Poll :: Wat vind je van dit verhaal? |
Uitstekend! (10) |
|
61% |
[ 32 ] |
Zeer goed (9) |
|
21% |
[ 11 ] |
Goed (8-7) |
|
7% |
[ 4 ] |
Redelijk (6-5) |
|
3% |
[ 2 ] |
Niet zo goed (4-3) |
|
0% |
[ 0 ] |
Slecht (2) |
|
0% |
[ 0 ] |
Verschrikkelijk! (1) |
|
5% |
[ 3 ] |
|
Totaal aantal stemmen : 52 |
|
Auteur |
Bericht |
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Wo Okt 10, 2007 20:46 |
|
Klik voor een rechtsreekse link naar het hoofdstuk
Hey iedereen!
Ik ben terug met een nieuw verhaal, want ik kon het schrijven gewoon niet laten. In vele opzichten is dit verhaal heel anders dan Shattered Heart, maar er zullen wel wat raakpunten zijn. Denk dan aan achtergrond informatie, en leerkrachten of zo. Ook het plot zal niet overal overeenkomen met SH...
Het speelt dus wel weer in de Marauders-tijd af, maar het hoofdpersonage is deze keer niet Lily.
Een ander groot verschil met SH is dat ik jammer genoeg niet zo snel meer na elkaar zal kunnen posten. Er zal steeds iets van 3 weken tussen zitten vrees ik. Dat omdat ik nog niet veel stukjes af heb en er nogal grote gaten in het plot zitten, die nog moeten opgevuld worden. En om dat allemaal nog te bedenken en schrijven heb ik meer tijd nodig.
Verder gaan mijn hoofdstukken dit keer langer zijn, maar opgedeeld worden in delen van telkens zo'n 1000 woorden ongeveer.
Over het verhaal zelf wil ik nog niet te veel kwijt, dat wordt denk ik wel duidelijk in het verhaal zelf. ^^
Wel wil ik alvast Shirley. bedanken, omdat ze mijn verhaal betareadt! Yay, *applausje voor Shir*
Reacties zijn welkom en ten zeerste geappreciëerd!
Ps: Alle inhoudelijke en spellingsfouten zijn opzettelijk en te verklaren door magie
Proloog: The Beginning or the end?
“Je hebt wát gedaan?!”
“Mary, lieverd, ik moest wel!”
Mary, een doodgewone vrouw met lang, bruin haar in een knotje op de achterkant van haar hoofd samengebonden, staarde vol ongeloof haar man aan. Ze stonden tegenover elkaar in de kleine keuken van hun huisje, waarin de geur van het avondmaal dat ze net genuttigd hadden, nog vaag zweefde. De borden stonden nog op tafel, twee ervan leeg, een met nog wat broccoli op. Het rustige eten was omgeslaan in een ruzie en de jonge zoon van het gezin was maar al te gelukkig geweest, toen hij naar zijn kamer gestuurd werd, en hij niet verplicht was geweest zijn bord leeg te eten.
“John, besef je wel wat je gedaan hebt?! Je hebt dit hele gezin in gevaar gebracht!”
Terwijl de man probeerde zijn vrouw te kalmeren, zat zijn vierjarig zoontje onbezorgd op zijn kamer met wat speelgoed te spelen. Zoals gewoonlijk als zijn ouders ruzie hadden, zat zijn favoriete, oude, versleten beer onder zijn arm geklemd. Geboren als zoon in een gezin dat nooit veel rijkdom had gekend, was hij wel gewend dat zijn ouders zo nu en dan eens ruzieden over geld. Maar zelf als vierjarige had hij geleerd dat zijn ouders zielsveel van hem en van elkaar hielden, dus veel zorgen maakte hij zich niet.
“Mary, toe, het komt wel goed.”
“Zij zijn… zij zijn tot zoveel in staat! Hoe kunnen we nu nog rustig slapen?!”
Beneden ging de ruzie verder, al was deze anders dan gewoonlijk. Geld was hier niet het onderwerp van de angst die Mary omknelde.
“Miauw”
Een zacht, angstig geluid, deed de lichtharige jongen opkijken. Een grote lach verscheen toen hij de roste kat op de vensterbank voor zijn raam zag zitten.
“Poesje!” kraaide hij gelukkig en liep snel naar het raam toe, waar de kat met haar pootjes tegen krabbelde, gehaast om binnen te kunnen.
Beneden in de keuken, waren de gemoederen bedaard. Mary was gaan zitten op een van de houten keukenstoelen, en rustte haar hoofd in haar hand. Haar echtgenoot ging naast haar zitten en sloeg zijn arm om haar schouder, trok haar naar zich toe en hield haar stevig vast.
“Het komt wel goed. Het Ministerie lost het wel op.”
Hij probeerde bemoedigend te lachen.
Na wat gemorrel aan het raam boven, opgejaagd door het dringende gemiauw van het katje, besloot het jochie zijn poging om het raam open te krijgen op te geven en de kat binnen te laten via de achterdeur. Op zijn tenen sloop hij de trap af, bang dat zijn ouders hem zouden horen, en hem onder zijn voeten zouden geven omdat hij toch naar beneden kwam, terwijl ze hem naar zijn kamer gestuurd hadden.
Maar Mary en John hadden geen aandacht voor het zachte gekraak van de trap terwijl hun zoontje naar beneden sloop. Mary keek John met grote,waterige ogen aan.
“Het Ministerie! Wanneer hebben zij nog eens iets goeds gedaan!”
Opgelucht dat hij de onderkant van de trap had bereikt zonder zijn ouders te alarmeren, durfde het jongetje weer te ademen. Op zijn kousenvoeten liep hij snel de bijkeuken door naar de achterdeur, waar het katje al ongeduldig zat te wachten.
“Mary, ik laat dit gezin echt niets overkomen. Dat beloof ik je. “
Hij gaf haar een zoen, en zijn baard kietelde een beetje. Onwillekeurig moest Mary glimlachen.
“Kom poesje!” Met de klink van de achterdeur nog in zijn hand, lachte het kind naar de kat, die hem snel voorbij schoot en de trap op sprintte.
“Poesje?”
Het lot heeft de neiging om hand in hand te gaan met ironie. De belofte had Johns lippen amper verlaten, toen ze beiden opgeschrikt werden door een ijselijk gil. Mary herkende onmiddellijk de stem van haar kind dat in nood verkeerde. Geschrokken gooide ze haar stoel omver, en gilde, zo luid als haar longen aankonden, de naam van haar kind.
“REMUS! NEEEEE!”
Mensen die SH hebben gelezen, dit past in het idee dat ik toen heb geschreven over hoe Remus gebeten werd. Hier kan je dat nog eens herlezen... |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened.
Laatst aangepast door Smalofski op Di Jan 22, 2008 20:29; in totaal 11 keer bewerkt |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Vr Nov 02, 2007 13:20 |
|
Hey,
Na 3 heel erg lange weken, een nieuw stukje. ^^ De eerlijkheid gebiedt mij te vertellen dat ik het idee om het verhaal zo te beginnen, gekregen van het verhaal van Sabré, Memories of a Malfoy. Waarvoor dank.
Veel plezier ermee ^^
Hoofdstuk 1: Close Encounters
Deel 1.1:
Met piepende remmen kwam de trein uit Newcastle toe op King’s Cross in Londen. Even bleef het stil, maar met een grote puf van de locomotief, openden toen alle deuren tezamen en verdrongen de reizigers elkaar om als eerste uit de trein te kunnen stappen, alsof de rit zo verschrikkelijk was, dat ze het geen seconde langer konden uithouden in de trein. Nadat de grote stroom mensen de trein verlaten had, stapte ook een klein meisje uit, geholpen door haar moeder, die nog op de trein stond en haar hand stevig vasthield, en haar vader, die reeds op het perron stond, en zijn handen uitstak om zijn dochter op te tillen, zodat ze de gevaarlijke trapjes van de trein niet hoefde af te gaan. Eenmaal veilig op het perron, rukte het meisje zich los van haar vader, die ondertussen zijn hand uitreikte naar de moeder van zijn dochter, en liep naar het kauwgomballenautomaat dat even verder stond. Met haar neus tegen de glazen bol vol snoepgoed gedrukt, draaide ze verwachtingsvol aan het mechanisme, hopend dat een vorige kauwgomliefhebber er wat geld in laten zitten had. Maar met een klik draaide het mechanisme terug naar zijn plaats, zonder een van zijn kauwgomballen prijs te geven.
“Rhona! Kom!”
Het meisje draaide zich om bij het horen van haar vaders stem en met een laatste blik op de onbereikbare schat voor haar neus, liep ze terug naar haar ouders. Ze lette echter niet op en liep pardoes tegen een grote man in een lange, zwarte mantel, op. Ze viel op de grond en begon geschrokken te huilen. De geïrriteerde blik die de man haar toewierp, maakte de zaken er niet beter op.
“Het spijt me meneer,” zei de vader van het meisje, die snel kwam aangelopen en haastig zijn verontschuldigingen maakte. De man reageerde niet eens, maar wierp de vader van het kind dezelfde neerbuigende, minachtende blik toe, alvorens hij zijn arm door die van zijn vrouw stak, en ze beiden met hun neus in de lucht wegschreden, op de voet gevolgd door twee jongens, ongetwijfeld de kinderen van het echtpaar.
Verward keek de vader van Rhona de man na, tot hij zich naar zijn vrouw keerde, om te antwoorden op haar vraag wie die man was.
“Geen idee, maar hij keek naar me alsof ik een stuk afval was dat het perron vervuilde.”
De vader en het kind maakten heel wat minder indruk op de man dan omgekeerd.
“Smerige Dreuzels,” was het laatste woord dat hij vuilmaakte aan zijn onaangename ontmoeting met het kind, alvorens hij en zijn gezin verdwenen door het hek dat perron 9 en 10 scheidde. Ze kwamen toe op een leeg perron, dat genummerd werd met een groot bord waarop ‘Perron 9 ¾’ stond. Na een blik geworpen te hebben op de grote klok die boven het verlaten perron hing, zei de moeder van het gezin: “Zo, mooi op tijd.”
In ieder ander gezin zou ‘drie kwartier te vroeg’ niet als mooi op tijd beschouwd worden, maar de familie Zwarts was nu eenmaal gesteld op stiptheid. Mevrouw Zwarts was een strenge, hautaine vrouw met zwart haar dat strak achterover gekamd was, en zorgvuldig samengebonden in een elegante knot op de achterkant van haar hoofd. Ze had een scherpe uitdrukking op haar gezicht, die meer dan eens deed vermoeden dat deze vrouw fysisch niet in staat was te lachen. Toch vergisten mensen zich vaak in haar. Ook Walburga Zwarts had haar zachte momenten, als ze veilig tussen de gesloten muren van haar huis zat, waar ze niet bekeken en beoordeeld kon worden door anderen, die de reputatie van de Zwarts familie konden neerhalen. Het was op die momenten dat de zeldzame vleugjes van moederliefde haar gezicht deden ontspannen, en de schoonheid onthulden, die ze wel degelijk bezat.
Haar echtgenoot was een lange, eveneens zwartharige man, die als knap kon beschouwd worden, ware het niet van de hooghartige blik die in zijn ogen lag, en die Orion Zwarts het uitzicht gaf van een hooggeplaatste zeer invloedrijke heer van adel. De waarheid was dat de familie Zwarts niet werkelijk blauw bloed had, maar dat maakte hen niet minder gerespecteerd. Ze hielden ten alle kosten hun reputatie hoog, en liepen er prat op dat hun familie ‘toujours pur’ was, altijd puur.
De twee kinderen van het gezin, die nu verveeld rond zich keken, zoekend naar iets om zich mee bezig te houden tot de trein toekwam, hadden hun aantrekkelijke uiterlijk van hun vader geërfd. Beiden jongens hadden zwart haar, de jongste wat korter dan de oudere, en ze deelden ook hun helder blauwe ogen, die niet zelden als ‘verbluffend’ werden omgeschreven, voornamelijk door vrouwelijk gezelschap.
“Knijster!” De zware stem van Orion riep de naam naar de leegte van het perron, en onmiddellijk klonk er een luide krak, en verscheen er een oude, lelijke huiself, die haastig boog voor zijn meester, waardoor het puntje van zijn neus plat gedrukt werd tegen het de koude tegels van het perron.
“Breng de hutkoffer van Sirius, Knijster,” beval Orion de elf. “En snel een beetje!” voegde hij er dreigend aan toe, hoewel ze zeeën van tijd hadden.
“Ja meester, onmiddellijk meester,” kraste de stem van de oude elf, en met een tweede krak, verdween hij weer.
