Harry Potter Forum index
Dit forum is gesloten. Bezoek nu de vernieuwde versie van HPF!
 Harry Potter Forum gesloten  •   Inloggen

 FanfictionChallenge Juni:De eerste oorlog [stemmen begonnen] Volgende onderwerp
Vorige onderwerp

Sla dit onderwerp op als textbestand
Auteur Bericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Vr Jun 30, 2006 9:46 Terug naar boven Sla dit bericht op

Fanfiction Challenge Juni

Hallo allemaal! Daar zijn we dan alweer met een derde fanfiction challenge. Het spijt me dat jullie er even op moesten wachten, ben heel erg druk geweest. Ook dit keer heb ik weer een aantal suggesties gekregen voor het nieuwe thema. En uiteindelijk vond ik die van Savan Radcliffe en Harry,Ron&Hermoine (die hadden allebei ongeveer hetzelfde) het leukst. Dus presenteer ik hier het derde thema: OotP&DE:The first war. Er is inderdaad een RPG met diezelfde naam.

Het gaat dus over de zogenaamde eerste oorlog. Dus de glorietijd van Voldemort, de tijd dat Harry werd geboren en de tijd dat de Orde volop in strijd was met de dooddoeners. Je verhaal mag IC en OC zijn, maar moet zich in die tijd afspelen. En het moet daarover gaan. Je kunt dus bijvoorbeeld schrijven over dooddoeners, of over Lilly en James, of gewoon over iets heel anders.

De algemene regels vind je hier: http://www.harrypotterforum.nl.....p;start=0, en daar kun je ook vragen stellen. Ik zeg het er nog even bij, aangezien ik toch nog vaak ongeldige inzendingen krijg.

Let er verder nog even op dat:

1. Je geen gebeurtenissen gaat veranderen. Dus niet dat Harry ineens dood gaat of Lilly blijft leven.
2. Het duidelijk is dat het zich in die tijd afspeelt, dat de oorlog ook echt deel is van het verhaal.
3. Blijf eraan denken dat dit een alle leeftijden board is.

Start: 30 juni
Einddatum: 10 augustus (veel tijd, maar komt door de vakanties, en omdat ik veel weg zal zijn)

Minimaal 1500 woorden, maximaal 2000 woorden!

Veel plezier en succes!

..x.. Rose


Inzendingen tot nu toe:

1. Er is licht aan het einde van de tunnel
2. Onzekerheid
3. Nooit vergeven daden
4. Moederliefde
5. Ik wil dat u weet dat ik uw geheim ontdekt heb
6. Overleven
7. 1 seconde
8. De wanhoop nabij
9. Dubbel
10. De onschuldige slachtoffers
11. Keuzes
12. Voor altijd
13. Hij weet alles





_________________
I never pretend to be something I'm not

Laatst aangepast door Rose op Vr Aug 25, 2006 19:27; in totaal 14 keer bewerkt
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Zo Jul 09, 2006 14:22 Terug naar boven Sla dit bericht op

Er is licht aan het einde van de tunnel

Het waren donkere tijden. Er heerste een vreselijke tovenaar, genaamd Voldemort, die samen met zijn volgelingen, die zichzelf dooddoeners noemden, dood en verderf zaaiden
Niemand vertrouwde elkaar nog en nieuwe vrienden werden niet gemaakt. Iedereen zat verscholen in zijn of haar huis hopend dat iemand hem zou stoppen.
De kranten stonden vol met titels zoals,”wie verslaat Hij-die-niet-genoemd-mag-worden”. De meeste tovenaars en heksen noemden Voldemort zo omdat ze te bang waren om zijn naam hardop uit te spreken.
“Mam? ”,vroeg een meisje dat met haar blonde haar aan het spelen was,”wanneer mag ik weer naar buiten?’
“Zodra het veilig is en jeweetwel is verslagen”, antwoordde haar moeder terwijl ze de tafel dekte.
“Maar hoe lang gaat dat dan nog duren”, vroeg ze ongeduldig,”misschien verslaat niemand hem wel!”
“Er komt heust wel iemand die hem zal verslaan”
“Maar Mam, je zei zelf dat zelfs Perkamentus er niet sterk genoeg voor zal zijn anders had hij hem al lang verslagen”
“Dat heb ik inderdaad gezegd, maar je weet maar nooit. Misschien groeit er hier ver vandaan wel een kind op dat de kracht heeft jeweetwel te verslaan”
Het meisje stond op uit de stoel en liep de trap op naar boven. Ze mompelde iets over “zal wel” en “nog veel jaren duren” en ze plofte op haar bed. Ze griste haar dagboek onder haar kussen vandaan en pakte een veer en een inktpotje.
Haar dagboek was prachtig versierd met gouden dunne draadjes die de naam Shannon Swierig vormden. Shannon opende het boek en begon te schrijven

Lief Dagboek,

Ik begin te twijfelen of ik dit jaar nog wel naar Zweinstein zou mogen.
Mijn moeder vind het te gevaarlijk omdat jeweetwel het waarschijnlijk op ons
gemunt zou hebben. Hij heeft mijn vader natuurlijk ook al vermoord. Dat is ook de reden
dat we ondergedoken zitten.
Ik vind het hier helemaal niet fijn. Ik mag niet naar buiten en dan ook niet meer naar Zweinstein. Als ik mijn school niet afmaak kan ik natuurlijk nooit in mijn vaders
voetsporen treden en dus een goede schouwer worden hoe hard ik ook zou werken.
Misschien moet ik gewoon maar weglopen.
Het spijt me dat het alleen maar gezeur is maar ik maak me gewoon zorgen,

