heette dat toestel van de Muggles ook weer? Vele zinnetjes en woordjes waren vergevaagd door de jaren heen. Zo voelde ik me: elk jaar werd ik een beetje vager, tot ik uiteindelijk onzichtbaar werd. Onzichtbaar, niet belangrijk, gewon maar bijzaak. Al mijn hele leven lang.
Een stem verbrak de trieste stilte. Ik kon niet ontcijferen wat de persoon zei, en ik drukte mijn oor tegen de deur van mijn toilet. Plots besefte ik dat het een jongen was, misschien zelfs een man. Ik kreeg het warm. Wat als hij de deur opentrok en me hier zag zitten? Hij mocht hier helemaal niet komen, het was hier alleen voor meisjes. Misschien kon ik hem dat maar beter duidelijk maken.
Ik kon toch niets meer verliezen, of wel? Mijn reputatie op school was bekend, mijn imago was niet meer te veranderen, iedereen haatte me toch al mijn leven lang. Ik scharrelde al mijn moed bij elkaar, stond op en deed de deur open. De woorden vlogen uit mijn mond.
‘Je mag hier ni- ’
Abrupt stopte ik. Mijn woorden bleven nog doelloos rondzweven in de ruimte, maar niemand zou ze ooit nog horen. Niemand zou me ooit nog zien, niet écht. Olive zou me nooit meer treiteren. Het laatste wat ik ooit gezien zou hebben, waren twee, grote, gele ogen. Ik verstarde van angst en van het ene moment op het andere.. was het gedaan. Geen dikke Myrtle meer, geen lelijke Myrtle meer, geen huilerige Myrtle meer om te treiteren.
Hiervoor zou Olive boeten.
Haar straf?
Zoete wraak. Levenslang. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you.
Laatst aangepast door LavenderBrown op Do Aug 30, 2007 16:32; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Do Aug 23, 2007 21:59 |
 |
Verraad
Ik leunde vermoeid tegen de deur die ik net haastig had dicht getrokken; ik zakte zuchtend neer tot op de grond. Ik was een bloedverrader, een mietje, een schande... Ik had het allemaal weggegooid. Ik was er zo trots op geweest, dat ik uit een oude tovenaarsfamilie kwam. Ik was één van de weinigen. Zo trots, zo trots... tot ik hem ontmoette.
Toverdranken. Een nieuw rooster. Ik deelde de bank met een jongen die ik niet kende, niet eens van gezicht. Zijn gele Huffelpuf das hing losjes en nonchalant om zijn nek, en hij ondersteunde zijn hoofd met zijn elleboog op de bank. Hij keek vaag voor zich uit, en leek de ellelange uitleg van professor Sneep over de Wolfsworteldrank niet te horen. Ik bekeek hem nieuwsgierig, met een halfoor luisterend naar professor Sneep. Wanneer hij doorhad dat ik niet aan het luisteren was, zei hij niets, maar toen hij door kreeg dat de jongen aan het wegdromen was, kreeg Huffelpuf vijf punten aftrek. Ik gniffelde. Kennelijk kon het de jongen niets schelen, want slechts een paar minuten later leek hij weer in zijn eigen wereld te zitten. Toen professor Sneep klaar was met zijn uitleg, was de jongen echt totaal afhankelijk van mij; hij had niet eens opgepikt welke drank we moesten brouwen. Echt veel zin had ik niet om hem op sleeptouw te nemen, maar het kwam er wel van. De jongen stelde zich voor als Floris Pietersburg, en ik gaf hem mijn naam, Emma deRaedt. Hij vertelde dat zijn oma een Dreuzel was, en ik trok onwillekeurig een gezicht; hij keek me hatelijk aan.
“Ik had eigenlijk gehoopt dat je niet één van die typische Zwadderaars was,” zei hij. “Je leek me wel aardig. En ook redelijk mooi. Wat een grove fout, zeg!”
Ik stond op het punt hem uit te schelden, maar Floris kreeg al een standje van professor Sneep, omdat hij de ui niet fijn genoeg had gesneden. Na de les verliet ik het klaslokaal ietwat gepikeerd. Ik was toch zeker geen standaard Zwadderaar! Ik kon best lief zijn, als ik dit wilde. Maar ja, áls ik dit wilde...
Ik legde mijn hoofd achterover tegen de deur. Zo lief, zo lief... Ik staarde naar het plafond: er hing een grote groene vlag, met een zilveren slang. Met magische, kronkelende inkt waren er handtekeningen op geschreven. Niet van beroemden, maar van vriendinnen. Dat dacht ik, althans.
“Amanda...” mompelde ik in mijzelf. Ik had haar al een maand niet meer gesproken. Hetzelfde gold voor Marlies. En Victoria. Nina had ik vorige week nog gesproken, al was dat alleen zodat ze mij kon uitschelden.
“Je bent een verschrikkelijke, verraderlijke, NIETSNUT!” had ze gekrijsd. Ik had het allemaal verpest, alles...
Warm. Vrij. Ik volgde Amanda glimlachend op een drafje naar buiten. We klommen de heuvel op en Amanda plofte neer onder een grote eik. Ik kwam naast haar zitten, en we sloegen de boeken open. Druk pratend noteerde we de antwoorden van ons huiswerk voor Transfiguratie; we voltooide ons gezamenlijke opstel voor Bezweringen en schudde het potje met flubberwormpjes hevig door elkaar, om te zien of ze al dood waren. Floris liep naar buiten, vergezeld door een paar andere Huffelpuffers. Zijn bruine haar, dat een slag had, glansde in de zon. Hij glimlachte naar hem en zwaaide even, maar ik had hem zijn belediging nog niet vergeven; ik keek hem koel, en misschien zelfs gemeen aan. Zijn glimlach stierf bij het zien van mijn kille blik. Snel draaide hij zich om en besloot hij met zijn vrienden bij het meer te gaan zitten.
“Oh mijn god, Pietersburg!” hoorde ik een vertrouwde stem uit schreeuwen. “Wat is dat?! Zeker weer één van je belachelijke experimentjes, niet?”