De oudste van de twee zoons, wiens hutkoffer op dat moment gehaald werd door de huiself van het gezin, was stilstaan het wachten tot de trein toekwam beu, en daagde zijn broertje uit voor een spelletje. Hij greep een steentje van de vloer en gooide het naar een groepje duiven die wat verderop neergestreken waren.
“Kom op Regulus, wie het eerst een duif kan raken.”
De duiven echter, hadden snel door dat het perron niet langer een veilig plaatsje was om te zitten, en bleven veilig op het dak zitten, waar de steentjes hen niet konden raken.
Op dat moment kwam Knijster terug met de hutkoffer van Sirius, en kreeg meteen twee steentje tegen zijn oude hoofd gegooid.
“Sirius, Regulus, laat Knijster met rust! Hij is zo al traag genoeg, we zouden niet willen dat hij nóg slomer werd,” zei hun moeder vermanend.
“Ja moeder,” zei Regulus beleefd, maar Sirius was al weer een ander spel aan het zoeken, om de tijd mee te doden.
Een kwartier later, toen de jongens elk mokkend aan een kant van hun ouders stonden, Sirius boos op Regulus omdat hij hem beschuldigde van vals te spelen, Regulus boos op Sirius, omdat deze wel degelijk had vals gespeeld, kwam een scharlakenrode trein aangereden. Hij stopte voor het perron, waar ondertussen al meer gezinnen stonden om hun kinderen uit te zwaaien, en vulde de lucht even met grote zwarte rookwolken.
“Zo, de trein is er,” sprak Orion Zwarts, alsof de rest van zijn gezin blind was. Een vreemd, overweldigend gevoel overheerste Sirius voor een ogenblik. Hij had geen zin om helemaal alleen in de trein te stappen.
Zijn vader, die links van hem stond, keek naar hem, en zei op de zakelijke stem die Sirius van hem gewoon was als ze in het openbaar waren: “Nu, Sirius, ik verwacht dat je je gedraagt op Zweinstein. Als mijn oudste zoon ben je verantwoordelijk om de naam van de Zwartsfamilie hoog te houden. Laat ons geen uilen krijg van je schoolhoofd, of je zult weten aan wat prijs, begrepen?”
Sirius slikte en knikte. Hij wou dat zijn vader even die afstandelijke houding liet varen, maar wist dat hij hem dat niet kon vragen.
“Ja, vader.”
“Flink zo,” Even glimlachte Orion Zwarts bemoedelijk naar zijn zoon, en zei, wat warmer en zachter: “Maak ons trots, jongen.”
Sirius lachte en antwoordde opnieuw: “Ja, vader.”
|
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Do Nov 22, 2007 12:17 |
|
Hey ^^
Weer een stukje ^^
Iets wat ik vorige keer niet vermeld heb, maar zeker ook bij dit stukje past, is het feit dat Sirius 11 jaar lang door arrogante mensen is opgevoed, die hem ingepeperd hebben dat hij beter is dan de rest. Hoe kan hij niet arrogant zijn?
Ook denk ik niet dat er op 11 jarige leeftijd al grote breuken tussen hem en zijn ouders of zijn broertje zijn... Ik stel me zo voor dat dat pas later komt, als hij op Zweinstein zit... Al kan de aanleg er wel al zijn.
Deel 1.2:
Na ook afscheid genomen te hebben van zijn moeder en broertje, liep Sirius naar de trein, om een coupé te vinden, op de voet gevolgd door Knijster, die zijn hutkoffer meesleurde. Hij negeerde de nieuwsgierige blikken die de weinige andere mensen op het perron hem toewierpen, zich afvragend wie die jongen wel was, dat hij niet eens zijn eigen hutkoffer moest dragen.
Sirius moest toegeven dat er voordelen waren aan zo vroeg op voorhand toe te komen. Hij had nu eerste keus om een coupé te vinden, en hij zou beslissen wie hij toeliet in zijn coupé. Hij zocht de beste coupé van de hele trein uit, waarbij hij wel twee keer de hele trein afliep, nog steeds gevolgd door de oude huiself die de zware hutkoffer meesleurde. Toen hij uiteindelijk besloten had waar hij wou gaan zitten, gaf hij Knijster de opdracht zijn hutkoffer in het bagagerek te leggen, en opende hij het raampje. Hij stak zijn hoofd erdoor en zocht zijn ouders op het perron. Hij had ze snel gevonden, aangezien er nog steeds niet veel volk op het perron stond. Hij zwaaide uitbundig naar hen, maar een strenge blik van zijn vader deed hem beseffen dat zich met waardigheid diende te gedragen en hij veranderde zijn wilde armgebaren in een beleefd zwaaien met zijn hand. Nu knikte zijn vader goedkeurend en zwaaide kort terug. Ook zijn moeder zwaaide beleefd terug, en Regulus keek hem verdrietig aan. Sirius wenkte hem, en na een korte blik geworpen te hebben op zijn moeder, die knikte, liep Regulus naar het raampje waar zijn oudere broer door hing.
“Reg, wat kijk je zo sip?” vroeg Sirius verbaasd.
“Sier, ik wil mee met jou!” pruilde zijn broertje. “Ik wil ook naar Zweinstein, met jou.”
“Je weet toch dat dat niet kan? Je moet minstens elf zijn, voor je naar Zweinstein kunt.”
“Maar ik wil niet dat je zo lang weg bent. Het gaat saai zijn thuis, zonder jou,” snikte Regulus zielig.
Sirius grijnsde. Regulus had waarschijnlijk wel gelijk. Als hij er niet was om de boel thuis wat op te vrolijken met een paar van zijn grappen die hij af en toe verzon, en die hij dan samen met Regulus uitvoerde, hoewel die meestal niet meer durfde op het moment zelf, was het er vast een dooie boel.
“Ik zal heel veel schrijven, Reg. En met Kerstmis ben ik al weer thuis. Dan gaan we de kippen van de buren blauw toveren, wat denk je?”
Regulus grijnsde breed. “Ja! En de haan roze!”
Sirius grinnikte. “Afgesproken dan. Nu, wees een grote jongen. Leden van de Zwartsfamilie huilen toch zeker niet?”
Hij nam de mouw van zijn trui, tilde het hoofd van zijn broertje op en veegde zijn traantjes af.
“Zo, dat is beter.”
Regulus lachte een beetje, maar werd toen geroepen door zijn moeder.
“Tot Kerstmis, Sier.”
“Tot Kerst, Reg.”
En na nog een laatste keer gezwaaid te hebben naar zijn ouders en broertje, liepen ze het perron af, hun oudste zoon alleen latend op de trein die hem voor de allereerste keer naar Zweinstein zou brengen.
Gefascineerd hing Sirius uit het raampje van ‘zijn’ coupé en keek toe hoe het perron langzaam volstroomde met gezinnen die hun kinderen afzetten om naar Zweinstein te gaan. Hij herkende een paar families die goede vrienden waren van zijn ouders: de Malfidussen, die hun enige zoon Lucius afzetten, de Roseliers, met hun zoon Edwin, waar Sirius wel eens mee gespeeld had vroeger, maar niet echt mocht, en de Van Dettas, met hun zonen, die te oud waren om nog met Sirius gespeeld te hebben.
Sirius zag niet echt uit om veel contact te hebben met die mensen, ondanks dat zijn ouders dat ongetwijfeld wel zouden gewild hebben. In zijn ogen waren het stuk voor stuk etters. Hij keek over het perron om te zien of hij zijn nichten misschien ergens zag, maar ze waren zo te zien nog niet toegekomen. Met Narcissa en Andromeda kon Sirius goed opschieten, maar Bellatrix haalde altijd gemene grappen met hem uit, die hij steenvast terugzond naar zender.
Hij schrok op van het geluid van de deur die open gleed en stootte zijn hoofd tegen het de bovenkant van het raampje waar hij nog half door hing, in zijn haast om te kijken wie de coupé was binnengestapt. Het bleek een jongen te zijn die niet veel ouder was dan hijzelf, met bruin kort haar, en een nogal grote, ronde neus.
“Wie ben jij?” beval Sirius hooghartig, niet van plan zomaar de eerste te beste binnen te laten in zijn coupé. Zijn vader had hem altijd geleerd dat het belangrijk was dat hij en de anderen beseften wat hun stand was. En de beste manier om te bepalen wat hun stand was, was naar hun familie te kijken.
“Jurgen Johnson,” zei het jongetje, een beetje verward door het kille onthaal.
“Johnson…” Even negeerde Sirius de jongen, terwijl hij diep in zijn geheugen groef naar de naam Johnson. Toen hij absoluut zeker was dat hij geen enkele respectabele tovenaarsfamilie kende die de naam Johnson droeg, zei hij, op een toon die zijn vader niet zou misstaan: “Modderbloedje zeker?”
Het jongetje staarde Sirius verward aan. ‘Merlijn, die weet waarschijnlijk nog niet eens wat een Modderbloedje is!’ dacht Sirius, verbijsterd dat iemand zo weinig kon weten. Even kwam de gedachte in zich op om de jongen verschrikkelijk voor de gek te houden, aangezien het zo’n gemakkelijk doelwit was, dat waarschijnlijk trots aan iedereen zou gaan vertellen dat hij een Modderbloedje was, als Sirius zei dat dat een grote eer was, maar ergens had hij medelijden met het jongetje. Misschien was het omdat hij diep vanbinnen een tikje verdrietig was dat zijn ouders al weg waren, en hij geen zin had om grappen uit te halen. Of misschien was het gewoon omdat hij maar één boterham had gegeten die ochtend in plaats van vier, maar hij zei simpelweg tegen de jongen dat er verderop wel nog een coupé vrij zou zijn, en dat hij hier niet kon zitten. Het gaf nog steeds een flinke deuk in het jochie zijn zelfvertrouwen, maar zijn hele reputatie was tenminste nog niet verpest van de eerste minuut.
Hetzelfde fenomeen herhaalde zich nog een paar keer voor Sirius voor het eerst iemand in zijn coupé liet. De uitverkorene was Ronny Paracelsus, een naam die Sirius herkende van op de chocokikkerprentjes. Ronny vertelde dat het zijn over-over-over-grootvader was, die een soort mysterieuze alchemist was.
Tegen tien voor 11 was de coupé gevuld met jongens en meisjes van 11 tot 14 jaar, allemaal met een achternaam waar menig ander jaloers op was, en stuk voor stuk doodsaaie snobs, misschien met uitzondering van Ronny, die gewoon saai was. Sirius hing terug uit het raam, zijn “waardige houding” die zijn vader hem had opgedragen vergetend, en keek over het perron. Hij voelde een kleine knoop in zijn maag toen hij de ouders hun kinderen liefdevol zag zoenen, maar slikte die snel weg. Zijn oog viel op een kleine, magere, sjofel uitziende jongen, met lichtbruin, bijna blond haar, die de hand van zijn moeder zo stevig vasthield, dat het leek alsof hij haar helemaal zou meesleuren naar Zweinstein, voor hij die zou loslaten. ‘Moederskindje’, dacht hij honend en liet zijn blik verder dwalen over het perron.
Hij zag zijn nichten, die uiteindelijk ook toegekomen waren, en nu haastig, maar nog steeds met waardigheid, zoals een Zwart betaamd, afscheid namen van hun ouders. Hij zwaaide eens naar zijn tante en oom, zoals zijn ouders gewild zouden hebben en trok zijn hoofd terug van uit het raampje.
Een jongen had de coupé geopend en keek binnen. Hij zag dat er nog een plaatje vrij was en vroeg, terwijl hij er al naar toe liep: “Niemand bezwaar dat ik hier ga zitten? Goed.”
En voor iemand de kans kreeg om iets te zeggen was hij al gaan zitten.
“Niet zo snel,” zei Sirius snel, niet van plan zijn zorgvuldig samengestelde collectie achternamen zomaar te laten bevuilen. “Wie ben jij?”
De jongen ging met zijn hand door zijn zwarte, warrige haar, zodat het nog wat meer in de war lag, keek Sirius schattend aan achter zijn ovalen brilglazen en antwoordde luchtig, alsof de toon die Sirius tegen hem had aangeslagen, hem niet in het minste stoorde: “James Matthew Potter, om u te dienen.”
