Auteur |
Bericht |
Helen
Minister van Toverkunst
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: The Burrow
|
Geplaatst:
Do Jul 03, 2008 22:10 |
|
Titel: Tikkie, jij bent ‘m!
Auteur: Helen
Onderwerp/zeer korte samenvatting: Geschreven voor de Gryff Challenge (Inter-house unity). Ik wil niet teveel weggeven maar, is alles wel wat het lijkt?
Tikkie, jij bent ´m!
“Verrekte Potter. Potter met zijn fanclub, Potter de geweldige.”
Draco draaide met zijn ogen en liep mokkend door de hallen van Zweinstein. Af en toe kwam hij een eerstejaars tegen die hij liet schrikken. En als ze hem ook maar verkeerd of raar aankeken konden ze een vloek verwachten. Hij had een paar goede van die wezelmeid afgekeken. En dat Modderbloedje kon er trouwens ook wat van.
Abrupt stond hij stil. Was hij nou die bloedverraadster de hemel in aan het prijzen?
Draco schudde zijn hoofd om zo het beeld dat hij had gevormd weg te vagen en besloot de eerste de beste eerstejaars te vervloeken.
Op hetzelfde moment liep Harry dromerig door de hallen. Op weg naar de Grote Zaal Hij had net Ginny in een volle leerlingenkamer gezoend. Iets wat hij totáál niet dacht ooit te doen. Goed, toegegeven, hij had er wel eens aan gedacht, maar niet in het bijzijn van heel Griffoendor. In het bijzijn van Ron.
“Kijk uit waar je loopt, Pottertje,” snauwde Draco.
“Je hebt zelf toch ook ogen in die kop van jou,” was het weerwoord van Harry. Ok, niet het meest intelligente, maar toch, het was een weerwoord.
Draco knipperde met zijn ogen en begon te lachen. “Ik dacht dat jij wel een betere belediging kon bedenken, Potter. Je zit met je gedachte zeker bij die bloedverraadster. Ik zie echt wel hoe je naar haar kijkt.”
Wacht, klonk dat jaloers? Want hij was zeer zeker nìet jaloers.
“Jaloers, Malfidus?”
Draco verkleurde een klein beetje maar krabbelde snel weer overeind.
“Nooit, Potter.”
“Zo klonk het anders niet.”
Inmiddels had Harry een grijns van oor tot oor en Draco leek te ontploffen van woede.
“Nou, nou. Heren.”
Een warme rustige stem deed hen doen omkijken.
“Wat een haat en nijd hier. Dat kunnen we hier op Zweinstein niet hebben hoor. Er zullen wat veranderingen moeten komen om wat meer respect voor elkaar te krijgen”
“Wat moest Perkamentus nou van jou?”
Ron en Hermelien waren op het gebekvecht afgekomen en zagen de oude man om de hoek gaan.
“En wat moest jij van Harry. Jij vuile fret,” bulderde Ron.
“Dat kun jij toch niet snappen, bloedverrader.”
Ron had zijn toverstok al gepakt maar Hermelien gebaarde Ron de stok weg te stoppen.
“Heel goed, Griffel, heel goed.”
Met een voldane grijns, liep Draco naar de Zwadderich leerlingenkamer. Had hij ze even mooi te pakken. En dat gezicht van die wezel was ook geweldig. Dat moest hij aan vader schrijven. Hij wist zeker dat hij door zijn vader dan meer gewaardeerd zou worden.
De volgende dag zaten alle leerlingen aan hun afdelingstafel van het ontbijt te genieten toen Perkamentus opstond en de aandacht vroeg.
“Beste leerlingen. Het is mij opgevallen dat er af en toe wat rivaliteit tussen de verschillende afdelingen heerst. Daarom hebben de andere professoren, en ikzelf besloten dat elke afdeling een sport of spel mag verzinnen dat samen met de andere afdelingen gedaan kan worden. Jullie hebben tot woensdag om jullie spel of sport door te geven aan een van de professoren. Dit weekeind gaan we de spellen of sporten uitvoeren.”
Het was even stil in de grote zaal en leerlingen keken elkaar verbaast aan. Toen begon het geroezemoes.
“Dat kan hij toch niet menen” en “Altijd al gezegd dat Perkamentus niet helemaal bij zijn hoofd was.”
Hermelien daarentegen was al honderduit aan het vertellen welke ideeën zij allemaal had.
“… en dan een spelletje Knalpoker met de hele school, of een Bal, of … wat is er, Ron?”
“We hebben al eens een Bal gehad en het was niet … heel erg geslaagd voor mij.”
“Ok, geen Bal dus.”
“Hermelien,” onderbrak Harry, “kunnen we ook eerst gewoon even ons ontbijt opeten en daarna pas bedenken wat we kunnen doen?”
Na alle lessen was Hermelien alweer druk bezig te verzinnen wat ze als Griffoendor zouden voorstellen als een spel of sport. Ze had zelfs een kleurrijke grafiek opgesteld zodat iedereen kon zien welk spel of sport het meest geliefd was. Zwerkbal stond natuurlijk bovenaan, maar dat was nou net de sport die Hermelien niet wilde doen.
“Jongens, er wordt altijd al Zwerkbal gespeeld en daar komt alleen maar rivaliteit van en dat is niet wat Perkamentus wil. We zoeken een spel of sport die niemand, of bijna niemand doet of kent.”
Verschillende sporten en spellen werden door de leerlingenkamer van Griffoendor geroepen. Van “Spin the Bottle” tot “toverschaak”. Maar ook dat was Hermelien niet goed genoeg.
“Ik bedoel zoiets als … koekjes bakken. Of …”
Haar zin werd onderbroken door Harry.
“Uhm … toen ik jonger was … zag ik anderen vaak Tikkertje spelen. Maar dat zal wel niet …”
“Harry! Dat is … geweldig!” onderbrak Hermelien hem. Harry keek verbaasd naar Hermelien.
“Echt?”
“Ja, dat kan iedereen tegelijk doen en dat was de bedoeling.”
Geroezemoes gonsde door de leerlingenkamer.
“Tikkertje? Wat is dat?”
“Tikkertje,” begon Hermelien, “is een Dreuzelspel dat vaak door kinderen gedaan wordt. Eén persoon is de tikker en de rest moet wegrennen want die willen niet getikt worden.”
Sommige mensen grinnikte bij de woorden “getikt worden” en Simon grapte dat je wel getikt moest worden van de bazigheid van Hermelien. Hermelien ging ongestoord verder met haar verhaal.
“Zoals ik dus al zei, is er één persoon die tikt en de rest rent weg. Als je door de tikker getikt wordt, wordt jij de tikker en rent iedereen voor jou weg. Ik zal het voordoen.”
Hermelien liep naar Harry en tikte hem op zijn borst.
“Tikkie, jij bent ´m,” riep ze vrolijk. Harry liep naar Ron toe en tikte hem op zijn schouder. “Tikkie, jij bent ´m.”
“En wat is nou het leuke aan dit spel dan?”
“Het leuke aan dit spel, Ron, is dat je als tikker zo snel mogelijk iemand anders moet tikken en als niet-tikker moet je proberen niet getikt te worden door middel van wegrennen.”
Bijna alle leerlingen waren het met het spel eens. Ze zouden Tikkertje doen.
Alle Griffoendor leerlingen probeerden het spel uit en waren al snel in een opperbest humeur. Ze waren er zelfs achter gekomen dat je zo het meisje of de jongen waar je in stilte verliefd op was, zonder schaamte achterna kon rennen en aanraken en misschien wel meer. De sfeer in de Griffoendor leerlingenkamer was erg enthousiast en als het daar al zo goed ging, zou het helemaal goed gaan als alle afdelingen mee zouden doen. Het enige nadeel was dat ze niet wisten hoe Zwadderich zou reageren op een Dreuzelspel.
De volgende dagen vlogen voorbij en iedereen werd uitbundiger naarmate het weekeind naderde.
“Morgen is het zover. Ik kan niet wachten wat iedereen verzonnen heeft.”
Hermelien, Harry en Ron liepen naar het bord waarop alle sporten en spellen van de andere afdelingen stonden.
“Zwadderich; Zwerkbal voor 4 afdelingen. Waarom ben ik niet verbaasd?”
Hermelien draaide met haar ogen en las de rest voor.
“Oh, dit is wel leuk. Magisch koken met Huffelpuff ”
Harry en Ron keken elkaar verschrikt aan.
“Koken? Wij?”
“Magisch koken,” verbeterde ze hen. “Oh, kijk, Ravenkauw heeft een speurtocht met raadsels bedacht en kijk, hier staan wij.”
“Tikkertje, Griffel? Tikkertje? Wat is Tikkertje? Klinkt als een vloek die verkeerd is gegaan.”
Draco keek geamuseerd achterom waar heel Zwadderich om zijn uitspraak moest lachen.
Wat dacht dat Modderbloedje wel. Zomaar een sport, of was het een spel, doorgeven dat hij niet kende.
“Tikkertje, Malfidus, is een Dreuzelspel.”
Harry was tussen beiden gekomen met getrokken toverstok
“Heren, de bedoeling van de samenwerking met de andere afdelingen, is het de kop indrukken van de rivaliteit.”
Nu was het professor Anderling die op het geruzie was afgekomen.
“Potter, Malfidus, naar jullie eigen afdeling. Meteen. 5 punten worden van jullie afdeling afgetrokken wegens rivaliteit op de hal.”
De volgende dag ging iedereen met volle moed naar het eerste onderdeel van het sportgebeuren; De speurtocht van Ravenkauw. Als eerste werden ze allemaal in groepjes geplaatst, alle afdelingen natuurlijk door elkaar.
“Harry, Ron, Hermelien, Draco, Kwast en Korzel, jullie zitten in een team. Loena, Marcel, Ginny, Simon en Cho. Jullie zitten ook in een team.”
Toen iedereen in een groepje zat werd het eerst raadsel uitgedeeld.
“Welk wezen heeft `s ochtends vier benen, ‘s middags twee en ’s avonds drie?”
Hermelien had niet veel tijd nodig om het antwoord te geven.
“Dat is een mens. ’s Ochtends staat gelijk aan een baby. Die kruipt en dus loopt hij op 4 benen. Dan wordt je ouder en ga je rechtop lopen. Dat zijn dus de 2 benen. Als je ouder wordt, loop je met een stok. Dus loop je dan op 3 benen.”
“En dat wil zeggen dat we waar naartoe moeten, Griffel?”
Het was Draco die voor de eerste keer nadat hij in de groep gezet was iets zei.
“Misschien moeten we naar de Lekke Ketel. Dat is de doorgang tussen de Dreuzelwereld en onze wereld.”
“Als je denkt dat ik met je meega naar die … Dreuzelwereld, heb je het mis.”
Ok, toegegeven, die Griffel was wel slim. Hij zou daar nooit opgekomen zijn maar dat ging Draco natuurlijk niet zeggen. Hij had zijn naam hoog te houden.
Het hele groepje, dus ook Draco, ging mee naar de Lekke Ketel. Om daar het nieuwe raadsel te pakken.
Na een aantal raadsels waren ze weer op het beginpunt aangekomen.
“Nou, was dit het? Heb ik daar dat hele eind voor gelopen?”
“Nou, Malfidus, geef toe, je hebt er een hoop dingen bijgeleerd. Trouwens, goed van je dat je die vraag over de grootste slang wist.”
Was dat een compliment van Griffel? Een lichte blos verscheen op Draco’s wangen.
“Is er iets, Potter, Wezel?” snauwde hij naar de twee vrienden. Ze mochten natuurlijk niet weten dat … Nee, niet aan denken.
Na de speurtocht was het spel van Griffoendor aan de beurt.
Hermelien legde de spelregels van Tikkertje uit en zette het toen op een rennen. Het was ieder voor zich.
Simon ging achter elk meisje aan die hij leuk vond en tikte Cho. Cho op haar beurt tikte Harry, Harry tikte Marcel en Marcel tikte per ongeluk Draco. Het leek er even op dat Draco Marcel wilde vervloeken maar besloot het toch niet te doen. Draco keek rond om te kijken wie hij zou aantikken. Eigenlijk waren al die rennende meisje wel leuk om naar te kijken maar één van die meisjes was erg leuk ... nee, niet aan denken. Ach, wat boeide het ook. Draco ging achter het meisje aan dat hem al geruime tijd opviel. Hij zou haar het Verboden Bos injagen zodat niemand zou zien dat hij haar leuk vond. Al snel had hij haar gevonden en rende op zijn doel af. Ze rende precies die kant op waar hij haar wilde hebben. Haar haren wapperde wild achter haar aan en ze rende tot ze niet meer verder kon.
“Nu heb ik je.”
Draco liep langzaam maar verleidelijk naar haar toe, keek haar diep in haar ogen en plaatste een hand tegen de boom waar ze tegenaan stond. Hij boog zich voorover en zoende voorzichtig Hermeliens voorhoofd.
“Tikkie, jij bent ´m!” |
_________________
Woei, Gryff van het jaar 2008! |
|
|
|
Maschine
5e jaars
Verdiend:
1 Sikkels
Woonplaats: Op HPF!
|
Geplaatst:
Di Jul 15, 2008 19:14 |
|
Auteur: Maschine
Titel: One Shot Lily Potter/Peter Pippeling
Onderwerp/korte samenvatting: Je moest een Shot over een koppeltje schrijven (ander forum). Geen verdere voorwaarden.
"Tweede Verdieping: Schouwershoofdkwartier." zei de koele stem. De lift ging krakend en piepend open en een roodharige vrouw met opvallend groene ogen stapte er in. Lily Potter stapte in de krakkemikkige lift en drukte op het knopje Begane Grond. Ze was Schouwer bij het Ministerie van Toverkunst en was klaar voor vandaag. Haar man -James Potter- was eveneens Schouwer. Ze hadden elkaar op Zweinstein ontmoet, allebei zaten ze in Griffoendor. Tot haar zevende jaar had Lily James maar een arrogante kwal met te veel ego gevonden, maar in haar laatste jaar op Zweinstein was ze toch als een blok voor zijn charmes gevallen. Ze trouwden zelfs en nu woonden ze ook samen. Het huwelijk was een gelukkige, ze hadden het naar hun zin. Dat James een man uit duizenden was mocht voor Lily dan ook duidelijk zijn.
Lily stapte uit de lift en liep naar de uitgang van het Ministerie van Toverkunst. Dit was voor Dreuzels niet zichtbaar. Ze stapte in de telefooncel en deze ging omhoog, totdat ze weer gewoon op straat stond. Lily begon te lopen. Op de hoek van de straat stond een man die haar vaag bekend voor kwam. Het was Peter Pippeling, een kleine man met een ratachtig gezicht en weinig zelfvertrouwen. Op Zweinstein had hij samen met James, Sirius en Remus een clubje genaamd The Marauders gevormd. Ze waren alle vier Faunaten en hun gedaantes verschilden van een rat tot een hert. Pippeling was een rat. "Hoi Peter." zei Lily. "Hoi Lily." antwoordde Peter overdreven beleefd. Pippeling wilde blijkbaar met haar praten, want toen Lily weer wilde doorlopen liep hij een stukje met haar mee. "Hoe was het op het werk, Lily?" vroeg hij. Lily keek hem verbaasd aan. Peter was geen rotzak, maar veel belangstelling had hij nooit voor haar of haar werk gehad. "Goed hoor." antwoordde ze. "Ik denk dat James ook wel zo zal komen." Zag ze daar nu afschuw? Wilde Pippeling niet dat één van zijn beste vrienden terugkwam? Lily negeerde het maar, het was vast verbeelding geweest. Ze hoopte het maar, James was en bleef de enige echte man voor haar. "Wil je ehhh..." Ze keek hem aan. "Ja?" vroeg Lily. "Zeg het maar." Soms kon Pippeling nogal sloom overkomen, maar toch vond ze dat niet heel erg. Hij kon er tenslotte ook weinig aan doen. "Laat maar." Lily keek hem onderzoekend aan. Zijn ratachtige gezicht verried dat hij iets vertrouwelijks had willen zeggen. Maar wat? Lily besloot het maar zo te laten en wilde doorlopen, toen Peter haar riep. "Is er iets, Pippeling?" vroeg ze. "Of wilde je zeggen wat je daarnet niet wilde zeggen?" Peter keek haar met een onschuldige en ergens schattige blik aan. Soms kon hij zo schattig kijken. Zijn kleine gestalte maakte dat hij onschuldiger leek, wie zou zo'n klein mannetje nou van iets verdenken? Zijn ratachtige gezicht was misschien een probleem, maar ach wat.. Eigenlijk was het best aandoenlijk. Lily wist dat Peter altijd had gevochten om wat aandacht en nogal vaak werd geplaagd met zijn verlegenheid en kleine gestalte. Lily had daar stiekem wat medelijden mee gehad. "Ik- Ik zie je later." Voordat Lily kon antwoorden liep Peter al weer weg en was hij verdwenen, de hoek om. Ze haalde haar schouders op. Dan maar niet.
Eenmaal thuisgekomen was Lily Potter nog altijd diep in gedachten verzonken over Peter. Wat was er met hem aan de hand geweest? Piekerend zat ze op de bank. "Wat is er schat? Je lijkt zo ontdaan." Lily voelde een arm om zich heen. Het was James, altijd meelevend. "Niets." antwoordde ze. "Wat mot op het werk, niets bijzonders."
"Trek je er niet te veel van aan." klonk het naast haar. Lily keek hem aan. "Tuurlijk niet schat." Ze kuste hem. "Je weet toch hoe ik ben?" James glimlachte. Het leek erop dat hij zich geen verdere zorgen maakte. Gelukkig maar...
De volgende dag stapte Lily na haar werk weer uit de lift op het Ministerie en ging naar buiten. Daar, precies op dezelfde plek als gisteren, stond Peter. Het leek erop dat hij op haar had gewacht, of was dat soms verbeelding. "Hoi Lily." zei hij en glimlachte. Waarom? Waarom moest hij nu net in háár geïnteresseerd raken als dat andersom ook zo was? Lily had heus wel gezien dat hij langer dan anders naar haar staarde. Gewoon anders. Op een andere manier dan normaal was. Ze keek hem aan met een wat kille blik. Hij was leuk, hij was schattig, maar ze pikte het niet dat hij zo naar haar keek! James was de enige en daarmee uit! Maar toen veranderde de griezelige blik van Pippeling. Hij keek haar onschuldig aan en Lily voelde een vlaag van medelijden. Ze had er nooit rekening mee gehouden dat hij altijd het slachtoffer van pesterijen was. Je had geluk of je had het niet, en Peter had het niet. Minder dan zij in elk geval. De vrouw kreeg een vreemd gevoel. Iets tussen verliefdheid en medelijden in. "Zullen we bij mij thuis iets drinken?" flapte ze er zomaar uit. "Ik weet zeker dat jij en James nog veel te bespreken hebben." Lily sloeg haar hand voor haar mond. Wat had ze nu weer gezegd? "Is prima." zei Pippeling misschien iets té enthousiast. "Schat." Hij zoende haar en plotseling merkte Lily dat ze verliefd op hem was. Ze had het alleen verdrongen, daarom was het nooit eerder naar buiten gekomen. De zoen duurde voor Lily's gevoel een eeuwigheid. Ze sloot haar ogen....
"Wat doen jullie hier?" Lily schrok, wrikte zich los van Pippeling en draaide zich geschokt om. James. Natuurlijk. Ze waren allebei Schouwer en hadden dezelfde werktijden. Logisch dus dat hij vlak na haar uit het gebouw kwam. "Ik.." begon ze. "We...." Bang keek ze hem aan. "Ik was verliefd." zei ze. "Ze bedoelt dat ze me erg aardig vindt." zei Pippeling snel en Lily was hem erg dankbaar. "Dus jullie vinden elkaar aardig en jullie zijn verliefd?" James keek fronsend van de één naar de ander. "Schat, we waren verliefd maar het was maar voor even. Het is uit." zei Lily tegen James. "Kom je James?" Lily pakte zijn hand vast en trok hem mee, zonder de reactie van Pippeling gezien te hebben. "Jij bent de ware." Ze zoende hem. "En niemand anders kan daar tussen komen." Pippeling keek hen geschokt na. Nee, een Potter kon je niet zo makkelijk krijgen! |
_________________ Maschine - Ex-Moderator HPA |
|
|
|
Avana
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: In Fanfictionland with Harry & Draco
|
Geplaatst:
Zo Jul 27, 2008 9:44 |
|
Auteur: Avana
Titel: Voor niets gaat de zon onder
Onderwerp/korte samenvatting: Geschreven voor de HPF challenge met als onderwerp 'Geheimen', maar niet goed op de datum gelet ^^
En aangezien je over geheimen nooit te veel moet verklappen, zeg ik verder niets en laat ik het je zelf ontdekken xD
Voor Niets Gaat de Zon Onder
De zesdejaars Zwadderaar gluurt om een hoekje van de donkere gang en trekt snel zijn blonde hoofd terug.
Heeft ze me gezien?
Hij luistert of haar voetstappen verder gaan, maar hoort niets meer. Tegen de tijd dat hij voorzichtig de hoek omloopt, blijkt de gang verlaten te zijn.
Teleurgesteld kijkt hij om zich heen.
Verdraaid, nu is ze me weer ontglipt.