Ik hoorde Marlies’ hoongelach, en Victoria en Nina kwamen grinnikend naar ons toelopen. Ik hoorde Floris ze nog iets naroepen, maar ik hoorde niet wat. Het kon me ook niets schelen. Mijn vriendinnen waren bij me...
Ik vouwde mijn knieën op en begon mezelf te wiegen. Ik begon zelfs lichtelijk te snikken. Hoe had dit kunnen gebeuren? Waarom had ik het niet voorzien? Met waterige ogen staarde ik naar de ingepakte koffer op het keurige opgemaakte bed.
Zou het...? dacht ik. Door de herinnering begon ik nog harder te snikken. Ik legde mijn hoofd in mijn armen, en voelde mijn witblonde haar in mijn gezicht vallen. Ik was het nog niet vergeten, nee, zeker niet...
“Het spijt me,” zei hij. Ik keek Floris aan in zijn blauwe ogen.
“Je bent er een beetje laat mee, niet?” snauwde ik. Vilder overhandigde ons grijnzend de twee dweilen. We moesten de hele hal zónder magie schoonmaken... Ik zuchtte en doopte de mijne in een grote emmer water. Het geluid van het plensende water galmde door de hal. Ik had het weer verprutst, maar niet eens zo erg: ik had Floris behekst nadat hij Nina had uitgescholden. Ook al had zij zijn voorraad drakenschubben gestolen. Ik had mijn vriendin verdedigd. Floris keek even toe hoe ik een klein hoekje dweilde, en begon toen ook met dweilen.
“Ooh, miaauw, krab, auw!” gierde Foppe een paar gangen verderop. “Meidengevecht, meidengevecht! En Foppe die hier niets van zegt... HAHA!”
Vilder snelde naar het tumult en liet mevrouw Norks achter. Ze keek me aan met haar gemene gele ogen; ik kon het niet helpen. Ik gaf de kat een rotschop, maar het begon niet hevig te miauwen, of naar Vilder te rennen; ze wankelde even, als een standbeeld dat bijna omviel, maar bleef toen gewoon stokstijf staan. Verbaasd keek ik op naar Floris; hij had zijn toverstaf nog op mevrouw Norks gericht. Hij keek me aan met een bleek gezicht.
“Jij bent-“
“Hou je mond.”
“- geniaal!”
“Ik zei toch, hou je- wat?”
Ik keek hem verbaasd aan. Hij snelde naar de kat toe en tilde haar op.
“Vlug, we moeten haar ergens verbergen!” zei hij toen. Ik luisterde aandachtig; Foppe was nog steeds te horen in de verte, dus Vilder zou nog wel bezig zijn. Ik liet mijn ogen door de hal glijden, en een paar minuten later op een kleine bezemkast rusten. Ik trok aan de deur; hij zat op slot.
“Alohomora!” fluisterde ik. Het slot klikte, en ik hoorde de sleutel er aan de andere kant uitvallen. Ik pakte het op en schudde er triomfantelijk mee. Floris mikte mevrouw Norks hardhandig de bezemkast in en gooide de deur dicht. Vlug stak ik de sleutel in het gat en draaide hem om. Ik wilde wegrennen, naar de Zwadderich leerlingenkamer en mijn vriendinnen mijn kleine avontuur delen, maar Floris trok me aan mijn arm terug.
“De hal.” zei hij op een doordringende fluistertoon. Ik trok mijn toverstaf onder mijn gewaad vandaan en zwaaide ermee: de hal blonk. Floris keek me even aan. Ineens boog hij zich voorover...
Zo lang, zo gelukkig... Ik had mijn gezicht nog steeds in mijn armen begraven, en de tranen biggelden over mijn bleke wangen. Ik beet op mijn lip, hopend dat het zou stoppen, maar dit deed het niet. Ik was alles kwijt, álles...
Ik hield zijn hand vast. Ik was dolgelukkig. We hadden nu al drie dagen verkering; erg lang was het niet, maar het waren de drie meest gelukzalige dagen uit mijn leven. Hij had me gezoend. Wel voor mijn vriendinnen, die ik sindsdien niet meer gesproken had. Maar hij had me gezoend. Het kon me niets schelen. Hij hield van me, en ik van hem. Toen we mevrouw Norks hadden opgesloten in de bezemkast, had hij me geknuffeld. We waren sindsdien erg veel met elkaar opgetrokken. Mijn vriendinne behandelde me met minder respect: ik ging met een bloedverrader om. Maar drie weken later kon het me niet meer deren: hij had me gezoend, en ik zou het niet vergeten. Floris en ik kwamen de Grote Zaal uit. Het weer werd steeds mooier, en de inktvis van het meer was nu vrolijk aan het spelen met elke Zweinstein student die interesse had. Hagrid, de jachtopziener, gooide vrolijk een grote, dode vis naar de gigantische tentakels: de inktvis ving het behendig en zijn krullende tentakels trokken het de diepte in. Ik en Floris keken toe hoe de inktvis verder speelde. Daarna toverde Floris breed grijnzend een groot kleed tevoorschijn en legde dit neer op het gras. Hij sommeerde eten uit de Grote Zaal, dat verbaasd werd nagekeken door een stel eerstejaars, en stalde het uit, alsof het zijn kostbaarste bezittingen waren. Ik zag Victoria voorbijlopen, en ze keek vol afschuw naar ons. Maar niets kon me deren, want ik was met hem...
Langzaam stond ik op, en bekeek de grote steen. De steen, die alles had verwoest. Het was een soort edelsteen, dat onschuldig blonk in het zonlicht. Maar het was veel meer, en verre van onschuldig.
“Bewijs het!” Marlies drukte me tegen de muur aan, en Nina hield de steen onder mijn neus.
“Stop dit in zijn tas,” beval Nina. “om te bewijzen dat je nog steeds een trouwe vriendin bent! Bewijs ons dat die bloedverrader niet boven ons staat!”
“Ook al is het je vriendje,” voegde Amanda er snauwend aan toe.
“Nou? Ga je het doen?” vroeg Victoria ongeduldig. Na lang aarzelen knikte ik, en nam de steen aan van Nina.
“Wat doet het?” vroeg ik.
“Niet belangrijk.”