Sirius keek James aan en hoewel de naam Potter niet echt synoniem stond met een gerespecteerde familie, liet hij hem zitten. Hij was heel anders dan de andere jongens in de coupé. Zijn hele houding, zijn manier van spreken, de grote grijns op zijn gezicht en vooral het mestbompapiertje dat half uit zijn achterzak stak, gaf te kennen dat James géén saaie snob was. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Di Dec 11, 2007 22:18 |
|
Hey peeps,
Nog een stukje ^^
Remember: Remus is twaalf... of elf XD Whatever XD
Deel 1.3:
Remus voelde zich niet op zijn gemak, toen hij voor de allereerste keer door het hek dat perron 9 en 10 scheidde liep, zijn hand stevig rond die van zijn moeder geklemd. Niet alleen de toegangsweg naar perron 9 ¾ maakte hem nerveus, maar het feit dat hij zijn ouders zou achterlaten en op Zweinstein zou gaan studeren, deed hem wensen dat hij thuis kon blijven. Hij keek schuchter om zich heen, naar de andere leerlingen die afscheid namen van hun ouders, en hij wenste dat hij net als zij kon zijn. Normaal.
“Daar is de trein, Remus,” hoorde hij zijn moeder zeggen en hij volgde met zijn ogen haar vinger naar de scharlakenrode trein. Instinctief greep hij haar hand wat beter vast. Hij wou niet gaan, hij was te bang dat het zou mislopen. Dit was geen goed idee. Hij hoorde hier simpelweg niet, wat professor Perkamentus hem ook verteld had.
“Mama, ik wil niet gaan,” probeerde hij zwakjes. Zijn moeder zuchtte en keek zijn vader aan. John hurkte neer voor zijn zoon en keek hem aan.
“Maar wil je dan geen magie gaan leren? Wil je dan niet kunnen wat wij kunnen?”
Remus knikte. Magie leren leek hem fantastisch, maar hij was zo bang.
“Jawel, papa, maar…” Zijn ogen werden vochtig toen hij zich sterk probeerde te houden, maar er niet helemaal in slaagde. “Ze gaan het weten, papa. Ze zullen het kunnen zien en niemand gaat met me willen praten.”
John streek door Remus’ haar.
“Onzin, Remus, niemand zal het kunnen zien. Professor Perkamentus heeft het toch allemaal uitgelegd? Je zal door de tunnel naar het huis gebracht worden, veilig weg van iedereen. Niemand zal het merken.”
“Maar wat zeg ik dan als ze vragen waar ik was?” snikte hij zielig, en veegde met zijn hand zijn tranen uit over zijn wang. Zijn vader glimlachte bemoedigend.
“Vertel hen dat je naar huis moest voor een noodgeval. Je bent een slimme jongen, Remus, je kan deze kans om toch naar Zweinstein te gaan, net als alle andere kinderen, niet zomaar laten liggen. We hebben dit toch samen met professor Perkamentus overlegd? Hij heeft voor alles gezorgd, de goede man.”
Remus’ lip was nog steeds aan het trillen, en de angstige tranen bleven komen, totdat John Remus in zijn armen nam en suste.
“Stil nu maar, het komt allemaal wel goed. Weet je nog wat je moet doen als je toekomt op Zweinstein?”
“Na het eten moet ik op professor Perkamentus wachten aan tafel,” mompelde Remus, zijn hoofd stevig tegen John’s trui aangedrukt.
“Flinke jongen. Kom, droog je tranen nu maar. Maak je geen zorgen. Zolang je voorzichtig bent, zal niemand het ooit weten.”
Remus knikte en slikte zijn tranen weg.
Zijn vader hielp hem zijn hutkoffer het trapje van de trein op te tillen. Ze zagen hoe de stationschef de mensen naar de trein gebaarde en hen opjaagde. Mary gaf Remus nog een laatste zoen op zijn voorhoofd, waar ze een beetje voor op haar tenen moest gaan staan, want zij stond op het perron, en Remus stond in de deuropening van de trein. Ze rommelde even in haar magisch vergrootte tas en haalde er een in krantenpapier verpakt dun rechthoekig pak uit.
“We hadden dit gekocht voor je verjaardag, maar misschien vind je het wel leuk om het nu al mee te nemen naar Zweinstein?”
Verbaasd nam Remus het pak aan, en scheurde er snel het krantenpapier van. Zijn ogen werden groot toen hij de titel zag van het boek dat hij in zijn handen had.
‘De waarheid achter Dreuzelmythes en legendes.’
Elke keer als Remus met zijn ouders naar de Weg-is-weg was gegaan, was hij steenvast voor de etalage van Klieder en Vlek blijven staan en keek hij altijd naar het schitterende boek dat hij nu in zijn handen had. Zijn ouders zouden het nooit kunnen betaald hebben, en dus had Remus er ook nooit naar gevraagd. Hij wist niet eens dat ze wisten hoe zeer hij naar dat boek verlangd had.
“Maar… hoe wisten jullie…”
Mary glimlachte.
“Gelukkige verjaardag, schat.”
Het volgende moment klonk het fluitje en sloten de deuren van de trein. Remus zwaaide nog een keer door het raampje in de deur en toen was hij echt vertrokken naar Zweinstein. Hij ademde een paar keer diep in en uit, keek naar het prachtige, met goud versierde boek in zijn handen en besloot er maar het beste van te maken. Hij greep zijn hutkoffer beet en begon een coupé te zoeken.
Hij kwam een coupé tegen waarin allemaal jongens van zijn leeftijd zaten, haalde even diep adem en schoof de deur open. Onmiddellijk waren alle blikken op hem gericht, en hij voelde dat hij niet zonder meer kon gaan zitten, zonder eerst iets te zeggen.
“Euh… Mag ik-”
“Wie ben jij? Naam en achternaam!” onderbrak een van de jongens, die bij het raampje zat, hem.
Remus knipperde verbaasd met zijn ogen en voelde zich bijzonder ongemakkelijk onder de priemende blik van de jongen.
“Re- Remus Lupos,” stamelde hij. De jongen keek hem nog steeds onderzoekend aan.
“De Lupossen van Newcastle?” vroeg hij uiteindelijk. Niemand in de coupé had in die tussentijd gesproken. Ze hadden allemaal afwachtend naar de jongen met het zwarte haar en helder blauwe ogen zitten kijken, wachtend op zijn oordeel.
“Euh, wat? Nee, ik woon in Horsham…”
Remus had al lang spijt dat hij de coupé was binnen gegaan, maar nu was het te laat om terug te krabbelen. Hij keek nerveus naar de andere jongens, maar op hun gezichten lag dezelfde uitdrukking als op die van de jongen die aan het woord was.
“Sorry, geen plaats hier,” zei deze uiteindelijk, en richtte zijn blik weer door het raampje naar buiten.
Remus slikte en liet zijn hoofd hangen. Wat een perfect begin van het nieuwe jaar. ‘Ach, ik veronderstel dat ik er maar aan gewend moet raken,’ dacht hij somber. ‘Vader was verkeerd, ze merken het wél en ze willen niets met me te maken hebben.’ Er brandde iets achter zijn ogen en het misselijke gevoel dat even was verdrongen geweest door het vervroegde verjaardagscadeau, kwam terug. Hij wenste dat hij nooit op de trein was gestapt.
Hij draaide zich om en verliet de coupé, onder het zacht gegrinnik van de jongens die wel toegelaten werden. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Wo Jan 02, 2008 19:23 |
|
Ik moet echt meer tijd vrijmaken om te schrijven... ik teer op een veel te kleine voorraad...
Maar veel plezier met dit stukje! Reacties zijn welkom en thx aan alle mensen die tot nu toe gereageerd hebben!
Deel 1.4:
Hij liep verder de gang door, en bleef staan voor een coupé die beduidend leger was dan de vorige. Zou het welkom hier vriendelijker zijn? Hij had weinig zin om naar binnen te gaan, na de complete mislukking in de vorige coupé, maar hij kon ook niet de rest van de treinreis in de gang blijven staan… Hij ademde even diep in en uit, en greep toen de klink van de deur vast. De deur gleed open zonder moeite, en hij stapte binnen. Een mollige jongen met muiskleurig haar en een meisje met lang, zwart haar keken hem aan.
“Mag ik hier komen zitten?” vroeg Remus met een klein stemmetje, terwijl hij zichzelf al wapende tegen een tweede afwijzing.
“Natuurlijk,” zei het meisje, “ga je gang.”
De opluchting was ongetwijfeld op zijn gezicht te lezen, toen hij zijn hutkoffer achter zich aan de coupé in trok.
“Ik ben Alissa,” zei het zwartharige meisje. Ze had een rond gezicht en een rood lintje in haar haar. Hij lachte wat schaapachtig.
“Ik ben Remus,” antwoordde hij, terwijl hij zijn hutkoffer op het bagagerek tilde en neerplofte naast de jongen met het blonde haar.
“Peter,” zei deze en knikte ter begroeting.
Peter sprak niet veel, maar Alissa leek wel een oneindige spraakwaterval. Nadat ze zichzelf hadden voorgesteld, was ze begonnen met praten en sindsdien was er nog geen einde aan gekomen. Remus wierp een vertwijfelde blik op Peter naast hem, die zo te zien blij was dat hij nu niet meer alleen naar Alissa moest luisteren.
“Maar ik vertelde moeder dat echt niemand van 12 nog geen gsm heeft. Al mijn vriendinnen hadden er een en ik liep echt sociale achterstand op. Maar toen kreeg ik de brief van Zweinstein en natuurlijk kon ik mijn gsm niet meenemen. Mijn vrienden ook niet trouwens, dus dat was mooi in evenwicht. Hé, wat een leuk boek heb je vast! Mag ik eens kijken?”
Het duurde een paar seconden voor Remus besefte dat ze het tegen hem had. Pas toen het stil werd in de coupé, drong haar vraag tot hem door.
“Oh,” schrok hij op en toonde haar zijn kostbare boek.
“Oeh, wat leuk!” kirde Alissa en Remus moest lachen om haar oprechte enthousiasme dat ze leek te hebben voor alles om zich heen. Ze was als een frisse bries, die zijn angst en onzekerheid zo door het raam wegblies. Ze sloeg het boek open en bladerde erdoor.
“Oh! Ik wist niet dat Hercules een tovenaar was!”
Remus had het boek vooral interessant gevonden vanwege de Dreuzelverhalen die hem fascineerden, maar Alissa, die te horen aan haar gsm-verhaal een Dreuzelkind was, vond het magische aspect aan de verhalen het leukste.
Ondanks haar poging om alle woorden uit het woordenboek zo snel mogelijk allemaal gebruikt te hebben, mocht Remus Alissa wel. Peter was heel wat stiller, maar vertelde na een half uur rijden een grap, waar ze alle drie luid van in lachen uitbarstten. Langzaam ontspande hij. Deze mensen waren zo erg nog niet. Ze vonden hem niet raar of eng. Hij was een van hen. Voor het eerst in zijn leven was hij een van hen.
Tegen 12 uur kwam een dikke heks met een vriendelijk gezicht en een karretje vol snoepgoed langs. Remus keek even verlekkerd naar het snoep, maar hij had geen geld om iets te kopen, dus hield hij het maar bij zijn boterhammen die hij van thuis had meegekregen. Hij hield best van salami.
Rond half twee was Alissa wat ingedut tegen de wand van de coupé. Dankbaar voor de stilte, was Remus snel verder gegaan met zijn boek te lezen en was Peter een beetje met zijn toverstok aan het spelen. Tot nu toe was hij er enkel in geslaagd die glimmende nieuwe stok vol vette vingerafdrukken te zetten.
Twee stemmen uit de gang deden hen opkijken. Door het glas zagen ze dat de stemmen afkomstig waren van twee grote jongens, die reeds hun Zweinsteingewaden aan hadden. Aan de groene dassen met zilveren strepen te zien, zaten ze beiden in Zwadderich.
“Wie denkt hij wel niet dat hij is?! Zo’n onderdeurtje zal eens gaan beslissen wie waar mag zitten!”
“Weer zo’n Zwarts, heb ik gehoord. Die familie is een van de oudste en duisterste families die nog bestaan.”
“Oh, fantastisch, dan komt hij vast in Zwadderich terecht. Alsof we nog niet genoeg van die verwaande eerstejaartjes hebben. Zelfs als was hij de kleinzoon van Je-weet-wel, dat joch moet een lesje geleerd worden!”
De tweede jongen grijnsde gemeen en samen liepen ze verder, uit het zicht.
Een paar minuten later, was er een kabaal op de gang. Alissa schrok wakker en Remus keek nieuwsgierig op van zijn boek waarin hij weer had zitten lezen. Zijn hart zonk in zijn maag bij het zien van de arrogante jongen uit de andere coupé. Hij liep luid protesterend en vloekend door de gang voor hun coupé, gevolg door een van de andere jongens die in de coupé zat, en de twee Zwadderaars, die hen lachend uitzwaaiden.
Remus kon een kleine grinnik niet tegenhouden, alvorens hij zich weer op zijn boek richtte.
Jammer genoeg voor hem was Alissa weer wakker en hoewel ze haar mond hield, zodat Remus rustig zijn boek kon lezen, werd het na een kwartier stilte gewoonweg te pijnlijk om haar haar uiterste best te zien doen om stil te zijn, dat Remus haar maar uit haar lijden verloste, en zijn boek aan de kant legde.