Liefs,
Shannon

Ze las het nog een keer door en sloeg het dagboek toen dicht. Misschien heeft mam toch gelijk, dacht ze, misschien moet ik gewoon maar even afwachten wat er gebeurt. Shannon zette het inktpotje weg en legde de veer op haar bureau waarna ze op haar rug op het bed gaat liggen.
Nu haar gezicht uit haar ogen was zag je haar blauwe ogen en haar honingbruine gezicht. Ze waren pas op vakantie geweest naar Frankrijk toen ze plots terug werden gehaald met de vervelende mededeling dat haar vader was vermoord.
Shannon had het er erg moeilijk mee. Ze wist natuurlijk wel dat haar vader een risico nam toen hij schouwer werd maar ze had er nooit over nagedacht wat er door haar heen zou gaan als haar vader te overlijden kwam.
’S Avonds hoorde ze haar moeder vaak huilen en zelf had ze nachtmerries. Ze hoopte dat ze hem zou kunnen wreken. Wat moeilijk zou kunnen want ze was pas een tweede jaars studente op Zweinstein.
“Wakker worden lieverd”, riep haar moeder en Shannon keek in de spiegel. Blijkbaar was ze met kleding en al in slaap gevallen. Snel trok ze iets schoons aan en rende ze naar beneden.
“Wat eten we, Mam?”, vroeg ze terwijl ze aan tafel ging zitten,”is de Ochtendprofeet trouwens al gezorgd?”
“Nee, die is er nog niet. Trouwens ik heb geen idee waar Saar is”, zei haar moeder die haar een bord toast voorschotelde en naar het raam liep.
“Is er… verder dan ook… geen post”, wist Shannon ondanks haar toast uit te brengen.
“Nee, dat is nou juist zo raar. Saar is altijd op tijd voor het ontbijt. Ze zullen haar toch niet onderschept hebben, of zo iets”
“Ik…hoop…het niet”, zei Shannon en ze slikte het laatste stukje toast door, pakte het bord op en waste het af. “Ze komt heus wel terug”, zei ze en ze trok haar moeder bij het raam weg,”zullen we een spelletje schaak spelen?”
“Is goed, lieverd,als jij dat wilt”, zei haar moeder zie het schaakbord en –stukken uit de kast pakte en ze op tafel legde,”ben jij wit?”
Shannon knikte en pakte de witte schaakstukken waarna ze ze op het bord plaatste. Ik wou dat je mee kon doen, pap, dacht ze terwijl ze naar buiten keek.
Aan de horizon was een klein stipje verschenen dat steeds maar groter en groter werd en uiteindelijk als een uil te onderscheiden was.
Het was een grote bruin/grijze bosuil die landde in de venster bank en een stel brieven in het mandje legde. Shannon rende naar de uil en gaf haar een welverdiend uilensnoepje en ze pakte de brieven uit het mandje. “een voor mam en nog een voor mam en …”, mompelde ze,”EEN BRIEF VAN ZWEINSTEIN!!!!”
Shannon liep naar haar moeder en gaf haar de twee andere brieven. Haar moeder reageerde echter snel en pakte de brief van Zweinstein ook uit haar hand. “Je gaat NIET”, zei ze,”en daarmee UIT!”
Shannon keek teleurgesteld en rende naar boven waar ze op haar bed begon te huilen. Ik mag nooit iets van haar, dacht ze, ze haat me gewoon. Shannon pakte haar spullen weer en begon in haar dagboek te schrijven.

Lief dagboek,

Ik weet het nu zeker is ga echt weglopen. Ik moet en zal naar
Zweinstein gaan. Ze kan me niet meer tegen houden. Overmorgen gaat ze
boodschappen doen en dan pak ik mijn kans. Ik weet waar de sleutel van de
kluis ligt en ook de plaats van Brandstof.
Ze zal spijt krijgen dat ze me niet naar Zweinstein liet gaan.