Al een week probeert hij Wemel te betrappen zodra ze wegglipt uit de Grote Zaal of de bibliotheek; hij weet gewoon dat ze iets in haar schild voert.
Albus heeft niets in de gaten. Die slikt de excuses en smoesjes van zijn nicht als Ketelkoek.
Maar hij niet. Hij is een Zwadderaar in Salazars naam; hij herkent de tekens!
Met ingehouden adem staat Roos Wemel achter het standbeeld van Stinkadorus de Slungelige met het gevoel dat iedereen in de nabijgelegen gangen haar wild kloppende hart kan horen. Zeker de onbekende die haar naar de zevende verdieping verdreven heeft. Wie het is, weet ze niet maar sinds een paar dagen merkt ze dat ze gevolgd wordt als ze ongemerkt probeert weg te glippen.
Ze vermoedt dat het James is of anders haar broertje Hugo en ze wil absoluut niet dat haar familie weet waar ze mee bezig is. Voorlopig nog niet in ieder geval.
Vandaar dat ze nu hier staat te wachten; om te ontdekken wie van de twee het is. En als hij niet stopt met dat vervelende gedoe dan is een uil naar oma Molly met een subtiel berichtje vast voldoende!
Gespannen luistert ze en als ze na een paar minuten zacht geschuifel hoort, gluurt ze voorzichtig over de schouder van Stinkadorus. Zodra ze ziet wie er de gang in loopt, valt haar mond open.
Scorpius Malfidus!
Hij staat midden in de gang stil en kijkt fronsend om zich heen. Vlug duikt ze weg en haar verbazing wordt vervangen door ergernis.
Die vervelende Zwadderaar! Ik had het kunnen weten.
Albus mag dan een stuk beter met Scorp – zoals hij hem noemt – overweg kunnen sinds professor Lubbermans hen samen heeft laten werken aan een project over Boomtrul-etende planten in hun vierde jaar maar Roos heeft nog steeds haar bedenkingen.
De blonde klassenoudste kan haar de laatste tijd af en toe zo vreemd aankijken alsof hij iets weet van haar geheime project. Albus is veel makkelijker om de tuin te leiden.
Als Scorpius zich uiteindelijk omdraait en terugloopt, wacht ze nog vijf minuten voor ze zich in de gang waagt. Ze baalt er van dat de avond inmiddels al half voorbij is.
Telkens achterom kijkend, neemt ze een sluiproute terug naar de vijfde verdieping om daar aan het eind van de gang een leeg lokaal binnen te glippen.
Als ze tegen de binnenkant van de deur leunt, zucht ze opgelucht.
“Hé Scorpius, heb jij je werkstuk voor Gedaanteverwisseling al af?”
Scorpius knikt en grist nog een stuk toast van de schaal.
“Mag ik het even inzien?”
David Noot kijkt hem vragend aan.
“Wat heb je er voor over?” reageert Scorpius automatisch. Voor niets mag dan de zon opgaan maar daar blijft het in Zwadderich ook bij.
“Een half pond karamel van Zacharinus?” onderhandelt David.
“Een pond! Ik heb tien centimeter meer dan opgegeven was,” eist Scorpius en als David knikt, haalt hij het werkstuk uit zijn tas om het aan zijn klasgenoot te geven.
Als Scorpius’ blik op de tafel van Ravenklauw belandt, beantwoordt hij het hoofdschudden van een lachende Albus met een grote grijns. Zijn ogen glijden over de andere zesdejaars Ravenklauwen en ontmoeten die van Roos Wemel. De blik die ze hem toewerpt, kan alleen maar als ‘vuil’ bestempeld worden.
Hij kijkt haar met opgetrokken wenkbrauwen aan maar ze negeert hem en draait zich opzij om iets tegen Albus te zeggen.
Hij neemt een slok pompoensap en besluit om er die avond eindelijk achter te komen wat Wemel in haar schild voert.
Hopelijk lukt het vanavond, denkt Roos terwijl ze een kopje thee voor zichzelf inschenkt. Ze houdt de theepot omhoog voor Albus en kauwend op een stuk gebakken spek, schuift hij zijn kopje in haar richting.
Ze is zo dichtbij, ze voelt het gewoon. Ze kan de theorie inmiddels dromen en kan de spreuk bijna perfect uitvoeren. Als het niet om Scorpius Malfidus was, zou het haar gisteren vast gelukt zijn. Maar toen ze ontdekte dat hij degene was die haar achtervolgd had, kon ze zich niet meer genoeg concentreren.
Ik moet vanavond extra goed opletten. Wie weet wat Malfidus doet als hij ontdekt dat ik …
Gegrinnik haalt haar uit haar gedachten. De blik van Albus volgend, ontmoet ze de grijnzende blik van Malfidus. Ze sneert. Hij kijkt haar met opgetrokken wenkbrauwen aan en ze grijpt haar kopje zo stevig beet dat haar knokkels wit afsteken tegen het gele porselein.
Het lef.
Ze haalt diep adem in een poging zich te ontspannen en draait zich om naar Albus met de vraag of ze ’s avonds samen in de bibliotheek kunnen studeren. Bij het zien van zijn onbevangen blik voelt ze zich een ogenblik schuldig om haar misleiding, maar ze moet en zal Malfidus zien te ontwijken.
Diep weggedoken in een nis wacht Scorpius die avond tot de onbewerkte houten deur naar de leerlingenkamer van Ravenklauw opengaat.
Hij denkt even aan Albus die nu niet alleen vergeefs op hem wacht maar vermoedelijk ook op zijn nicht.
De deur zwaait langzaam open en de bronzen adelaar die als klopper dient, lijkt Scorpius aan te staren. Met ingehouden adem ziet hij Roos Wemel de gang in stappen en behoedzaam om zich heen kijken. Dan draait ze zich naar links en loopt snel de gang door. Scorpius wacht een paar minuten en begint haar dan uiterst voorzichtig te volgen.
De variatie op de Monddoodbezwering die hij vanmiddag in de bibliotheek ontdekt heeft, zorgt ervoor dat zijn voetstappen geluidloos die van haar kunnen volgen.
Ze leidt hem diverse gangen door en trappen op en af. Regelmatig stopt ze om rond te kijken maar ze merkt Scorpius niet op. Net als hij zich gaat afvragen of ze toch weet dat hij er is en hem van zich af probeert te schudden, ziet hij haar een lokaal binnenglippen. Hij heeft inmiddels geen idee meer op welke verdieping hij zich bevindt; als hij om zich heen kijkt, herkent hij niets in de verlaten gang.
Zachtjes sluipt hij naar de deur die inmiddels in het slot is gevallen. Er is geen sleutelgat dus hij drukt zijn oor tegen het hout in de hoop iets op te vangen maar hoort niets.
Twijfelend staart hij naar de deur. Wat nu? Als hij te vroeg binnenstapt, is er misschien nog niets te zien. Hij besluit tien minuten te wachten. Het risico dat het lokaal een tweede uitgang heeft, moet hij maar nemen.
Roos sluit haar ogen en begint zich te concentreren. Nu ze weet dat Scorpius met Albus heeft afgesproken en ze niemand gehoord of gezien heeft op weg naar hier, is ze minder afgeleid.
Haar mantel ligt netjes opgevouwen op een tafel naast haar tas. Het open boek waarin ze nogmaals de belangrijkste punten heeft gelezen, ligt er bovenop.
Ze haalt diep adem, verzamelt al haar wilskracht bijeen en visualiseert dat ze van binnenuit iets tegen haar lichaam duwt. Eén moment staat de tijd stil dan voelt ze hoe haar huid en spieren en pezen rond de botten in haar lichaam trekken.
Op het moment dat haar lichaam langer wordt en haar evenwichtspunt verandert, wordt de deur tot haar ontzetting opengeduwd en hoort ze een bekende stem uitroepen: “Merlijns baard! …is dat …?”
Verstijfd van angst blijft Roos staan en kijkt omhoog naar de opengesperde ogen van Scorpius Malfidus. Hoeveel heeft hij gezien? Zou ze kunnen ontsnappen en ergens ongezien terug kunnen veranderen? Ze kijkt achterom over de rossige vacht van haar schouders maar ziet geen uitweg. Alleen de deur. Op het moment dat ze op de deur af wil rennen, duwt hij hem met één hand dicht, kijkt met verwondering op haar neer en vraagt: “Wemel?”
O hemel, ze is erbij.
Als Scorpius de deur van het lokaal openduwt en binnenstapt, is hij sprakeloos. Het ene moment staat daar Roos Wemel, het volgende moment verandert ze in een dier met een prachtig glanzende rossige vacht. Dezelfde kleur als haar haar. Haar gezicht wordt lang en spits en haar neus glanzend zwart. De vier poten waarop ze nu staat te trillen, hebben een roestbruine vacht en de klauwtjes zijn zwart.
Ondanks de scherpe puntjes aan de gekromde zwarte nagels is Scorpius niet bang. Misschien omdat hij teveel onder de indruk is of misschien omdat het dier – Wemel herinnert hij zichzelf – er banger uitziet dan hijzelf.
Hij laat zich ruggelings langs de deur naar beneden glijden tot hij op de grond zit, zodat hij niet langer boven haar uittorent.
“Wemel,” herhaalt hij dan.
Ze kijkt hem aan, haar donkere ogen wijd boven de spitse snuit. Haar onderkaak zakt een stukje open en hij ziet een lange tong voorzichtig over puntige tanden glijden.
Zou dit de eerste keer zijn dat het haar gelukt is? Hij vermoedt van wel. Gek genoeg voelt hij niets van jaloezie. In plaats daarvan kijkt hij vol ontzag naar het prachtige dier voor zich.
Haast automatisch steekt hij zijn hand uit, palm uitnodigend naar boven. Donkere ogen staren in die van hem en dan doet ze aarzelend een paar stapjes naar voren. De prachtige diep roodbruine vossenstaart zwiept met elke stap mee.
Hij houdt zijn adem in als hij zachtjes met zijn vingers door de zachte haren achter haar oren strijkt. De gedachte dat dit Roos Wemel is, het irritante nichtje van Albus, zou verontrustend moeten zijn maar dat is het niet; het voelt juist heel natuurlijk.
“O Salazar, je bent prachtig,” fluistert hij bewonderend.
Ze doet nog een paar stapjes naar voren en gaat op haar achterpoten zitten. Dan duwt ze speels met haar neus zijn kin omhoog en strijkt langs zijn kaak. Scorpius lacht een beetje beverig en brengt zijn andere hand omhoog om de dikke, weelderige vacht van de vos te strelen.
Plotseling verandert het gevoel onder zijn vingers. Zodra hij beseft wat er gebeurt, trekt hij zijn beide handen terug. Voor hem zit Roos Wemel weer in haar menselijke gedaante, heel dichtbij. Ze krabbelt gegeneerd overeind en doet een paar stappen naar achteren.
Scorpius voelt zijn wangen gloeien als ook hij overeind komt. Hij is blij dat hij de steun van de deur in zijn rug heeft.
“Zo uhm … dus uhm ….”
Hij schraapt zijn keel en wil opnieuw beginnen maar Wemel valt hem in de reden.
“Luister Malfidus,” haar stem klinkt beheerst maar hij merkt dat ze hem niet aankijkt, “ik zou het op prijs stellen als dit onder ons blijft.”
Scorpius vraagt zich af wat ze precies met ‘dit’ bedoelt, het feit dat ze een Faunaat is of wat er net gebeurde toen …
Met moeite brengt hij zijn aandacht weer naar het gesprek.
“Bedoel je dat je niet van plan bent je te registreren?”
Ze knikt vastberaden.
“Kan ik erop rekenen dat je je mond houdt?” vraagt ze dringend en ze kijkt hem scherp aan, haar hoofd een beetje schuin. Het licht van een lantaarn valt op haar rossige haar dat hem weer aan de vossenvacht doet denken.
“Oké, ik houd m’n mond,” hij kijkt haar grijnzend aan, “maar dan help jij me om ook een Faunaat te worden.”
Voor niets gaat tenslotte alleen de zon onder. |
_________________
♥ Spread the love of Harry & Draco ♥
Griffmama xD |
|
|
|
Hermione_love
6e jaars
Verdiend:
110 Sikkels
Woonplaats: Ergens in het haar van Kiro <3
|
Geplaatst:
Ma Aug 11, 2008 17:57 |
|
Titel: It's never to late for an apology.
Auteur: Hermione_love
Onderwerp/korte samenvatting: Een heel klein slash verhaaltje over dingen zeggen die je niet meent.
It's never to late for an apology.
“Cedric.”
“Harry.”
Een pijnlijke stilte viel en Harry probeerde krampachtig iets te bedenken dat hij kon zeggen. Hij wilde iets leuks zeggen. Iets grappigs…iets slims! Alles was beter dan het vage gestamel dat nu uit zijn keel kwam.
“Ik was op weg naar de bibliotheek.”
Ja hoor, dat was echt dé zin om een enigszins volwassen indruk op Cedric te maken.
“Ik moet een boek halen.”
Goh…ook al zo snugger.
Cedric keek hem grijnzend aan. “Dan loop ik meteen met je mee. Ik moet ook naar de bieb.”
“Eh…goed.”
Cedric lachte. “Het zou wat zijn als het níet goed was!”
Harry begon richting de bibliotheek te lopen met Cedric naast hem.
“Hoor eens, over laatst.” Begon Cedric.
“Goh, ja…laten we het daar eens over hebben.” Merkte Harry sarcastisch op.
“Ik bedoelde het niet zo.”
“Nee. Vast niet.” Snoof Harry.
“Dit…we mogen dit niet doen.” Cedric wendde zijn gezicht af.
“Huh? Wat?” Vroeg Harry verbluft.
“Het zou verkeerd zijn. Ik ben drie jaar ouder dan jij en je bent nog maar veertien.”
Harry’s mond zakte open. “Wat maakt dat uit?”
“Je bent te jong om…- Nou ja - je bent te jong.” Mompelde Cedric, die hem nog steeds niet aankeek.
Alsof hij zich gebrand had trok Harry zijn handen terug, die om Cedric’s zij gelegen hadden.
“Een minuut geleden had je daar anders geen enkel probleem mee.” Antwoordde hij geprikkeld.
“Ik realiseerde me niet waar ik mee bezig was.” Kaatste Cedric terug. “Je bent te jong. Te onvolwassen. Het spijt me. ”
Harry staarde Cedric met open mond aan. “Pardon?!”
“Je bent nog maar veertien.” Herhaalde Cedric.
“Verdomme, Cedric. Wat doet dat er toe?!” Riep Harry boos.
“Dat doet er wel degelijk toe.” Was Cedric’s kalme antwoord.
Harry snoof schamper.
“En doe niet zo kinderachtig. Ik zei toch dat het me spijt?”
“Ik doe kinderachtig? Ik zal je eens laten zien wat kinderachtig is.” Harry draaide zich om en liep zonder verder nog iets te zeggen de ruimte uit.
“Harry…” Cedric stond plotseling stil in de lege gang maar Harry bleef stug doorlopen. “Wil je heel even naar me luisteren?” Een smekende ondertoon lag er in zijn stem.
Harry draaide zich geïrriteerd om. “Nou, ga je gang. Ik luister.”
“Ik was niet helemaal mezelf die avond.” Begon Cedric. “Cho was enorm tegen me tekeer gegaan. Ze heeft ons kennelijk een keer gezien en schreeuwde tegen me dat ik een idioot was omdat ik op deze manier met je omging. Dat het gestoord was. Ziekelijk. Pervers.” Hij haalde diep adem. “Achteraf was het natuurlijk zo duidelijk als wat dat ze gewoon jaloers was. Ik weet niet hoe ze het voor elkaar gekregen heeft maar ik was een beetje van streek door haar.”
“Nou, daar heb ik bar weinig van gemerkt.” Merkte Harry stekelig op.
“Je zou luisteren.”
“Oh ja. Sorry.”
“Toen ik je zag die avond wilde ik eigenlijk alleen wat praten maar jij had kennelijk andere plannen.” Een kleine grijns verscheen op Cedric’s gezicht bij het zien van Harry’s blozende gezicht. “Toen ik besefte wat je precies wilde, raakte ik in paniek en zei ik dingen die niet waar waren en die ik ook niet had moeten zeggen. Sorry daarvoor.”
Harry keek hem aan. “Was dat het?”
“Eh…ja…dat was het wel zo’n beetje, ja.” Antwoordde Cedric met een kleine, hoopvolle glimlach.
Harry liep op hem af en pakte zijn hand. “Mag ik je een kus geven?”
“Liever niet hier. Een gang lijkt me lichtelijk riskant maar daar in dat lokaal staat het je vrij te doen wat je maar wilt.”
Met Cedric aan zijn hand betrad Harry het lokaal. De bieb kwam later wel. |
_________________ "All I know is I trust only you in this world. I've missed you. I need you. It is you I love, Hephaistion. No other." <3 |
|
|
|
Avana
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: In Fanfictionland with Harry & Draco
|
Geplaatst:
Zo Aug 31, 2008 17:44 |
|
Hm, weinig nieuwe oneshots! Mag ik eigenlijk wel een tweede op een pagina posten?
Auteur: Avana
Titel: Drank en een zilveren droom
Onderwerp/korte samenvatting: Geschreven voor de Griff Fanfiction Challenge over Magische wezens.
Karakters: Harry, Draco
Waarschuwingen: AU! Humor! Slash (als je je ogen half dicht doet ^^) en gepraat over Mpreg.
Drank en een zilveren droom
‘Ik vermoord Fred en George,’ verklaart Harry Potter, redder van de Toverwereld, als hij moeizaam overeind komt.
Hij slaat zijn handen voor zijn gevoelige ogen en beweegt voorzichtig zijn benen opzij zodat hij rechtop kan gaan zitten op de oude, comfortabele bank. Kreunend ontdekt hij dat er een kolonie Flubberwurmen feest aan het vieren is in zijn maag.
Typisch iets voor de tweeling om een morgen-word-je-volwassen-feestje te organiseren; nu loopt hij er op zijn verjaardag waarschijnlijk de hele dag bij als een Necroot. Hij vraagt zich af of de anderen er beter aan toe zullen zijn. Voor de meesten was het niet – zoals bij hem - hun eerste ervaring met sterke drank.
Verdraaid, hij had ze nog zo gevraagd geen alcohol in het Pompoensap te doen!
Terwijl hij zich langzaam de vorige avond herinnert, begraaft hij wanhopig zijn handen in zijn haar.
O Merlijns paarse nachthemd! Vertel me dat ik niet echt Ginny heb gezoend in de keuken van de Wemels.
Met zijn geluk had mevrouw Wemel hen gezien en zou ze morgen gelijk beginnen met het plannen van de bruiloft.
Met een kreun laat hij zich achterover vallen tegen de rugleuning. Hij betreurt het gelijk als zijn hoofd lijkt te ontploffen met hetzelfde soort knallen als het vuurwerk van gisteravond. Alleen de speciale effecten ontbreken.
Of misschien ook niet, denkt Harry, maar het ontbreekt hem aan de moed om zijn ogen open te doen en te kijken of hij die polonaise van zingende slangen met Griffoendorhoedjes opnieuw ziet.
De woonkamer lijkt om hem heen te draaien of misschien is hij wel degene die ronddraait. Wanhopig vraagt hij zich af waarom hij niet gelijk met Voldemort is doodgegaan. Dan was hij een heldendaad gestorven. Hij ziet de koppen morgen in de Ochtendprofeet al voor zich.
‘De Jongen Die Hij-Die-Nog-Steeds-Niet-Genoemd-Wordt Versloeg,
maar niet was opgewassen tegen Oude Klare!’
‘Slachter van reuzeachtige Basilisk, geveld door Flubberwurmen.’
‘Ik vermoord ze,’ herhaalt hij op klagelijke toon.
‘Nou nou, is dat nou taal voor de ‘Redder’,’ klinkt het lijzig, ‘wat zou de Ochtendprofeet daar van zeggen?’
‘Het is minder vernederend dan het feit dat ik niet tegen alcohol kan,’ pruilt Harry als reactie op het stemmetje in zijn hoofd.
Hij hoopt maar dat het zich in zijn hoofd bevindt want anders zijn de Flubberwurmen verantwoordelijk en als die met z’n allen gaan praten …!
Hij opent voorzichtig zijn ogen en kijkt peinzend naar zijn buik. Nope, niets, nada; het blijft stil.
‘Vertel dat Rita Pulpers maar,’ hoort hij diezelfde stem weer zeggen. Achterdochtig kijkt hij naar zijn navel maar het geluid lijkt van hoger te komen. Vast verbeelding, denkt hij, of de drank.
Hij wil een vinger in zijn rechteroor stoppen alsof hij daarmee die vreemde stemmen de wereld uit kan helpen maar zijn arm blijft halverwege in de lucht steken als hij een verontwaardigde gil hoort.
‘Hé, brillenkop! Kijk je uit met die onbehouwen bewegingen?’
Dit keer negeert Harry zijn navel. Hij draait zijn hoofd zo snel naar rechts dat hij vreest op Hedwig te lijken. Het volgende ogenblik vreest hij alleen nog maar dat hij hallucineert. Of droomt. Of dronken is.
Misschien wel alle drie tegelijk want voor zich ziet hij … Draco Malfidus!