Ik wist dat ik er goed aan had gedaan, het eerst te testen. Ik kon me hun reacties nog zo goed herinneren... zo kwaad, zo kwaad... Ze zouden het me nooit vergeven. Ik dacht dat het zou helpen, maar dat deed het niet. Ik had het gewoon meteen moeten doen. Ik boog me over de hutkoffer op het bed en zuchtte. Gewoon, meteen...
Ze waren boos. Héél erg boos. Ik had de steen in Nina’s tas gedaan, om te zien wat de steen deed. Het had haar een dag ongeluk bezorgd. Zo boos, zo boos... Nina trok me mee aan mijn arm. We stonden in de klas, klaar om met de les Geschiedenis van de Toverkunst te beginnen. Iedereen stond nog, en was druk met elkaar aan het praten.
“Jij zult hiet zwaar voor boeten, Emma,” had Nina op een dreigende toon gezegd. “Locomotor Mortis!”
Met een doffe dreun viel Floris op de grond. Nina duwde haar toverstok in mijn hand, en glipte weg, uit het zicht. Ik keek Floris verbluft aan. Hij keek terug met een vuile blik.
“Hoe durf je...?!”
“Maar ik heb niet-“
“TRUT!”
“Maar-“
Het had niets uitgemaakt. Mijn vriendinnen wilden niet meer met me praten. Ik was met een bloedverrader omgegaan. Ik had Zwadderich verraden door met een Huffelpuffer om te gaan. En die Huffelpuffer... maakte het uit. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Di Aug 28, 2007 21:18 |
 |
Zijn laatste keuze
Hij legt zijn vermoeide hoofd neer. De ondergrond is hard en schuurt langs zijn rechteroor maar hij heeft op dit moment andere dingen aan zijn hoofd.
Vanuit zijn ooghoek ziet hij de priester; in zijn blik een combinatie van sympathie en hulpeloosheid.
Zelf voelt hij zich niet hulpeloos en niet eens bang. Daarvoor overheerst zijn woede teveel. Woede om de onrechtvaardigheid; het is niet dat hij dit verdient. Iedereen maakt immers wel eens een foutje. Het is niet dat hij iemand vermoord heeft of heeft lopen heulen met de vijand.
Hij heeft alleen de pech dat het zogenaamde “slachtoffer” de vrouw is van een hooggeplaatste rechter.
Als zij niet zo ijdel was geweest, zou dit vonnis hem nu niet boven het hoofd hangen. En zó schreef stonden haar tanden helemaal niet! Dat had hij, ondanks een gebrek aan slaap en een overmaat aan Oude Klare's Jonge Borrel, nog wel kunnen zien.
In Griffoendor’s naam, het gegil van de vrouw toen die slagtanden langs haar edele neus binnen haar gezichtsveld verschenen – hij was op slag nuchter.
Naast hem zet de man met het masker de bijl tegen het hakblok. Door de twee gaten in het masker ziet hij donkere ogen glinsteren.
“Laf beroep,” denkt Heer Hendrik van Malkontent tot Maling, “m’n kop eraf als dat geen Zwadderaar is!”
Nee dan zijn beroep. Oké, het is misschien niet echt een beroep dat je bij een moedige Griffoendor verwacht maar hij is toch tien keer liever Heler dan Beul. Als mensen maar niet op elk moment van de dag een beroep op hem zouden doen.
Het is vroeg in de morgen maar daardoor is het nog redelijk rustig op het kleine plein. Er zijn niet al teveel sensatiebeluste mensen, constateert Henderik.
Hoe mensen voor hun vermaak naar executies kunnen gaan, gaat hem boven zijn hoed.
Hij is niet bang voor de dood. Of beter gezegd … hij is niet bang om dood te gaan. Het is tenslotte in één klap voorbij zijn.
Hij laat weinig achter. Hij heeft geen vrouw en geen kinderen. Voor zover hij weet in elk geval. In zijn jonge jaren vertoefde hij graag in damesgezelschap maar vanaf het moment dat hij op een bal masqué in Arianne’s helderblauwe ogen keek, hadden andere vrouwen geen bekoring meer voor hem.
Arianne. De liefde van zijn leven. Maar nooit helemaal van hem.
Zijn geliefde was net voor het einde van de Honderdjarige Oorlog gestorven. Het huis waar ze samen met haar echtgenoot en kinderen de zomer doorbracht, was platgebrand door de Fransen.
Nu zal hij haar eindelijk weer zien.
Henderik ziet de bijl omhoog zwaaien en op het hoogste punt stilstaan. Hij wacht op het moment dat zijn leven aan hem voorbij trekt. Dat gebeurt toch vlak voor je dood gaat; zo’n Viavia-achtige wervelwind van herinneringen?
Verzonken in zijn filosofische gedachten, merkt hij te laat dat de beul zijn armspieren laat opbollen en met één zwaai de bijl naar beneden zwiept.
Een misselijkmakend gekraak klinkt over het doodstille plein. Daarna het geluid alsof tientallen mensen hun ingehouden adem laten ontsnappen. Een geluid? Dan schiet een felle pijn door zijn nek en realiseert hij zich vol ontzetting dat hij nog leeft. Gal brandt een pad omhoog en vult zijn mond voor het langs zijn mondhoek wegsijpelt. Gelukkig heeft hij zijn galgenmaal gemist.
De beul gromt geërgerd en heft de bijl weer omhoog.
Het publiek is onrustig. Henderik wacht gespannen op de tweede – en hopelijk – definitieve klap. Niet dat hij nu persé dood wil maar als het dan toch zo moet zijn, wel graag met één klap. De pijn in zijn nek is haast ondragelijk.
Weer spant de beul zijn spieren voor hij de bijl naar beneden laat vallen.
Henderik sluit zijn ogen en haalt nog een keer diep adem …
Even denkt hij dat het voorbij is; de felle pijn verandert in een bijna gevoelloze dofheid.
Maar binnen seconden keert de pijn drievoudig terug. Hij klauwt aan zijn nek en baant zich dan een weg naar zijn ingewanden.
De beul vloekt, de priester prevelt om genade en een vrouw in het publiek krijst zo schril dat ze niet anders dan familie van de slagtandendame kan zijn.