Liefs,
Shannon

Ze stond op en pakte haar hutkoffer die ze met luid gekraak open gooide. Ze pakte de spullen die ze niet meer nodig had voordat ze naar Zweinstein ging in haar koffer en sloop naar beneden waar de brief nog steeds onaangeroerd op het kastje lag. Shannon pakte de brief en maakte zich zo snel als ze kon uit de voeten.
Eenmaal boven verstopte ze haar hutkoffer en de inhoud onder haar bed en viel niet lang daarna in slaap.
De volgende dag was ze zo boos op haar moeder dat ze haar niet aankeek als het niet nodig was. Haar moeder daarin tegen leek een stuk opgewekter en maakte vrolijk het ontbijt klaar.
“Ik heb een baan gevonden”, zei ze terwijl ze neuriënd de thee inschonk.
“Als wat dan?”, zei Shannon ongeïnteresseerd.
“Als Heler in het St.Holisto voor magische ziektes en zwaktes”
“Op welke verdieping dan?”,vroeg Shannon die een kans zag dat ze vandaag al weg kon in plaats van morgen pas.
“Schepselletsel op de eerste verdieping, er schijnen veel mensen aangevallen te worden door slangen en dus hebben ze meer Helers nodig”
“Hoe laat moet je dan gaan werken?”,zei Shannon die met haar gedachten de route door de Wegisweg aan het uitstippelen was.
“Zo meteen al, dus eet je ontbijt op en was het af dan kun je straks mee”
“MEE?? IK WIL HELEMAAL NIET MEE!!!”, schreeuwde Shannon die het bord per ongeluk uit haar handen liet glijden.
“Natuurlijk ga je mee”, zei haar moeder die het bord repareerde en het wegzette, ”natuurlijk ga je mee. Ze kunnen wel een extra toverstok gebruiken. En bovendien heb ik gemerkt dat die brief van Zweinstein weg is en denk maar niet dat je kunt weglopen.”
Shannon liep tegenstribbelend naar boven en kleedde zich aan. Je hebt jezelf weer eens in de nesten gewerkt, dacht ze en ze liep naar beneden.
“Hou me goed vast”, zei haar moeder en ze verschenen in het St.Holisto.
“En u bent vast Sarah Swierig”, zei de Heler die naar hen toe was gelopen,”en dat is vast u dochter. Je lijkt zoveel op je moeder.”
“Dat dacht jij”,mompelde Shannon en ze liep samen met haar moeder de Heler achterna naar de vierde verdieping.
“Jullie moeten vandaag de gediplomeerde Helers helpen het verband te verschonen en de patiënten eten brengen”,zei de Heler en hij rende naar een mevrouw die dacht dat ze er al aan toe was om de trap af te mogen.
De hele dag hielp Shannon met tegenzin de Heler en liet het verband verdwijnen. Aan het einde van de dag vond ze het zelfs niet eens meer zo erg als eerst, behalve als ze haar moeder tegenkwam dan trok ze een gezicht alsof ze een citroen aan het eten was.
Thuis plofte ze vermoeid op haar bed en dacht na over hoe ze haar ontsnappingsplan ging aanpakken.
’S Ochtends werd ze vroeg wakker en kleedde zich aan. Heel zachtjes sloop ze naar beneden en at wat. Ze sloeg een tas om haar schouders en pakte wat brandstof waarna ze in de haard stapte.
Shannon keek voor de laatste keer de kamer rond en zag dat Saar de post in het mandje legde. Is dat niet een beetje vroeg voor de post, dacht ze en ze pakte de Ochtendprofeet uit het mandje.
“MAMMM”, schreeuwde Shannon en er volgde luide voetstappen. “Wat is er lieverd?”, vroeg haar moeder,”heb je een spin gezien, of zo?”
“Nee, ik mag naar Zweinstein!”, zei ze terwijl ze een vreugdedansje maakte. “En van wie dan wel?”
“Van jou!”, zei Shannon die het krantenartikel onder haar moeders neus duwde. Een paar tellen lang was het stil in de kamer. Plots werd Shannon omhelst door haar moeder.
Shannon gooide het krantenartikel in de lucht en rende naar buiten gevolgd door haar moeder.

Hij is verslagen!!!

Gisteravond in de halvemaanstraat zijn Lily en James Potter vermoord. Het rare is alleen dat Harry, het zoontje van Lily en James het overleeft heeft.
Volgens Dreuzel-getuigen kwam er een hoop groen licht en een harde knal aan te pas en dachten dat het vuurwerk was.
Hoogstwaarschijnlijk heeft Harry Potter als enige de vloek des doods overleeft en gisteravond is de meest verdorven tovenaar aller tijden verslagen.


Er kwamen nog meer mensen de straat op gerend en riepen,”hij is verslagen, hij is dood” waarna ze elkaar in de armen sprongen van vreugde.
Voldemort de meest gevreesde tovenaar werd die avond verslagen door Harry Potter alias de jongen die bleef leven





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Ma Jul 10, 2006 12:39 Terug naar boven Sla dit bericht op

Onzekerheid

Bang zetten ik voort. Doodsbang om eerlijk te zijn. Elke stap die ik zetten hoorde je duidelijk door de blijvende stilte. Het steegje waar ik in liep lag vol met rootzooi en ook hier hing de blijvende mist. Mist die niet meer weg wilde gaan. Nu al vijf jaar lang hing de blijvende mist overal. Geen straat of steeg was vrij van de grauwheid. De stilte ging ook geen straat voorbij. Weer een stap van mij klonk door de stille steeg heen. Als je slim was zat je nu binnen lag je in je bed of keek naar de dreuzel T.V. Maar ik wilde de held uithangen zoals mijn moeder altijd zei. De grote held die ons zou redden. Niemand had zijn hoop op mij gevestigd, niemand. Ik alleen had vertrouwen in mij. Want ik zou helpen de wereld te bevrijden van de al vijf jaar lang durend stilte en mist. Weer een stap dichterbij mijn bestemming. Wat mijn bestemming was wist ik niet precies. Het zou de dood kunnen zijn of de vrijheid.
“je bent er” klonk er opeens door de steeg heen. Daar op de hoek stond ze. Ook zij wilde de held zijn. Wij beide. Ik versnelde mijn pas en fluisterde het wachtwoord aan haar. Zij fluisterde de haren terug aan mij. Ze was het echt. “gaan we?” vroeg ze zachtjes. Haar stem gaf me de trillingen. Ik keek naar haar. Haar bruine haar hing gedeeltelijk voor haar ogen maar je kon ze nog zien. Het bruin in haar ogen deed je aan herfst denken. Duizenden bruine bladeren op je heen. Ik hunkerde naar haar. Ik wou dat zij mij bestemming was. Haar lippen waren voor mij perfect en het liefste wilde ik ze zoenen. Haar huid, zon bruin paste bij de rest van haar lichaam. “gaan we?” vroeg ze nog een keer. Ze maakte me wakker uit mijn dag droom en gaf me weer de vertrouwde rillingen. “ja” fluisterde ik zachtjes terug. Met dat gezegd te hebben draaide ze zich om verder de kille steeg in te gaan. Ik volgde.
De wind streek lang mijn gezicht terwijl ik haar volgde. We hadden een opdracht te vervullen. Of we het zouden halen was een onbeantwoorde vraag. “we zijn er” fluisterde Rebecca. Dat was haar naam. De naam van de vrouw die ik gevolgd had. De naam van de vrouw waar ik van hield. De naam van de vrouw waarom ik de held wilden zijn. Zij was dapper ik minder. Ik volgde haar zij volgde mij niet. Mijn gevoelens bleven altijd ontbeantwoord. Misschien was dat maar beter zo geen pijn van afwijzing. Dat zou me te zwaar zijn. Ik zag dat ze naar me keek en wachtte om mijn woorden “weet je het zeker?” fluisterde ik terug terwijl ik rond keek. “zeker weten” was haar korte antwoord. Ik herkende de plaats waar we waren. Ze had gelijk. We liepen de steeg uit de straat op. In de schaduw, uit het zicht. Zoveel mogelijk dan. Weer liep ik achter haar aan. Het duurde niet lang voor dat mijn bestemming in het zicht kwam. Daar stonden ze, vier mannen in het zwart. Vier mannen met kappen en maskers. Zij stonden in de schaduw net als wij. Ze hadden ons alleen nog niet gezien. Ik keek naar Rebecca. Vier tegen twee. Ze leek onzeker. Ik had haar nog maar één keer eerder onzeker gezien. Één keer eerder.