“In welke afdeling wil jij terecht komen?” vroeg Alissa onmiddellijk, alsof die vraag een gat in haar tong brandde.
“Ik hoop bij Ravenklauw te zitten,” antwoordde Remus, “al is Griffoendor ook niet slecht.”
“Ik wil in Huffelpuf,” zei Alissa vastbesloten. Het werd stil en iedereen keek haar met open mond aan.
“Wacht,” zei Peter ongelovig, “Jij wilt in Huffelpuf ingedeeld worden?”
“Jep,” antwoordde Alissa, duidelijk niet onder de indruk van de minachtende toon waarop Peter “Huffelpuf” had uitgesproken.
“Waarom in godsnaam?”
Alissa grijnsde. “Ik weet wel wat jij denkt. Dat is sociale zelfmoord, maar zowat heel mijn familie heeft in Huffelpuf gezeten en het zou een enorme teleurstelling voor hen én mij zijn, als ik ergens anders ingedeeld zou worden.”
Remus knikte begrijpend. “Trouw heb je in ieder geval met overvloed.”
Peter echter, schudde ongelovig zijn hoofd.
“Wacht even…” Remus keek Alissa verward aan. “Zijn jouw ouders nou tovenaars of niet? Want eerst had je het over een gsm en nu zat heel je familie opeens in Huffelpuf!”
“Oh,” lachte Alissa, dat is een lang verhaal. “Mijn vader en moeder kwamen beiden uit lange lijnen van tovenaarsfamilies. Mijn moeder echter, was een Snul, en mijn vader wist niet dat mijn moeder alles wist van tovenaars. Hij leerde haar kennen als Dreuzel, en gedroeg zich ook al Dreuzel, vanwege de wet. Mijn moeder dacht dus dat mijn vader een Dreuzel was, en zei ook niets. Beiden verborgen ze wat ze waren tot de dag voor hun huwelijk, toen mijn vader vond dat hij eerlijk met zijn aanstaande vrouw moest zijn. Hij vertelde haar was hij was, en dat kwam wel als een schok voor mijn moeder. Heel haar leven had ze moeten opboksen tegen de superioriteit van haar familie, die konden toveren en zij niet, en nu bleek de liefde van haar leven ook een tovenaar te zijn, net op het moment dat ze van die magie verlost ging zijn. Ze liep weg, en bleef onvindbaar tot de volgende dag, toen ze opeens, volledig uitgedorst in haar schitterende witte bruidsjurk, in de kerk kwam opdagen, tegen ieders verwachtingen in. Mijn vader was op dat moment net iedereen aan het informeren dat het huwelijk niet zou doorgaan, en volgens mijn opa huilde hij werkelijk van geluk toen mijn moeder toch kwam opdagen. Haar enige voorwaarde was dat ze haar huishouden kon regelen op haar eigen manier, zonder magie dus. Mijn vader ging maar al te graag akkoord, en sindsdien geldt er een niet-toveren-in-huis-regel. Ik ging dan ook tot vorig jaar naar een Dreuzelschool, ook al wist ik alles van tovenaars.”
Alissa had zeker vijf minuten aan een stuk gepraat en iedereen keek haar verbaasd aan.
“Wauw, dat IS een lang verhaal,” zei Remus op een soort fluistertoon, alsof hij de stilte die eindelijk terug was, niet durfde te breken.
“Waar wil jij in zitten?” vroeg Alissa toen aan Peter, die nog niets gezegd had van zijn favoriete afdeling.
“Nou, als ik mocht kiezen, Griffoendor, maar ik word vast Huffelpuf…” Hij klonk wat neerslachtig.
“Ach, kop op,” grijnsde Alissa, “Huffelpuf is zo erg nog niet. Er zit al zeker één cool iemand in.”
Peter grijnsde breed, en leek weer wat opgewekt. Remus echter beet op zijn lip. Wat als Peter en Alissa in Huffelpuf terecht kwamen, en hij niet? Dan was hij weer alleen.
Hij schudde zijn hoofd en besloot dat dat zorgen voor later waren. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Di Jan 22, 2008 20:25 |
|
Nog een stukje. Hoofdstuk 2 ^^
Bedankt aan de mensen die reageerden!! Reacties zijn altijd welkom
Hoofdstuk 2: The beginning of something beautiful
Deel 2.1:
Tegen de tijd dat de Zweinsteinexpress het station van Zweinsveld had bereikt, was Sirius’ humeur weer wat opgeklaard, ook al bleven de vernedering en belediging pijnlijk steken. Hij was niet gewend zo behandeld te worden, en hij had zich voorgenomen om uit te zoeken wie die twee bullebakken waren, en ze even hard terug te pakken. En als dat niet lukte, was er vast wel iets dat zijn vader kon doen, al was hij niet echt gebrand om huilend naar zijn pappie te lopen. Zijn vader had hem van kinds af aan gedwongen om op eigen benen te staan, en als hij kwam klikken, zou dat niet veel respect opleveren. En respect van zijn vader was belangrijk voor hem. Zijn vader was niet vrijgevig met complimenten, en dat was precies waarom ze hem zoveel waard waren. Toch zou hij nooit het voorbeeld van zijn broer volgen, en lopen slijmen bij zijn ouders. Hoewel dat duidelijk in zijn voordeel werkte, kreeg Sirius het niet voor elkaar. Hij hield van zijn ouders en wilde graag hun respect en liefde verdienen, maar kon zich mateloos irriteren aan Regulus, die alles wat zijn ouders zeiden, zonder nadenken prees en napraatte. Diep van binnen wist hij dat het hem stoorde dat Regulus meer aandacht kreeg door zijn gedrag dan hij, maar hij wou dat niet toegeven, en deed alsof zijn vaders oordeel hem niet veel kon schelen.
Hij had gelijk gekregen wat James betrof. Toen die twee Zwadderaars hem uit de coupé hadden gezet, was James hem gevolgd als een verloren gelopen hondje. Hij had Sirius eerst ongelofelijk geïrriteerd, omdat hij liever alleen in een hoekje zijn wonden likte, en iemand die hem kwam uitlachen wel kon missen als kiespijn, maar toen hij zich boos had omgedraaid en James had afgesnauwd met een boze: “Wat moet je?”, had James alleen gegrijnsd en geantwoord: “Niets, ik had alleen geen zin meer om daar te zitten. De atmosfeer is er veranderd.”
Sirius had hem verbijsterd aangekeken. Waar had die het over? Een seconde later echter, was gebleken waar James het over had, toen de deur van hun oude coupé open vloog en een van de Zwadderaars met een groen gezicht naar de gang vluchtte.
“Mestbom,” grinnikte James, met twinkelende ogen. Sirius staarde van de open coupédeur waaruit hoestende en proestende geluiden kwamen, naar James, die breed grijnsde.
“Ingenieus!” floot hij tussen zijn tanden. Samen lachend waren ze weg gelopen.
De rest van de treinrit hadden de twee jongens zitten lachen. James had Sirius van naaldje tot draadje de verschillende kwaliteitsklassen van Niet-schroeiend Vuurwerk uitgelegd, aangezien Sirius nooit vuurwerk had mogen kopen van zijn ouders. Voor James bleef Dr. Vleermans Voortreffelijk Natstartend Niet-Schroeiend Vuurwerk de enige echte, zei hij. Sirius op zijn beurt, leerde James dan weer hoe je met ogenschijnlijk ongevaarlijke voorwerpen een perfect functionerende katapult kunt maken, om bijvoorbeeld erwtjes naar je broer te schieten. James’ groot voorkennis en Sirius’ inventiviteit vormden volgen henzelf een prachtteam, en toen de trein stopte in Zweinsveld, konden ze niet wachten om al de prachtige ideeën die ze in de trein bedacht hebben, tot uitvoering te brengen.
“Kom op!” riep James, toen Sirius te traag naar zijn zin van de trein stapte. “Daar lopen een paar Zwadderaars, die kunnen prima als proefkonijn voor onze ‘chocokikker-explodeer-in-gezicht’ techniek dienen!”
James liep al grijnzend door, een chocokikker en een rietje in de hand, maar Sirius bleef aarzelend staan.
“Waar blijf je nou?” vroeg James verbaasd, toen hij zag dat zijn nieuwe vriend hem niet volgde, maar besluiteloos bleef staan. “Is er iets?”
“Waarom moeten we Zwadderaars pesten?” vroeg Sirius op de man af. James staarde hem een tikje verbaasd aan.
“Waarom? Nou, gewoon… het zijn Zwadderaars! Griffoendors en Zwadderaars pesten elkaar al sinds het begin der tijden!”
Een ongemakkelijk gevoel nestelde zich in Sirius buik. Eigenlijk had het er al heel de tijd gezeten, want hij had al snel door gehad dat James op en top Griffoendor was.
“Ik…” stammelde hij, en James keek hem verbaasd aan.
“Wat?”
Sirius glimlachte wrang en zei: “Laat maar. Kom, volgens mij moeten we naar daar.”
Zonder op James te wachten, liep hij naar een grote man die luidkeels riep dat alle eerstejaars hem moesten volgen.
Een beetje in de war, volgde James hem. Hij besefte op dat moment hoe slecht ze elkaar nog maar kenden. Die paar uren op de trein had het geleken dat ze al jaren vrienden waren, maar net had Sirius een vreemde geleken voor James. En in feite was hij dat ook. Wat wist James nu ook van Sirius? Dat hij wist hoe je een katapult kon maken met een vork, een stukje papier en het zoutvat. Verder niets. Hij had zomaar aangenomen dat Sirius was zoals hij. Maar blijkbaar had hij zich toch ergens in de jongen vergist.
James en Sirius werden door de grote, woeste man met een verschrikkelijk accent in een bootje gezet samen met een meisje met rood haar en een jongen met zwart, vettig haar en een grote haakneus, die zich voorstelden als Lily en Severus. Toen Sirius zijn naam zei, zag hij Severus hem geïntrigeerd aankijken. Hij was het wel gewend, de naam Zwarts was welbekend en gerespecteerd. Hij deed geen enkele moeite om de jongen te laten stoppen met staren.
Met een schok kwamen de bootjes in beweging, en voeren ze over het meer. De vloot bootjes verstoorde het gladde oppervlak van het water, en vormde allerlei golfjes die met elkaar interfereerden en een chaotisch netwerk vormden.
James zat een beetje afwezig naar de lijnen in het water te kijken, en zag niet hoe Sirius met een gemene grijns op zijn gezicht zijn handen in het water stak en een kommetje vormde, waarmee hij ijskoud water over James spette.
James schrok op, keek Sirius een paar tellen aan, leek te beseffen dat zijn vage bui over was, en de Sirius van uit de trein terug was. Hij stak snel zijn handen in het ijskoude water en schepte een hele hoop water in de boot, over Sirius’ broek en schoenen. Onvermijdelijk werden ook Lily en Severus nat.
“He, kijk uit wat je doet!” gilde Lily terwijl ze haar benen wat meer naar zich toe trok, maar James hoorde haar niet, want Sirius had net de hoed die bij het schooluniform hoorde van James hoofd geplukt, in het water ondergedompeld en uitgegoten over zijn hoofd. James gilde als een meisje toen het koude water in zijn kleren stroomde.
“Dat zet ik je betaald,” riep hij en ging rechtstaan in het bootje. Het kleine bootje zwabberde gevaarlijk en Lily liet een klein gilletje ontsnappen.
“Ga zitten, idioot!” siste Severus, maar James negeerde hem vrolijk. Hij wou de hoed van Sirius grijpen, om hem een koekje van eigen deeg te geven, maar verloor zijn evenwicht toen het bootje weer gevaarlijk zwenkte bij die onverwachte beweging. Hij viel voorover, bovenop Sirius, waardoor de boot uit evenwicht raakte, en met een luide gil van Lily omkiepte.
Proestend en hoestend kwamen de vier eerstejaars boven.
“Waaaa, het water is ijskoud!” gilde Lily.
“Stelletjes idioten!” vloekte Sneep luid.
“Dat was geniaal!” grijnsde Sirius en James kwam niet meer bij van het lachen. Hij slikte wat water in, hoestte, proestte, en hapte naar adem.
“WAT ZIJN JULLIE IN GODSNAAM AAN HET UITVOEREN?!” De enorme man had zijn bootje rechtsomkeer laten maken en toornde nu boven de vier zwemmende eerstejaars uit.
Het lachen verging Sirius en James onmiddellijk. De man zag er werkelijk angstaanjagend uit als hij boos was. Hij haalde een roze paraplu uit, die normaal gezien grappig zou bevonden worden door Sirius, maar gezien de boosheid van de man, nu niet echt lachwekkend was.