Hij knippert verwoed met zijn ogen maar Malfidus verdwijnt niet. Wat gek is omdat hij, Harry, zich in het Nest bevindt en dat is wel de laatste plaats waar je een Malfidus mag verwachten. Pas dan merkt hij het aller-vreemdste op; Malfidus is gekrompen!
Harry tast opzij naar zijn bril, zijn ogen gefixeerd op de persoon voor hem, en zet die haastig op.
Ja hoor, nog steeds gekrompen! Nu weet hij zeker dat het een droom is. Nieuwsgierig bekijkt hij deze miniatuurversie van Draco Malfidus. Hij moet denken aan de kleine Hongaarse Hoornstaart die hij onderin zijn hutkoffer bewaard en giechelt bij de gedachte aan Draco Malfidus die in zijn koffer duikt.
De blonde Zwadderaar trekt ongeduldig een wenkbrauw op en er valt een blonde lok voor zijn ogen die hij geërgerd wegblaast.
Dit is wel een erg bizarre droom, denkt Harry, als hij ziet dat Malfidus een soort groene zijde blouse draagt met een rij zilveren knoopjes aan de voorzijde. De lange mouwen waaieren wijd uit en vallen over de handen die Malfidus ongeduldig in zijn zij heeft gezet net onder een zilveren riem die rijk bewerkt is met Runeachtige tekens.
Zijn blik glijdt naar beneden en hij verslikt zich bijna in zijn tong. Onder die blouse heeft Malfidus een maillot aan die strak om zijn bovenbenen spant. Heel strak! Machtige Morgana! Onmiddellijk stapt hij af van dat hele droom-idee; het bestaat niet dat zijn onderbewustzijn hem een Malfidus in Maillot zou voorschotelen.
De drank!
Het moet de drank zijn, denkt hij wanhopig, maar voor de zekerheid …
‘Knijp me eens,’ flapt hij eruit.
‘Potter, heb je soms van professor Stronks Sint-vituskruid gesnoept?’ vraagt Malfidus sarcastisch, ‘want ik heb hier absoluut geen tijd voor. We moeten gaan.’
‘Gaan?’ herhaalt Harry schaapachtig. Het beeld voor hem heeft zijn denkvermogen aardig aangetast. O nee, de drank; het is de drank!
‘Ja, Potter, gaan! Ik heb persoonlijk wel iets beters te doen dan wachten tot jij uitgekeken bent.’
De stem van Malfidus klinkt geamuseerd als hij verder gaat: ‘Al kan ik je dat niet kwalijk nemen. Ik ben natuurlijk betoverend.’
‘Goeie Goderic, je kust zeker elke morgen je spiegelbeeld, Malfidus? Smalhart is er niets bij. Als je niet een stuk kleiner was dan m’n veer, kon ik om een handtekening vragen.’
Grijnzend bekijkt Harry de mini-Malfidus.
Malfidus kijkt hem uit de hoogte aan en sneert: ‘Als je uitgelachen bent … dan kunnen we eindelijk vertrekken. We zijn al veel te laat en Zijne Hoogheid houdt niet van wachten.’
‘Vertrekken? Wij? Waarheen?’
Harry fronst zijn voorhoofd als hij zich afvraagt of dit alles niet het effect is van een toverdrank in plaats van alcohol.
‘Heb je soms nog nichtjes, Potter?’ vraagt Malfidus verveeld. ‘Verloren gewaande zusjes die zelfs de Ochtendprofeet nog niet ontdekt heeft?’
Harry knippert met zijn ogen terwijl hij langzaam opstaat.
‘Nee? Ik zou ook eens een keer geluk hebben,’ mompelt Malfidus.
‘Wij dus,’ gaat hij verder. ‘Naar de Verborgen Heuvels.’
‘Naar de Verborgen Heuvels,’ herhaalt Harry op geamuseerde toon, ‘natuurlijk.’
Malfidus negeert hem, draait zich om en vliegt richting de achterdeur.
Wat? Wacht even! Vliegt?
Ongelovig staart Harry naar de twee vlindervormige vleugels die op een bizarre manier door de mantel van Malfidus heen steken. Het ragfijne zilverkleurige materiaal glinstert bij iedere beweging.
Voordat Harry zijn onderkaak van de enigszins versleten vloerbedekking op kan rapen, keert Malfidus zich ongeduldig om.
‘In Salazars naam, waar wacht je op, Potter?’
De kleine vleugeltjes fladderen nadrukkelijk op en neer en Harry slaat zijn hand voor zijn mond om te voorkomen dat hij giechelt want dat is zo niet-cool.
Grijnzend volgt hij de vlinder – elf – uhm … Malfidus naar buiten.
‘Au!’
Een scherpe pijn aan de rand van zijn oorschelp zorgt ervoor dat hij abrupt zijn hoofd opzij draait en nog net Malfidus als een reuzenvlinder weg ziet fladderen.
‘Je beet me!’ roept hij verontwaardigd en met een ongelovige uitdrukking wrijft hij over zijn mishandelde oor.
‘Doe niet zo stom, Potter. Waarom zou ik je in naam van alles wat magisch is, willen bijten? Wie weet wat ik zou oplopen,’ huivert Malfidus overdreven.
Maar Harry ziet dat zijn bleke gezicht kleurt in een zachtroze dat zich langzaam uitbreidt naar zijn oren. Puntige oren, ziet Harry nu opeens.
‘Je bent geen vlinder,’ flapt hij eruit. Hij begint prompt zelf te blozen als Malfidus hem aankijkt alsof Harry Sneep heeft voorgesteld om een keer buiten in het zonnetje les te geven.
‘Briljante conclusie, Potter. “Je bent geen vlinder.” Vergeef me dat ik ten onrechte aannam dat je je huiswerk altijd van Griffel overschreef.’
Met een kleine blonde wenkbrauw sarcastisch opgetrokken, vliegt Malfidus achteruit en Harry volgt hem ongemerkt.
‘Nee, ik ben dus geen vlinder en ook geen elf. Ik ben een fee!’ klinkt het uit de hoogte.
Dit keer ontsnapt er wel gegiechel aan Harry’s mond.
‘Oké, een fee. Prima, maar waarom moet ik mee naar die Verborgen Heuvels?’ vraagt Harry terwijl hij probeert zijn gezicht weer in de plooi te trekken.
‘Zit je vriendin met haar vleugels vast in een braamstruik? Of zorgt een verdwaalde Delfstoffer ervoor dat die verborgen heuvel instort?’
Malfidus rolt met zijn ogen maar geeft geen antwoord. Hij kijkt even om zich heen en vliegt dan verder door de maanverlichte nacht.
Schouderophalend volgt Harry de fee. Zouden Fred en George sprookjes gebruiken als basis voor dit … wat het ook is, peinst Harry.
En misschien heeft zijn eigen brein wel besloten om Malfidus toe te voegen. Het heeft wel iets vernederends; zijn tegenstander zo klein als een insect en waarschijnlijk net zo machteloos. Gekleed in een outfit die Harry wel eens bij de Duffelingen in een tv-reclame heeft gezien voor meisjespoppen, inclusief die vleugels. En dan die maillot, die strakke maillot onder die erg korte blouse …
Harry knippert verwoed met zijn ogen om te ontdekken dat ze gestopt zijn naast een jong dennenboompje aan de voet van een groot formaat molshoop.
‘Kun je je misschien even concentreren, Potter,’ zegt Malfidus lijzig. Hij vliegt dichter naar Harry toe en die houdt zijn adem in uit angst Malfidus twee dorpen verder te blazen.
‘Er is geen tijd meer voor de lange uitleg dus luister goed en val me niet in de rede. Jij bent voor een achtste of zestiende deel een fee.’
Hij heft in een gebiedend gebaar een hand op als Harry hem wil onderbreken.
‘Laat me uitpraten! Eén van je voorouders was een fee. Ze werd verwisseld met het doodgeboren kind van een volbloedheks. Volgens een oude profetie …’ hij kijkt nijdig als Harry vol ongeloof snuift, ‘… zal het kind dat geboren wordt uit een nakomeling van die fee – jij dus - en het achterkleinkind van de feeënkoning, ongekende krachten hebben en het voortbestaan van het ras veilig stellen.’
Harry schiet in de lach; nu weet hij zeker dat hij midden in een sprookje zit.
‘Wat is dat toch met die profetieën? Dus ik moet één of andere feeënprinses zwanger maken en …
Malfidus schudt zijn hoofd en sneert. ‘Bijna goed, Potter. Behalve dan dat het een feeënprins is.’
‘WAT?’ Maar … hoe kan dat nou …’ Harry is zo verbijsterd dat hij vergeet dat het allemaal niet echt is. Dat dit allemaal het gevolg is van een grap van Fred en George.
‘Je Dreuzelopvoeding zal altijd merkbaar blijven, nietwaar Potter.’ Malfidus kijkt neerbuigend. ‘Daar hebben wij magie voor. Maar genoeg gepraat.’
Hij maakt een paar ingewikkelde gebaren met zijn handen en het volgende moment is hij even lang als Harry. Als Harry niet nog steeds een paar zilverkleurige vleugels zou zien, zou hij denken dat de toverdrank uitgewerkt was.
Verstomt staart hij naar Malfidus en ontdekt dan een enorme grote berg achter hem. Dan ziet hij een kolossale dennenboom boven zich uittorenen en sprakeloos schudt hij met zijn hoofd. Dit is niet echt! Dit kan niet echt zijn!
In paniek wil hij achteruit stappen maar hij wordt tegengehouden door een arm die stevig rond zijn middel wordt gelegd.
Zijn ogen schieten wild van de boom naar Malfidus die hem dicht tegen zich aan trekt. De gesp van de zilveren riem drukt in Harry’s onderbuik. Hij hoopt tenminste dat het de gesp is. Merlijn op een steigerende Helleveeg!
Als verlamd blijft hij staan en hoort Malfidus zeggen: ‘Ik had me nog niet officieel voorgesteld; Prins Draconius van de Verborgen Heuvels.’
‘Jij? … Jij?’ stamelt Harry. De fee knikt. Een lok witblond haar glijdt vanachter een puntig oor.
‘Betekent het dat ik jou zwanger …’
Malfidus schudt zijn hoofd en Harry laat opgelucht zijn adem ontsnappen.
‘Natuurlijk niet, ik blijf gedeeltelijk een Malfidus,’ verklaart de prins hooghartig, ‘Jij bent degene die negen maanden lang alle kwaaltjes krijgt.’
Terwijl alles om Harry heen langzaam zwart wordt en hij tegen de feeënprins aanzakt, realiseert hij zich plotseling dat die zilveren riem helemaal geen gesp had! |
_________________
♥ Spread the love of Harry & Draco ♥
Griffmama xD
Laatst aangepast door Avana op Di Sep 02, 2008 7:36; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
TopazLover <3
Writer of Dreams
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: Gryffindor, forever in my heart.
|
Geplaatst:
Zo Aug 31, 2008 18:04 |
|
Titel: Een reden voor alles
Auteur: TopazLover <3
Onderwerp/zeer korte samenvatting: Geschreven voor de Griffchallege over Magische Wezens. Je personage moest afstammen van een magisch wezen.
Een reden voor alles
Special van de week:
De eenhoorn, met onder andere: waarom de eenhoorn mannen niet mag, waarom de eenhoorn waarschijnlijk afstamt van de Kreukelhoornige Snottifant, of de ogen van eenhoorns inderdaad stukjes maan zijn en nog veel meer!
Door Loena Leeflang
Ze slaakte een diepe zucht terwijl ze haar veer over het perkament liet gaan. Waarom wist ze eigenlijk zo weinig over de eenhoorn? Nu ze alles opschreef, kwam ze erachter wat voor bijzonder dier het eigenlijk was. Misschien nog wel interessanter dan de Kreukelhoornige Snottifant.
Haar vader kreeg al wekenlang verzoekjes binnen om in de Kibbelaar – zijn blad – een artikel te plaatsen over eenhoorns. Maar omdat hij niemand kende die in die dieren gespecialiseerd was en er bovendien een paar in het Verboden Bos rondliepen, had hij Loena gevraagd om een artikel te schrijven. Ze had meteen ‘Ja!’ gezegd en was diezelfde dag nog begonnen met schrijven.
Het punt was alleen dat ze niks wist over eenhoorns. Ooit had ze wel een les Verzorging van Fabeldieren gehad over eenhoorns, maar daar kon ze zich niks meer van herinneren.
Twee dagen later betrapte Ginny haar, terwijl ze in de bibliotheek voor zich uit zat te staren met haar veer en het bijna lege perkament voor haar neus.
‘Loena?’ hoorde ze haar voorzichtig vragen. ‘Is er iets mis? Je kijkt zo… zo leeg,’ zei Ginny aarzelend, alsof ze het juiste woord niet kon vinden. ‘Ik bedoel –’
‘Ik schrijf een artikel over eenhoorns,’ antwoordde Loena zacht.
‘O. En waarom staar je dan voor je uit?’
‘Omdat ik eigenlijk niks weet over eenhoorns. In de boeken die ze hier hebben, wordt niet geschreven over de onderwerpen waarover ik het wil hebben. Daarom wil ik dit artikel ook schrijven, zodat mensen meer weten over eenhoorns dan die bekrompen informatie uit boeken.’ Loena wist dat Ginny het toch niet zo begrijpen, hoe aardig ze ook deed. Zelfs nu ze Ginny al vijf jaar kende, wist Loena dat ze eigenlijk weinig over elkaars leven wisten.
‘Luister eens, Loena, ik denk dat er in die boeken álles staat over eenhoorns – wat jij zoekt, bestaat gewoon niet,’ zei Ginny voorzichtig.
Dit was typisch een opmerking die nergens op sloeg, wist Loena. ‘Alleen maar omdat je niet bewezen hebt dat het bestaat, bestaat het niet?’
‘Ga dan naar de eenhoorns toe om te bewijzen dat hun ogen inderdaad stukjes maan zijn,’ snauwde Ginny. ‘Ga dan naar het Verboden Bos, toe dan.’
Langzaam en met een heel licht gevoel stond Loena op. Ginny had haar gekwetst, maar tegelijk een goed idee gegeven. Opgewekt pakte ze haar perkament en veer van tafel en stopte ze in een binnenzak van haar gewaad. Zonder zich te bedenken dat ze die middag nog les had, wandelde Loena de bibliotheek uit. Ze floot een deuntje, terwijl ze rustig naar het Verboden Bos toeliep.
Het was tamelijk stil in het bos. Hoe verder Loena liep, hoe minder vogels ze hoorde fluiten, hoe minder vlinders er langs haar vlogen, hoe minder groen ze zag en hoe dichter de bomen op elkaar stonden. Langzaam werd de sfeer in het bos anders; bedreigender. Nadat ze ongeveer twintig minuten had gelopen, was het muisstil. Ze hoorde takjes onder haar voeten breken en zag dat de bomen bijna geen zonlicht meer toelieten.
De steeds grimmiger wordende omgeving hield haar echter niet tegen en ze liep steeds sneller door. Ze wilde zo onderhand de eenhoorns wel eens zien.
Ongeveer een half uur later begonnen de geluiden achter haar. Loena keek een paar keer achterom of ze gevolgd werd, maar ze zag niks. ‘O, natuurlijk, een Onzichtbare Overloper,’ mompelde ze, denkend aan een ander artikel uit de Kibbelaar. Verder besteedde ze geen aandacht aan het geluid en liep rustig door. Er kwam bijna geen zonlicht meer tussen de bomen door en het leek te schemeren in het bos. Nog steeds was er geen spoor te vinden van levende wezens en Loena was teleurgesteld. Ze had wel verwacht om interessante wezens tegen te komen, maar dat leek er niet in te zitten.
Aan haar rechterkant lag een omgevallen boom en Loena besloot dat ze wel even wat rust kon gebruiken. Ze ging zitten en pakte haar perkament op schoot. Vervolgens pakte ze haar veer en begon te schrijven.
Special van de week:
De eenhoorn, met onder andere: waarom de eenhoorn mannen niet mag, waarom de eenhoorn waarschijnlijk afstamt van de Kreukelhoornige Snottifant, of de ogen van eenhoorns inderdaad stukjes maan zijn en nog veel meer!
Door Loena Leeflang
In het Verboden Bos, dat grenst aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, leven eenhoorns. Terwijl ik door het bos loop, probeer ik een Snotterende Snaterbek (zie de special van vorige week) te zoeken, maar afgezien van een paar hoge, schelle geluiden laat het dier zich niet zien of horen. Na even gerust te hebben op een boom, waar ongetwijfeld Nurgels (zie de special van zeven weken geleden) in gehuisd hebben, besluit ik om weer verder te zoeken naar eenhoorns.
Ze stopte haar stuk perkament en veer weer weg. Loena wilde net opstaan toen er van achteren iets enorms tegen haar opsprong. Ze herkende een grote, zwarte wolfshond voordat het zwart werd voor haar ogen.
Zodra ze haar ogen opende, wist ze dat ze zich in een droom bevond. Ze lag in een bos, hoewel het een ander bos leek dan het Verboden Bos, veel lichter en vrolijker. Er floten vogels en de zon scheen. Onder haar lag gras, in plaats van de harde bosgrond. Het was net alsof ze in een sprookje was beland.
Langzaam ging ze overeind zitten en toen ze zag wat er voor haar stond, viel ze bijna weer op rug. Voor haar stond een dier met de bouw van een redelijk grote pony, maar veel slanker en edeler. Een dier met een stralend witte vacht, zilveren manen, zilverachtige, lichtelijk uitpuilende ogen en een stralende ivoren hoorn op het edele hoofd. Er was geen twijfel mogelijk: Loena zat tegenover een echte eenhoorn.
‘Gaat het een beetje met je?’ Onderzoekend keek de eenhoorn haar aan.
Loena knikte even en voelde zich vreemd licht, alsof ze zweefde. ‘Ik geloof dat het wel met me gaat. U bent een eenhoorn,’ concludeerde ze met iets van respect in haar stem.
‘Je kunt me verstaan. Tegen mij mag je wel “je” zeggen.’ De stem van de eenhoorn was zacht, maar sterk en klonk niet mensachtig. Het leek alsof elk woord van de eenhoorn nog in de lucht zweefde voor Loena het hoorde. ‘Ik ken je ergens van.’
‘Kunt u mij?’ vroeg Loena, die zich nauwelijks voor kon stellen dat oog in oog stond met een echte eenhoorn. Wat was dit fabeldier prachtig, nog mooier dan ze zich voorgesteld had. Waarschijnlijk nog mooier dan een Prachtpraal Putter.
‘Wat is je naam, meisje?’ vroeg de eenhoorn vriendelijk en voor het eerst boorde haar blik in Loena’s ogen.
‘Loena Leeflang,’ fluisterde Loena, verrukt door alles om haar heen. Dit was een droomplek, een paradijs. Kon ze hier maar wonen, hier maar blijven, alleen maar met de eenhoorns.
‘Ja, je naam ken ik, Loena,’ sprak de eenhoorn zacht. ‘Jouw ogen ook. Ik herinner me nog de dag dat je moeder aan mij kwam vragen hoe het kwam dat je geen volledige eenhoorn was. Je was nog maar een baby toen. Jarenlang heeft ze alles geprobeerd om te zorgen dat ook jij een volledige eenhoornkrachten kreeg – de krachten die zij ook had – en uiteindelijk –’
‘Stierf ze, terwijl ze aan het experimenteren was om mij te helpen,’ fluisterde Loena, die tranen in haar ogen kreeg. Was zij een eenhoorn? Net als het prachtige wezen dat naast haar stond? Dit ware verhaal van haar moeder had ze nooit geweten.
‘Heb je jezelf nooit afgevraagd wat ze precies deed toen ze stierf?’ zei de eenhoorn rustig. ‘Heb je jezelf nooit afgevraagd dat niemand jouw ogen heeft, Loena? Aan jouw ogen kan ik zien dat je één van ons bent.’
Op dat moment besefte Loena dat ze daar inderdaad nooit bij stilgestaan had. Ze was anders dan anderen en daarom waren haar ogen ook niet speciaal. Maar nu hadden haar ogen een compleet andere betekenis gekregen. Ze kreeg geen woord uit haar mond.
‘Alleen maar verwanten kunnen ons verstaan,’ zei de eenhoorn met haar rustige stem. ‘Meestal zijn onze verwanten eenhoorns. Maar zoals je bij tovenaars halfbloeden hebt, heb je dat bij ons ook. Je moeder was een raszuivere eenhoorn, maar had ervoor gekozen om een dubbel leven te leiden. Ze leefde als mens, maar kon zich wanneer dan ook in een eenhoorn veranderen. Ze had jouw ogen, Loena. Maar je vader stamt niet van ons af en meestal gaat het in zo’n geval wel goed, maar…’ Een paar seconden lang viel ze stil. ‘… bij jou helaas niet. Ik weet niet waarom, maar je erfde teveel trekken van je vader. Te veel menselijke trekken. Jij zult je nooit kunnen veranderen, nooit onze krachten bezitten. Maar je bent wel één van ons, Loena. Je hebt dezelfde gedachten als wij, je hebt dezelfde ogen en je zult dezelfde bescherming krijgen.’