Flashback

Daar lag ze lachend in het gras bij Zweinstein. Samen met haar vriendinnen bij het meer. Ik kende ze stuk voor stuk. Ze waren populair. Ze waren Griffoendors. Stuk voor stuk knap en slim maar ze reden het niet bij Rebecca. Ze ziet me en ik glimlach flauw naar haar. Meer kan ik niet doen. Ik loop weg. Starren is niet netjes en laat me daarom bij een boom verderop zakken. Het is druk buiten. Het weer is dan ook goed. Ik hoor gelach en gegiechel verderop. Daar liepen ze de andere helft van griffoendor, de jongens. Stuk voor stuk populair. De jongens die alles hadden. Ik had niks. Ze lachen uitbundig en de meisjes om heen giechelen mee. Ik luister mee naar hun verhalen over hoe ze Sneep weer te pakken hadden gehad. ik verdwaal in mijn gedachtes tot dat iemand me wakker schut. “mag ik er bij komen zitten” hoor ik vrouwelijke stem vragen. Ik kijk op om haar daar te zien staan. “tuurlijk” is mijn korte antwoord omdat ik bang ben te stotteren. “het spijt me” zegt ze zachtjes toen ze naast me zat. Ik wist waar ze het over heeft. Mijn ouders. Mijn ouders waren dood gegaan. Vermoord door hij-die-niet-genoemd-mag-worden en zijn dooddoeners. Ik kijk haar aan. Het doet pijn om er aan te denken. Ik mis ze ontzettend. Het is anders geworden sinds die dag. Ook al warren ze dan nooit hier op school. Het is anders omdat toen ze nog leefde wist ik dat er altijd mensen zouden zijn die van mij zouden houden. Nu waren ze weg. Weg genomen door iemand zonder hart. “dank je” breng ik zachtjes uit. Een brok had zich in mijn keel gevormd. “je mist ze vast?” vraagt ze voorzichtig. Ik knik er is geen mogelijkheid dat ik nu iets kon zeggen. “ik weet wat je doormaak. Het zelfde is gebeurd met mijn moeder” zegt ze zachtjes. Ik kijk op en kijk haar aan “echt waar?”. nu knikt zij. Waarschijnlijk kreeg ook zij een brok in haar keel. “dat wist ik niet, het spijt me voor je” is wat ik zachtjes zeg. Ze glimlacht flauwtjes naar me. Allebei weten we dus dat we daar niks aan hebben. hoeveel mensen hebben het spijt me voor je nu niet tegen mij gezegd. Nutteloze woorden. Net als de woorden het komt goed. Beide zinnen zijn niks waard. Want niks kan weer het zelfde woorden. “nutteloze woorden hé?” zeg ik. Mijn gedachtes onder woorden brengen. Ze lacht. Een prachtige lach. Een lach die mijn hart harder doet kloppen. “ja, nutteloze woorden” is haar antwoord. Ook ik lach nu. Een gesprek begint zo. Een kort gesprek. “mis je haar?” was mijn eerste vraag . “altijd. Elke dag en elke minuut. Jij toch ook?”. “ja, ik mis ze ook constant. Alles voelt ook zo anders had jij dat ook?” “in het begin wel ja. Het gevoel went, geloof me” “gelukkig maar alles is zo anders”. Ze lachte weer, een fijn gevoel ging door me heen. Ik kende Rebecca al een tijdje. We moesten een keer samen werken bij toverdranken. Sindsdien mochten we elkaar wel en hadden korte gespreken net als nu. “ben jij al begonnen met leren voor de S.L.I.J.M.B.A.Llen?” vroeg ik om door te praten. Ze glimlachte “ja, gister ben ik begonnen. Mijn vriendinnen noemen me gek. Ik vind het zelf wel verstandig”. “dat is het ook” zei ik lachend. “ben jij al begonnen?”. “ja, een paar dagen geleden al” antwoord ik lachend terug. Ik keek haar aan recht in haar ogen. In haar mooie ogen. Ik verzonk in het bruin. Het was dat ik toen voor over boog. En haar lippen zachtjes raakte. Ze trok zich terug. Haar ogen vertelde me alles. Ze was onzeker. Ze twijfelde. “sorry, ik euh… kunnen we niet gewoon vrienden blijven” vroeg ze me onzeker. Ik slikte “natuurlijk”. Ze stond op en liep weg. “hé, Rebecca. Het spijt me”. Ze glimlachte naar me “nutteloze woorden. Weet je nog?”