Hij herinnert zich Arianne’s zachte en een beetje hese stem en haar melodieuze lach. Hij probeert de gedachte aan haar vast te houden; alles om maar niet aan deze marteling te hoeven denken. Hij heeft maar een paar jaar met Arianne gehad maar het waren de mooiste jaren sinds hij Zweinstein verliet.
De momenten die ze samen konden zijn, waren sporadisch. Toch voelde het nooit gehaast. Ze praatten vaak alsof ze alle tijd van de wereld hadden.
Hij had nooit een vrouw ontmoet die zo intelligent was. Ze hadden het regelmatig over politiek. Over de gruwelijke heksenjachten die overal plaatsvonden.
Henderik voelt zich op dit moment sterk verbonden met die vele onschuldige slachtoffers, al is zijn vonnis niet veroorzaakt door gebruik van magie maar door verkeerd gebruik ervan.
Hij denkt aan de negentienjarige Jeanne d’Arc. Al streed ze tegen zijn vaderland, Henderik kan niet anders dan bewondering hebben voor haar moed en strijdlust. Was ze echt een heks geweest en Engelse dan was ze zeker in Griffoendor gesorteerd.
De volgende klap overvalt hem maar is een exacte herhaling van de vorige twee; het ruisen van de bijl, de tijdelijke gevoelloosheid en de scherpe pijn die gelijk daarop volgt.
Henderik wil vloeken en tieren en zelfs smeken of zijn beul een andere bijl neemt maar in plaats daarvan bijt hij op zijn lippen tot hij de weeïge smaak van bloed proeft; eens een Griffoendor, altijd een Griffoendor!
Hij probeert zich af te sluiten van de mensen om hem heen. De priester kan immers niets meer voor hem doen en de beul wil dat niet.
“ - drie - “
Vaag hoort hij hoe het publiek de klappen begint te tellen. Angst kronkelt door zijn lichaam en Henderik vlucht weer naar het verleden.
Arianne zou blij zijn dat Paus Innocentius VIII afgelopen zomer gestorven is. De man die zo verbonden was met de heksenjachten. Hopelijk kan de nieuwe Paus de situatie verbeteren.
“ - vier - “
Het ruisen heeft hij dit keer niet gehoord. In plaats daarvan hoort hij de beul opnieuw vloeken. Verder is het een herhaling van dofheid verdreven door helse pijn. Zijn nek brandt … zijn ogen tranen …
Ze hebben het vaak over reizen gehad. Gedroomd over landen die ze zouden bezoeken. Wat zou ze gevonden hebben van de plannen van Columbus.
Dat is nog eens een moedige man om via een westelijke route Indië te willen gaan zoeken. “Koppig is hij ook,” bedenkt Henderik, “nadat zijn voorstel eerder is afgewezen door het Spaanse, Engelse en Franse hof, heeft hij volgehouden tot hij eindelijk goedkeuring kreeg van de Spaanse koning.
“ - vijf - “
De folterende pijn overheerst opnieuw zijn gedachten. Zelfs een brandstapel kan niet zo erg zijn, realiseert Henderik zich.
Hij voelt zijn kraag tegen zijn natte huid plakken. Tussen zijn oogleden vang hij een glimp op van witte kant dat langzaam roze kleurt. Hij knijpt zijn ogen weer dicht.
Zijn geliefde hield veel van kunst en droomde ervan dat ze samen ooit Het Laatste Avondmaal en de Geboorte van Venus konden zien. Henderik probeert wanhopig een beeld van Botticelli’s meesterwerk op te roepen maar hij ziet enkel maar het rood van Venus’ haren - gedrapeerd om haar blanke lichaam – vervloeien tot het roze van zijn kraag.
“ - zes - zeven - “
De bijl begint nu in een gestaag ritme toe te slaan en er is geen dofheid meer. Geen gevoelloosheid. Zijn bewustzijn vernauwt zich tot het ritme van de bijlslagen, het tellen en zijn eigen gedachten. Henderik probeert wanhopig aan betere tijden te denken.
Maar het zijn niet meer de gelukkige herinneringen die hem overspoelen. Beelden van de ruzies; als hij te koppig was om in te zien dat ze onmogelijk voor hem kon kiezen en haar gezin verlaten.
“ - negen - tien - “
De keren dat ze elkaar niet konden zien omdat één van haar kinderen ziek was. De wanhoop toen hij vier weken niets van haar hoorde, voor hij er bij toeval achterkwam dat ze ernstig ziek was en hij niet naar haar toe kon.
“ - veertien - vijftien - “ scanderen de mensen. Hij kan zich bijna voorstellen dat hij een Zwerkbalwedstrijd bijwoont. Eén waarbij hij weliswaar net een Beuker tegen de zijkant van zijn nek heeft gekregen. Of twee!
“ - zestien - zeventien - “
De gedachte aan Zwerkbal leidt zijn gedachten als vanzelf naar zijn schooltijd op Zweinstein. De tijd waarin hij jong en idealistisch en bovenal heel gelukkig was.
De Sorteerceremonie. Het trotse gevoel toen hij net als zijn vader en diens vader in Griffoendor gesorteerd werd.
Zijn beste vrienden; Gifford Ollerton, met zijn obsessie voor reuzen waarover hij uren kon discussiëren, tot Alberta Toothill hem behekste met een redelijk onschuldige versie van de Dreunspreuk, waarmee ze later beroemd zou worden.
“ - zesentwintig - zevenentwintig - “
De avonden in de leerlingenkamer, de Zwerkbalwedstrijden, de zaterdagen die ze naar Zweinsveld mochten en misselijk van alle snoep terugkwamen. De sneeuwbalgevechten die altijd veel te dicht bij de kassen werden gehouden en de luie zomerse middagen bij het meer.
“ - tweeëndertig - drieëndertig - “
Op het moment dat Henderik zich afvraagt wanneer de goden hem genadig zullen zijn, wordt de wazige wereld achter zijn oogleden opeens een stuk helderder en hij ziet twee wegen vanaf zijn gezichtspunt richting de horizon verdwenen.
Aan het einde van de linker weg ziet hij huizen, boerderijen en op de achtergrond het kasteel uit zijn herinneringen. Voor het kasteel ziet hij gedaanten zweven en even lijkt hij een monnik te zien. Hij vraagt zich af of hij begint te hallucineren.