“He- Het bootje kla-klapte om,” bibberde Lily, en ze niesde.
De man wees met de paraplu naar het bootje dat omgekeerd op het water dreef, en het draaide geheel uit zichzelf weer om, zonder water op de bodem achter te laten. Hij stak zijn enorme arm uit, viste Lily uit het water, en zette haar in het bootje. James klom uit zichzelf aan boord, en hielp Sirius, terwijl de man ook Severus in het bootje dropte. Toen deed hij zijn mantel uit, en hing die over de schouders van Lily en Severus die naast elkaar zaten, en gemakkelijk met twee in de mantel konden.
James en Sirius hadden het ook kou, maar de man leek het zich niet aan te trekken, en na nog een tik op het bootje, vaarde het verder naar de rand van het meer, waar ondertussen de andere bootjes aan aangekomen waren. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Ma Feb 18, 2008 23:53 |
|
Heeey, ^^
Bedankt voor de leuke reacties! Hier komt een nieuw stukje.
Deel 2.2:
Remus keek toe hoe het laatste bootje tegen de oever van het meer botste en hoe de vier doorweekte inzittenden snel uitstapten.
“Ik ken jullie niet droog toveren,” zei de grote man, “dat mot iemand uit het kasteel maar doen.”
Remus was opgelucht dat hij niet in het bootje dat omgeslagen was, had gezeten. Hij had het zo al koud, ook al was de zomer nog maar net gedaan. De dunne mantel die hij aan had, hielp ook niet veel. Hij deed zijn best om de neiging om te lachen te onderdrukken, toen hij de arrogante jongen uit de eerste coupé herkende, maar was niet zeker dat hij daarin slaagde.
“Ohjee, wat is er met hen gebeurd?” vroeg Alissa verbaasd, terwijl ze achterom keek naar de vier doorweekte leerlingen, die een paar meter achter hen aan sjokten.
“Volgens mij is hun boot omgeslagen,” zei Peter.
Twee van de natte leerlingen, hadden een grote mantel om zich heen geslagen, en leken besloten te hebben dat ze liever niet bij de andere twee liepen, en versnelden hun pas, zodat ze vlak achter Remus, Peter en Alissa liepen, die hen verbaasd aanstaarden. Maar ze leken geen behoefte te hebben om ook maar iets uit te leggen en het meisje met het rode haar keek even indringend terug, terwijl de jongen met het zwarte haar en de grote neus nogal nukkig de andere kant uit keek. Remus haalde zijn schouders op, en keek weer naar voren.
Er viel een stilte in het groepje, terwijl ze van het meer naar het grote kasteel liepen. Alissa’s onderwerp om over te praten liep nu binnen hoorafstand, en dus moest ze noodgedwongen haar mond houden. Peter en Remus hadden eigenlijk niets meer te vertellen, en zwegen dus maar.
Ze liepen de grote hal van het kasteel in en werden begroet door een heks met een streng gezicht, die zich voorstelde als Professor Waggeman, hoofd van Ravenklauw, en leerkracht Kruidenkunde. De grote man, die eigenlijk meer op een reus leek in de ogen van de kleine eerstejaars, wisselde een paar woorden op fluistertoon met de strenge heks, waarbij ze beiden een strenge blik wierpen op de vier bibberende natte kinderen, en toen liep de grote man door een grote deur uit de hal. Professor Waggeman liep langs de groep eerstejaars, die haar allemaal angstig met grote ogen volgden, tot ze voor de vier eerstejaars stond en hen streng aan keek.
“Wat is er hier gebeurd? Hagrid zei dat het bootje omgekiept was? Dat is vast niet vanzelf gebeurd.”
Een onverstaanbaar protest van vier verschillende stemmen brak los. Het meisje en de jongen die achter Remus, Peter en Alissa stonden, maakten wilde gebaren naar de andere twee jongens, en die waren druk iets aan het uitleggen, wat zo te zien iets met een hoed te maken had. Sommige andere leerlingen die dachten iets gezien te hebben, moeiden zich ook in de zaak, en het werd een kakofonie van klanken waar niemand nog iets van kon verstaan.
“Genoeg… GENOEG!” schreeuwde Professor Waggeman en het lawaai verstomde. “Ik weet niet wie er de schuld heeft van die voorval, maar laat één ding duidelijk zijn. Zulk gedrag wordt niet getolereerd, hier op Zweinstein! Wij verwachten van onze leerlingen dat ze zich als beschaafde mensen gedragen, en dit gedrag is alles behalve beschaafd.”
Ze keek furieus, en toen ze haar toverstok uithaalde, verbaasde het Remus niets dat ze in elkaar doken, bang dat Professor Waggeman hen zou vervloeken. Hij wou waarschijnlijk ook in elkaar gedoken zijn, moest hij in hun schoenen gestaan hebben. Hij zette onwillekeurig een stapje achteruit.
Maar Professor Waggeman toverde enkel warme lucht uit haar toverstaf, en in een mum van tijd waren de koude, natte gewaden van de vier ongelukkige zwemmers weer droog en warm. Opgelucht deden het meisje en de jongen de mantel van de grote man af. De twee zwartharige jongens waren druk bezig met hun haren weer in orde te leggen, aangezien die flink door elkaar gewaaid waren tijdens het drogen. Zonder hen nog een blik waardig te gunnen, liep Professor Waggeman met stevige pas terug naar de voorkant van de groep en leidde hen naar de grote deuren waardoor de grote man was verdwenen en waarachter een gegons klonk, ongetwijfeld van de andere leerlingen afkomstig.
Hij hoorde hoe de andere leerlingen, aan weerszijden van de deur, net als hij hun adem inhielden toen de zware deuren geopend werden. Hij voelde duizenden ogen op hem gericht en keek ongemakkelijk om zich heen. Zoals altijd als mensen naar hem keken, kreeg hij het gevoel dat ze dwars door hem heen konden zien. Maar niemand rende in paniek weg, en niemand keek hem vol afschuw aan. Ze grijnsden alleen een tikje gemeen naar hem en naar al zijn toekomstige klasgenoten, die nerveus naar voren schuifelden.
Professor Waggeman haalde een grote rol uit en plaatste een oude hoed op een krukje. Remus wist natuurlijk al lang wat dat was, hij had zijn ouders helemaal uitgehoord over Zweinstein, in een poging om het grote onbekende wat minder groot en heel wat minder onbekend te maken. Hij keek toe hij de hoed voor de eerste keer in zijn aanwezigheid zijn lied zong.
Als hij heel eerlijk was, moest hij toegeven dat hij een tikje teleurgesteld was, toen het lied uit was. De hoed had op bepaalde momenten echt vals gezongen, en alles wat hij vertelde, stond uitgebreid beschreven in: “Een beknopte Beschrijving van Zweinstein.”
Voor hij het goed en wel besefte, zat Anita Ackerman al op het krukje, met de hoed op haar hoofd. Het duurde even, maar de hoed besloot dat Anita een Zwadderaar was, en stuurde haar naar de tafel die met groen en zilver bekleed was.
In een ijzingwekkend tempo volgden de namen elkaar op. Het meisje met het rode haar dat in het omgekiepte bootje had gezeten was de eerste bekende die naar voor geroepen werd, onder de naam Lily Evers. Ze keek nogal nerveus toen de hoed over haar ogen zakte, maar het duurde niet lang voor ze in Griffoendor werd ingedeeld, waar ze gelukkig mee leek te zijn.
Veel te vroeg naar Remus’ mening werd zijn naam geroepen. Hij voelde dat hij een beetje trilde, toen hij uit de groep naar voren liep, en op het krukje ging zitten.
“Rustig maar,” zei professor Waggeman zachtjes, zodat alleen hij het kon horen, vlak voor ze de hoed op zijn hoofd zette.
“Wel, wel,” zei de stem van de hoed, “Eens kijken. Ik zie veel potentieel in jou, maar heb je ook wat nodig is om de top te bereiken? Een grote drang om geaccepteerd te worden, zie ik. Hummm, flink wat hersenen, maar neem het van mij aan, jongen, niet alles kan uit boeken geleerd worden. Aha, hier wordt het interessant. Flink wat moed om je angst te overwinnen. Ja ja, dat geeft de doorslag. Jij wordt er één voor GRIFFOENDOR!”
Met een opgeluchte zucht haalde hij de hoed van zijn hoofd. Geen Ravenklauw, maar Griffoendor was lang niet slecht, oh nee, Griffoendor was lang niet slecht.
Hij ving Alissa’s blik toen hij op stond van het krukje, en glimlachte kort alvorens hij naar de Griffoendortafel liep, en naast Lily ging zitten.
|
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Za Mrt 08, 2008 17:14 |
|
Zo, het is al weer een heel tijdje geleden dat ik nog een stukje gepost heb. Ik vind dit zelf wel een leuk stukje ^^
Veel plezier ermee!
Deel 2.3:
James werd, zoals Sirius wel verwacht had, een Griffoendor. Stralend ging hij naast de reeds gesorteerde Griffoendors zitten, en de grijns op zijn gezicht kon niet groter zijn. Hij zag Sirius naar hem kijken en stak vol vertrouwen zijn duim op, alsof het idee dat de zwartharige jongen waar hij het zo goed mee kon vinden, niet in Griffoendor zou zitten, geheel absurd was.
Sirius, echter, dacht net het omgekeerde. De kans dat hij wél in Griffoendor terecht kwam, en de eeuwenoude traditie dat alle leden van de Zwarts familie in Zwadderich zaten zou breken, was zo goed als onbestaand. Hij slikte even de plotse antipathie tegenover Zwadderich weg, en keek naar de tafel waar zijn nichten zaten. Narcissa zwaaide vrolijk naar hem, Andromeda schonk net nog een glaasje pompoensap in en Bellatrix was zo te zien druk in gesprek met een paar grote jongens rond haar.
Een gedachte kwam in hem op en het stelde hem gerust. Zijn vader had beloofd dat hij in de Kerstvakantie een bezem zou krijgen, als hij zich gedroeg op school. Als hij daarvoor die jongen van Griddoendor, zoals hij James net was beginnen noemen, moest laten vallen, dan had hij dat er graag voor over. James had het zelf gezegd, Zwadderaars en Griffoendors zijn al sinds mensenheugenis vijanden. Het was even gezellig geweest op de trein, maar verder zouden ze hun eigen gang maar moeten gaan, en met elke naam die voor gelezen werd, kwam het moment dat hun afdelingen als een muur tussen hen zouden staan, dichterbij. Ja, dan zou hij verlost zijn van die Griffoendor.
Hij slikte toen hij naar de Griffoendortafel keek, waar James net gefascineerd naar een spook aan het staren was, en voorzichtig zijn vinger uit stak om te voelen aan het bloed dat aan zijn half afgehakte nek kleefde, tot grote ergernis van het spook in kwestie. Het zag er best wel interessant uit, en hij moest de neiging om meteen mee te gaan doen, verdringen.
Hij verdrong al deze gedachten en keek naar het krukje, waar net een mollige jongen met blond haar op plaats nam. Na wat wel een eeuwigheid leek, werd hij gesorteerd in Griffoendor, en was het de beurt aan een zwartharig meisje dat een Ravenklauwer werd.
De jongen die bij hem in het bootje had gezeten, werd bijna onmiddellijk ingedeeld in Zwadderich. Sirius slikte even. Hij had beslist niet zo’n goede start genomen met zijn toekomstige slaapzaalgenoot. Na de Zwadderaar, volgde een meisje dat Alissa heette. De hoed plaatste haar in Huffelpuf en met een stralend gezicht liep ze met een kleine huppelpas naar de geel versierde tafel.
Er waren nu slechts drie leerlingen meer over, en zoals Sirius wel verwacht had met een naam als Zwarts, werd hij de laatste om de hoed op te zetten. Hij voelde hoe de ogen van de andere leerlingen op hem gericht waren, en hoopte dat die hoed een beetje zou opschieten, want hij werd bepaald nerveus van de nieuwsgierige blikken die op hem gericht waren.
“Zo, zo, nog een Zwarts he? Ik ben al heel wat van jouw familie tegengekomen, de laatste al weer een paar jaar geleden. Zullen we eens kijken waar we jou zullen plaatsen.”
Onder de rand van de hoed, draaide Sirius met zijn ogen. Waarom kon die slome hoed niet gewoon opschieten en hem naar Zwadderich sturen, hij voelde zich behoorlijk belachelijk, met die oude hoed op dat kleine krukje.
“Rustig maar jongen, hier neem ik graag mijn tijd voor. Je zou toch niet willen dat je in de verkeerde afdeling gesorteerd wordt, omdat ik me zou haasten?”