Ik schudde me hoofd en werd wakker uit me dagdroom. Ik zag haar onzeker blik weer net als al die jaren gelden. Ik keek naar de dooddoeners. Vier tegen twee, we waren echt in de minderheid. Ik richt me blik weer op haar. Ik boog me voor over net als toen. Weer raakte mijn lippen de haren heel even. Een korte zachte kus. Een voorzichtige kus. Ik kijk haar vol vertrouwen aan terwijl ik in haar nu nog onzekere ogen kijk. Ik knik naar haar. Richt me op de dooddoeners en laat mijn eerst vloek op ze af vliegen. En sinds een lange tijd leid ik en zei volgt me. Zei volgt me op weg naar onze bestemming.

Die ochtend wist ik mijn bestemming. Dat was leven in vrijheid en leven met haar. Het was die avond dat we vochten zij aan zij. We wonnen. Vier tegen twee. We waren in de minderheid. Toch overleefde we het. Het was toen ze allemaal vast gebonden waren dat Rebecca mij zoende en hoe. Die avond ging verder dan allen zoenen. Dat was een grote verrassing voor me. Maar die morgen dat ik opstond was er een nog grotere verassing. Iets dat ik niet had verwacht. Iets geweldig dat me warm van binnen maakte. “Rebecca. Rebecca. Waker worden” zei ik terwijl ik haar voorzichtig wakker schudde. “Hé” zei ze zachtjes. “kom, kijk uit het raam” zei ik terwijl ik naar het raam liep en haar wenkte. “waarom?” “kom nou gewoon”. Ze stond op, de lakens om haar heen gewikkeld. Terwijl ze uit het raam keek veranderde haar blik naar gelukkig. Ik glimlachte naar haar en zoende haar op haar voorhoofd. De ochtend profeet vertelde het goede nieuws. Het goede nieuws verteld ons dat de oorlog voorbij was. De vrede was begonnen. Het verhaal ging dat de kleine jongen Harry potter hij-die-niet-genoemd-mag-worden verslagen had. Maar ook wij. Daniel en Rebecca hadden hem verslagen met onze liefde.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Ma Jul 10, 2006 12:40 Terug naar boven Sla dit bericht op

Nooit vergeven daden

Er klonk een vaag geschraap van stoelen, ze krasten door het mulle zand. Het zorgde ervoor dat het kippenvel op mijn gezicht duidelijker werd, wat ook gebeurde bij de anderen. Al was het geschuif waarschijnlijk niet de echte reden.
Ik hield mijn gezicht naar de grond gericht, iets wat een gewoonte was geworden. Het ging routinematig, alsof ik geen wil meer van mijzelf had. ‘Zoals u wilt, Heer.’

Langzaam liep ik naar achteren, hief mijn hoofd half op en zag hoe de rest zich verspreidde. Hijzelf bleef zitten, zijn bleke oogleden gesloten, zijn borst zwak op en neergaand. Schichtig wierp ik een blik op de persoon naast me, ze verschilde van de buitenkant niet veel van mij, van de binnenkant waarschijnlijk ook niet. Beide waren we bang. Bang voor wat er zou gaan gebeuren, bang voor als we betrapt werden, bang voor als alles fout zou gaan.
Hij scheen onze twijfels te voelen; zijn bloeddoorlopen ogen opende zich en keken haar doordringend aan. ‘Kom terug’, siste zijn koude stem. Haar lichaam stokte, de rest van de dooddoeners bleef verstijfd op hun plek staan. Allemaal begrepen we wat er zich zou gaan voordoen, we hadden het al zo vaak meegemaakt. Toch waren we diep in ons hart benieuwd, nieuwsgierig.

Een flauwe glimlach verscheen rond mijn lippen, wetend wat er ging gebeuren. Opnieuw klonk er het geschraap van zand, ditmaal door drift en wantrouwen. ‘Kom terug!’ Mijn zweem van plezier verdween onmiddellijk; zijn stem was veranderd in hetgeen wat wij het meest vreesde. Een stem die ons overal achtervolgde, tot in de diepste uithoeken van de wereld, tot in onze zoetste dromen. Een stem die ons pas met rust zou laten nadat onze karkassen verteerd waren en onze namen vergeten.
Plotsklaps viel ze door haar knieën. Haar handen graaiden naar zijn kleed maar tasten in het niets. Hij was opgestaan en naar achteren gelopen, zijn blik met verachting getekend. Ze kroop naar voren, drukte haar gemaskerde gezicht tegen de vloer en begon zachtjes tegen hem te spreken.

Ik hoorde niet wat ze zei, maar had het al vaak genoeg meegemaakt om te weten wat ze deed. Vragen om vergiffenis.
‘Voldemort vergeeft niet, onthoudt dat goed.’ De woorden maalden door mijn onderbewustzijn, wie had dat me dat ook al weer verteld, op het hart gedrukt? ‘Wie met vuur speelt kan blaren verwachtten.’ ‘Geef de moed niet op.’ ‘Houd stand!’ Met moeite drukte ik de gedachten weg en staarde met lede ogen naar het schouwspel voor me. De Heer had zijn toverstaf tevoorschijn gehaald en richtte het met een verbijsterende perfectie naar het midden van haar gezicht.
Hoewel ik haar noch zijn gezicht kon zien, wist ik wat er in hun gedachten afspeelden. Angst en hebzucht, paniek en extase. ‘Nee, alstublieft’, haar stem verbrak de heilige stilte, ‘ik kan helpen, ik doe alles wat u wilt, ik-.’ ‘Crucio.’