“ - negenendertig - veertig - “
De weg naar rechts slingert zich door één van de mooiste landschappen die hij ooit heeft gezien. Kleurrijke vogels vliegen van boom tot boom, hun gezang in harmonie met het kabbelen van kleine watervallen. Ook hier ziet hij allerlei gedaanten al lijken ze niet echt te zweven. Mensen glimlachen en zwaaien en met een schok herkent hij Arianne tussen de mensen. Zijn geliefde wenkt hem, glimlacht naar hem en Henderik beseft plotseling dat dit het moment is om een keuze te maken tussen blijven of overgaan. Tussen de geesten of zijn geliefde. De keus lijkt belachelijk eenvoudig en hij wil zich bewegen en de afstand overbruggen.
Dan ziet hij achter haar een grote donkere gestalte naderen en opzij daarvan twee kleinere die achter haar rok verdwijnen. Haar arm zakt en haar glimlacht vervaagt.
“ - vijfenveertig - “
De pijn verdwijnt.
Eeuwen later zal Haast Onthoofde Henk – zoals zijn bijnaam inmiddels is - leerlingen die wanhopig bij hem om advies komen, vertellen dat hij bang was voor de dood en dat hij soms twijfelt. En dat is waar, maar hij vertelt hen niet waarvoor hij precies bang was. Dat hij bang was dat zijn geliefde ook na de dood niet voor hem zal kiezen; dat hij voor altijd eenzaam zal zijn. Daarom heeft hij ervoor gekozen om als een bleke schim achter te blijven en naar Zweinstein te gaan, naar zijn geliefde Griffoendor. De enige plaats waar hij zich niet eenzaam voelt. Waar hij vriendschap en loyaliteit kent.
Ja, soms twijfelt hij wel eens en vraagt zich af of ze toch niet voor hem zou hebben gekozen aan die andere zijde waar ze vrij is in haar keuze en de samenleving niet langer haar beslissingen dicteert.
Maar op zulke momenten is er altijd wel een verlegen eerstejaars leerling, die hem dankbaar aankijkt als hij haar de weg wijst. Of een opgewonden geroep als hij samen met de andere geesten de Grote Zaal binnen komt zweven.
En als hij dan trots tussen de Griffoendors aan de afdelingstafel gaat zitten, is er geen spoortje twijfel te vinden.
Al wilde hij dat hij nog eens één keer een pasteitje zou kunnen proeven. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Do Aug 30, 2007 19:50 |
 |
De ultieme grap
George streek peinzend met de bovenkant van zijn veer langs zijn kin voor hij woorden in de deur begon te krassen. Fred en hij waren al weken bezig met het verzinnen van de ultieme grap, dé manier om Omber eens goed in paniek te laten raken.
Aangezien de examens er nu aan zaten te komen waren de leraren strenger. Fred en hij hadden zo ongeveer elke avond strafwerk, en aangezien hun plannen zo niet opschoten hadden ze besloten te doen alsof de examenvrees hen ook in zijn greep had en zich stil te houden bij de lessen. Vooral Anderling was wantrouwig, maar geen enkele leraar had er echt bezwaar tegen.
Onder de lessen niet communiceren was natuurlijk geen optie, dus hadden ze iets nieuws verzonnen. Ze hadden ontdekt dat op de derde verdieping, de zevende gang en dan in de eerste jongenstoiletten bijna nooit iemand kwam. Dus de vierde wc werd hun hoofdkwartier. De deur was inmiddels bijna volgekrast met ideeën en aanmerkingen daarop. Na een poosje had Fred voor de zekerheid een stukje perkament met Verstopt op de deur gehangen, zodat er echt helemaal niemand meer in die wc kwam.
Het had niet lang geduurd voor ze ook de zijkanten begonnen te gebruiken. Overal hingen stukken perkament met dingen die ze 's avonds in de leerlingenkamer bedachten en maffe tekeningen van plannen die ze hadden gemaakt. Maar hét idee zat er nog steeds niet tussen.
George maakte zijn zin af.
..en we moeten Dobby vanavond nog nieuwe sokken brengen.
Hij veegde de overige inkt met een stuk wc-papier van zijn veer en stopte hem in zijn zak, waarna hij de prop wc-papier op de grond liet vallen.
Ze hadden met Dobby geregeld dat deze wc met rust gelaten zou worden. Ze gaven hem eens in de zoveel tijd een paar sokken en deden alsof Harry ze met dat cadeau gestuurd had. Dobby zorgde ervoor dat de andere huiselfen de aantekeningen lieten hangen. Alleen de bevlekte stukken wc-papier verdwenen steeds op miraculeuze wijze.
George ging de wc uit, duwde de deur achter zich dicht en richtte zijn staf op het slot.
'Colloportus,' mompelde hij. Zo wisten ze tenminste zeker dat er geen grapjassen in hun toilet zouden komen. Of een idioot uit het Inquisitiekorps die vond dat hij te belangrijk was om een briefje op de wc-deur te lezen. George zag Korzel daar wel voor aan. Die kón niet eens lezen.
In gedachten verzonken over het nieuwe plan van Fred klom hij de twee trappen op, terug naar het lokaal waar ze Verweer tegen de Zwarte Kunsten hadden. Hij voelde in zijn zak of hij nog wel genoeg Neusbloednoga had voor de rest van de dag. Hij had er nog twee, dat moest genoeg zijn voor de rest van de dag.
Hij duwde de deur van het lokaal open en alle blikken waren gelijk om hem gevestigd. Hij zag de priemende blik van Omber, die hem probeerde te betrappen op iets wat niet mocht.
George hief zijn hand een stukje op, zodat Omber zijn bebloede mouw zag, en grijnsde.
'Mijn bloedneus is weer helemaal over. Ik hoop dat ik mijn boek er niet mee heb beschadigd.'
Hij zond een onschuldige blik in de richting van Omber en liep terug naar zijn plek. Zodra hij met zijn rug in de richting van Omber liep, grijnsde hij naar Fred en gaf hij een knipoog aan het meisje van Ravenklauw dat zo schrok toen hij plotseling een bloedneus kreeg.