Nog steeds kon Loena geen woord over haar lippen krijgen, maar toch dwong ze zichzelf om wat te zeggen. ‘Ik moet een artikel schrijven over eenhoorns.’
Op dat moment begon de eenhoorn met een zilveren hoef te schrapen over de grond. Ze bleef schrapen tot er een gat ontstond en uit dat gat haalde ze een puntig stuk ivoor. Loena moest even goed kijken voor het tot haar doordrong dat het de punt van een hoorn was.
Zacht zei de eenhoorn: ‘Wij eenhoorns kunnen zonder hoorn leven. Je moeder heeft vlak voor haar dood haar hoorn bij mij in bewaring gegeven. Dit is ervan over en ik geef het aan jou. Het zal antwoord geven op je vragen en je helpen om problemen te overwinnen. Het is een deel van onze magie. Met behulp van deze hoorn kun je op deze plek komen en de andere eenhoorns ontmoeten. Als je ons nodig hebt, zijn we er. Houd deze hoorn altijd bij je, Loena. Op een dag heb je haar nodig.’
Op dat moment klonken er stemmen in de verte.
‘Het zijn docenten van Zweinstein,’ zei de eenhoorn zacht. ‘Professor Hagrid heeft hen gewaarschuwd. Ze zoeken je. Pak de hoorn maar en stop haar in je zak, dan kom je terug bij hen. En wie weet keer je hier ooit nog wel terug.’
Voorzichtig pakte Loena de hoorn aan van de eenhoorn.
‘O ja, nog veel succes met je artikel,’ zei de eenhoorn en op dat moment stopte Loena de hoorn in haar zak.
Het was twee jaar later en Loena kon niks zien, ze zat verstopt in een donkere kelder, leek het wel. Vaag herinnerde ze zich de Dooddoeners die haar meegenomen hadden. Haar vader moest haar vreselijk missen. Waarom was ze geen Ondode Oorwurm? Dan liep ze niet het risico om te sterven. Naast haar zat de toverstokkenmaker Olivander, in elkaar gedoken na de zoveelste marteling. Ze dacht aan de eenhoorns en concentreerde zich op de hoorn. En toen hoorde ze opeens bekende stemmen: Harry Potter, Ron Wemel en Hermelien Griffel. Haar moeders hoorn had gewerkt; ze zou gered worden. |
_________________ Running at Ron, she flung them around his neck and kissed him full on the mouth. Ron threw away the fangs and broomstick he was holding and responded with such enthusiasm that he lifted Hermione off her feet.
HPF, always in my heart. |
|
|
|
Genner
Bohemian Writer
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: HPF
|
Geplaatst:
Zo Aug 31, 2008 20:48 |
|
Titel: De Brief
Auteur: Genner
Onderwerp/zeer korte samenvatting: Een brief voor Lily.
Lieve Lily,
ik schrijf deze brief naar je, maar ik weet niet of je hem leest. Ik weet nog niet of ik hem aan je geef en als ik dat doe, weet ik niet wanneer. Ik weet niet veel, om eerlijk te zijn. Vroeger had ik alles onder controle. Ik leefde in m’n eigen wereldje en daar voelde ik me goed, daar deed ik wat ik wilde. Maar jij… jij veranderde alles. Sinds ik jou voor het eerst zag, werd m’n leven overhoop gegooid. Door jou wilde ik dat veilige wereldje verlaten en me bij de anderen voegen, enkel om bij jou te zijn. Ik weet dat het onmogelijk is – ik weet dat dit niet kan. Maar ik moet het je toch vertellen, ik moet het kwijt, aan iemand, aan jou. Jij bent de enige die ik in vertrouwen durf te nemen. Er is ook niemand anders die naar me luistert.
Ik wil dat je weet hoe bijzonder je voor me bent. Ik weet niet of iemand je al vertelt heeft hoe je ogen schitteren als sterren in de nacht als je lacht. Eigenlijk is dat geen goede vergelijking, want sterren zijn tragisch. Als je hun licht ziet schijnen in het donker, zijn ze eigenlijk al dood. Zelf zou ik graag een ster zijn, zodat ik voor iemand kan schijnen, zelfs als ik dood ben. Voor jou wil ik schijnen, ik wil je hoop geven als je er niet meer bent. Dit alles geeft me een vreemd gevoel, omdat ik weet dat jij geen hoop hoeft te krijgen van iemand anders. Je staat zo positief in het leven, gelooft steevast in de goede afloop. Toch hoop ik dat, als ik sterf, je af en toe naar de hemel kijkt en aan mij denkt.
Wist je dat je lach de perfectie bijna aanraakt? Je lacht niet overdreven en het is duidelijk dat je lach oprecht en gemeend is, niet vals. Je lach geeft iemand goede moed als hij in de put zit, laat iemand het licht in het donker zien. Jij zal een ware ster zijn. Je gaat altijd in de verdediging voor de zwakkeren, en dat bewonder ik in jou. Je hebt een temperament, maar bent niet opvliegend. Je zet pestkoppen die niet beter weten op hun plek, en hoe.
Wist je dat je rode haren wel gesponnen zijde lijken in het licht van de zon? Ze dansen vrolijk op je schouders, spelend met de wind.
Je bent beeldschoon, Lily, op elke manier die er mogelijk is. Je sproeten geven je onschuld weer, maar toch ben je ook zo ontzettend wijs. Je rode haren geven je temperament weer, maar toch ben je zo extreem rustig. Je ogen geven je levenslust weer, maar toch ben je zo kalm. Je bent een vat van contradicties, zo’n complex, fascinerend wezen. Ik kan naar je blijven kijken, over je blijven denken, naar je blijven verlangen zonder me ooit te vervelen.
Ik zou het ook doen, als het niet zo’n ontzettend veel pijn deed. Zoveel pijn omdat ik weet dat ik je nooit de mijne zal kunnen noemen, je nooit in m’n armen zal kunnen nemen. Je nooit zal kunnen troosten als je eens verdriet hebt om iets, want niemand is elke seconde van elke dag vrolijk.
Het maakt me bitter, als ik eraan denk hoe die dingen voor iemand anders zijn weggelegd. Voor hem. Je weet hoe ik over hem denk, wat ik over hem te zeggen heb. Ik zal deze inkt niet verspillen aan een beschrijving van hoe ik hem zie, want dat weet je al.
Ik hoop dat je niet eeuwig blind blijft voor wie hij werkelijk is. Ik hoop dat je op een dag inziet dat je nooit voor hem kan betekenen wat je voor mij betekent. Ik zal je geluk niet in de weg staan – toch niet wat jij denkt dat je geluk zal brengen. Ik zal jullie op geen enkele manier proberen te saboteren, ik zal rustig aan de zijlijn staan.
Ik vind enkel en alleen dat je moet weten hoe ik me voel. Jij wekt zoveel onbekende sensaties in me op, gevoelens die me opwinden en bang maken tegelijk. Ik ben hier niet mee bekend. Iedereen vindt me vreemd en zonderling. Velen zullen niet geloven dat ik verliefd kan worden, maar het is zo. Want ik hou van jou, met heel m’n hart, wat dat ook waard is.
Ik zal je altijd trouw blijven, waar je ook bent en wat je ook doet. Ik zal die vriend zijn bij wie je altijd terecht kan, zelfs na jaren zonder contact. Ik zal altijd die persoon zijn die voor je klaarstaat, zelfs al weet je het niet. Wat je ook doet, ik zal het je altijd vergeven omdat ik van je hou, omdat je altijd een plaatsje zult hebben in m’n hart. Ik weet dat het vaak niet aan mij is om je vergiffenis te schenken, maar soms zul je dat nodig hebben. Soms zal de wetenschap dat er iemand is op de wereld die je niet veroordeelt om je daden en keuzes, enorm troostend zijn. Ik wil dat je weet dat ik die iemand ben voor jou.
Ik zal altijd die iemand blijven. Je hebt zoveel kracht, zoveel mogelijkheden. Je bent zo enorm intelligent en je kan alles doen wat je maar wilt. Je zult vast lange reizen maken, de wereld verkennen. Je zult nieuwe plaatsen zien, mensen ontmoeten, keuzes maken, op kruispunten terechtkomen. Je zult elke dag een keuze maken, als je bij hem blijft. Elke dag opnieuw zul je zeggen ‘ja, ik wil’ en mijn liefde voor je negeren. Dat doet me ontzettend pijn, maar ergens begrijp ik het wel. Hij is opwindender, avontuurlijker, warmer en jovialer. Ik benijd hem daar niet om, want ik wil nooit de persoon zijn die hij is. Om eerlijk te zijn had ik niet gedacht dat je uiteindelijk voor hem zou vallen, maar het is zo. Ik kan er niets aan veranderen. Ik kan alleen maar hopen en wachten, op jou. Weet dat ik dat ook altijd zal doen.
voor altijd liefs,
Severus Snape |
_________________
02.04.07 ~ 31.12.08
'Til we meet again, HPF'ers. |
|
|
|
Avana's Draco
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
5 Sikkels
Woonplaats: At the end of all things
|
Geplaatst:
Ma Sep 01, 2008 1:07 |
|
Titel: Het waren de Zoetzure Snaterbekken
Auteur: Strijder van Perkamentus
Onderwerp/korte samenvatting: Ook Fred en George zullen gauw de voordelen van de Sluipwegwijzer ondervinden. Hoe dat afloopt, kan je hier lezen.
Het waren de Zoetzure Snaterbekken
Zoals altijd ging er een zagerige stem door het lokaal Geschiedenis van de Toverkunst. Het eentonige gemompel was afkomstig van de oude geest aan het bureautje vooraan in de ruimte. De leerlingen tegenover hem staarden suf voor zich uit. Ze verkeerden allen in een roes, op een roodharige jongen in een hoek van het lokaal na. Hij rommelde in zijn boekentas en viste er met enige moeite een rond pakketje uit. Hij glimlachte en stootte met zijn rechterarm zijn broer aan die zijn hoofd in zijn handen liet rusten.
‘Psssst,’ fluisterde de jongen in de hoek terwijl hij het dopje van het voorwerp trok en het naar voren gooide. ‘Fred!’
Die laatste had nog net de tijd om een rokende bal door de lucht te zien vliegen voor die uiteenspatte en het lokaal in een donkerbruine stinkende rook hulde. Nog geen seconde later waren alle leerlingen onder luid gegil recht gesprongen en het lokaal uitgespurt. De tweelingbroers verlieten de ruimte als laatste, op professor Kist na. Die ging ongestoord verder over Bodrod de Behaarde en Ogetfer de Onreine.
‘Vind je ook niet dat we de orde moeten herstellen?’ zei Fred grinnikend toen ze het tumult op de gang aanschouwden. Zijn broer begreep de boodschap meteen en haalde een nieuwe mestbom uit zijn boekentas. Hij keek om zich heen en richtte naar een harnas aan de zijkant van de gang. Dan rukte hij de dop er opnieuw uit en smeet de bom de lucht in. De bekende donkerbruine rook vulde de gang op. Er werd weer geschreeuwd en enkele meisjes raakten bewusteloos van de doordringende geur.
Schaterlachend liepen Fred en George door de gillende gang. Tot er plots een gedaante uit de rook opdoemde die niet zoveel last bleek te hebben van de stank. Zijn venijnige ogen schenen fel door het donkerbruine goedje en zijn kwabbige kaken trilden onophoudelijk.
‘Viezigheid! Smeerboel!’
Hij keek schichtig om zich heen op zoek naar de schuldige.
‘Fred en George Wemel!’ riep hij walgend. ‘Ik ben jullie onzin spuugzat! Spuugzat! Meekomen, nu!’
Andere eerstejaars zouden het in hun broek hebben gedaan van angst voor de conciërge, maar de tweeling amuseerde zich kostelijk en volgde hem naar beneden zonder enig protest.
‘Zitten!’ blafte hij nadat ze de verrotte deur met het bordje ‘Argus Vilder’ waren binnengestapt.
Vilder wroette gefrustreerd door een stapel papieren, terwijl George naar de kettingen en boeien aan de wand achter zijn bureau keek. Fred had zijn oog echter op iets anders laten vallen. Met geniepige oogjes keek hij naar een la van een archiefkast, een la met het opschrift Geconfisqueerd en Levensgevaarlijk. Hij trok aan Georges arm zonder zijn blik af te wenden. Die glimlachte en knipoogde naar Fred toen hij voor de derde keer zijn boekentas opende. Vilder had niets in de gaten en mompelde woedend bij wijze van achtergrondmuziek: ‘Onbeschoft…Respectloos…Verdienen om gestraft te worden…Vierendelen…Snap niet waarom Perkamentus…’
George twijfelde geen seconde, trok de dop eruit en gooide de mestbom op het bureau. Nog voor Vilder wat kon zeggen, had Fred de la al open getrokken en het eerste beste voorwerp eruit gegrist.
‘Aaargh,’ begon Vilder. ‘Wat – ?’
‘Rennen!’ schreeuwde Fred en samen spurtten ze met de snelheid van een Centaur het kantoor uit.
De leerlingenkamer van Griffoendor werd verlicht door het laatste schijnsel van de smeulende as uit de open haard. Een paar vijfdejaars speelden nog een potje Toverschaak en gingen zo op in het spel dat ze geen aandacht hadden voor de twee eerstejaars die in de zetels gebogen zaten over een geel stuk perkament en fluisterden alsof ze iets te verbergen hadden.
‘Specialis revelio,’ mompelde George zachtjes en hij wees met zijn toverstaf op het perkament. Er gebeurde niets.
‘Hé verdorie,’ zei George geërgerd. ‘Deze werkt ook al niet.’
‘Kom op,’ maande Fred hem aan. ‘We vinden het vast wel. Aparecium!’
Maar ook deze keer vertikte het rafelige perkament om een krimp te geven. De tweeling zuchtte luid.
‘Wat halen jullie uit?’ Een betweterige stem haalde hen abrupt uit hun concentratie.
‘Percy!’ bracht George uit. ‘We hebben je niet zien binnenkomen.’
‘Dat,’ zei hij streng. ‘is duidelijk. Ik heb gehoord van die mestbom in Vilders kantoor. Waar zijn jullie in godsnaam mee bezig?’
Fred stond recht en plaatste zich vlak voor Percy.
‘Schei uit, wil je?’ zei hij. ‘Daar hebben we onze straf al voor gekregen.’
‘En terecht,’ ging Percy er meteen op in. ‘Wat moet ma wel van jullie denken?’
Fred haalde zijn schouders op.
‘Dat we een beetje leven in Zweinstein brengen?’
Percy draaide met zijn ogen en keek toen nieuwsgierig naar George die nog gebukt zat over het perkament.
‘Je voert wat in je schild hé?’ zei hij op dreigende toon tegen Fred.
‘O ja,’ pikte Fred er sarcastisch op in. ‘Ik zweer plechtig dat ik snode plannen heb.’
Percy keek hem kwaad aan en stapte woest naar de slaapzaal. Bij de wenteltrap draaide hij zich nog even om en sneerde: ‘Het loopt nog slecht af met jullie!’
Fred lachte en liet zich met een plof in de zetel vallen. Het duurde even voor hij besefte dat George al een hele tijd met open mond naar het perkament staarde zonder iets te zeggen. Hij schoof dichterbij en keek ook naar de tafel. Er stonden slechts enkele woorden in grote, groene, krullerige letters.
Een toverstok is een handig ding
‘Die zin verscheen toen jij ‘Ik zweer plechtig dat ik snode plannen heb’ zei,’ legde George opgewonden uit.
‘Dan is het simpel,’ zei Fred terwijl hij zijn toverstok tegen het perkament hield ‘Ik zweer plechtig dat ik snode plannen heb’
De krullerige letters verdwenen en werden vervangen door een nieuwe tekst.
De heren Maanling, Wormstaart, Sluipvoet en Gaffel
Toeleveraars van Technische Trucs voor Toverstreken
presenteren met gepaste trots
DE SLUIPWEGWIJZER
De woorden verdwenen op hun beurt en maakten plaats voor een plattegrond waarop Zweinstein tot in het kleinste detail was afgebeeld. Het vreemdste aan de kaart waren de inktstipjes die kriskras over de plattegrond heen liepen. Bij elke stip stond een naam in piepkleine letters. Fred en George bogen zich dieper over de kaart en keken naar hun eigen stipjes in de leerlingenkamer, bovenaan op de Sluipwegwijzer. Ze staarden elkaar even aan en keken dan weer vol bewondering naar de plattegrond.
‘Hé,’ zei Fred plots. ‘Wat doet hij nu?’
Hij wees naar een punt in de Griffoendor slaapzaal. Het stipje bewoog schokkerig op en neer. Het opschrift luidde Percy Wemel.
‘Geen idee,’ mompelde George ongeïnteresseerd. ‘Maar moet je dat zien!’
Hij tikte met zijn vinger op een heel gangenstelsel dat hij niet kende en fronste zijn wenkbrauwen.
‘Waar zouden die heenleiden?’
Fred bestudeerde de gangen zwijgend en zei dan: ‘Die moeten naar Zweinsveld gaan.’
Ze grijnsden breed naar elkaar alsof ze exact hetzelfde dachten, geeuwden tegelijkertijd en liepen samen naar de slaapzaal.
‘Wacht,’ bedacht George zich plots. ‘Hoe wissen we die kaart terug?’
‘Lijkt me logisch,’ antwoordde Fred nonchalant alsof hij de Sluipwegwijzer al jaren gebruikte. Hij tikte tegen het perkament en mompelde: ‘Snode plannen uitgevoerd.’
De lijnen vervaagden en de plattegrond veranderde opnieuw in een oud, geel stuk perkament. George stopte ze in zijn zak en stapte na Fred de wenteltrap op.
De zon streelde met haar laatste stralen langs de kasteelramen voordat ze onderging en Zweinstein in duisternis hulde. Fred en George slopen geruisloos door de gang op de zevende verdieping met hun blik strak op de Sluipwegwijzer gericht.
‘Hoe kunnen we nu weten welke gang we het beste nemen?’ vroeg George. ‘Er zijn er zeven!’
Hij ging met zijn vinger over de kaart om de gangen aan te wijzen. Bijna gelijktijdig werd een deel van de plattegrond blanco. De groene, krullerige letters die ze de avond voordien hadden gezien, verschenen opnieuw.
Gaffel begroet de roodharige gluiperds en wijst erop dat de conciërge Appolonius Stoffer deze vier gangen kent.
Vier gangen kregen een feloranje kleur en lichtten op.
Sluipvoet voegt daar graag aan toe dat wie bang is voor weerwolven de gang onder de Beukwilg het beste vermijdt. Nietwaar, Maanling?
‘Hou je kop, Sluipvoet!’
Maanling verontschuldigt zich voor de flauwe humor van die naar vlooienruikende Sluipvoet en wenst de nieuwsgierige eerstejaars nog een prettige nacht.
‘Wat was dat?’ vroeg Fred toen de tekst weer verdwenen was.
‘Het antwoord op mijn vraag,’ glunderde George. ‘Als die Stoffer deze vier gangen kende –’ hij wees ze aan – ‘dan zal Vilder die ook wel kennen. En die route via de Beukwilg, lijkt me veel te lastig. Dus blijven er maar twee meer over.’
‘Dan nemen we de gang op de derde verdieping,’ mompelde Fred. ‘Die is het makkelijkste te bereiken.’
Ze versnelden hun pas, ogen nog steeds op de Sluipwegwijzer gericht – om er zeker van te zijn dat Vilder of Mevrouw Norks niet in de buurt waren – en daalden af naar de derde verdieping. Ze slopen tot aan het standbeeld van de eenogige heks en kropen erachter.
‘Kijk!’ zei George en hij wees op de kaart. Hun eigen stipjes verschenen achter het standbeeld en leken hem met een piepklein toverstokje aan te tikken. Dan verscheen er een tekstballonnetje met het woord ‘Dissendium’ erin. De echte Fred deed exact hetzelfde als zijn stipje, waardoor de bochel van de heks openging. Ze hesen zich allebei in het gat en verlichtten de gang met hun toverstok. Breed grijnzend en met een nieuwsgierige blik liepen ze verder. Een goed uur later kwamen ze hijgend en puffend aan bij een oude, uitgesleten stenen trap. Ze sjokten behoedzaam de trap op en leken eindeloos te stijgen tot Fred plots een luik zag. Hij duwde het open, klom erdoor, draaide zich om en gaf zijn broer een hand, zodat die ook uit het gat kon stappen. Ze bevonden zich in een kelder die volgepropt was met allerlei dozen en kratten. Het luik lieten ze openstaan voor het geval ze het op een lopen moesten zetten. Het was doodstil. Geruisloos en uiterst voorzichtig slopen ze de trap op naar het gelijkvloers.
‘We zijn in Zacharinus’ Zoetwarenhuis,’ zei Fred opgetogen toen hij langs de toonbank de winkel instapte. George liep langs hem heen en keek vol bewondering naar de schappen met Roomnoga, honingkleurige toffees en verschillende soorten chocola. Er stonden ook tonnen met Smekkies in Alle Smaken, Ballonbruisballen en wijnballen. Hij passeerde een schap met paars limoenijs en streek zijn vinger door de smeuïge brij terwijl Fred een Suikerveer in zijn mond stak. Het was heerlijk om samen van al het lekkers te proeven. De nacht glimlachte goedkeurend, maar verloor stilaan haar duisternis.