‘Alsof er enige twijfel over is,’ dacht Sirius, geïrriteerd dat de oude hoed zich niet liet opjagen. ‘Zeg nou maar gewoon Zwadderich en dan zijn we er vanaf.’
“Nee,” zei de hoed op plagerige toon, “ik dacht het niet, Zwadderich is niets voor jou. Jij hoort bij GRIFFOENDOR!”
Er waren heel wat mensen in de Zaal geschokt, toen de hoed Griffoendor zei. Aan de tafel van zowel Zwadderich als Griffoendor brak een luid gegons uit, toen iedereen druk begon te fluisteren. Bellatrix, die toch leek opgelet te hebben, draaide met een ruk haar hoofd naar hem, en staarde hem met open mond aan. Narcissa en Andromeda wierpen elkaar een veelbetekenende blik toe. James lachte breed en wenkte hem.
Sirius haalde de hoed van zijn hoofd, en keek er met een verbijsterd gezicht naar. Professor Waggeman stak haar hand uit om de hoed van hem over te nemen, en professor Perkamentus stond recht om de gebruikelijke toespraak aan het begin van het jaar te geven.
Sirius echter, fronste zijn voorhoofd, en gaf de hoed niet aan professor Waggeman. In plaats daarvan, zette hij hem terug op zijn hoofd, nog niet in staat te accepteren waar de hoed hem net in geplaatst had. Onmiddellijk brak een golf van gefluister uit. Professor Waggeman keek hem furieus aan, en wou de hoed van zijn hoofd graaien, maar professor Perkamentus liet met een gebaar van zijn hand het gefluister verstommen, en hield professor Waggeman tegen. Ze leek buitengewoon geïrriteerd door de brutaliteit van de jongen, en de ongewone gang van zaken, maar legde zich bij de situatie neer, toen Perkamentus niet voor rede vatbaar leek te zijn. Alle ogen in de zaal waren op Sirius gericht, die de hoed probeerde van gedacht te doen veranderen…
‘Ik hoor niet bij Griffoendor!’ dacht Sirius furieus! ‘Ik hoor in Zwadderich!’
“Hoe weet je dat zo zeker?” vroeg de hoed geamuseerd.
‘Heel mijn familie hoort bij Zwadderich. Ik ook! Ik ben een Zwarts en net als heel mijn familie, zal ik in Zwadderich zitten!’
“Weer fout,” grinnikte de hoed, “Ik heb heel wat leden van de Zwarts familie in andere afdelingen gesorteerd. Ik herinner me nog heel goed dat Alphard Zwarts een Huffelpuffer was.”
‘Was oom Alphard -?’ Verward schudde Sirius zijn hoofd. Hij mocht zich nu niet laten afleiden. ‘Dat maakt geen verschil. Ik moet in Zwadderich zitten! Mijn vader-’
“Orion Zwarts was een Zwadderich,” onderbrak de hoed hem, “omdat hij bij Zwadderich hoorde, niet omdat hij de naam Zwarts droeg. Jij bent niet jouw vader. Jij bent een Griffoendor.”
‘Ik hoor niet in Griffoendor,’ probeerde Sirius zwakjes.
“Je gelooft jezelf niet eens als je dat zegt. Neem het nou maar van me aan, jouw thuis wordt GRIFFOENDOR!”
Voor de tweede keer riep de hoed de naam van zijn nieuwe afdeling door de zaal. Verslagen en verward, greep Sirius de hoed van zijn hoofd, en gaf hem meteen aan professor Waggeman, die hem nogal onbeschaamd aanstaarde, net als de rest van de zaal. Er klonk weinig tot geen applaus toen Sirius naar de Griffoendortafel liep, en naast de andere eerstejaars ging zitten. Hij was er zich van bewust dat iedereen hem aan keek, met vragende uitdrukkingen op hun gezichten, en toen Perkamentus opeens begon te praten, was hij maar al te opgelucht dat ze hun blikken eindelijk op iemand anders richtten.
Langzaam sijpelde het tot hem door. Hij was een Griffoendor. Geen Zwadderaar. Griffoendor. Hoe had het zo ver kunnen komen? Waar was hij verkeerd gegaan? Wat had hij gedaan om in Griffoendor terecht te komen? Had hij soms meer naar zijn jongere broer moeten kijken, en meer naar zijn ouders moeten luisteren?
‘God, mijn vader vermoordt me!’ dacht hij somber. ‘Die bezem kan ik wel vergeten. Dat zal het minste van mijn zorgen zijn...’
|
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Zo Apr 06, 2008 1:32 |
|
Hey,
@ Al die lieve mensen die mij een reactie gegeven hebben: Dank jullie! Ik wordt echt blij van jullie reacties te lezen!
Het is weer eens veel te lang geleden dat ik nog iets gepost heb. Ik kan het alleen maar steken op een kanjer van een writersblock en een gebrek aan tijd om er eens goed voor neer te zitten en verder te schrijven. Ik heb gelukkig nog wel wat voorraad, maar niet genoeg naar mijn zin.
Anyway, nog een stukje uit Siers standpunt deze keer ^^
Deel 2.4:
Zonder dat hij het beseft had, was het eten op tafel verschenen en had iedereen al flink opgeschept.
“Sirius, wil jij het laatste worstje?” hoorde hij opeens iemand vragen, en hij keek verward naar de jongen die naast hem zat. Een paar ambergele ogen keken hem vragend aan. Hij herkende hem vaag.
“Euh… Nee, dank je.” Hij besefte dat hij nogal gestoord moest overkomen, en schepte ook wat eten op. Toen pas besefte hij hoeveel honger hij had. Als een uitgehongerde leeuw viel hij aan op het eten. De jongen die naast hem zat, lachte.
“Ik dacht dat ík honger had, maar zo te zien heb jij in geen twee maanden nog gegeten.”
Sirius keek hem schaapachtig aan en grijnsde met zijn mond vol puree. Hij slikte het snel door en nam de jongen, die ondertussen wat appelmoes opschepte, goed in zich op. Hij wou dat hij wat beter opgelet had tijdens het sorteren, dan had hij nu zijn naam geweten… Opeens klikte het in zijn hoofd. Dit was één van de jongens die hij de coupé had uitgestuurd.
Een baksteen viel in zijn maag. Hij schaamde zich een beetje voor de manier waarop hij zich gedragen had. Hij wist niet goed waarom hij nu pas inzag hoe dat het voor hem moest geweest zijn. Hij was zo gewend om alles vanuit een Zwadderich-standpunt te zien, het standpunt van zijn ouders, het standpunt waarmee hij opgegroeid was. Maar hij was geen Zwadderich, en zou dat ook nooit worden. Hij voelde dat hij iets moest zeggen tegen zijn klasgenoot.
“Euh… Remus was het?”
De jongen keek verbaasd op en glimlachte, alsof hij het voorval in de trein al weer vergeten was.
“Ja?”
“Euh… So- sorry voor dat… euhm… gedoe in de trein vanmiddag. Ik heb me nogal aangesteld geloof ik.”
De glimlach op Remus’ gezicht zakte een beetje, toen hij herinnerd werd aan dat voorval.
“Oh,” zei hij verward, “Oh, oke.”
Een ongemakkelijke stilte viel en geen van beiden sprak nog met de ander tijdens het feestmaal.
Toen iedereen genoeg gegeten had, sprak Perkamentus nog wat woorden, die geheel aan Sirius voorbij gingen. Hij was slaperig en wou graag naar bed, zelfs al was dat dan het bed van een Griffoendor. Gelukkig stond plots iedereen op, en werden de eerstejaars geroepen door een lange jongen met heel licht blond haar, die zich voorstelde als Tony-de-klassenoudste en hen voor ging naar de leerlingenkamer.
Sirius moest toegeven dat de leerlingenkamer van Griffoendor heel wat minder erg was dan hij had verwacht na jarenlange verhalen van zowat de gehele schoolgaande Zwarts familie, over hoe vreselijk Griffoendor wel was. ‘Er staat toch al geen standbeeld van de moraalridder,’ dacht hij grinnikend, ‘dat had oom Ignatius fout.’ Eigenlijk was de kamer best gezellig… als je voorbij al het overweldigende rood en goud keek.
De eerstejaars werden naar hun slaapzalen geleid, de jongens links, de meisjes rechts. Sirius keek zijn ogen uit bij het zien van de vier comfortabele bedden die in de kleine, ronde slaapzaal stonden.
“Jullie hebben de kleinste kamer,” zei de klassenoudste, bijna verontschuldigend, “omdat er maar vier Griffoendorjongens zijn dit jaar. Maar persoonlijk vind ik dit de meest gezellige kamer.”
Sirius knikte. Ja, deze kamer overtrof zijn verwachtingen. Uit zijn ooghoek zag hij James aanstalten maken om naar een bed te lopen, maar Sirius was hem voor en smeet zichzelf op het bed.
“Deze is van mij,” grijnsde hij. James wees naar de hutkoffer die voor het bedeinde stond.
“Ohja? Mijn hutkoffer staat er toch voor.”
“Details, details,” wuifde Sirius James’ woorden weg, en grinnikte toen James afdroop en een ander bed uitzocht.
“He, door dit raampje kan je in de slaapzaal van de meisjes kijken!” zei hij opeens verrukt, toen hij door het raampje naast zijn nieuwe bed keek. In werkelijkheid kon je niet meer zien dan een paar silhouetten door het raampje dat toevallig uitkeek op een raam in de meisjeszaal, maar het was genoeg om Sirius uit het bed te doen springen.
“Laat zien!”
James grijnsde breed.
“Mijn bed, mijn raampje.”
Sirius’ mond viel open.
“Maar dit is iets anders! Dit… dit zijn meisjes!”
Hij sprak het woord uit alsof hij het over een soort verboden vrucht had in de tuin van Eden. Heilig, maar zo begeerlijk. In alle onschuld natuurlijk.
“Je mag mijn bed wel,” zei Remus opeens, en wees naar het bed aan de andere kant van het raampje dat zich tussen de twee bedden bevond. Sirius schrok een beetje, want hij had Remus niet horen binnenkomen. Na het feestmaal was hij plotseling verdwenen, tot nu. “Het maanlicht houdt me altijd wakker als ik te dicht bij een raam slaap,” voegde hij er schouderophalend aan toe.
“Ideaal!”
Een half uur later waren alle bedden verdeeld, en stonden alle hutkoffers op hun juiste plaats. Tegen de klok in, vanaf de deur te beginnen, stond eerst het bed van Peter Pippeling, de mollige blonde jongen, die de vierde Griffoendorjongen was, dan dat van Remus, vervolgens James en uiteindelijk Sirius.
Een goed uur later lagen alle kersverse Griffoendors in bed, waar Sirius ongenadig geconfronteerd werd met zijn gedachten. Er was zoveel gebeurd die dag… Toen hij die ochtend was opgestaan, was hij Sirius Zwarts geweest, zoon van Orion en Walburga Zwarts, was zijn bed in de Zwadderichslaapzaal zo goed als gereserveerd geweest, en had hij nooit gedacht dat hij maar zo veel als een woord zou wisselen met een Griffoendor. En nu was hij zélf een Griffoendor, sliep hij in een rood bed, en durfde hij geen brief naar zijn ouders te sturen, zoals de rest gedaan had. In plaats daarvan had hij naar Regulus geschreven, met de vraag het nog even stil te houden voor zijn ouders. En het ergste van al was dat hij Griffoendor eigenlijk helemaal zo slecht niet vond. Zwadderaars zouden hem niet zomaar vergeven hebben wat hij Remus had aangedaan in de trein. Hijzelf zou het ook niet zomaar over zijn kant laten gegaan hebben… De twee grote Zwadderichjongens drongen binnen in zijn gedachten. Hij moest hen beslist maar eens een lesje leren.
Hij draaide zich om onder zijn lakens in zijn bed en dacht verder. Misschien kon James hem daar wel bij helpen. Tenslotte was hij er ook uit gegooid door die bullebakken… En James leek hem wel iemand die een geslaagde wraakactie wel kon appreciëren. Vooral tegen Zwadderich.
En toen Sirius eindelijk in slaap viel die avond, was hij ergens best gelukkig in de afdeling waar de hoed hem tegen zijn wil had ingedeeld. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Zo Mei 11, 2008 20:43 |
|
Het laatste stukje van dit hoofdstuk. Sorry dat het weer zo lang geduurd heeft, maar het schrijven wilt echt niet vlotten
Bedankt voor alle lieve reacties vorige keer *hugt*
Deel 2.5:
Toen het feestmaal gedaan was en alle pudding, taart en vlaai verorberd was, volgde Remus zijn klasgenoten niet, toen die opstonden en de klassenoudste volgden. Een paar oudere Griffoendors keken hem in het voorbijgaan nogal raar aan, maar niemand zei iets. Toen de zaal zo goed als leeggelopen was, stond hij op en wandelde een beetje angstig en nerveus naar de man met de lange baard, die al op hem stond te wachten naast de oppertafel.