Hij sprak het uit zonder emotie, zonder haat. Ik sloot mijn ogen toen het rode licht haar lichaam omarmde, al brandde het door mijn oogleden heen. Toen het voorbij was bleef het rode beeld nog lang op mijn netvlies gespeld.
Haar lichaam lag schokkend op de grond, verborgen onder kluwen mantel en plukken haar. Langzaam boog hij zich door de knieën en hurkte met boosaardige ogen voor haar neer, zou het zo aanvoelen als je de dood de ogen in kijkt? Met een achteloos gebaar richtte hij zijn staf op haar hart.
‘Wacht’, gilde ze, ‘het is Pippeling, Peter Pippeling!’

De glimlach op mijn gezicht verscheen weer, mensen waren zo gemakkelijk te manipuleren. Vermoord hun familieleden en ze spreken, doe ze pijn en al hun geheimen liggen voor het oprapen, pap met ze aan en al hun gedachten opbaren zich voor jou. ‘Ik vertrouw je, begrijp je dat?’ De stem verdween even snel weer uit mijn hoofd als hij erin kwam.
De Heer kwam overeind en keek mij aan, met dezelfde duistere glimlach om zijn lippen. Het was tijd, tijd om mijn opdracht tot vervulling te brengen. ‘Ga, en waag het niet te falen.’ Ik maakte een korte buiging, rechtte mijn lichaam en liep weg uit de cirkel. Het grote spektakel was afgelopen.
Terwijl ik verdwijnselde verlichtte een groene flits mijn pad, niemand zou haar ooit missen.


Met veel geweld brak ik zijn deur open, het versplinterde hout kletterde op de vloer, het glas kwam pas veel verder weg op de grond terecht. Met zorgvuldige precisie stapte ik over de deur heen en schudde het stof van mijn mantel. In de verte klonken wat gehaaste voetstappen waarna de stilte weer in het huis terugkeerde. Er verscheen een speelse twinkeling in mijn ogen terwijl ik stiekem de greep om mijn staf verstevigde.
Het huis zag eruit als elk ander dreuzelhuis, vele kasten, tafeltjes en souveniertjes vanuit verre landen waar menig mens nooit zou komen. Alleen was de inwoner hier wat anders. ‘Vermommen mijn jongen, zonder een goede vermomming kom je er niet.’ ‘Geloof erin!’ Zachtjes liet ik mijn lichaam in een leren fauteuil glijden en keek verveeld om me heen.

‘Kom maar tevoorschijn Pippeling, anders zal die kast hetzelfde ervaren als je achterdeur.’ Er klonk wat gestommel en een klein, gedrongen mannetje maakte zich zichtbaar. Zijn gezicht was bleek gekleurd, wat verergerd werd door zijn beige nachthemd. Op een paar meter afstand bleef hij stilstaan, zijn toverstok met argwaan op mijn hart gericht. ‘Wie ben jij en wat kom je hier doen’, sprak hij stotterend voor zich uit. Ik kon het gevoel van weerzin nauwelijks onderdrukken, was dit de beroemde sleutelbewaarde van James en Lilly Potter? ‘Men is niet altijd wat men lijkt.’
‘Wie ik ben is niet van waarde en ik denk dat je zelf ook wel weet waarom ik hier ben.’

De man kneep zijn ogen tot spleetjes, het leek alsof hij iets probeerde te herinneren, iets wat zich jaren lang niet had voorgedaan. Ik wist wat hij probeerde te achterhalen maar daar gaf ik hem de kans niet voor. ‘Paralitis.’ De spreuk vloog door de kamer en miste Pippeling op een centimeter, de man was gedrevener dan ik had gedacht.
‘Wat moet je van me’, zijn stem sloeg half over toen hij opzij dook, ‘ik heb je nooit wat aangedaan! Je moet Sirius hebben of James, of-’ Ik schudde traag met mijn hoofd en keek hem doordringend aan. ‘Ik heb niemand nodig’, zei ik met een kille stem, ‘maar iemand anders wel.’

Onbewust deed ik een pas naar voren. Mijn mantel streek onhoorbaar langs de grenen vloer, de netheid van dit huis bezorgde me de rillingen. ‘Expelliarmus!’ Een kracht trok aan mijn toverstaf maar was niet sterk genoeg om mij van het wapen te ontdoen. De man scheen dat ook op te merken en deinsde verder achteruit. De glazen kast maakte rinkelende geluiden toen zijn zware lichaam ermee in contact kwam.
‘Ik heb geen tijd om onnozele spelletjes te spelen Pippeling noch om hier langer te blijven dralen.’ Eigenlijk had ik helemaal geen tijd. Bruut bewoog ik mijn lijf naar voren en duwde met kracht een stoel opzij. ‘Je gaat nu met mij mee of ik dwing je daartoe.’ De punt van mijn toverstok prikte trillend tegen zijn halsslagader aan. Was ik bereid om dit te doen, zijn leven te vernietigen en dat van vele anderen? Was ik bereid om dit opnieuw te doen?

De man leek niks van mijn twijfel te bemerken; met schokkerige bewegingen hief hij zijn armen in de lucht. Hij wist dat hij kansloos was. ‘Ik zie dat je eindelijk wat verstand in die grote leegte van je hebt gekregen’, mompelde ik terwijl ik zijn schouder beet pakte. Er klonk een zacht geluid, een vaag gefluister, wat mijn onderbewuste nauwelijks kon registreren. Woest draaide ik me om en priemde mijn ogen in zijn gezicht. ‘Wat zei je?’
Pippeling slikte traag wat door en draaide zijn gezicht van me af. ‘Wat zal Perkamentus doen als het blijkt dat je weer voor Hem bent gaat werken?’
De stilte keerde even terug in het huis. Zonder emoties streek ik over mijn toverstaf heen en draaide met het wapen zijn hoofd naar mij toe. Met een hese stem fluisterde ik het antwoord in zijn oor. ‘Hetzelfde als blijkt dat jij de Potters hebt verraden.’ Samen verdwijnselden we.