De roodharige tweeling slenterde slaperig de Grote Zaal binnen. Ze gingen aan weerszijden van Leo Jordaan zitten en schonken zichzelf een kopje thee uit.
‘Hebben jullie wel geslapen?’ vroeg Percy toen hij hun sneeuwwitte gezichten zag.
‘Natuurlijk,’ loog Fred. ‘Daar dient een bed toch voor, of niet soms?’
‘Dat zou je anders niet zeggen als je jullie gezichten bekijkt,’ verdedigde hun oudere broer zich.
George opende zijn mond om hem van repliek te dienen, maar werd overstemd door Charlie die wat verder aan de afdelingstafel zat.
‘Moet je horen,’ riep hij van achter de Ochtendprofeet.
VREEMDE SNOEPDIEFSTAL
Zacharinus’ Zoetwarenhuis is gisterennacht het slachtoffer geworden van een vreemde inbraak. Er werd voor meer dan 100 galjoenen aan snoep ontvreemd, maar de kassa bleef onaangeroerd. ‘De deur was niet eens geforceerd,’ voegt Zacharinus er nog aan toe.
Het onderzoek naar de diefstal heeft nog niets opgeleverd, maar de hoofdredacteur van de Kibbelaar Xenofilus Leeflang die vandaag als eerste in de winkel verscheen, beweert meer te weten. ‘Het is het werk van de Zoetzure Snaterbekken. Die gaan vaak op zoek naar lekkers en zuigen het dan op. Ze zijn vast langs een klein gaatje binnengedrongen.’
De Schouwers zullen deze zaak nog verder uitzoeken, maar alles wijst erop dat het een mysterie zal blijven.
Fred en George verslikten zich in hun thee en Percy en Leo zetten grote ogen op.
‘Hoe is dat nu mogelijk?’ riep Leo uit.
Percy schudde zijn hoofd.
‘Zoetzure Snaterbekken? Komaan zeg, die Leeflang heeft ze echt niet meer op een rij.’
Charlie dacht diep na, keek naar de tweeling en dan weer naar het artikel. Hij wist precies hoe de vork in de steel zat, ook al wist hij dan niets van de Sluipwegwijzer en de makers ervan.
‘Willen jullie een broodje?’ vroeg Charlie glimlachend aan de tweeling.
‘Nee, we hebben niet zo’n honger,’ zei George als eerste.
En alsof het op commando was, drukten ze allebei hun hand tegen hun buik. Maagpijn. |
_________________ I've loved, I've laughed and cried.
I've had my fill; my share of losing.
And now, as tears subside,
I find it all so amusing.
Don’t cry because it’s over. Smile because it happened. |
|
|
|
Maschine
5e jaars
Verdiend:
1 Sikkels
Woonplaats: Op HPF!
|
Geplaatst:
Ma Sep 01, 2008 16:07 |
|
Haat En Liefde
"Wát?"
Drie gezichten keken hem verbaasd aan. Hoe kon dit? Wie had dit gedaan? Wie had gezorgd dat... "Maar..." Een nogal lange, knappe jongen met lang zwart haar staarde hem verbaasd aan. "Ik dacht écht dat Remus het zou worden." Op de hoek van de bank probeerde Remus onschuldig te kijken. "Ik...." begon hij, en streek verbaasd over zijn warrige zwarte haar. "Ik ook." bracht hij uit en probeerde overtuigend te klinken. Het lukte niet. Hij had het Remus zo graag gegund en nu was het niet zo. Stilte. Peter probeerde zich zichtbaar te verstoppen toen de deur keihard open werd gesmeten. Een woedend meisje uit het vijfde jaar van Griffoendor stond in de deuropening. Ze had donkerrood haar, woeste groene ogen en keek hem aan alsof ze hem ter plekke wilde opeten. "Ja?" vroeg hij koeltjes aan Lily. "Is er soms iets, Evers?" Hij trok een onschuldig gezicht. "Potter!" brieste Lily. "Jij... Jij... Jij smerige kwal!" siste ze en keek hem kwaad aan. Vervolgens wierp ze een afkeurende blik op de andere drie jongens in de coupé. "Hoe... hoe heb je dat voor elkaar gekregen, Potter?"
"Hoe heb ik wat voor elkaar gekregen?" vroeg James quasi-verbaasd. Op zijn gemak pakte hij zijn bril en begon die te poetsen terwijl hij Lily Evers onderzoekend aankeek. "Die.. Die..." bracht Lily uit. "Schat, als je spraaklessen nodig hebt kan ik dat voor je regelen hoor." zei Sirius kalm. Tegenover hem begon Peter te gniffelen. Sirius gaf hem ongemerkt een por. "HOE HEB JE HET IN MERLIJN'S NAAM VOOR ELKAAR GEKREGEN OM NET ALS IK KLASSENOUDSTE TE WORDEN?!" brulde Lily plotseling witheet. "Kalmeer, Evers." zei James en maakte een vermanend gebaar. "Zoals je weet mag de schoolleiding me erg graag..." begon hij. "NEE GEEN SMOESJES POTTER!" gilde Lily en sloeg de deur met een klap achter zich dicht, zodat nu alleen zij en de vier vrienden zich in de coupé bevonden. "Trouwens, gefeliciteerd dat je Klassenoudste bent geworden, Evers. Dat had ik nooit van iemand als jij verwacht."
"Wat bedoel je met: 'Iemand als jij?'" gromde Lily. "Nou, gewoon, je weet wel..." begon James vaag. Hij wist dat dit haar woedend maakte en dat beviel hem wel. "Wát bedoelde je, Potter?" siste Lily en hing nu met haar gezicht vlak voor dat voor James. "Je verpest mijn uitzicht, Evers." zei James die zijn bril weer op zijn neus zette. "Ik krijg je nog wel.." siste Lily en wilde weglopen. "Hé wacht eens." zei Remus. Sirius grijnsde. "Moeten jullie niet gezellig met zijn tweetjes in de Klassenoudstencoupé vertoeven?" vroeg hij en trok een onschuldig gezicht. Lily vloekte binnendsmonds en James kwam overeind. "Ja Evers. Zullen we maar gaan dan?"
"Schijnheil..." mompelde Lily zacht zodat James het niet zou kunnen horen. Ze stond langzaam op. James hield met een elegant gebaar de deur voor haar open. "Na u, Madame." Hij maakte een overdreven diepe buiging en liet haar voor gaan. James sloot de deur en liet zijn drie vrienden achter.
In de coupé van de Klassenoudsten hadden zich al een paar leerlingen verzameld. In elk geval de twee uit Zwadderich en nog één uit Huffelpuf. De rest was nog niet aanwezig. James negeerde ze allemaal, ging zitten en knikte even kort naar Hildebrand Slakhoorn, docent Toverdranken. Lily groette Slakhoorn en ging maar naast James zitten, omdat de Zwadderaars de andere bank al helemaal hadden bezet en de Huffel zich bij Slakhoorn had gevoegd. Lily pakte een paar Smekkies uit haar zakken en gaf de overige leerlingen er ook eentje, behalve James. "Krijg ik niks, Evers? Laat je me verhongeren?" James zette twee grote ogen op en keek haar onschuldig aan. Lily negeerde hem. "Wat zullen we dit jaar voor Toverdranken gaan doen?" vroeg Lily aan Slakhoorn, terwijl ze James negeerde. Lily en Slakhoorn waren al druk in gesprek, maar James begon zich te vervelen en verlangde terug naar zijn vrienden. Lily had de zak met Smekkies nog altijd stevig in haar hand, ze had deze expres van James afgewend. Die laatste begon nu geluidloos te vragen of hij een Smekkie mocht. Smekkie? Zijn lippen vormden de woorden terwijl hij er puppyogen bij trok. Als ze nú niet zou smelten.. "Wat is het warm hier." merkte Lily op. Ha gelukt! Ze begon nu vast al te smelten.. James ging verder met zijn smeekbedes om een Smekkie. Hij begon nu hysterisch -maar nog steeds geluidloos- naar zijn mond te wijzen en te doen alsof hij flauwviel van de honger. Uiteindelijk moest hij wel iets zeggen. "Evers!" zei hij, dwars door het gesprek van Lily en Slakhoorn heen. "Evers, ik verga van de honger. Doe er iets aan!" Lily draaide zich zuchtend om. "Je bent af en toe ook net een baby hé? Hier een Smekkie, dan houd je tenminste je mond." Ze gooide hem een Smekkie toe, dat James braaf met zijn mond opving. Hij begon er hard op te kauwen. "Potter!" riep Lily. "Als je nu net ophoudt dan..." Ze zweeg. "Ja?" vroeg James. "Wat dan?"
"Dan vervloek ik je tot je gek wordt." zei ze. "Martelen is verboden schat, dat weet je toch." zei James liefjes. Intussen waren de andere Klassenoudsten ook binnen gekomen. Gelukkig kon de bank magisch worden vergroot zodat ze er allemaal op pasten. Toen ging de deur open en kwamen Sirius, Peter en Remus binnen. "We zijn er bijna Gaffel." zei Sirius. "Zou je je niet eens gaan omkleden?" James knikte en verliet de coupé. "Het was me een genoegen deze tocht met u te mogen delen." zei hij tegen Slakhoorn en maakte een elegante buiging. Lily trok een vies gezicht, maar James zag het niet. De vier vrienden verlieten de coupé. Op naar hun vijfde jaar op Zweinstein!
Eenmaal in de Grote Zaal voor het Openingsfeest hadden de Marauders de grootste lol. Ze maakten grappen over het rode hoofd van Lily, dat zo prachtig kleurde bij haar rode haar en afdeling, maar jammer genoeg nogal vloekte bij haar ogen. "Hé, Tomaaaaaaatjeeee!" riep James pesterig. Lily zat vlak bij hen en zou James nu zeker kunnen horen. Echter, ze negeerde hem en ging gewoon door met kletsen tegen haar vriendin. "Psssst.. Tomaatje! Mag ik je opeten?" fluisterde Sirius net hard genoeg dat Lily het zou kunnen horen. Peter proestte het uit, hij verslikte zich in zijn pompoensap en begon paars aan te lopen. Remus klopte hem op zijn rug, zei dat hij zich niet zo aan moest stellen en negeerde hem verder. "Ze is wel beleefd hé?" zei James sarcastisch en nam een grote slok pompoensap. "Eigenlijk zou ze een paar lesjes etiquette moeten krijgen." zei Sirius langzaam. "En een paar lessen in humor zou ook wel goed zijn." vervolgde hij. Peter pakte een kippenpootje en begon er hard op te kauwen. "Peter!" riep James en trok zogenaamd een vies gezicht. "Je bent op school, niet in de dierentuin!" Hij zag dat Lily hem expres negeerde. Peter slikte het vlees snel door en nam een slok pompoensap om zijn mond te spoelen. "Wat is de pompoensap weer smakelijk vandaag, hé Remus?" zei Sirius die net een grote slok had genomen. "Ja, lekker zuur en een beetje zout. Geweldig recept." Plots werd Peter lijkbleek en viel bijna om. Remus kon hem nog net op tijd opvangen voordat hij van de bank af tuimelde. "Wat is er Peter?" vroeg Remus bezorgd. "Ik voel me niet zo lekker." mompelde Peter. "Ach, hij stelt zich aan." fluisterde James tegen Sirius. "Hij ziet anders wel bleek." zei Sirius terug. Stilte. James dacht aan zijn pompoensap en merkte dat hij misselijk begon te worden. Voor zijn ogen begon het te draaien. "Ik..." bracht hij uit. "Ik geloof dat ik ook niet lekker word. Zullen we weggaan?"
"Wat is er dan?" zei Sirius, die nergens last van leek te hebben. "Misselijk. En duizelig." zei James. "Hé wat gek, ik ook." zei Sirius. Het was niet geheel duidelijk of hij het echt meende of niet. "Nu je het zegt..." begon Remus. James stond vast op en wankelde min of meer weg. Sirius kwam er snel achteraan en ondersteunde hem, hoewel hij zelf ook niet zo goed meer kon lopen. Remus liep wel beter dan zijn twee vrienden, maar ook niet helemaal zoals het hoorde. Enkelen keken hen verbaasd na, waaronder Lily. Peter zat nog steeds op de bank. Hij wankelde naar de rest toe, greep zich vast aan het gewaad van Remus en zakte in elkaar. "Peter, jij..." begon Remus. "Peter?!" Hij keek richting de plek waar zojuist James en Sirius hadden gelopen, maar ze waren al weg. Remus besloot dat hij iets moest doen. "Kom op Peter." zei hij. "Op naar de Ziekenzaal!"
Hij wandelde -wankelen was een beter woord, of strompelen misschien- door de gangen. Zijn vriend ondersteunde hem, wat maar goed was ook anders lag hij nu waarschijnlijk al op de grond. "Naar de Ziekenzaal." hijgde hij en samen liepen ze er heen. Peter en Remus kwamen als het goed was achter hen aan, ze wisten niet dat Peter al neer was gevallen. Achter zich hoorden ze een geluid van iemand of iets dat gesleept wordt. James keek om. "Peter is al van zijn stokje gegaan." zei hij vermoeid. Moeten we Remus niet helpen? Sirius draaide zich om. Uit de binnenzak van zijn gewaad kwam een toverstok. "Wingardium Leviosa." Peter zweefde nu in de lucht. Niet bepaald comfortabel, maar nu kregen ze hem tenminste goed mee. De twee wachtten op Remus en ook hij werd ondersteund. Zo strompelden ze voort met zijn drieën, in een houding waaruit bleek dat ze erg dik bevriend moesten zijn. Met de armen om elkaar heen om elkaar te ondersteunen en een zwevende Peter achter zich, kwamen ze aan bij de Ziekenzaal. "Madame Plijster.." hijgde James. "Kunt u...?" De schoolzuster kwam al aan lopen. "Laat eens kijken.." zei de schoolzuster. "Waar hebben jullie precies last van.?"
"Ik heb al een tijdje vreselijke last van steenpuisten.." begon Sirius, maar James gaf hem een por. "We zijn allemaal duizelig en misselijk." sprak hij voor iedereen. "En onze pompoensap smaakte raar. Zuur en een beetje zout."
"In bed jullie." zei ze streng, na een blik op de vier jongens. Ze toverde vier bedden tevoorschijn en hielp de vier vrienden er in. "Waarschijnlijk heeft iemand Gorgelend Gif in jullie drankjes gedaan." James kreunde. Hij kon wel raden wie het geweest was: Lily Evers. "Die tomaat zeker." mompelde hij. Plijster negeerde de opmerking en liep weg. "Over een uur kom ik terug om te kijken hoe het gaat." zei ze. "Doe het intussen een beetje rustig aan, dat vertraagt de werking van het gif." De deur ging dicht. De vier vrienden waren doodop en vielen alle vier in slaap...
"Hoelaatissut?" geeuwde James
"Kweenie, vier uur ofzo?" zei Sirius en kon net een geeuw onderdrukken. Het begon al donker te worden. Peter snurkte zachtjes, Remus lag diep onder het dekbad weggedoken en leek voorlopig niet van plan om wakker te worden. James voelde zich nog steeds belabberd, maar wilde graag weten wat er in zijn drankje was gedaan en door wie. Plijster kwam binnen lopen. "Uitgerust?" vroeg ze. James en Sirius knikten. "Jullie moeten nog een week blijven, daarna mag je terug naar je slaapzaal -als je je goed genoeg voelt tenminste."
"Een week?" James trok een vies gezicht en Sirius keek alsof hij depressief was. "Een week ja, dat hebben jullie goed gehoord. Gorgelend Gif is erg sterk en heeft een lange nawerking." Plijster liep weg en James kreunde lang en diep. "Zo komen we er nooit op tijd achter wie er verantwoordelijk is voor dit gedoe." zei hij moedeloos. Sirius zuchtte geërgerd en ging weer liggen. De twee Marauders vielen in slaap, met in hun hoofd maar één gedachte: Wie had dit gedaan?
Een week later mochten ze eindelijk alle vier weg, na een grondige inspectie van Madame Plijster, die hen nog pe se wilde onderzoeken voordat ze weg konden. Godzijdank was alles in orde en konden ze gaan. Al lopend door de gangen kwamen ze Severus Sneep tegen, die in hetzelfde jaar zat als zij, maar dan in Zwadderich. Hij droeg een stuk perkament bij zich en leek hen niet te zien."Hé Secreetje!" riep James. "Heb jij ons soms vergiftigd?" Sirius lachte met James mee en Peter begon zachtjes te giechelen. Sneep gromde kwaad en liep snel door. "Boeeee!" riep Sirius. "Ben je baaaang ofzoooooo?!" James begon te lachen en gaf Sirius een klap op zijn schouder. "Die was goed man." Ze keken Sneep na, hij ging naar beneden richting de Kerkers. James keek nadenkend naar de plek waar Sneep was verdwenen. "Wat zou hij in de Kerkers doen?" Remus keek hem vragend aan. "Hoe bedoel je?"
"Nou, als je gaat ontbijten lijkt het me onlogisch dat je naar de Kerkers gaat, nietwaar?" zei James. "Hij heeft daar toch ook zijn leerlingenkamer?" probeerde Sirius hem gerust te stellen. "Maar.." begon James. "Hij zag er nogal uit alsof hij iets van plan was. Bovendien had hij iets bij zich. Een stuk perkament." zei hij. "Zullen we Sekreetje achterna gaan? Het kan nooit kwaad te kijken wat hij in zijn schild voert." Sirius stemde meteen in. "Tuurlijk Gaffel, waarom zouden we dat niet doen?" Remus keek bedenkelijk, maar sloeg daarna om. "Goed plan. Iemand oneens? Peter?" James keek verbaasd, waar was Peter eigenlijk? "Waar is hij?", vroeg hij en bleef staan om te luisteren. "Daar!" riep Sirius en wees naar de vloer, waar een klein diertje snel wegrende richting de plek waar Sneep heen was gegaan. "Ik denk dat hij probeert om Sneep te volgen." zei Remus. "Echt?" vroeg James zogenaamd verbaasd. "Je meent het!" De drie renden Peter achterna en volgden hem naar beneden. Uiteindelijk kwamen ze in het lokaal Toverdranken terecht. Daar was Sneep. Hij brouwde zo te zien een drank en het stuk perkament van net lag naast hem. Sneep prevelde iets en probeerde door de rook die uit de ketel kwam te kijken welke kleur zijn drank had. De drie bleven stil staan. Sneep kon hen niet zien, dus moesten ze geen geluid maken. "Wat nu?" vroeg Sirius en keek hen vragend aan. "Wacht!" James sloop het lokaal in en ging vlak achter Sneep staan. "BOE!" riep hij in zijn oor. Sneep schrok en viel languit achterover. James pakte snel het stuk perkament en begon hardop voor te lezen wat er op stond..
Gorgelend Gif:
Pak een vliegenzwam en hak hem in kleine stukjes. Giet er wat kokend water bij. Roer het totdat er een kleverige substante ontstaat. Gooi de slakkenkorrels erbij. Laat de drank tien minuten pruttelen op het vuur. Het gif is klaar.
"Eenvoudig recept." merkte Sirius op. Hij was naast James gaan staan. "Dat is ook toevallig, dat wij net Gorgelend Gif in ons drankje hebben gehad." vervolgde hij. Vlak nadat Sirius dit had gezegd verscheen Remus in het lokaal, gevolgd door een waggelende Slakhoorn. Sirius wees naar Sneep, die doodsbang op de grond zat. "Ik denk dat we hem hebben, professor...." |
_________________ Maschine - Ex-Moderator HPA
Laatst aangepast door Maschine op Wo Sep 10, 2008 18:48; in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
Glauces
Lid Wikenweegschaar
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: Ravenclaw, my house
|
Geplaatst:
Ma Sep 01, 2008 16:19 |
|
Titel: 2 mei 1998
Auteur: Glauces
Onderwerp/korte samenvatting: Voor de Writer's Battle op FFFo, thema Marauders. Remus' laatste dag.
2 mei 1998
Het was allemaal begonnen als een doodgewone dag. ’s Ochtends werd hij wakker door een straaltje zonnelicht dat fel in zijn ogen scheen. Vermoeid wreef hij in zijn ogen, ondanks het feit dat dit één van zijn betere nachten was geweest, en kreunend draaide hij zich op zijn andere zij. Vertederd keek hij naar zijn vrouw, wier haar op dat moment zuurstokroze was – haar favoriete kleur.
Samen stonden ze op om naar hun zoontje te gaan kijken. Teddy Lupos lag als een roosje in zijn wiegje te slapen, tevreden sabbelend op één duim in zijn mond, zijn andere handje een zacht knuffelbeertje vastklemmend. Remus kroelde glimlachend door het turkooiskleurige haar, en gaf zijn zoon een knuffel.
Het was een van die momenten geweest waarop hij besefte dat hij nu toch gelukkig was, ondanks al die verliezen die hij had geleden – James, en die lieve Lily, vermoord door de Heer van het Duister, Sirius, verraden door zijn eigen huiself, en Peter, die hen allemaal had verraden, zijn beste vrienden, de Marauders. Remus kreeg nog een bittere smaak in zijn mond als hij eraan terugdacht. De wrok was nog steeds niet helemaal verdwenen, ook al was Pippeling inmiddels dood. En vanavond ging hij zijn woede eindelijk uiten. Hij had zich zó lang ingehouden, maar dit keer zou hij dat niet doen. Ja, Remus zou vechten tot het bittere einde.