Met een uitgestreken gezicht ging hij naast Fred zitten en richtte zijn blik op zijn boek. De bladzijdes waren doorlopen van het bloed en hij kon er amper iets van lezen. Hoewel hij sowieso nog geen letter van het boek had gelezen, wist hij dat Omber deze kans zou gebruiken om hem na te laten blijven.
Braaf stak George zijn hand in de lucht.
'Ja, meneer Wemel?' vroeg Omber scherp, na hem eerst tien minuten genegeerd te hebben.
'Het spijt me, professor Omber, maar ik kan mijn boek niet meer lezen.'
'En waarom dan wel niet?'
'De bladzijdes zijn doorlopen van het bloed en ze plakken aan elkaar.'
Hij hield het boek omhoog, zodat er een paar druppels bloed op het tafelblad spatten. Het meisje uit Ravenklauw huiverde, en aan de gezichten van enkele anderen te zien was ze niet de enige.
'Dan maak je het schóón!'
Omber liep bijna paars aan van woede. Dit was nu al de derde keer dat de les verstoord werd. Eerst ging Fred naar de wc, toen kreeg hijzelf 'plotseling' een ernstige bloedneus en nu zwaaide hij met het boek, zodat de bloedspetters rondspatten.
'Maar professor, ik moest mijn staf opruimen aan het begin van de les.'
George moest een grijns onderdrukken toen het gezicht van Omber nog paarser werd. Zo langzaam mogelijk pakte hij zijn staf uit zijn zak. Voor de show bleef hij extra lang in zijn zakken zoeken, waarna hij deed alsof de staf bleef steken. Toen hij hem eindelijk boven het boek hief, deed hij alsof hij na moest denken over de spreuk.
Zijn blik gleed vlug over het uitgestreken gezicht van Fred, maar aan de twinkelende ogen kon George zien dat zijn broer moeite deed om niet te lachen.
'Sanitato,' zei hij, aarzelend maar duidelijk, alsof hij niet zeker wist of de spreuk wel juist was en alsof hij geen idee had hoe je moet toveren.
Hij hoorde het meisje uit Ravenklauw giechelen. De spreuk had -vanzelfsprekend- uitstekend gewerkt. Hij hoorde het meisje een verrast gilletje slaken en een paar anderen naar adem snakken. Aangemoedigd door het meespelen riep Fred: 'Kijk nou, het is hem gelukt!'
Verschillende mensen applaudisseerden en George wierp een vlugge blik op Omber. Hij zag dat ze zo mogelijk nog paarser was dan eerst en hij sloeg demonstratief zijn ogen neer en begon te lezen. Naast hem deed Fred bijna op hetzelfde moment hetzelfde en niet lang daarna was de klas weer stil.
Toen de les afgelopen was, nam Omber –die inmiddels een stuk minder paars was- de boeken weer in. Ze inspecteerde het boek van George grondig, maar zoals iedereen wel had verwacht zag het er weer als nieuw uit.
Met een zelfvoldane grijns liepen George en Fred het lokaal uit, op weg naar de Grote Zaal. Fred ging iets dichter bij zijn broer lopen en mompelde vanuit zijn mondhoek: 'Wat vond je ervan?'
George keek even om zich heen, maar zag geen mensen die zo dicht inde buurt liepen dat ze hem konden horen.
'Dat heeft ze zo onder controle, helemaal met wat hulp van Vilder en Sneep,' fluisterde hij terug.
Hij zag hoe Fred weer wat meer rechtop ging lopen en nadacht over George's kritiek. Er verscheen een denkrimpel in Fred’s voorhoofd, die pas verdween toen George hem ruw opzij trok om ervoor te zorgen dat hij niet tegen Angelique aan zou botsen.
Eenmaal in de Grote Zaal namen ze plaats op de hoek van de Afdelingstafel. Op de bank tussen hen in legde Fred een paar stukken perkament die hij uit zijn tas haalde. George pakte er een stapeltje vanaf en bladerde ze door.
'Wat wil je eten?'
George keek verstoord op toen hij Fred's stem hoorde en zag Harry kijken. Hij hield het perkament wat lager en boog eroverheen, zodat Harry niet kon lezen wat erop stond.
'Doe maar wat. Smeer gewoon wat het dichtst bij staat op een stuk brood.'
Fred pakte een stapel boterhammen en begon te smeren, zodat George zich weer op de stukken perkament kon concentreren.
Hij bladerde door de eerste zes pagina's, waar nieuwe ideeën voor de FopShop en de Spijbelsmuldozen op stonden, en legde ze onderop de stapel. Hij bekeek aandachtig de verbeteringen op hun beste grap. Hij sloeg de bladzijde om en kon zijn grijns niet onderdrukken toen hij de tekening van Fred zag. Hij bekeek het gebochelde poppetje met druipend haar dat Sneep moest voorstellen en volgde de wirwar van pijlen.
Hij fronste zijn wenkbrauwen toen hij een fout in de aantekeningen zag en viste zijn veer uit zijn zak. Nog voordat hij erom kan vragen houdt Fred een potje inkt voor zijn neus en gooit hij een stapeltje boterhammen op George's bord.
George begon te strepen op het stuk perkament en woorden in de kantlijn te krabbelen. Net op het moment dat hij een extra pijl in de tekening zette, gaf Fred hem een por. Ietwat verstoord keek George op en hij volgde de blik van Fred in de richting van de Ravenklauwtafel.
Tot zijn stomme verbazing kwam het meisje uit de vorige les in de richting van hun Afdelingstafel lopen. George gaf haar een schaapachtige grijns en herinnerde zich net op tijd dat ze het perkament niet mocht lezen. Haastig verzamelde hij de stukken perkament, maar het meisje naderde snel en hij had gen flauw idee waar hij het kon laten.
Fred griste een stapeltje uit zijn handen en ging er vlug op zitten. George volgde zijn voorbeeld met de rest van de stukken perkament, hopend dat er geen inktvlekken op zijn gewaad zouden komen.
Het meisje kwam met een glimlach tegenover hen staan en wierp een blik op de lege bank die voor haar stond.
'Is deze vrij?'