Zijn gegil galmde door de hele ruimte, de rode gloed van de Cruciatusvloek werd door de wanden weerkaatst. Genietend stond ik tegen een vervallen muur aangeleund. Nu was ik het een keer niet die de pijn moest voelen, die moest boeten voor zijn daden, zijn gefaalde opdrachten. ‘Je bent niet alleen, wij staan achter je.’ De zinnen kwamen weer terug en onderdrukten mijn gevoel van geluk. Ik begon te twijfelen aan mijn gedachten en daden, waren ze wel de juiste? ‘Het goede is niet altijd het makkelijke.’ En ook niet het beste.
Het gegil werd minder en het rode licht nam af. Er klonk het terugveren van stoelen, het geschraap van voeten en even later het gesis van een onverstaanbare taal. Een lange, donkere schaduw gleed door mijn voeten heen, het teken dat er iemand in aantocht was.

Galant bogen mijn knieën door, de voetstappen die mij zouden moeten passeren bleven stilstaan. ‘Sta op.’ Het geluid was toonloos, zonder enige emotie. Het was een van de wapens van de Heer, zijn stem. Hoe hij hem ook gebruikte, je kon nooit weten waar je aan toe was, je leven zou zo vervlogen kunnen zijn.
Langzaam kwam ik overeind, mijn gemaskerde gezicht nog steeds naar beneden gericht. Onverwacht pakte een lange, koude hand mijn kin vast en duwde mijn gezicht omhoog. Zonder gedachtes keek ik in zijn ogen, met enige bewondering keek hij met dezelfde blik terug. ‘Voor de zoveelste keer heb je jouw Heer blij gemaakt, Severus. Helaas moet ik je teleurstellen, deze keer wil hij graag zelf de klus klaren.’ Ik knikte gemoedelijk met mijn hoofd; ‘Natuurlijk mijn Heer.’

Ik knielde weer neer en zag hoe zijn ruisende cape door de deurpost verdween. Zodra hij uit het zicht was verdwijnselde ik naar een vertrouwde plek. Thuis.
Als een klein kind liet ik me tegen het raam aan vallen, greep me aan de gordijnen vast. De gevoelens van haat, hulpeloosheid, trots en pijn gleden onafgebroken door mijn hoofd heen. Het gordijn hield het niet veel langer en met een scheurend geluid liet ik me langs de muur naar beneden glijden. Mijn logge lichaam bleef roerloos op de grond liggen terwijl mijn hersenen verder maalden over het proces dat ik in stand had gebracht. ‘Ik vertrouw je Severus en ik zal je blijven vertrouwen, ook als niemand anders dat meer doet.’
Als de profetie waar bleek te zijn, dan was ik verlost van al mijn problemen. Niemand zou er dan ooit achter mijn daden komen. De Heer zou regeren en niemand zal mij ooit kunnen bestraffen voor wat ik gedaan had.


De lucht in het huis raakte bedompt, de gordijnen hingen nog steeds gescheurd voor het raam en een man van onbekende leeftijd lag bleek op de bank. Verscheidene edities van de ochtendprofeet lagen door het huis verspreid zonder dat iemand er een blik van waarde aanschonk. Alle waren op dezelfde pagina geopend, alsof men het nieuws wat erin stond niet vertrouwde.
Met een grimmige trek rond mijn mond deed ik mijn ogen open. Had ik gefaald, zou ik nu berecht worden en eeuwig in Azkaban vast komen te zitten? De ideeën kwamen en vervlogen weer. Na uren tijd begon ik onbewust mijn hoofd te schudden. Niemand zou er ooit achter komen dat ik de Potters had verraden, al de bewijzen waren dood, vernietigd of te angstig om wat van zich te laten horen. Perkamentus zou voor mij getuigen, mijn onschuld bewijzen. Zoals hij altijd had gedaan. ‘Wees niet bang Severus, morgen is weer een nieuwe dag. En mensen vergeten snel.’
De trek veranderde in een flauwe maar duistere glimlach.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Za Jul 29, 2006 18:43 Terug naar boven Sla dit bericht op

Moederliefde

Een vrouw zit voor haar raam. In haar bruine haren komen grijze haren tevoorschijn en de fonkeling in haar ogen, die vroeger nooit ontbrak, is al een tijdje verdwenen.
Ze kijkt naar buiten waar mensen terug vrolijk over straat rondlopen en zich koesteren in de zon die voor het eerst in maanden, zelfs jaren, weer volop schijnt.

Ze slaakt een zucht en kijkt naar een foto die op de schoorsteenmantel staat. Een jongeman kijkt haar lachend aan en zwaait vrolijk. Ze staat op. Met een langzame pas loopt ze naar de foto toe terwijl het artikel, dat naast de foto ligt, verschijnt. Ze kent het artikel al uit haar hoofd. ‘Andreas Klareveld dood aangetroffen’ staat er in grote letters boven te lezen. Ze herinnert zich alles nog haarfijn.

‘Andreas rent naar zijn moeder toe. Daniëlle kijkt op en vangt Andreas op die in haar armen springt. “Ik mag naar Zweinstein!!” Gilt hij vrolijk en zwaait met de brief.
Daniëlle geeft hem lachend een zoen en een knuffel.’


Zweinstein… Daar was het allemaal begonnen. Als hij niet was opgetrokken met Marten Vilijn en zijn toekomstige volgelingen, dan zou dit misschien allemaal niet gebeurt zijn bedacht ze nijdig.