“Welkom op Zweinstein, Remus Lupos,” glimlachte Professor Perkamentus, en keek met vriendelijke ogen naar het magere jongetje dat voor zijn neus stond. Remus keek vol ontzag op naar het schoolhoofd.
“Ik veronderstel dat je wel moe bent, en graag zou gaan slapen, dus ik zal proberen het kort te houden,” glimlachte hij, en leidde Remus de zaal uit. “In mijn kantoor zullen we niet gestoord worden, en is er geen kans dat iemand ons gesprek opvangt.”
Remus knikte en volgde braaf. Dat iemand hun gesprek zou afluisteren, was zijn grootste nachtmerrie.
Perkamentus ging hem voor naar een grote stenen waterspuwer.
“Bananensplit,” zei hij rustig, en het beeld ging uit de weg, zodat ze door konden lopen naar het kantoor van Professor Perkamentus.
Het was amper een half uurtje later toen Remus het kantoor weer verliet, maar voor hem leek het gesprek uren geduurd te hebben. Voor de zoveelste keer hadden ze alle “aanpassingen” voor zijn verblijf op Zweinstein overlopen, doch in tegenstelling tot het gelijkaardige gesprek dat hij met zijn ouders had gehad op het perron, stelden de woorden van het schoolhoofd hem wel enigszins gerust.
Aan de voet van de trap stond de klassenoudste van Griffoendor, die hem vriendelijk wenkte en zei: “Kom, ik toon je je slaapzaal.”
De klassenoudste, Tony, leek in een opperbest humeur te zijn, ondanks dat hij net waarschijnlijk al een tijdje had staan wachten op Remus. Heel de weg door naar de Griffoendortoren praatte hij vrolijk, waarbij hij verschillende belangrijke Griffoendors opnoemde, en honderduit vertelde over de afdelingenstrijd en het puntensysteem. Voor de deur van de slaapzaal van de eerstejaars, besloot hij zijn relaas over de onterecht afgetrokken punten van Griffoendor met een waarschuwing.
“Pas maar op voor de Zwadderaars. Ze vinden niets leukers dan nieuwe naïeve Griffoendors voor de gek te houden.”
Remus knikte. Na alles wat Tony hem net verteld had over de spanningen tussen de afdelingen, verbaasde het hem niets dat Zwadderaars perfect tot zoiets in staat zijn.
Toen opende Tony de deur van zijn slaapzaal en knipoogde nog even bemoedigend, terwijl hijzelf verder de trap op liep, naar zijn eigen slaapzaal.
Hij zag zijn hutkoffer voor het bed staan waarnaast Sirius en James elkaar aan het verdringen waren voor een raampje. Door de ronding van de toren, viel het maanlicht dat door het raampje scheen, en dat nu steeds verbroken werd door James’ of Sirius’ hoofd, afhankelijk van wie de andere had kunnen wegduwen van voor het raam, op een deel van zijn bed.
Veel mensen hielden van de nachtelijke hemel, en trokken er ’s nachts zelfs op uit om naar de sterren en maan te kijken, maar Remus kon die constante herinnering aan wat hij was, missen als de pest.
“Waarover zijn zij aan het kibbelen?” vroeg Remus aan Peter, toen die hem toeknikte als begroeting.
“Meisjes,” antwoordde Peter, “ze willen allebei naast het raampje slapen waardoor ze de meisjes kunnen zien.”
Remus keek verbaasd naar de twee die nog steeds aan het ruziën waren. Wat iets idioots om over te kibbelen. Ze kregen toch zeker les met diezelfde meisjes? Dan konden ze er naar kijken zoveel als ze maar wilden, al zag hij daar ook het nut niet van in. Meisjes konden heel vreemd zijn soms…
“Je mag mijn bed wel,” zei hij toen en wees naar het bed waarvoor zijn hutkoffer stond. Sirius en James keken om en staarden hem voor een seconde aan. “Het maanlicht houdt me altijd wakker als ik te dicht bij een raam slaap,” voegde hij er schouderophalend aan toe.
Met die regeling was iedereen tevreden, en niet veel later had iedereen zich geïnstalleerd in de kamer waar ze voor de rest van het jaar zouden slapen.
De volgende dag begonnen de lessen. Hun roosters zaten goed vol, en ook hun huiswerk was niet te onderschatten. Toch was het niet het werk dat het zwaarste op Sirius’ schouders woog. Regulus had zijn ouders toch ingelicht over de nieuwe afdeling van zijn broer, en de volgende morgen had de gehele Grote Zaal mogen meegenieten van de tirade die hij van zijn moeder kreeg. De stem van zijn moeder was op zich al scherp en luid, maar nog een tiental keer magisch versterkt door de magie van de brulbrief die hem nog net niet besproeide met speeksel, was het bijna niet houdbaar. Het was niet dat hij het niet verwacht had dat zijn ouders niet tevreden zouden zijn met zijn afdeling, maar dat ze zo tekeer zouden gaan tegen hem had hij ook niet verwacht. Het was toch zeker niet zijn fout? Hij had zelfs de hoed een tweede maal opgezet, in de hoop hem te overtuigen hem toch in Zwadderich in te delen.
Niet alleen zijn ouders leken hem in de steek te laten, ook zijn broertje had hem de rug toe gekeerd door hem te verraden aan zijn ouders. Zelfs zijn nichten deden alsof hij lucht was voor hen.
Maar veel tijd om zich daar zorgen over te maken, had hij niet. Tussen de lessen door, en vaak ook tijdens de lessen, vond hij altijd verstrooiing bij James, in wie hij zichzelf zoveel herkende. Samen zaten ze achterin de les te lachen om idiote dingen zoals wie de grootste neus had, Slakhoorn van Toverdranken of Mankels van Vlieglessen? Wat was de beste manier om je propje zo ver mogelijk door de les te doen schieten, en hoelang moest je er precies op kauwen zodat het maximale kleefkracht kreeg? Wat gebeurde er als je een slijmerige braakworm in de trofeeënkamer loslaat, en waar kan je je het best verstoppen, als Vilder ontdekt dat je een slijmerige braakworm in de trofeeënkamer hebt losgelaten?
Ook de andere jongens uit Griffoendor bleken wel warm te worden voor een grap hier en daar. Zo was die neptoverstok die Peter mee genomen had van thuis een groot succes in de leerlingenkamer, en Remus’ idee om twee theelepels vitaliserend ajuinblad te gebruiken in plaats van één was ook een groot succes, al bleef hij volhouden tegen Slakhoorn dat hij het echt niet opzettelijk had gedaan. Hun toverdrank was zo levendig geworden dat hij spontaan over de rand van de ketel was geklotst, en de boekentassen van de mensen op de rij voor hen had doorweekt, waardoor hun inktpotten, schriften, veren en boeken pootjes kregen en door de kelders begonnen te lopen, in totale chaos. Ongeluk of niet, het was een feit dat ook Remus mee lachte, toen een inktpot tegen de stoel waarop een van de meisjes stond te gillen botste, open spatte en alles in zijn buurt – inclusief het gillende meisje – blauw kleurde.
Niet iedereen was zo opgetogen geweest over die grap, echter. Slakhoorn kon er in ieder geval niet mee lachen. Het had hen alle vier twee weken strafwerk gekost, omdat geen van hen bereid was toe te geven wiens idee het was geweest om er meer vitaliserend ajuinblad in te doen dan in het recept stond.
Ook de Zwadderaars, met wie ze Toverdranken hadden, waren niet opgetogen geweest met de inktvlekken op hun tassen en kleren, of met de pijnlijke plaatsen op hun benen, waar de rondlopende veren hen geprikt hadden. Meer dan eens was de vijandigheid tussen Griffoendor en Zwadderich groter dan ooit. Het was op zo’n momenten dat Sirius ten volle besefte dat de sorteerhoed wel degelijk geweten had waar hij mee bezig was…
Tegen de tijd dat het november was, was iedereen gewend aan het leven op Zweinstein. James en Sirius begonnen een naam te krijgen als problemenmakers, en de vriendschap tussen de vier jongens werd steviger en steviger. Remus was hoe langer hoe gelukkiger dat professor Perkamentus hem een kans gegeven had om naar Zweinstein te komen. Niet alleen zoog hij de leerstof in zich op als een enorme leergierige spons, maar voor het allereerst in zijn twaalfjarige bestaan, had hij vrienden.
Niet alleen zijn kamergenoten waren zijn nieuwe vrieden, maar ook Alissa was een goede vriendin. Het gekke meisje dat dolgraag in Huffelpuf zat, dat niet leek te beseffen dat andere mensen ook in staat waren om te praten, en dat met zo’n luchtige kijk op het leven door de gangen van Zweinstein huppelde. Ook al zat ze dan in een andere afdeling, zodat ze niet veel lessen samen hadden, en had Alissa haar eigen vrienden, toch bleek de band van hun eerste treinrit verbazingwekkend sterk. Ze konden elkaar tegenkomen in het midden van de gang, aan de praat raken, en een uur later beseffen dat ze nog steeds in die gang stonden, en hopeloos te laat waren voor het eten. Remus hield van praten met Alissa. Ze had altijd iets grappigs of interessants beleefd, en vertelde op sommige momenten zo vurig, dat het hem verbaasde dat ze dat zolang voor zich heeft kunnen houden. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Za Jul 05, 2008 13:26 |
|
Ik heb voor het eerst in maanden nog weer eens de kans gehad aan een stukje te schrijven dus dat is goed nieuws XD Ik heb ook weer wat inspiratie, dus er is toch nog hoop voor dit verhaal xD
En om te vieren dat m'n voorraad weer wat gegroeid is, ga ik meteen weer een stukje posten xD
Hoofdstuk 2 is afgerond, we beginnen aan hoofdstuk 3, wat een redelijk lang hoofdstuk is (7 parts and counting). Ik hoop dat jullie het leuk vinden!
Ik wil ook nog eens alle mensen die gereageerd hebben bedanken en ook in het bijzonder Shirley, die braaf al m'n stukjes read, waar ik haar heel dankbaar voor ben
Hoofdstuk 3: Honey, I shrunk the kids
Deel 3.1:
“Pssst, James!”
De eerstejaars kregen Toverdranken, en het lage plafond van de kerker waarin de Griffoendors en Zwadderaars opeen gepakt zaten, was gevuld met veelkleurige rook. Uit sommige ketels kwamen groene wolken tevoorschijn, zoals het hoorde, maar sommigen hadden gele, blauwe of zelfs paarse rook. Aan het tafeltje voor dat waaraan de vier vrienden werkten, vloeide een merkwaardige oranje rook uit de ketel, die niet naar boven steeg om zich te mengen met de kakofonie van kleuren boven de hoofden van de leerlingen, maar als een bizarre soort vloeistof over de tafel stroomde en de schoenen van de brouwers verborg.
“Ja?” siste James terug, toen Sirius met opeen geklemde tanden zijn aandacht had getrokken.
“Moest er één of twee rattenmilten in?”
“Euhm…” De jongen met het warrige, zwarte haar tuurde door een zee van dikke walmen naar het schoolbord vooraan in de klas, waarop het precieze aantal milten dat in de toverdrank moest, stond genoteerd.
“Ik kan het niet helemaal lezen…” gaf hij uiteindelijk toe. “Maar beter te veel dan te weinig!” vervolgde hij met een onbezorgde grijns. “Doe er maar een vier of vijf in. Ik geloof dat Slakhoorn gezegd had dat je nooit kunt overdrijven met de rattenmilten.”
“Ben je gek!” klonk er opeens van opzij. “Eén en enkel één heeft Slakhoorn gezegd!”
James en Sirius keken naar Remus, die samen met Peter een perfecte toverdrank aan het brouwen was, en blijkbaar nog de tijd vond om te voorkomen dat die van Sirius en James een totale mislukking werd.
“Ohja!” grinnikte James, “nu weet ik het weer! ‘Als je er meer dan één rattenmilt in doet, wordt je slinksap giftig’,” imiteerde James Slakhoorns’ waarschuwing.
Remus rolde met zijn ogen, en nam zich voor nooit of te nimmer een toverdrank te proberen die die twee gebrouwen hadden.
“Goed, iedereen zou tegen nu gedaan moeten hebben met zijn drank,” zei Slakhoorn toen de les bijna gedaan was. “Schep wat in een flesje en bezorg het me met jullie naam op vooraan in het lokaal. Daarna kunnen jullie gaan.”