'Net zat Haast Onthoofde Henk er nog, maar ik denk niet dat hij er een probleem mee heeft als jij er gaat zitten.'
Ze lachte naar hem en George grijnsde terug.
'Ik ben Layla. En jullie zijn de beruchte Wemel-tweeling. Wie van jullie was degene met de bloedneus?'
George keek schuldbewust.
'Ik ben bang dat Fred die eer aan mij moet geven.'
Ze lachte weer.
'Geweldig, die spreuk. Ik dacht dat ze zou ontploffen. Niet dat het erg is, ze zou vast een mooi stuk vuurwerk zijn geweest.'
George hersens begonnen overuren te draaien. Daar zat wat in..
'Vuurwerk?'
'Ja, dat zou de school behoorlijk opvrolijken.'
George's grijns werd nog breder dan hij al was. Layla was geniaal.
'Maar waar ik eigenlijk voor kwam.. Heb je al iemand om mee te nemen naar Zweinsveld volgend weekend?'
Ze vroeg het nonchalant, maar ze keek hem hoopvol aan.
'Volgens mij niet. Dat moet je even overleggen met mijn secretaresse.'
Voor de zoveelste keer in hun korte gesprek lachte ze.
'Dan zie ik je dan.'
'Nee, je ziet me de volgende les van onze favoriete lerares.'
Layla stond glimlachend op en liep terug naar de Ravenklauwtafel. Vlak voor ze er was draaide ze zich om en zwaaide even.
Fred had een brede grijns op zijn gezicht.
'Je bent binnen, George.'
'Nee, wij zijn binnen.'
George stond op en haalde wat stukken perkament onder zich vandaan. Hij pakte bladerde erdoorheen en hield een van de onderste bladzijdes omhoog.
'Zie hier hét ultieme wraakplan.'
Hij hield het stuk perkament voor het gezicht van Fred, zodat die het woord Vuurwerk kon lezen. Hij keek even bedachtzaam, maar toen begonnen zijn ogen te fonkelen.
'Briljant. We zijn briljant.' |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
LavenderBrown
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
398 Sikkels
Woonplaats: The Royal Fire Academy for Girls
|
Geplaatst:
Do Aug 30, 2007 20:43 |
 |
Bananengeel
De brief werd laat op een avond bezorgd. De groene inkt op het perkament vertelde dat de brief voor mij was en ik kon mijn geluk niet op. Natuurlijk hadden we het wel verwacht, mijn ouders en ik. Zowel mijn vader als mijn moeder hadden ook op Zweinstein gezeten. Maar toch wist je het nooit helemaal zeker. En nu was het definitief; ik mocht ook gaan. Diezelfde avond vertelden mijn ouders me over de school. Over zijn magische gangen en bewegende trappen, over de verschillende lessen en over leraren die zij hadden gehad en die nu allang weg waren, over de geesten en de grote zaal, over de kassen en het Verboden Bos en tot slot over de verschillende afdelingen. Toen mijn vader was uitgesproken wist ik meteen in welke afdeling ik het liefste zou willen. Ravenklauw…
Huffelpuf… Huffelpuf…Die achterlijke oude hoed had mij in Huffelpuf gestopt. Ik had Ravenklauw verwacht, of misschien Griffoendor, maar zeker geen Huffelpuf. Ik bedoel, dat is de reserve afdeling, de afdeling waar alle overblijvers heen gaan, de sukkels, de losers. Natuurlijk had ik meteen bij Anderling om overplaatsing gevraagd. Maar ze zei dat dat niet mogelijk was. Belachelijk, echt belachelijk. Stomme oude toverkol.
’s Avonds was er een feestje in de leerlingenkamer, maar ik was naar bed gegaan. Ik had de gordijnen stijf dichtgetrokken en lag nu als een klein balletje diep onder de dekens. Ik wilde niet huilen, écht niet. Ik was nu 11 en dan huil je niet meer. Maar toch kwamen de tranen… Morgen zouden de lessen beginnen, morgen moest ik dat lelijke bananengele gewaad aan en morgen zou ik samen met andere Huffelpufs door de gangen lopen. Ik had het bijna zeker geweten; Ravenklauw zou het worden. Ik kon goed leren, ik hield van leren. Ik leek op mijn vader en die zat ook bij Ravenklauw. Mijn moeder was een Griffoendor geweest, dus dat was ook een mogelijkheid. Zelfs Zwadderich was nog beter, die hadden tenminste een gezonde dosis Afdelingstrots. Maar nee, Huffelpuf was het geworden. Ik was zo vol van goede verwachtingen naar deze school gegaan, maar dit was een complete mislukking. Ik snikte zachtjes. Ik wilde het liefst naar huis.
De dagen daarna waren vreselijk. Ik voelde me helemaal niet thuis in Huffelpuf, maar iedere ochtend werd ik wakker en zag ik de gele bedgordijnen. Bananengeel… Het had blauw moeten zijn, mijn lievelingskleur.
Als ik in een andere afdeling had gezeten, had ik me vast veel beter gevoeld. Ik vond de lessen namelijk wel erg leuk. Ik haalde ook goede cijfers. Mijn aller-leukste vak was Transfiguratie. Het was tegelijk ook mijn beste vak. Op mijn laatste werkstuk had ik een Uitmuntend gekregen. Ik was de allerhoogste. Ik wist niet of ik blij of boos moest zijn. Elke keer als ik een goed cijfer kreeg, dacht ik er weer aan dat ik eigenlijk in Ravenklauw had moeten zitten.
Op een mooie nazomermiddag nam ik mijn transfiguratieboeken mee naar buiten. Ik ging aan de rand van het meer zitten, maar ik kon me niet concentreren. Plotseling kwam er een meisje naast me kwam zitten. Ik herkende haar gezicht, ze zat ook in Huffelpuf, maar ze was veel ouder dan ik.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg ze.
Ik knikte.
‘Je bent zeker niet gelukkig met je afdeling hè?’
Ik haalde mijn schouders op. Ze knikte begrijpend.
‘Je bent niet de enige, weet je. Ieder jaar is er wel iemand die niet in Huffelpuf had willen zitten. Ze denken dat daar alleen de sukkels zitten.’