Een paar minuten geleden kwam er namelijk plotseling een boodschap voor hen.
Remus bracht net een kopje hete koffie naar zijn mond, toen er een zilveren hond verscheen, die een verhaaltje afratelde over Zweinstein, Harry en een gevecht. Desalniettemin was Freds boodschap duidelijk geweest. Vanavond, op 2 mei 1998, zou waarschijnlijk het grootste gevecht van de Tweede Tovenaarsoorlog tot nu toe plaats vinden. Er dreigde in ieder geval gevaar. Het kasteel werd momenteel omgebouwd tot een fort, met de hulp van alle leraren en de ouderejaars, en de Strijders van Perkamentus hadden de Orde van de Feniks opgeroepen.
“Ik ga,” zei Remus vastberaden tegen zijn vrouw. “En jij niet, ik wil niet dat je gevaar loopt.”
Tops protesteerde hevig, haar haar verschoot van kleur. “Ik ben een Schouwer! Ik ben nota bene voor dit soort situaties opgeleid! Alsjeblieft, Remus?” Wanhopig keek ze hem aan, de strijdlust stond overduidelijk in haar ogen geschreven.
Hij bezweek bijna voor haar. “Dora,” zei hij zacht, terwijl hij haar hand vastpakte, “Stel dat jij en ik allebei omkomen, wil je dan dat Teddy helemaal alleen achterblijft, net als Harry? Ik wens hem geen toekomst zonder ouders toe…”
Tops zuchtte even en dacht na. “Je hebt gelijk,” gaf ze schoorvoetend toe. “Ik zal wel met Teddy naar ma gaan…”
En zo geschiedde. Remus bracht zijn vrouw en zoon veilig naar Dromeda, en vertrok vervolgens naar Zweinsveld. De nukkige Desiderius mopperde wat en liet hem vervolgens door een vreemde gang gaan, die uitkwam op de Kamer van Hoge Nood. Deze was behoorlijk volgepakt; meneer en mevrouw Wemel waren er, evenals Bill en Fleur, Romeo Wolkenveldt, Olivier Plank en nog een paar anderen.
“Goedenavond, Remus,” begroette mevrouw Wemel hem moederlijk. “Waar heb je die lieve Tops gelaten? Waarom is zij er niet?”
Hij slikte eventjes. Diep in zijn hart had hij eigenlijk wel gewild dat ze nu bij hen allemaal was… maar dit was echt beter voor Teddy. “Bij haar moeder,” antwoordde hij ontwijkend.
Gelukkig kwam Harry net op dat moment binnenvallen, die verkondigde dat het op vechten uitkwam. Mooi, dat was goed. Hij zou een groot aantal Dooddoeners vellen…
Op datzelfde moment zat Tops bij het bedje van haar zoon. Voorzichtig pakte ze hem op – stel je voor dat ze hem liet vallen - en wiegde hem in haar armen. Vertederd keek ze naar zijn schattige, kleine neusje. Hij nieste eventjes, en het veranderde terstond in een varkensneusje. Ze giechelde even. Ja, Teddy had zeker wat van haar geërfd, die Transformagiërkrachten waren bijzonder leuk. Maar toch was ook Remus duidelijk zichtbaar in deze baby. Remus… Ze kreeg een naar gevoel in haar maag. Iets zei haar dat het niet in orde was, dat ze hem niet alleen kon laten gaan, al was hij nog zo’n goede tovenaar. Ze gaf haar zoontje een knuffel en nam toen een beslissing. Ze zou gewoon gaan.
Snel deed ze wat praktische kleren aan – het zou toch wat zijn als ze zou struikelen over haar eigen zoom – en liep naar beneden. Andromeda keek verbaasd op.
“Wat ga je doen, liefje?” vroeg ze.
Tops keek haar even aan. “Ik ga ook naar Zweinstein,” zei ze vastberaden. “Ik kan gewoon niet hier blijven terwijl hij daar is. Het lukt me gewoon niet…”
Andromeda, die haar dochter goed kende en wist dat haar besluit vast stond, stond op en gaf haar een knuffel. “Ik begrijp het. Ik zal goed voor Teddy zorgen,” beloofde ze, niet wetend wat die belofte later nog zou betekenen.
Tops glimlachte. ”Bedankt, mam,” zei ze. “Tot snel!” Ze omhelsde haar kort, en met wat geruis van haar mantel was ze verdwenen.
Zo snel mogelijk haastte ze zich naar Zweinsveld, naar Zweinstein, naar de Kamer van Hoge Nood. Eenmaal daar trof ze Ginny en Marcels trotse grootmoeder aan. Ze nam geen tijd voor begroetingen, maar viel gewoon met de deur in huis.
“Hebben jullie Remus gezien?” vroeg Tops dwingend.
Ginny schudde zwijgend haar hoofd. “Ik mag hier niet weg,” zei ze duidelijk mokkend. “Dus ik heb hem ook niet gezien…” Nijdig zwiepte ze haar rode haren over haar schouder.
Toen kwam Harry plotseling de kamer binnenstormen. Tops stelde dezelfde vraag aan hem, en stoof vervolgens de richting op waar Remus werd verondersteld te zijn.
Als een gek bleef ze rondrennen door het kasteel, over de gronden, buiten in het donker, maar nergens kon ze hem vinden. Een verlammende angst maakte zich van haar meester. Wat als hij inderdaad was gestorven? Nee, dat kon niet, dat mocht gewoon niet… Dan zou iemand het haar wel hebben verteld. Hij moest hier ergens zijn… Hijgend leunde ze tegen een muur aan, uitgeput door het vele rennen. Een rode blos van vermoeidheid was zichtbaar op haar wangen.
Plotseling dook er een donkere gestalte naast haar op.
”Verraadster,” siste een waanzinnig ogende vrouw plotseling in haar oor. Haar woeste, zwarte haren krulden alle kanten op. Toch was ze nog steeds een erg mooie vrouw, ondanks haar leeftijd. “Je bent een verachtelijke verraadster, en dat weet je. Het kind van een puurbloed en een Dreuzel, getrouwd met een weerwolf.”
Bellatrix lachte kakelend. “Dacht je werkelijk dat ik je hieronder uit zou laten komen? Je hebt de familie Zwarts verraden, ons pure bloed vermengd met slecht, verderfelijk bloed… Maar nu ben je van mij, helemaal van mij alleen… Zie, niemand hier in de buurt die je kan helpen, zelfs je geliefde weerwolf niet!” Ze spuwde de woorden bijna uit, terwijl ze haar toverstaf dreigend in de aanslag hield.
Tops zuchtte even, sloot haar ogen en greep haar toverstaf. “Ik laat jou hier ook niet mee wegkomen,” zei ze woedend. De elektriciteit sloeg van hen af, met al hun overgebleven energie waren ze aan het duelleren op leven en dood…
Remus rende hijgend door de tovenaarsschool, duwde zonder pardon de leerlingen aan de kant. Harry had hem zojuist verteld dat Tops in de school was, wanhopig op zoek naar hem. Waarom had ze dat gedaan? Waarom had ze niet gewoon naar hem geluisterd? Wie weet was ze wel in gevaar, straks zou ze sterven, maar dat mocht gewoon niet! Hij wilde niet nóg een verlies lijden, nadat al zijn trouwe vrienden waren gestorven.
Paniekerig rende hij verder, gang na gang, hal na hal, kleed na kleed. De kennis die hij tijdens zijn vroegere strooptochten had opgedaan met de Marauders, kwam goed van pas.
Hij vloog de hoek om in een gang op de derde verdieping, en remde abrupt af. Daar… zijn vrouw, in gevecht met de waanzinnige Bellatrix…
Tops leek zijn aanwezigheid te voelen, en draaide haar hoofd om. “Remus…” hijgde ze, met die liefdevolle blik die ze speciaal voor hem scheen te bewaren op haar gezicht, “Daar ben je!”
Een beangstigend gevoel nam bezit van hem. “Dora! Dora, kijk voor je!” schreeuwde hij angstig, maar Bellatrix’ mond krulde al om in een onaangename glimlach. Ze had lang genoeg met haar prooi gespeeld, game over. Met een energieke zwaai van haar toverstaf schoot ze een groene straal op haar af, die Tops recht in haar borst raakte. Met een vreemd, gracieus gebaar viel deze op de grond, haar gezicht bleek en geschokt.
“Nee!” gilde Remus. “Nee! Dit kan niet! Het mag niet!” Hij rende naar haar toe, viel snikkend naast haar neer. Hij omvatte haar hoofd met zijn handen, maar het mocht niet baten. Diep van binnen wist hij ook wel dat het hopeloos was, maar hij wilde het gewoon niet toegeven. Het voelde alsof zijn hart er was uitgescheurd, alsof die heks het persoonlijk had vertrapt en vervolgens in het vuur had gegooid…
Bellatrix liet een waanzinnige kakelende lach horen. “Oooh, nu is het arme, kleine weerwolfje verdrietig!” sneerde ze. “Maar daar kunnen we wel wat aan doen, hoor…”
Geruisloos dook nog een Dooddoener naast haar op. “Rustig, Bella,” zei deze op opgewonden toon. “Laat mij hem afmaken. Jij hebt net je speeltje al gehad… Bovendien zijn weerwolven mijn specialiteit.”
Bellatrix pruilde eventjes, maar gaf toe. “Vooruit, Antonin. Doe het snel,” giechelde ze als een klein meisje.
Remus had het niet in de gaten, bezeten van het verdriet als hij was. Met vele tranen die over zijn wangen liepen, klampte hij zich aan haar vast. “Dora, nee,” smeekte hij tevergeefs. “Ik houd zo van je…”
Dolohov richtte zijn toverstaf zorgvuldig op hem. “Vaarwel, weerwolf,” zei hij genadeloos.
Remus keek geschrokken om, zijn lichtbruine haar zwaaide om zijn gezicht.
“Avada Kedavra.”
Zo erg was sterven eigenlijk helemaal niet. Je voelde er niks van, het ging pijnloos. Hij merkte al niks meer vanaf het moment dat de Onvergeeflijke Vloek hem raakte. Zijn lichaam viel met een plof op de grond, naast dat van zijn geliefde vrouw, maar zijn geest werd elders wakker.
Hij voelde zich merkwaardig gelukkig, alsof er een gouden licht in hem scheen. Voorzichtig deed hij zijn ogen open. De gezichten van zijn vrienden keken hem aan, blij om hem te zien, ook al was hij gestorven. James, die geen spat was veranderd, met zijn warrige haar en zelfverzekerde uiterlijk, hand in hand met zijn vrouw Lily, haar vosrode haren krullend over haar rug, Sirius, zo knap als hij nog nooit geweest was, met zijn donkere ogen die Remus ondeugend aankeken, en naast hen stond Dora… Ze glimlachte even triest naar hem. Samen staken ze hun handen naar hem uit, hem verwelkomend in de dood.
”Welkom thuis, Remus. Eindelijk zijn we weer samen." |
_________________
Where your treasure is, there will your heart be also. |
|
|
|
Genner
Bohemian Writer
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: HPF
|
Geplaatst:
Di Sep 02, 2008 19:23 |
|
Titel: Duistere Tijden
Auteur: Genner
Onderwerp/zeer korte samenvatting: Neville nodigt Harry in De Drie Bezemstelen, maar niet voor een gewone vriendschappelijke babbel...
Harry ritste z’n jack dicht en zette de kraag recht. Hij greep z’n sjaal, bond hem rond z’n hals en nam tenslotte z’n handschoenen. Na nog een laatste keer gecontroleerd te hebben of hij echt wel alles meehad, opende hij de voordeur.
De koude wind blies hem in het gezicht en hij huiverde. Hij keek niet uit naar deze dag, maar hij dacht aan z’n vriend. Hij stapte van het erf na de deur magisch gesloten te hebben en Verdwijnselde even verderop. Het was erg handig om in een tovenaarsdorp te wonen; je hoefde niet op te letten om te toveren. Het voelde erg vrij aan, na al die jaren die hij in de Dreuzelwereld had doorgebracht. Magie fascineerde hem nog steeds mateloos en elke dag leerde hij bij.
De intussen bekende sensatie ging door z’n lijf en even later verscheen hij voor De Drie Bezemstelen in Zweinsveld. Het dorpsplein was verlaten en het was muisstil. Harry fronste z’n wenkbrauwen; hij had een horde koopjesjagers verwacht. Hij haalde z’n schouders op en duwde de deur van de kroeg waar hij afgesproken had open. Hoe eerder hij binnen was, hoe beter. Buiten was het bijtend koud.
Rond de kerstdagen was de sfeer in De Drie Bezemstelen steevast uitgelaten en vrolijk, maar dit jaar leek het wel alsof deze plek niet meer bewoond was. Het leek wel alsof iedereen in dit dorp vertrokken was.
De kerstversiering was nergens te bekennen en geen enkel kerstliedje weerklonk. Niemand zat gezellig samen met z’n vrienden of familie van een drankje te genieten. Madame Rosmerta had haar handen niet vol aan een overvolle kroeg. Het was leeg en stil. Dodelijk stil.
Er hing een begrafenissfeer en dat was op z’n zachtst gezegd ongewoon. Harry voelde een rilling over z’n rug gaan.
Hij keek rond en pas toen hij de kroeg voor een tweede maal gescand had met z’n ogen, merkte hij de ineengedoken figuur in een hoek.
Het leek meer een hoop dekens dan wat anders en Harry aarzelde of hij er op af zou stappen. Wat als het wezen de oorzaak van dit alles was? Wat als het gevaarlijk was? Hij bedacht dat als het een moordlustig beest – of welk wezen dan ook – was, hij Harry allang zou aangevallen hebben.
Hij slikte, raapte al z’n moed bij elkaar en liep naar de ronde tafel.
“Hoi,” zei hij. Hij besefte pas hoe stom het klonk toen het woord z’n mond al verlaten had. “Euhm… wie ben je?” Hij had zichzelf net kunnen tegenhouden, maar hij had bijna de vraag ‘wat ben je’ gesteld.
Een hand verscheen uit een mouw en trok de kap op het hoofd van de onbekende achteruit. Harry was nerveus en zijn verbazing was dan ook groot toen hij zag wie het was: Neville Longbottom.
“Neville!” riep Harry uit. “Waarom zo mysterieus? Wat is er aan de hand? Heb jij voor dit alles gezorgd? Is het een grap ofzo?”
De vragen bleven maar komen en Harry had er nog veel meer willen stellen als z’n vriend hem niet het zwijgen had opgelegd. Dat deed hij simpelweg door z’n hand op te houden, z’n palm naar Harry toe.
“Er is iets vreselijks aan de hand, Harry,” fluisterde Neville. In z’n stem klonk angst door, maar ook verdriet. “En het ergste is dat het nog niet over is. Nog lang niet. Maar ga eerst zitten.”
Harry fronste z’n wenkbrauwen en trok een stoel achteruit.
“Ik zou je iets te drinken aanbieden, maar het is te gevaarlijk als ik hier iets uit de bar haal. Tegenwoordig moet je bij alles opletten, zelfs bij de zeep op je wastafel ’s morgens.”
“Wat is er aan de hand?” vroeg Harry. “Zoals je spreekt, het lijkt wel alsof er een ramp is gebeurd die de hele toverwereld overhoop heeft gehaald.”
“Dat kan je wel zeggen, ja.”
“Neville… je maakt me bang, vertel me wat er aan de hand is.”
“Het spijt me dat ik dit moet doen, ik vertrouw je, maar ik moet er zeker van zijn. Harry, wanneer heb je het eerst van me gehoord? Wanneer heb je voor het eerst m’n naam gehoord?”
Harry dacht even na en zei toen: “Makkelijk. Het was in ons eerste jaar, Ron en ik zaten te praten in onze coupé. Hermelien opende plots de deur, ze was op zoek naar je pad, Trevor.”
Neville haalde opgelucht adem. “Dank je. Jij zou me eigenlijk ook een vraag moeten stellen – maar aangezien je duidelijk niks van deze situatie afweet, lijkt me dat nogal zinloos. We hebben geen tijd te verliezen. We moeten actie ondernemen, zo snel mogelijk. We mogen niet meer aarzelen – dat hebben we al te lang gedaan. Het zijn duistere tijden, Harry.”
Harry’s handpalmen werden klam van het zweet toen hij terugdacht aan de laatste keer dat hij die woorden had gehoord – dat was geweest toen Voldemort steeds meer macht kreeg.
“Waar heb je het over? Het lijkt wel alsof Voldemort terug opgestaan is uit de doden – of wat hij ook is nu.”
“Het scheelt niet veel. Je zou kunnen stellen dat hij een opvolger heeft.”
“Wàt?!” schreeuwde Harry uit. “Dat kun je niet menen! Dit mag je gewoon niet menen! Ik… dit… dit moet een grap zijn. Een ziekelijke grap!”
“Het is de waarheid, Harry. Jonah is een ver familielid van Tom Riddle en hij heeft heel wat over Voldemort gelezen. Je weet als geen ander hoeveel werken er over hem verschenen zijn sinds z’n ondergang. Hij wil het werk van z’n familielid verderzetten en z’n overtuigingskracht is enorm, net zoals z’n magische vermogens. Hij is ook enorm slim. Hij weet hoe hij het moet aanpakken. De school heeft hij bijna overgenomen en het zal vast niet lang duren voor de rest van de wereld volgt.”
“Maar… dit kan niet waar zijn!”
“We hadden beter moeten weten. Het kwaad is nooit volledig uitgeroeid, maar dit kwaad is te bedreigend om te negeren.”
“Hoe is die Jonah op school binnen geraakt? Hoe komt het dat ik er niks van weet? Wat is er gebeurd in Zweinsveld?”
“Jonah Tyson verving professor Kittleburn. Die heb je niet meer gekend – gaf Toverdranken. We hadden werkelijk geen idee. Zweinsveld is een spookdorp geworden – iedereen is gevlucht. Ik zet m’n leven op het spel door je hier te brengen.”
“gedoe… wat nu? Wat moeten we doen?”
“Vechten, Harry. We moeten terugvechten.”
Harry balde z’n vuisten en zei vol overtuiging: “Het wordt tijd om de Orde van de Feniks terug leven in te blazen!”
|
_________________
02.04.07 ~ 31.12.08
'Til we meet again, HPF'ers. |
|
|
|
TopazLover <3
Writer of Dreams
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: Gryffindor, forever in my heart.
|
Geplaatst:
Di Sep 09, 2008 16:18 |
|
Titel: Liefde is een woord voor dwazen
Auteur: TopazLover (<3)
Onderwerp/zeer korte samenvatting: Remus schrijft een brief aan Peter om hem naar de goede kant te krijgen. Maar is dat wel verstandig?
Liefde is een woord voor dwazen
Beste Peter,
Je hebt Lily en James vermoord. Je hebt een jongen zonder ouders laten opgroeien. Je hebt de hele toverwereld bedrogen. Je hebt een onschuldig man twaalf jaar Azkaban bezorgd. De mensen met wie jij omgaat, hebben Perkamentus vermoord. Mijn vraag aan jou is: waarom?
In deze brief wil ik een paar dingen tegen je zeggen en ik hoop dat je hem niet weglegt. We zijn oude vrienden en ik wil dat je terugkijkt op die tijd. Ik wil dat je spijt hebt van je daden, Peter. Ik schrijf deze brief niet voor jou, maar voor mezelf. Als ik alles niet van me afschrijf, houd ik mezelf niet meer in de hand.
De goede kant heeft je nodig, Peter, en nee, met ‘de goede kant’ bedoel ik niet mezelf. Ik ben verliefd en ik ga binnenkort trouwen. Ook al ben ik een weerwolf, ik kan toch een redelijk normaal leven leiden. Dat zou jij ook kunnen, Peter, als je jouw fouten inziet en terugkeert naar de goede kant.
Weet je, ik weet nog goed dat we in de Zweinstein Express zaten, in dezelfde coupe. We kenden elkaar toen pas een paar minuten. James en Sirius waren alleen maar met elkaar aan het praten en wij werden genegeerd…
‘Mijn familie wil dat ik in Zwadderich kom,’ vertelde de jongen met zwart, sluik haar die net gezegd had dat hij Sirius heette. ‘Maar natuurlijk wil ik dat niet. Ik ga naar Griffoendor, hetgeen dat ze niet willen.’ Hij zag er gezond uit en Remus wist bijna zeker dat de jongen over een paar jaar de meisjes als klitten om zich heen had hangen. Sirius had in elk geval al één aanbidder: de jongen die naast Remus zat, een jongen met dun, pluizig haar en waterige oogjes, de enige die de hele rit nog niks gezegd had. Hij keek bijna verliefd naar Sirius, één en al grote bewondering, in gedachten wilde hij waarschijnlijk een stoere opmerking maken, maar het lef ontbrak hem om woorden te vormen. Zijn mond hing halfopen en er liep een beetje kwijl over zijn wang.
‘Wat is je achternaam dan, Sirius?’ informeerde de jongen die James heette en te herkennen was aan zijn warrige zwarte haar.