Sirius keek naar de drank die hij en James gemaakt hadden. Het had er even hopeloos uit gezien, maar nu had hij toch tenminste een kleur die in de buurt kwam van die van Remus en Peter. Ze brachten hun flesjes naar voren en begonnen hun spullen op te ruimen.
“Zonde eigenlijk, om al dat prima slinksap verloren te laten gaan,” grijnsde Sirius ondeugend en hield de ketel een beetje schuin zodat de dikke, groene brij in de ketel duidelijk te zien was.
James zag meteen hoe laat het was, en speelde onmiddellijk mee.
“Jazeker, echt een verspilling van ingrediënten.”
“Precies, het zou een misdaad zijn om dit zomaar weg te gooien.”
“Inderdaad.”
Ze keken elkaar even aan, grijnsden toen breed, en begonnen snel een tweede flesje slinksap te vullen, dat ze uit het zicht van Slakhoorn in hun tas lieten verdwijnen.
Met grote, onschuldige grijnzen op hun gezicht, verlieten ze het lokaal, en snelden het eerste de beste toilet binnen. Remus en Peter, die niets mee hadden gekregen van het “gestolen” slinksap, keken de andere twee vreemd aan.
“Wil je misschien uitleggen waarom we deze toiletten ingeduwd zijn?” vroeg Remus een tikje beledigd.
James haalde het flesje uit zijn zak en toonde de modderige, groene inhoud aan Peter en Remus.
“Is dat wat ik denk dat het is?”
“Slinksap!” grijnsde Sirius breed. “Denk eens wat we hier allemaal mee kunnen doen!” Zijn ogen werden groot en blonken bij de gedachte aan de mogelijkheden.
“Zoals wát?” Remus’ wenkbrauw schoot de hoogte in.
“Een beetje verbeelding hebben! Stel je voor: heel Zwadderich, veranderd in huilerige, stinkende baby’s.”
Peter had ondertussen het flesje van James overgenomen, en terwijl Sirius en Remus kibbelden of het terugbrengen van een gehele afdeling naar hun kinderjaren een schorsing van Zweinstein zou betekenen, bestudeerde hij het slinksap.
“Het is wel wat dikker dan die van ons,” zei hij tegen James, “en hoorde hij niet wat lichter van kleur te zijn? Ben je zeker dat het wel goed gemaakt is?”
“Natuurlijk is hij goed gemaakt,” snauwde James een tikje beledigd en graaide het flesje terug uit Peters handen, “alleen is er niet genoeg voor iedereen van Zwadderich…”
Dat was een behoorlijke understatement. Als er genoeg was voor twee personen, zou het al veel zijn.
“Echt?” Sirius negeerde Remus’ bezwaren op het plan verder en keek ook naar flesje. “Tja, dan kiezen we er gewoon eentje uit die pech heeft gehad. Of wacht!” Een herinnering kwam naar boven. “Ik weet precies wie we als slachtoffers kunnen nemen!”
Hij boog zijn hoofd naar voren, net als de rest, en op fluistertoon vertelde hij wie hij op het oog had om te grazen te nemen.
“Goed, dus we zijn het eens?” vroeg Sirius toen ze terug recht gingen staan. James en Peter knikten, maar Remus schudde zijn hoofd.
“Ik weet het niet, het klinkt allemaal heel gevaarlijk. De leerkrachten gaan hier niet mee kunnen lachen. Trouwens, hoe weet je of die drank wel goed is? Hij ziet er niet al te best uit. En hoe denk je het toe te dienen? Echt niet dat ze zomaar iets te drinken van je aannemen, al zeker niets dat er uit ziet alsof het al eens verteerd is. En-”
Meer bezwaren kon Remus niet opsommen, want Sirius verloor zijn geduld en onderbrak hem ruw: “Wat zal het zijn Remus, ben je van plan mee te doen, of ga je ons verraden als een bang meisje?”
Geschrokken staarde Remus Sirius aan. Een flits van een herinnering passeerde voor zijn ogen. Zo had hij Sirius nog maar een keer meegemaakt, op zijn eerste dag, en hij had geen zin om terug te keren naar die situatie.
“Nee, nee,” stammelde hij uiteindelijk, “ik doe wel mee.”
“Goed!” zei Sirius, opeens een stuk opgewekter, “dat is dan geregeld.”
En zonder er nog een woord aan vuil te maken, de ene al wat meer gerust op een goede afloop dan de andere, verlieten de vier jongens de toiletten. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Za Aug 16, 2008 21:49 |
|
Zooo, na veel te lange tijd nog eens een stukje ^^ Ik hoop dat jullie het leuk vinden, en hoor dat ook graag in reacties *hint*
Deel 3.2:
De uitwerking van het plan kostte hen toch wat meer moeite dan ze verwacht hadden. De eerste, cruciale stap hield in dat ze de keukens moesten zien te vinden. En voor vier nieuwelingen in het reusachtige kasteel, bleek dat geen makkelijke opgave. Hun eerste plan – we vragen het gewoon aan klassenoudste Tony – bleek geen al te groot succes. Niet alleen kregen ze een doordringende blik van een klassenoudste die zichzelf voornam om ‘zijn’ eerstejaartjes toch wat beter in het oog te houden, maar bovendien leek hij het niet eens te weten.
Remus nam de zware taak op zich om “Een beknopte geschiedenis van Zweinstein” te doorspitten in de hoop daar de schuilplaats van de keukens te vinden, geholpen door Peter, maar ook dat leverde weinig op.
James en Sirius namen een geheel andere aanpak. Elke vrije minuut die ze hadden, staken ze in het doelloos rondzwerven in het kasteel, op zoek naar verborgen deuren en geheime doorgangen die misschien konden leiden naar de keukens van het grote kasteel. En hoewel hun speurtochten heel wat nuttige korte doorgangen hadden opgeleverd, geen van die geheime gangen leidden naar de keukens.
Ze spendeerden een drietal weken aan hun zoektocht , en het was pas toen ze het net wilden opgeven dat de doorbraak kwam. Ze dwaalden met hun vieren door de kelders van het kasteel, niet zo ver van de kerker waar ze toverdranken kregen, toen hun gesprek per ongeluk afgeluisterd werd…
“En je bent zeker dat het niet op de overloop van de tweede verdieping is?”
James zuchtte vermoeid. “Ik heb echt alle spleten en gaten doorzocht. Er is daar helemaal niets! Als je me niet gelooft, ga dan zelf maar kijken, maar ik kom niet meer in de buurt van dat rare harnas dat steeds raadsels opgaf, en me niet met rust liet voor ik het goede antwoord geraden had!”
“Nee,” zuchtte Sirius, “nee, ik geloof je wel dat de ingang daar niet is.”
Er viel een stilte, waarin ze alle vier hun hersenen aftastten naar mogelijke ideeën van waar de keukens zich konden bevinden.
“Dit kan toch zo moeilijk niet zijn!” riep James opeens gefrustreerd uit, “Keukens, groot genoeg om heel Zweinstein eten te geven, dat verstop je toch niet onder je bed?!”
“Zijn jullie jongeheren misschien op een zoektocht naar de keukens van dit statig kasteel?”
Ze sprongen bijna een meter in de lucht van het verschieten. Na al die tijd op Zweinstein waren ze toch nog niet helemaal gewend geraakt aan de pratende schilderijen. Met open monden staarden ze naar het schilderij van een oude dame uit de 18de eeuw met hoog opgestoken haar en een omvangrijke decolleté.
“Weten jullie niet dat staren onbeleefd is?” vroeg ze een beetje verontwaardigd, “Dat is beter. Nou, hoe zit het? Zijn jullie op zoek naar de keukens?”
Sirius leek het eerst zijn tong terug gevonden te hebben.
“Ja mevrouw,” antwoordde hij beleefd, “weet u soms waar die zijn?”
“Jazeker,” antwoordde de dame. De vier gezichten voor haar klaarden op.
“Waar zijn ze dan?” vroeg James gretig.
“Eerst moeten jullie ook iets voor mij doen.”
“Goed. Wat wilt u dan dat we doen?”
De dame zuchtte en sprak: “Ik hang hier al bijna 250 jaar. Ik ben die muur aan de overkant van mijn gang zo beu. Kunnen jullie mij niet voor een raam hangen?”
Ze keken elkaar even aan vanuit de hoeken van hun ogen. ‘Schilderijen verplaatsen’ stond vast wel op Vilders lijstje met verboden dingen.
“Euh,…” begon Remus aarzelend, maar de dame zei onmiddellijk: “Geen raam, geen keukens!”
Ze gingen wat verder staan en overlegden.
“Wat doen we? Gokken we erop dat we de keukens zelf gaan vinden?”
Het bleef stil en ze keken even ongemakkelijk naar elkaar.
“Oke, we gaan die keukens nooit alleen vinden,” gaf Sirius toe met een zucht.
“Vilder vermoordt ons als hij merkt dat we aan de schilderijen hebben gezeten!” wierp Remus in het gesprek. “En hij kent het kasteel beter dan wie dan ook! Hij merkt het vast.”
“Niet als hij niet weet wie het gedaan heeft…” fluisterde James op samenzwerende toon.
“Ik denk dat het wel gaat opvallen als we met een 18de eeuws schilderij door de gangen gaan lopen. Ze wilt bij een raam hangen, dan moeten we zowat het halve kasteel door! We zitten in de kerkers!”
“Niet noodzakelijk,” grijnsde James, en zonder een woord van uitleg te geven, rechtte hij zijn rug en keek het schilderij aan. “We gaan akkoord met de voorwaarden. Deze avond om 12 uur komen we u halen om u op een nieuwe plaats te hangen.”
Hij negeerde verder het gesputter van zijn vrienden en liep fluitend de trap op.
“James!” James was nog steeds doof voor de stemmen van zijn mede-Griffoendors terwijl hij het portretgat van de Griffoendortoren in klom en naar de slaapzaal van de jongens liep. Daar aangekomen, draaide hij zich eindelijk om en met flikkeringen in zijn ogen, vroeg hij: “Ik wil jullie iets tonen.”
“Goed, toon maar…”
Maar James liep eerst naar de deur, sloot die en zorgde dat hij goed op slot zat. Hij wierp een paar achterdochtige blikken door de ramen, maar er was niemand die hen kon zien. Toen liep hij naar zijn hutkoffer en begon erin te rommelen. Achter zijn rug keken Remus, Peter en Sirius elkaar vragend aan, maar ze haalden alle drie hun schouders op.
“Jullie moeten beloven dat dit tussen ons blijft. Het is zeer belangrijk!”
Ze zworen alle drie dat ze liever Mvr. Norks zouden kussen dan verklappen wat het was dat James achter zijn rug had. Het was duidelijk dat ze nu behoorlijk nieuwsgierig waren naar waar James zo mysterieus over deed.
“Aanschouw…” James haalde eindelijk zijn handen van achter zijn rug en toonde zijn kostbaarste bezit, “Een echte, onvervalste onzichtbaarheidsmantel.”
De monden van de drie anderen lagen bijna op de grond. Ze verdrongen elkaar om het eerst aan de rare stof te voelen.
“Wauw,” zei Sirius verbaasd toen hij naar zijn onzichtbare hand keek – of beter gezegd, niet keek. “Waar heb je die vandaan? Zoiets is verschrikkelijk zeldzaam!”
“Gekregen van mijn vader toen ik twaalf werd,” antwoordde James trots. “Het is een oud familiestuk dat generatie op generatie wordt doorgegeven van vader op zoon.”
“Wauw,” was het enigste dat de drie anderen konden uitbrengen.
“Deze is groot genoeg om met z’n vieren onder te kunnen!” zei Peter enthousiast.
“Als we een beetje opschuiven wel,” beaamde Remus. “Hier mee kunnen we zonder problemen het schilderij uit de kerkers halen!”
“Precies!” glunderde James, die duidelijk genoot van alle aandacht die zijn mantel hem opleverde. |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
Smalofski
The Writing Mod
Verdiend:
131 Sikkels
Woonplaats: Somewhere Purple
|
Geplaatst:
Za Nov 01, 2008 15:47 |
|
Ik heb besloten m'n verhaal te sluiten. Ik heb er geen tijd meer voor en eigenlijk ook geen motivatie. Misschien dat ik het later ooit nog wel eens afmaak, maar ik denk niet dat ik in de nabije toekomst er nog veel tijd voor ga hebben.
Aan iedereen die dit verhaal volgde en reacties gaf: Heel erg bedankt! Ik stelde jullie feedback heel erg op prijs!
En ook Shirley, m'n beta, is heel erg bedankt om de vele schrijffoutjes eruit te halen!
*slotje* |
_________________
Don't cry because it's over. Smile because it happened. |
|
|
|
|
|