‘Is dat dan niet zo?’ Het was eruit voordat ik het wist. Het was niet netjes, en ik schrok van mij eigen woorden. Tot mijn verbazing begon het meisje te lachen.
‘Vind je jezelf een sukkel? Of mij?’
‘Nou nee, dat niet, maar- ‘
‘Het is ook onzin. Ik zal proberen het uit te leggen. Elke afdeling heeft bepaalde kenmerken, en de sorteerhoed kijkt naar de talenten van alle leerlingen. Hij zoekt uit bij welke afdeling je het beste past.’
‘Dat weet ik allemaal ook wel’, zei ik geïrriteerd.
‘Dat weet ik, maar laat me nog even verder praten. Bij Huffelpuf horen bijzondere talenten; trouwheid, vriendschap, ijver en geduld. Jij bezit die eigenschappen, anders had de sorteerhoed je niet bij Huffelpuf geplaatst.’
Ik snoof. Ik vond een goed verstand toch veel meer waard dan ijver of geduld.
Het meisje begon weer te lachen.
‘Ken je de geschiedenis van Zweinstein?’ vroeg ze.
‘Nou’, aarzelde ik. ‘Een beetje.’
‘Ik zal je er iets over vertellen. Het idee van de Toverschool kwam van Rowena. Zij was briljant. Ze was een heel begaafde heks. Maar ze twijfelde ook. Het was erg riskant om een toverschool te beginnen voor jonge kinderen. Vooral in die tijd! Toen ontmoette ze Goderic. Hij had het lef om de plannen door te zetten. Met zijn moed haalde hij Rowena over om door te gaan. Goderic was een dapper man, en hij schrok er niet voor terug om wat risico te nemen. De slimme trucs om de school te verbergen kwamen van Zalazar. Hij was altijd al een sluwe geest, en kon iedereen om de tuin leiden.
Maar met z’n drieën kwamen ze niet ver. Binnen de kortste keren hadden ze ruzie over allerlei dingen. Toen kwam Helga. Met haar lieve en zachtaardige karakter leerde ze de anderen wat vriendschap en geduld inhoudt. Ze leerde hen om samen te werken en keuzes te maken. Zij was degene die Rowena, Goderic en Zalazar bij elkaar hield. Zij was ook degene die later de school bij elkaar hield. Als Helga er niet was geweest, stond deze school hier nu niet. Helga was als de moeder van de school. De leerlingen waren dol op haar. Toch ging het mis. Rowena hield zich steeds meer bezig met studeren. Goderic ging er vaak op uit, op zoek naar het gevaar. Zalazar kwam langzaam in de ban van de Zwarte Magie. Helga zorgde voor de kinderen en leerde hen alles wat ze moesten weten. Op een dag kregen Goderic en Zalazar ruzie. Je weet hoe het verder ging; Zalazar ging weg van de school, en er werden verschillende afdelingen opgericht. Maar als Helga er niet was geweest, was die dag de laatste dag van Zweinstein geweest. Zij haalde Rowena en Goderic over om niet ook weg te gaan. Zij overtuigde hen ervan dat de school moest blijven bestaan. Toen pas luisterden Rowena en Goderic naar Helga. Ze maakten de sorteerhoed, en ze gingen weer lesgeven. Dankzij Helga kunnen wij hier nog steeds naar school.
Bedenk dat Huffelpuf geen afdeling is waar alleen kinderen komen die nergens anders terecht kunnen. Huffelpuf is de afdeling die deze school bij elkaar houdt. De kinderen van Huffelpuf weten nog wat vriendschap en trouw is. Zonder vriendschap zal deze school snel uiteenvallen. Zonder ons zou Zweinstein geen thuis zijn voor de anderen.’
Het meisje staarde uit over het meer. Toen stond ze op en liep ze weg.
‘Wacht!’ Riep ik haar na. ‘Hoe weet je dit allemaal?’
‘Zoals ik al zei, ieder jaar zijn er wel een paar die zich niet thuis voelen. Iemand heeft mij dit 5 jaar geleden verteld.’
Ze grijnsde en verdween.
Ik dacht veel na over haar verhaal. Het was een mooi verhaal, dat zeker, maar toch voelde ik me niet beter. Rowena was dus met het idee van een Toverschool gekomen. Was dat dan niet beter dan wat Helga had gedaan? Of had Helga zoiets ook wel kunnen verzinnen? Ze was misschien niet zo slim als Rowena, maar ze was ook zeker niet dom. Bovendien leek het alsof ze wel een aardiger persoon was dan Rowena. Maar aan de andere kant; ze had niet iets toegevoegd aan deze school.
Een paar dagen later zat ik in de bibliotheek mijn huiswerk te maken. Ik werd gestoord door zachtjes snikken. Een paar plaatsen verderop zat een jongen uit Ravenklauw stilletjes te huilen boven zijn boeken. Ik herkende hem, hij zat tijdens een paar lessen bij mij in de klas. Hij was dus ook eerstejaars. Ik twijfelde even, maar stond toen toch op en ging naast hem zitten.
‘Wat is er?’ Fluisterde ik.
‘Het lukt niet’, snikte de jongen. ‘Ik moet dit werkstuk voor Transfiguratie morgen inleveren, maar ik snap het niet’.
Ik keek naar zijn werkstuk. “Waarom de Wet van Lovpak zo Belangrijk is bij Kleine Transfiguraties”. Ik herkende de titel, wij hadden die Wet net behandeld. Ik wilde hem wel helpen, maar vroeg me nog één ding af.
‘Is er niemand uit je afdeling die je wil helpen?’
‘Nee, ze zeggen allemaal dat ik het zelf moet doen. Anders leer ik het nooit’.
Daar stond ik wel even van te kijken. Een afdeling was toch je familie? Mooie familie als ze je aan je lot overlieten. Zachtjes begon ik het hem uit te leggen.
Al snel waren we klaar en de jongen lachte door zijn tranen heen.
‘Dank je wel hoor. Jij bent een échte Huffelpuf hè?’
En voor het eerst in weken vond ik de bananengele kleur van mijn gewaad best mooi. |
_________________ hey love
awful happens all the time
don't let it kill you. |
|
  |
 |
|
|