‘Z – W – A – R – T – S,’ spelde Sirius en hij zwaaide met zijn toverstok. Meteen dansten de letters, die net lange linten leken, door de coupé heen, ondertussen vonken uitspuwend. Met een grijns keek hij de jongen die zijn naam nog niet gezegd had aan en zag dat zijn voorstelling het gewenste effect had. De jongen die zijn naam nog niet gezegd had, had zijn ogen wijdopen staan en prevelde onverstaanbare woorden, misschien klanken, één en al bewondering.
‘Wat? Een Zwarts?’ James sprong op van de stoel en rende de coupé uit. Sirius stond even snel op en sprintte hem achterna. Even later hoorden Remus en de jongen zonder naam het tweetal lachen.
Dat zouden dikke vrienden worden, dat wist hij zeker. Na een paar minuten kwamen ze terug en ploften weer neer, vuurrood en nog steeds met de slappe lach.
‘Wat is jouw naam eigenlijk, kleintje?’ hikte Sirius tegen de jongen zonder naam.
‘P-Peter P-Pippeling,’ stamelde de jongen die nu zijn naam gezegd had en hij werd voorrood.
‘Hm, James, heb jij ooit van een P-Pippeling gehoord?’ zei Sirius met een grijns naar zijn maatje.
‘Eh…’ James deed alsof hij nadacht. ‘Was dat niet die man die Flubberwurmextract op zijn nagels smeerde om te stoppen met bijten?’
Hij en James lagen dubbel van het lachen, maar Remus had medelijden met de jongen. ‘Zelfs als dat zo is, kan Peter er niks aan doen,’ zei hij in een poging de jongen te beschermen voor het geplaag.
‘Weet je, ik mag jou wel,’ zei James tegen Remus en het gesprek ging verder. Pas uren later besefte Remus dat zijn naam niet gevraagd was.
En ook in de eerste weken bleef ik op de achtergrond. Vreemd genoeg kwam je in Griffoendor terecht, een keuze waarover ik nu verbaasd ben. Voor zover ik weet, bezit je weinig eigenschappen van de ware Griffoendor. James en Sirius bleven je maar pesten vanwege je stotteren en je reageerde jezelf op mij af, misschien had je het nodig, maar ik vond je opmerkingen niet leuk. Om Sirius en James kon je meestal lachen en om jou niet. Het was gewoon zielig zoals jij deed. Ik weet niet waarom, maar ik kreeg medelijden met je. Je raakte met niemand bevriend, Peter, met helemaal niemand. Misschien hadden de anderen ook door hoe je was (een zielige meeloper), wie weet.
Maar op die avond in de leerlingenkamer, nadat jij weer eens bijna in tranen achter Sirius – die je nog steeds zo aanbad, ondanks alles wat hij deed of zei – wilde rennen om hem iets over zijn mooie onderbroek te vertellen, hield ik je tegen. Weet je het nog, Peter?
‘Laat me los, Remus! Laat me los!’
Hij kreeg een trap tegen zijn schenen en omdat zijn grip op Peter verminderde, probeerde Peter zijn toverstok te pakken.
‘Doe kalm,’ probeerde Remus hem te kalmeren. ‘Luister eens, ik zou graag willen dat je iets voor me doet.’ Zijn humeur was toch niet al te best, vanwege het feit dat het bijna volle maan was en dit gedoe van Peter kwam hem zo ongeveer de keel uit.
‘Iets voor je dóén?’ zei Peter stomverbaasd.
‘Ja, Peter. Als jij ophoudt met mij treiteren, doe ik een goed woordje voor je bij James en Sirius, zodat je altijd bij hen kunt rondhangen.’ En zij jou eeuwig kunnen plagen, voegde Remus er in gedachten aan toe.
Heel even leek Peter na te denken, maar hij had zijn keuze heel snel gemaakt. ‘Oké, we hebben een deal.’ En daarna vertrok Remus naar de slaapzaal, waar James en Sirius zich bevonden.
Ze verklaarden me voor gek, Peter, maar stemden toe. Volgens mij vonden ze het prachtig dat ze nu iemand kregen die tegen hen opkeek. En uiteraard bleef ik ook bij de groep hangen, puur om een oogje in het zeil te houden. Maar naarmate de jaren verstreken, veranderde dat. Ik kreeg een band met Sirius en James, een echte band. En omdat ik zo goed met hen op kon schieten, deed ik ook aardig tegen jou. Je had op het ‘James-en-Sirius gebied’ doorzettingsvermogen, Peter, dat bewonderde ik. Ergens sloot ik mijn ogen voor je zwakheid en je neiging om met de sterkeren mee te lopen, alleen dingen te doen waar je zelf beter van werd. Nu nog verwijt ik mezelf veel van jouw daden. Als ík jouw ware ik onder ogen had durven zien, had ik het misschien kunnen veranderen en was je anders geworden. Wie weet was je dan wel een moedig man geweest, Peter.
Over moed gesproken, ik weet nog goed hoe je in ons zesde jaar voor James sprong toen Melvin Bronck, zevendejaars en een gespierde Zwerkbalaanvoerder van Zwadderich, hem wilde aanvallen.
‘Zo Potter, jij denkt dat je heel wat bent, hè?’ schamperde Melvin. ‘Zomaar mijn toverstokje afpakken omdat ik hem richtte op een eerstejaarsje, Klassenoudste. Maar gelukkig is mijn toverstok niet mijn enige wapen.’
‘Denk je soms dat ik bang voor je ben, of zo?’ informeerde James kalm. ‘Als je me met één vuist aanraakt, weet straks de hele school dat jij met een foto van Lily Evers onder je kussen slaapt, Bronck. Een Griffoendor, schaam je jezelf niet?’
‘Vuile –’ Melvin hief zijn vuist.
Remus hield zijn adem in en siste naar Sirius, die naast hem stond en er woedend uitzag: ‘Ga een docent halen, schiet op. Het kantoor van Slakhoorn is hier vlakbij.’
‘Maar –’ protesteerde Sirius, die natuurlijk stond te popelen om Melvin een lesje te leren en samen met James te schitteren in hun rol van helden.
‘Heb ik je ooit wel eens een nutteloos advies gegeven?’ fluisterde Remus. ‘Snel, Sirius, rennen.’
Zodra Sirius weg was, haalde Melvin uit. Er klonk een schreeuw, maar die schreeuw was niet van James.
Peter was ervoor gesprongen en sloeg net zo hard terug. ‘Hoe durf je?’ Hij klonk echt gevaarlijk, zo vol van woede en zo trots op zichzelf.
Dat is de enige ‘heldendaad’ die ik me van jou kan herinneren, Peter. Je zag de volgende dag bont en blauw en je miste een paar tanden. James was woedend dat hij niet terug had kunnen slaan, want dat had zijn reputatie kunnen schenden.
Het is vreemd dat ik me verder zo weinig over je herinner, Peter. Dit zijn de enige dingen die me bijgebleven zijn uit onze schooltijd. De meeste herinneringen heb ik aan James en Sirius.
Hoe kan diezelfde jongen die James beschermde tegen een knul die bijna twee keer zo groot was als hijzelf één van zijn beste vrienden verraden?
Je was verlegen, bang, huichelachtig, slecht en alles wat ik maar kan bedenken, maar ik wil zo graag de Peter terug die James beschermde toen Sirius weg was, die jarenlang studeerde om faunaat te worden, die me steunde tijdens de gruwelijke volle maan . Alsjeblieft, Peter, keer terug naar de goede zijde. We hebben je doorzettingsvermogen nodig. Als je terugkomt, ben ik misschien in staat om je te vergeven. Wij zijn de enige twee die nog over zijn, Peter. We moeten elkaar steunen. Ik weet zeker dat je spijt hebt, dat voel ik gewoon.
Remus
Er werd zacht op de deur van de kamer geklopt en een jonge vrouw met knalroze haar kwam binnen. Haar blik viel op de brief.
‘Nymph –’
‘Dora,’ verbeterde ze hem met een glimlach, terwijl ze de brief las. ‘Wat hoor ik, wil je gaan trouwen? Met wie dan?’
Remus bloosde even, want hij wist dat zij heel goed wist wat hij bedoelde. ‘Ik – we – je wilt toch wel –’
‘Ja!’ zei ze en ze sloeg haar armen om hem heen. ‘O Remus toch, ik dacht dat je het nooit zou vragen. Maar nu blijkt dat je het al gepland had –’
‘Dora, houd op met plagen,’ zei hij grinnikend.
‘Had je ook al een datum in gedachten?’
‘Zo snel mogelijk,’ fluisterde Remus, die haar vol op haar lippen kuste. Na de lange kus richtte zijn toekomstige vrouw haar ogen weer op de brief en Remus zag dat er tranen instonden.
‘Dora, wat is er? Wil je toch niet –’
‘Remus, ik houd van je,’ fluisterde ze. ‘Eén van de eigenschappen die ik in je waardeer, is dat je altijd het beste van mensen probeert te denken. Mijn harige probleempje – eh, vriendje.’ Ze lachte even door haar tranen heen. ‘Sorry,’ zei ze zacht en haar toon werd serieus, ‘maar ik denk dat Peter niet te redden is. Lees je brief nog maar eens na, Remus.’ Bijna geruisloos verliet ze de kamer.
Lang staarde Remus naar de brief en haalde herinneringen op. Hij wist dat Peter geen spijt had, alleen maar medelijden met zichzelf. In de brief stonden holle, loze woorden. ‘Liefde is een woord voor dwazen,’ fluisterde hij, het was een zin die Perkamentus zo vaak zei. Op die manier klonk het zacht en hoopvol; uit Remus’ mond klonk het zielig. In de brief kwam naar voren dat hij een dwaas was, een dwaas omdat hij nog in Peter geloofde, in hun vriendschap en hem een kans wilde geven. Ook vriendschap was een vorm van liefde. Hun vriendschap zou nooit meer vriendschap worden; daarvoor was er teveel gebeurd. Hij haalde diep adem, pakte zijn brief en scheurde hem in duizend stukjes. Vervolgens liep hij de kamer uit, waar zijn toekomstige vrouw op hem wachtte.
‘Liefde is een woord voor dwazen,’ fluisterde hij tegen haar.
‘Dan vind ik het geweldig om een dwaas te zijn,’ zei ze en de tranen stroomden nog steeds over haar wangen. ‘Laat het achter je, Remus. Maak je leven zoals je in die brief schreef. Sluit het hoofdstuk af.’
‘Ik heb de brief verscheurd,’ zei Remus bijna kalm. ‘Ik kan een nieuw leven beginnen, Dora, een nieuw hoofdstuk, maar dan met twee personen in de hoofdrol. Ik ben er klaar voor.’
‘James en Sirius zouden trots op je zijn geweest.’
‘Dat weet ik.’ Er drupte een traan over zijn wang, daarna nog een. Hij voelde haar armen om zich heen en haar tranen vermengden zich met de zijne.
‘Ik heb zoveel verloren,’ fluisterde hij gesmoord door zijn tranen.
‘Dat weet ik, Remus.’
‘Maar ik heb jou gevonden. Ik zal zorgen dat James en Sirius trots op me blijven, ik zal zorgen dat ze niet vergeten worden.’
‘Remus, ik houd van je.’ En voorzichtig kuste ze zijn tranen, terwijl hij zijn armen op haar heensloeg en haar tegen zich aan drukte. ‘Voor altijd. Wat er ook gebeurt, ik blijf van je houden.’
‘Ik ook van jou.’ |
_________________ Running at Ron, she flung them around his neck and kissed him full on the mouth. Ron threw away the fangs and broomstick he was holding and responded with such enthusiasm that he lifted Hermione off her feet.
HPF, always in my heart. |
|
|
|
Vivian.
Huffelpuf Klassenoudste
Verdiend:
0 Sikkels
Woonplaats: Inside the Snitch, waiting for Harry to open it.
|
Geplaatst:
Do Sep 18, 2008 11:28 |
|
Titel: In Haar Hart
Auteur: meligmijsje
Onderwerp / Zeer korte samenvatting: Ginny raakt in de ban van het dagboek van Tom Riddle.
“Jullie hebben toch alleen maar geld om tweederangs spullen te kopen. Kom mee Draco, we gaan.” Ginny zag de twee blondharige spottende Malfidussen smalend weglopen. Wat mankeerde hun? Veel tijd om erover na te denken kreeg ze niet. Meteen nadat iedereen zijn spullen had gekocht klonk mevrouw Wemel's meestal zo gemoedelijke stem, iets geagiteerder dan normaal: “Opschieten, we gaan naar huis.”
Bijna was het tijd om naar Zweinstein te gaan, eindelijk. Al haar hele leven had ze lijdzaam moeten toezien hoe eerst Charlie, later Bill en vervolgens ook Percy, Fred en George en tot slot ook Ron de Zweinsteinexpress in had gemogen. Jaloers was ze, op alle mooie verhalen. Zeker toen ze vorig jaar een jongen met donker haar, een bril en groene ogen, die toevallig Harry Potter bleek te heten tegenkwam, had ze er alles om willen geven om ook mee te mogen. Wat was hij toch aardig, bescheiden.. Knap? Deze zomer had hij onverwacht 's morgens vroeg voor de deur van hun huis gestaan, en hoe langer hij hier logeerde, des te leuker ze hem begon te vinden. Maar waarom zou ze zich illusies maken? Hij was nota bene een jaar ouder en kon waarschijnlijk ieder meisje krijgen dat hij wou. Daarnaast had hij niet laten zien dat de interesse niet alleen van haar kant kwam. Toch hoopte ze een kansje te maken. Moest ze wel iets zien te doen aan dat gestuntel, ze maakte zich nog onsterfelijk belachelijk. Zo mijmerden haar gedachten rustig voort, terwijl ze werktuigelijk boek na boek overpakte in haar versleten uitziende hutkoffer. Ook een schrift dat er oud uitzag passeerde haar handen. Het leek wel een dagboek, maar dat zou ze op Zweinstein wel uitzoeken. Schouderophalend gooide ze ook deze nonchalant de koffer in.
Niet veel later gingen ze de auto in; op naar perron 9 ¾ . Onderweg gebeurde weinig opvallends. Hoewel.. Waar waren haar broer en Harry? Ze besloot zich er niet al te druk om te maken, op school zou ze hen vast wel weer zien. Wel vreemd, vond ook Hermelien, met wie ze de coupe deelde. Zelfs bij het sorteren waren ze onvindbaar. Ze zag haar broers en Hermelien voor haar klappen toen ze een Griffoendor werd. Er was een speech, warm en lekker eten en tot slot werd iedereen naar de leerlingenkamer gedirigeerd. Daar waren ze, haar broer en diens beste vriend. Gearriveerd per vliegende auto. Origineel, dat wel, maar haar moeder kennende was die laaiend. Toch was het een hele geruststelling om de twee veilig en wel te zien. Ze kon rustig gaan slapen.
De eerste week leek voorbij te vliegen in een waas van nieuwe indrukken en ervaringen. “Hoe kan ik dit ooit allemaal onthouden?” verzuchtte ze op een dag wanhopig tegen een vriendin. Gelukkig wende het al snel. Ze besloot het schrift, wat ze even had laten rusten, mee te nemen naar de ontbijttafel om het te bestuderen. Ze legde het even naast zich neer om wat eten te pakken. Toen gebeurde het; een onhandige jongen tegenover haar stootte zijn pompoensap om; precies over haar boek natuurlijk. Wat een kluns. Kwaad wilde ze er al wat van zeggen, maar tot haar verbijstering waren de bladzijden niet doorweekt. Opgewonden at ze vlug haar ontbijt op en vloog haast naar de bibliotheek. Ze doopte haar veer in de inkt..
Toen het dagboek bleek te leven, had ze even getwijfeld of het wel te vertrouwen was. Maar de geruststellende woorden, die haar bovendien troostten als ze zich weer wanhopig voelde door de onbereikbaarheid van haar grote held, overtuigden haar al snel dat er geen kwaad in kon steken, en bleef er in doorschrijven. Al haar belevenissen en geheimen werden voor het boek onthuld.
Ondanks de griezelige boodschap, die rond kerst op de muur was verschenen: “Hoedt u, vijanden van de erfgenaam.” Op de een of andere manier werden ook al Hagrids hanen dood gevonden. Waar was zij toen eigenlijk? Ze probeerde het te bedenken. Het voelde of er iets miste, al herinnerde ze zich vaag dat ze wel eens hanenveren op haar gewaad had gevonden. En bloedspetters, die op haar handen waren beland, zonder dat ze wist hoe deze daar kwamen.
Onverklaarbare gaten waren er in haar geheugen geraakt. Was ze gek aan het worden? Als in een droom zag ze voor zich hoe ze het boek door het toilet spoelde. Het had toen geleken of ze ontwaakte uit een soort slaap, die haar versuft alles liet doen, alles liet gebeuren. Maar op het moment dat ze voelde dat het boek weer in haar buurt was geraakt, moest ze het pakken. Als door een magneet werd ze erheen getrokken. Maar deze geheimen hield ze voor zich, niemand mocht in haar hart kijken. Zelfs toen Hermelien haar tijdens het eten een keer expliciet vroeg, kon ze het niet opbrengen; niet met Percy in de buurt, die alles toch aan haar ouders zou vertellen en waardoor ze misschien zelfs in de problemen kwam. Alleen die aardige jongen, die Marten Vilijn mocht weten wat haar bezighield.
Lieve Marten, ik voel me zo ongelukkig. Het was valentijn vandaag, en ik had speciaal voor hem een gedicht geschreven. Het was toch mooi, zei jij? Toen het werd voorgelezen zag hij eruit of hij me wel kon wurgen en nu pesten mijn broers me er continu mee. Hij ziet me gewoon niet staan op de manier die ik wil. Het lijkt wel of hij mij als een zusje ziet, niet meer dan dat.
- Geef het wat tijd, sommige schoonheid heeft tijd nodig voor je het kan waarderen. Jouw moment komt nog wel, je bent intelligent genoeg om je kans op het juiste moment te pakken.
Het laatste wat ze merkte was hoe de gedaante van een knappe jongeman oprees uit het dagboek, waar ze talloze malen al haar angsten en onzekerheden aan geuit had. Het sleurde haar mee, de griezelige diepten onder de school in, na haar te hebben een laatste boodschap op de muur te schrijven. Het boek, wat sterker was dan zijzelf, dat zich bleek te hebben gevoed met alle sluimerende geheimen in haar jonge, verliefde hart.
______
Titel: De Rat
Auteur: meligmijsje / Vivian
Onderwerp / Zeer korte samenvatting: Het levensverhaal van Peter Pippling
'Wil je me vermoorden?' bracht Harry er moeizaam uit terwijl hij de metalen vingers probeerde los te wrikken. 'Nadat ik je leven heb gered? Je staat bij me in het krijt, Wormstaart!' De greep van de zilveren hand verslapte. Langzaam maar zeker verplaatste deze zich van de keel van zijn slachtoffer, naar die van hemzelf. Zijn geschenk, gekregen van Heer Voldemort, keerde zich tegen hem, door zijn ene moment van aarzeling en medelijden. Genadeloos knepen de vingers zijn keel dicht, de beloning voor zijn ontrouw. Nu werd zijn gezicht paars, en rolden zijn waterige ogen in hun kassen. Lucht wilde hij, adem! Het lukte niet.. De vervloekte zilveren hand belette hem om zuurstof zijn longen te laten vullen. Nog een laatste stuiptrekking.. Toen bleef hij roerloos liggen.
"Rot op." Een boze stem, die toebehoorde aan een lange en sterk uitziende jongen klonk door de coupe.
"Wwie.. ik?"
"Zie je iemand anders die ik zou kunnen bedoelen dan?"
Een geïrriteerde blik, en vervolgens een dreigend gebaar met de toverstaf maakten duidelijk dat het menens was. Voor zijn eigen veiligheid zou hij maar beter een andere coupe zoeken. Onzeker liep de kleine jongen weg. Waarom zou hij ook iets terugzeggen? Ze waren toch sterker dan hem, allemaal. Dan liever een afgang, dan dat hijzelf gewond raakte. Inmiddels was hij bij een volgende wagon aanbeland. Vrolijk gelach klonk door de deur heen. Zal ik het hier proberen?
Twijfelend stapte hij naar binnen. Twee jongens met zwart haar waren druk met elkaar in gesprek. Ze schenen hem niet op te merken, evenmin als ze een andere jongen, die bruin haar had, leken te zien.
"Mag ik?"
"Tuurlijk", klonk het luchtig. Het zelfvertrouwen en de autoriteit straalden duidelijk van hem af, alsof hij niet anders gewend was dan zijn zin te krijgen en de leiding te hebben. Maar dat was best. Zo lang het betekende dat hij geen last had van pestkoppen, zou hij alles doen om maar bij hun te mogen horen. Ze zijn zo cool..
"In je hoeveelste jaar zitten jullie?"
"Eerstejaars"
Maar ze zijn zo.. zelfverzekerd.
"Dus jullie gaan ook gesorteerd worden?"
"Ooit een eerstejaars tegengekomen die niet gesorteerd werd?", lachte de jongen die al eerder had geantwoord.
Alle drie de jongens grinnikten nu en hijzelf kreeg een kop als vuur. Nee, die jongen met bruine ogen en zwart haar liet zich niet bepaald op zijn kop zitten.
"I-ik bedoel," stotterde hij. "Ik ben Peter, en het maakt mij niks uit waar ik terechtkom. Hoe heten jullie en in welke afdeling willen jullie?"
"Griffoendor," klonk het uit de mond van de jongen met zwart haar. "Ik heet trouwens James, en daar zitten Sirius -hij wees naar zijn zwartharige vriend- en Remus."
"Griffoendor?" protesteerde Sirius nu hevig. "Mijn hele familie zit in Zwadderich. Ze vermoorden me nog!"
Oke, dit kan nuttig worden. Misschien kan ik ze te vriend houden, dan heb ik van geen enkele pestkop meer last. En die James zal dan ook wel niet al teveel kwaad meer doen.
Enkele uren later waren ze ingedeeld, waarbij het zo uitkwam dat ze alle 4 -als enigste jongens- in Griffoendor belandden. Het kleine aantal zorgde voor een hechte band tussen de vier, waarbij niemand geheimen voor elkaar had. Altijd hielpen ze elkaar en haalden ze samen veel streken uit. Zo kon het gebeuren dat Remus' probleem niet onopgemerkt bleef, en James per se iets moest verzinnen om het lijden van zijn vriend dragelijker te maken.
"Faunaten gaan we worden."
"Maar dat lukt ons nooit," piepte Peter.
"Geen zorgen Peter, met ons talent kan zelfs jij het leren."
Hij bloosde hevig. Nee, James had hem niet echt gespaard, iedere keer weer, maar hij had maar te slikken. Als Griffoendor zonder vrienden zou hij zelfs voor de Huffelpufs een makkelijk mikpunt zijn. Gelukkig was er niks fout gegaan en waren ze -na enige moeite- alle drie Faunaten. Een hert, een hond en een rat.
De laatste jaren op Zweinstein gingen als in een vogelvlucht voorbij. Met een handvol P.U.I.S.T.E.N. zocht hij een baan- waarbij hij enkele jaren later tegen een oude bekende aanliep. Severus Sneep, een vroeger doelwit van hem en de rest van de Sluipers, die hem overhaalde om op een donkere avond naar een afgelegen plek gekomen. Goud was hem beloofd, en de bescherming tegen een duistere macht die komen ging.
"Dus dit is de persoon die de Potters in de gaten kan houden?" sprak een hoge, kille stem die Peter de haren recht overeind deed staan.
"Ma- maar er was niet gezegd dat i-ik.." Moest hij zijn vroegere beschermers nou verraden?
"Kom toch," sprak zijn vroegere grootste vijand. "Zo goed waren ze toch niet voor je? Ga nou niet zeggen dat je je nooit ergerde als hun grappen weer eens ten koste van jou waren! Ze hebben je zwaar onderschat- of overschat ik je nu?"
"Je kan hem maar beter niet overschat hebben, als hij tenminste wil blijven leven."
Peter slikte moeizaam.
"Goed dan.. ggoed- ik ddoe het. M-mag ik nu gaan?"
Hij sidderde. Nog nooit in zijn hele leven had hij zich zo bedreigd en verloren gevoeld.
"Je zal er geen spijt van hebben. Ga maar, de Heer zal je rijkelijk belonen."
Nog geen half jaar later was het, dat James bij hem aanklopte. Hij had te horen gekregen dat Voldemort naar hen op zoek was, en of hij hun Geheimhouder wilde zijn. Nog nooit had hij van de Fideliusbezwering -die hiervoor nodig was- gehoord, waarbij de informatie, zoals James uitlegde, op magische wijze verborgen werd in een persoon. Vaag drong opnieuw een schuldgevoel zich aan hem op. Moest hij nou letterlijk over het leven van deze mensen beslissen? Maar denkend aan wat hem die ene avond gezegd was schudde hij het van zich af- hij mocht toch zijn eigen leven wel redden?
Voor een zoveelste keer werd hij bij zijn nieuwe meester geroepen. Alsof hij voelde dat hij nu meer kon betekenen -misschien was dat ook wel zo- werd Peter nu om meer informatie gevraagd. Aarzelend en stotterend probeerde hij het te vertellen, maar iets hield hem tegen; de angst om de enige mensen die hem geaccepteerd hadden kwijt te raken? De toverstaf van Voldemort wees recht op zijn hart, nu had hij geen keus meer. Snikkend en trillend verliet hij de plek des onheils, in de wetenschap dat hij nog een keer de mensen wiens leven hij zojuist in handen van hun ergste vijand had gelegd onder ogen zou moeten komen. Met een vrolijk masker dat nauwelijks zijn pijn kon verbergen liep hij, dagen later, de Halvemaanstraat in, om er als gebroken vandaan te gaan.
Weg wilde hij nu, weg, weg van die verschrikkelijke plek. Maar hij mocht niet, hij had zijn orders. Eens toen het gebeurd was -zijn voormalige vriend vermoord- hield hij het niet langer uit. Met alleen de kleren die hij aan had als baggage vertrok hij, te voet. Nee, dat kon niet. Niemand kon hem zo makkelijk vinden, toch? En toch klonk het ronkende motorgeluid dat vanuit de lucht scheen te komen hem te bekend in de oren. Oke.. Dan deel twee van het plan maar. Snel handelen nu.
"Lily en James, Sirius hoe kon je?"
Sirius had hem haast in een hoek gedreven en scheen nauwelijks te beseffen wat hij zei, terwijl hijzelf een mes had gegrepen. De groene straal van een alles verwoestende vloek flitste door de lucht, terwijl tegelijk een vinger die eens aan een lichaam had toebehoord, nu als een nutteloos los lichaamsdeel op de grond viel en de man die er eerder had gestaan plotseling verdwenen was. Een knal, veroorzaakt door het opblazen van een halve straat en brug, weerklonk, het perfecte moment om als rat de vlucht te nemen. Het riool in, en vooral niet op of om kijken. Na weken van omzwerven zag hij een schots en scheef huis, wat alleen door magie aan elkaar leek te kunnen blijven. Achter een roodharige man aan.
Na enige jaren had hij binnen het gezin Wemel een plekje als huisrat weten te bewerkstelligen. Hij mocht niet klagen: altijd eten, aandacht en een dak boven zijn hoofd. En daarbij bleef hij op de hoogte van het tovenaarsnieuws. Hij kon zelfs mee naar Zweinstein, eerst met Percy en toen later ook Ron daarheen ging, met Ron. Een veiliger plek was er niet, niemand kon immers zomaar het kasteel binnendringen? Zeker geen in Azkaban zittende ex-vriend die voor moordenaar werd aangezien. Hij had zo zijn comfort, ook toen de familie naar Egypte ging mocht hij mee. Dat was accuut over toen hij daarvan terugkwam. "Sirius Zwarts ontsnapt," kopte de Ochtendprofeet. Nee, niet hij. Hij zal me zoeken, me vermoorden. En dankzij die foto die vanwege de prijs die de Wemels hadden gewonnen was gemaakt weet hij waar hij moet zijn.
De angst sloeg de bange rat om het hart. En als klap op de vuurpijl werd hij nog aangevallen ook, toen ze naar de Wegisweg gingen. Ik moet ontsnappen. Die kat zal me daarbij helpen, of ze het nou wil of niet. Langzamerhand ontstond een plan in zijn hoofd. Het moest lijken of de kat hem te grazen had genomen. De weken gingen voorbij, waarbij de grond hem echt te heet onder de voeten werd toen zijn grootste vijand de slaapzaal was binnengedrongen. Nu moest hij gaan. Voor het te laat was.
Na een heleboel omzwervingen belandde hij opnieuw in het borstzakje van zijn 'baasje'. Mislukt was zijn plan, faliekant mislukt. Alleen dankzij nota bene de zoon van James en Remus zn harige probleem had hij het overleefd en ontsnapte hij. Maar ze wisten het. Nou, niks aan te doen dan maar. Dan beter zijn oude meester zoeken, alleen hij kon nog voorkomen dat hem erger te wachten stond.
"..En als je dat bij elkaar hebt gezocht is het enige wat je hoeft te geven je rechterhand. Geloof me, ik zal je rijkelijk belonen."
"K-kan je niet i-iemand anders..?" stotterde hij.
"Ik heb al zo lang gewacht, op hem. Die paar maanden dat ik nu nog geduld moet hebben zijn echt niets. Wormstaart, ik heb mijn keus gemaakt."
Het was nacht. Twee jongens struikelden een donker kerkhof op.
"Dood de tweede."
"Avada Kedavra!" klonk het uit de mond van een dooddoener naast hem.
Een groene straal licht spoot uit de toverstok en boorde zich in de borst van de jongen zonder bril en litteken, die als door de bliksem getroffen in elkaar zakte. Nu was het zijn beurt. Hij, Peter, moest de ander vastbinden, wat hij dan ook vlug en handig deed.
"Jij!"
Maar hij negeerde het. Zijn aandeel in het plan moest slagen, opdat hij zijn beloning zou ontvangen. En dat deed het ook. Heer Voldemort stapte, zo goed als nieuw, uit de ketel om in een duel rechtstreeks af te kunnen rekenen met zijn grootste vijand en hemzelf met zijn toverstok -de door hem gevonden toverstok!- een gloednieuwe hand te geven. Plotseling was er verwarring. De jongen vluchtte, en niemand was bij machte hem te grijpen.
Nu moest hij zich op de vlakte houden, voordat zijn geheim uitkwam. Severus' huis werd zijn toevluchtsoord, al smeekte hij wanhopig om een andere plek. Een slaaf van hem zou hij worden, niks meer dan een knechtje. Zijn vermoeden bleek te kloppen, nog beter dan hij had gevreesd.
"Jij wilde zo graag een andere plek?" klonk een hoge, kille en venijnige stem jaren later. "Je gaat de Malfidussen gezelschap houden, zodat zij het iets rustiger hebben. Er zijn wat mensen die bewaakt moeten worden."
"H-heer.."
Nadat bijna twaalf maanden voorbij waren gegaan daalde Peter voor een zoveelste af naar de kelder van de villa van de Malfidussen. Potter was nu alsnog gevangengenomen door dooddoeners die wel buitenshuis mochten komen en hij had de ondankbare taak om controleren of alles in orde was. Aarzelend opende hij de deur en raakte onmiddelijk verwikkeld in een worsteling... |
_________________
Like a Phoenix, we will rise again from the ashes. Stronger and better than ever.
Where your treasure is, there will be your heart also.
HPF: friendships will never die |
|
|
|
Lily_Evans
3e jaars
Verdiend:
58 Sikkels
|
Geplaatst:
Ma Sep 22, 2008 19:21 |
|
Titel; Alles voor hem.
Auteur; Lily_Evans
Onderwerp/zeer korte samenvatting; Over hoe Ginny zich voelde toen Harry weg was.
Alles voor hem
Nog voor de haan kraaide, stond Ginny al naast haar bed. Zoals elke ochtend keek ze in de spiegel, kamde ze haar haar, en poetste haar tanden. Ze liep in haar pyama naar de badkamer om daar te douchen. Terwijl haar haar nog nat was, liep ze haar kamer weer binnen. Nee, ze had geen zin om haar stok te pakken om haar haar te drogen. Ze had tegenwoordig haast nergens meer zin in. Ginny stuurde elke dag brieven, maar natuurlijk kon de oude Egidius hem niet vinden. Hij, degene die ze op dit moment zo hard nodig had. Maarja, de wereld had hem ook nodig.
Aan het ontbijt had ze na één hap al geen honger meer. Jammer dan, dan moest ze maar wachten op het avondeten. Ze dagdroomde, en als ze in slaap viel, dan droomde ze. Over hem. Hij die er altijd voor haar was. Hij die haar aan het lachen kon maken, aan het denken kon zetten. Ze had altijd al een grote zwak voor hem gehad. Maarja, hij zag haar nooit eerder staan. Tot een paar maanden geleden. Ze hadden gezoend, ze hadden fijne maanden gehad. Ginny had zich nog nooit zo gelukkig gevoeld. Maar als ze het nu probeerde terug te krijgen, voelde ze met dat gevoel, heel veel pijn.
Ginny zat buiten in een stoel. De zon scheen op haar gezicht en ze had haar ogen dicht. Zou hij nu aan haar denken? Zou hij net zo veel voor haar voelen als zij voor hem? Ze snapte maar al te goed waarom hij weg was gegaan zonder haar. Ze had niet gehuild, niet geschreeuwd. Ze had zelfs niet gevraagd waarom. Nee, ze had zijn besluit geaccepteerd en meegenomen naar huis. Toch zat het haar niet lekker. Zou hij iemand anders ontmoeten op haar reis? Nee, hij zou haar wel trouw blijven. Dat wist ze zeker. Een glimlach speelde met haar mond. Heel even.
Ze kon zijn stem haast horen, ze kon zijn armen haast stevig om zich heen voelen. Maar het was niet wat ze wou. Ze wou zijn stem horen, en ze wou zijn armen stevig om zich heen voelen. Maar dat mocht nou niet. Ginny wou niet terug naar Zweinstein, maar ze wist dat ze moest. Misschien zou ze teruggaan. Misschien. Maar dan zou ze niet teruggaan voor zichzelf. Nee, voor hem. Alleen voor hem. Alles voor hem.
Ze wist zeker dat hij terug zou komen, voor haar. Dat hij haar zou zeggen dat alles goed zou komen. Hij zou terugkomen. Dat wist ze zeker. Hij zou terugkomen. Alleen voor haar. Alles voor haar. Ze voelde zich alleen zonder hem. Ze had hem zo hard nodig. Ze wou niet alleen zijn. Haar broer was even terug geweest, maar daar had ze niet veel aan gehad. Ze wou hem.
Ginny lag op haar bed, en luisterde naar de geluiden van het huis. Een zachte plop, net buiten Het Nest. Ze besteedde er geen aandacht aan. Dat gebeurde wel vaker zo rond deze tijd. Dan kwamen de leden van de Orde eten. En vlak daarna gingen ze weer weg. Lily hoorde haar moeder schreeuwen. Oké, dat was niet normaal. Ze hoorde zijn stem. Ze wist het zeker. Zwak, zacht, maar hij was het. Ze nam niet de moeite om uit het raam te kijken, maar rende meteen naar beneden.
Daar stond hij, gehavend, met kleerscheuren. Maar hij stond er. Ginny kon haar ogen niet geloven. Al die tijd had ze op hem gewacht, naar hem verlangd, en nu stond hij daar. Ze liep zachtjes op hem af. Met grote ogen keek ze naar hem. En hij keek terug, met een scheef lachje. Ze raakte zachtjes zijn wang aan. Ja, hij stond hier echt, hij was hier echt. Samen met Ron en Hermelien. Ze kuste hem zachtjes op zijn gescheurde llippen. Hij was hier. Hij zou er nu voor haar zijn. En zij voor hem. Alles voor hem. |
|
|
|
|
Annaaa
5e jaars
Verdiend:
198 Sikkels
Woonplaats: On the back of Sirius' moterbike
|
Geplaatst:
Ma Sep 22, 2008 21:05 |
|
Titel: Ik weet dat ik blij moet zijn
Auteur: Annaaa
Onderwerp: Een Ron/Harry en een Hedwig/Koekeroekus.
Ik weet dat ik blij moet zijn
Ik keek verbaasd naar mijn baasje. Zijn rode haar hing ongewassen en ongekamd voor zijn gezicht. Ik wou naar hem toe hippen, maar ik deed het niet. Zijn hand trilde, je zag zijn aders als hij bewoog. De pen die hij te stevig vasthield drukte hij tegen het halfvolle papier. Hij gebruikte de rug van zijn hand om zijn haar weg te vegen. Hij keek uit het raam, met zijn vuist tegen zijn voorhoofd gedrukt, alsof de hoofdpijn erdoor minder zou worden. Nee, ik hipte niet naar hem toe. Ik wachtte.
Het was donker in de kamer, er hing een vieze, ongewassen geur.
Mijn baasje had zich al dagen niet gewassen, weken misschien. Ik wist het niet meer. Hij liet me niet meer uit. Ik tikte met mijn snavel tevergeefs tegen het raam. Hij zag me niet eens. Ik wou hem niet storen, dus ik vloog niet naar hem toe, ik maakte geen geluid. Het kwam niet veel voor dat ik stil was. Maar hij merkte het niet. Ik wou zo graag uit. Ik wou naar de gene van wie ik hield. Ik wou een brief naar ze brengen, zodat ik haar weer kon zien. Haar, met haar mooie, sneeuwwitte veren en haar zwarte kraalogen die dwars door me heen keken. Haar ogen die me zo rustig maakten, die ervoor zorgden dat ik alles op een rijtje had. Ik rilde.
Ik wou hem graag helpen, maar wat kon ik doen? Sinds ik terug kwam van mijn reisje naar haar was het al zo geweest. Ervoor was hij vrolijk. Hij las mijn brief. Maar toen sloeg hij door. Hij had alles uit de kamer gehaald en er mee lopen gooien. Ik was zo bang geweest. Het werd beter. Na een hoop geschreeuw ging hij in bed liggen, en bleef daar zo dagen en weken liggen. En nu was hij eruit. Hij was uit bed gekomen, een papier en pen gepakt, en gaan schrijven. Hij had niets gezegd, geen grom gelaten. Ik had rusteloos naar hem gekeken. Dat had ik ook weleens gedaan als hij in bed lag. Dan hupte ik heel voorzichtig naar hem toe. Maar er was iets geks. Hij had nog niet gehuild, zie je. Mijn vorige baasje huilde als hem wat dwars zat. Dat deed dat meisje met die bruine krullen ook. En de familie van mijn baasje. Het baasje van mijn lieveling. Mijn baasje normaal ook. Maar nu niet. Op dit moment staarde hij alleen maar naar de brief. Hij kon het niet, las ik in zijn ogen.
Hij legde zijn pen neer. Vreemd genoeg leek hij recht in mijn ogen te kijken.
Hij schudde zijn hoofd en pakte zijn pen weer. Hij schreef wel een half uur, gooide iets weg, en begon weer te schrijven. Uiteindelijk bond hij de brief om mijn pootje, om hem er weer af te halen en een nieuwe brief te gaan schrijven.
Na ongeveer een uur vloog ik dan eindelijk met een brief om mijn pootje naar de volgende eigenaar van deze brief. Harry Potter. En eindelijk zou ik mijn liefste weer zien. Ik vloog door het raam naar binnen in de Ligusterlaan en ging regelrecht op Hedwig af. Ik begon haar te zoenen, voor zo ver dat kon met snavels.
‘Hedwig, ik heb je zo gemist!’ kraste ik.
‘Oeh, Koe, ik hou van je!’ kraste ze terug. Harry aaide me over mijn bol en brabbelde iets in mensentaal. Hij begon toen de brief te lezen. Baasje had er heel veel werk aan gehad, dus ik keek verwachtingsvol naar Harry, om te kijken wat hij er van vond. Maar met elke zin werd hij witter en toen hij hem uit had stond zijn gezicht woedend en verward. Hij greep me opeens in mijn nekvel en probeerde me uit het raam te gooien.
‘Nee! Hedwig, schat!’
‘Ga niet weg, blijf bij me, Koe!’ De stem van Hedwig smeekte me.
‘Ik laat je nooit-‘ Ik werd onderbroken door Harry die begon te schreeuwen in mensentaal, ‘nóóit in de steek!’ maakte ik mijn zin af, voor ik zo hard het raam uit werd gegooid dat ik niet kon stoppen met vallen en het me niet lukte om te vliegen.
‘Hedwig, ik hou van je.’ Dacht ik zo hard ik kon, voor ik te pletter viel. En toen was alles zwart.
De sneeuwwitte uil keek omlaag, en ze zag haar geliefde, de uil van wie ze altijd zou blijven houden. Een traan viel omlaag uit haar oog en ze sloot haar ogen, om zich over te geven aan haar verdriet.
De jongen met pikzwart haar zat op zijn bed, met zijn handen in zijn haar. Hij zat te mompelen en zijn handen masseerden zijn hoofd. Zijn schouders begonnen te schokken van de tranen, die na al de woede voor de vriend die hem bij elke knuffel bedrogen had, eindelijk kwamen door de schokkende gedachte dat hij er nooit meer één zal krijgen.
Lieve Harry,
Ten eerste wil ik zeggen dat het me spijt, het spijt me echt ontzettend.
Ik weet dat ik moest antwoorden toen je zei dat je met Ginny ging trouwen.
Ik weet dat ik blij moet zijn omdat je met Ginny gaat trouwen.
Ik weet dat ik blij moet zijn als jij gelukkig bent.
Ik weet dat ik blij moet zijn dat jij niet in deze hel zit waar ik nu in zit.
Maar de waarheid is dat ik van jou, Harry.
En nee, niet op de vriendschappelijke manier.
Weet je nog dat ik jaloers was toen je met Cho had gezoend?
Dat was niet omdat jij al gezoend had en ik niet. Dat was omdat ik jaloers was op haar.
En toen wist ik.
Ik weet dat je nu boos op me bent en me nooit meer wilt zien, en daarom vertrek ik. Je zult me nooit meer zien, ik beloof het je met heel mijn hart.
Al mijn liefde,
Ron |
_________________ That baby all I need,
in darkness you're all I see
It's justtoo much. |
|
|
|
|
|