‘ “Mama, ik kan geen contact met je houden. De Heer wil dat ik al mijn contacten verbreek.” Daniëlle kijkt Andreas met lede ogen aan. Nog steeds ziet ze het Teken voor haar op Andreas’ arm. Haar zoon was een Dooddoener geworden… Het dringt maar langzaam door. Ze staart naar de plek waar Andreas net verdwenen is.’

Ze zet zich terug in de stoel aan het raam. Hierna was alle ellende pas begonnen. Bij elke week die verstreek liep het aantal moorden op en werd het steeds gevaarlijker om iemand te vertrouwen. Zo ging het een aantal maanden verder en nog steeds had ze niets gehoord van Andreas, tot op die bewuste dag in mei.

‘Daniëlle kijkt geschrokken op als ze een luide bonk op de deur hoort. Een stem, een bekende stem, roept achter haar. “Mam! Laat me binnen! Toe!” Daniëlle opent de deur, ondanks dat ze wist dat het een list kon zijn. Andreas staat snikkend en gehavend voor haar deur.”

Het was de wanhoop besefte ze later. Het was de wanhoop in zijn stem die haar ertoe aanzette om de deur te openen.
Hij wilde stoppen, hij wilde geen Dooddoener meer zijn vertelde hij haar. Hij wist niet meer wat hij moest doen. Andreas wist dat als hij zou weglopen, hij vermoord zou worden maar tegelijk wilde hij ook geen moorden meer plegen.
Ze werd radeloos als ze merkte dat ze niets kon doen om haar zoon te helpen, het voelde alsof ze hem in de steek liet. Het enige wat ze kon doen was hem vasthouden en troosten terwijl Andreas zich opkrolde tegen haar tot een klein, kwetsbaar wezentje. Verward keek ze naar buiten waar de mist langs de raam voorbij gleed terwijl Andreas schokte in haar armen.

Ze deed al het mogelijke om ervoor te zorgen dat Jeweetwel haar zoon niet zou vinden. Ze zocht achter nieuwe beschermingen voor haar huisje, ze zocht manieren om hem te verbergen.
En dit terwijl ze diep in haar hart besefte dat ooit op een dag, misschien morgen, misschien later, het allemaal voor niets zou geweest zijn.

‘”Mam” Begint hij aarzelend, “Misschien moeten we het maar opgeven.” Daniëlle kijkt geschrokken op naar haar zoon. “Ik bedoel maar,” Reageert Andreas snel, “De manier waarop we nu leven, is ook niet normaal.” Daniëlle merkt aan de blik in zijn ogen dat ze hier niet tegenin zou kunnen gaan.’

Ze glimlacht lichtjes als ze daaraan terug denkt. Ondanks al de pijn die zowel zij als Andreas voelde, werd het een avond om niet te vergeten. Andreas zorgde voor het eten, ze moest enkel aanschuiven. De rest van de avond brachten ze samen door, pratend over Andreas’ jeugd en al de andere dingen die ze hadden meegemaakt.
Jeweetwel en het feit dat Andreas niet lang meer te leven had kwam niet ter sprake.
Gezellig zonder ellende, ondanks alle ellende. Zo zou ze deze avond omschrijven.

‘Daniëlle wordt wakker van een deur die piepend opengaat. De deur van haar slaapkamer. Ze kijkt op en ziet Andreas staan. Ze weet meteen wat er aan de hand is, wat hij komt doen. Zonder woorden kijken ze naar elkaar. Daniëlle staat op en loopt naar haar zoon toe. Ze omhelst hem en zoent hem. Ze legt een hand op zijn gezicht. Andreas neemt haar hand vast. “Ik hou van je, mam. Vergeet dat niet.” Fluistert hij waarna hij zich omdraait en de kamer weer uitloopt. Daniëlle kijkt hem na. Een enkele traan glijdt over haar wang naar beneden.’

Ze probeerde zo goed en zo kwaad ze kon haar leven terug op te nemen nadat Andreas vertrokken was. Ze deed weer haar dagelijkse klusjes, maar niet met het enthousiasme dat er vroeger kwam bij kijken. Het was niet aan de buitenkant te zien maar vanbinnen droeg ze de schrik mee, de schrik die zou blijven duren tot ze wist wat er met haar zoon gebeurt was.
Dagen gingen voorbij, weken volgde daarna en langzaam durfde ze terug te hopen. Ze wist dat het fout was. Ze wilde niet hopen, maar toch voelde ze het. Een sprankje hoop, dat alles misschien nog goed was met haar zoon. Een zacht stemmetje dat zei dat het misschien anders was gegaan.

‘Daniëlle neemt de Ochtendprofeet aan van de uil aan het raam. Ze betaalt de uil en loopt naar de keuken. Ze begint aan haar ontbijt en neemt de Ochtendprofeet om hem door te lezen. Geschokt, een steek van verdriet in haar hart. ‘Andreas Klareveld dood aangetroffen’ staat boven het artikel.’

Hij was gevonden in een open veldje dicht bij een kerkhof. Ze besefte dat hij nog een tijd geleefd moest hebben. Maar ze wist ook dat hij nu eindelijk rust zou hebben. Al was het op een wrede manier. Zelfs op de begrafenis huilde ze niet, ze kon het niet. Pas ’s avonds toen ze thuiskwam, stortte ze in en huilde ze.
Dagen had ze gebroken voor het raam gezeten, starend naar de mist.Tot ze weer de kracht vond om door te gaan in haar leven. Ze wist dat Andreas niet wilde dat zijn moeder haar leven zou opgeven, hij zou willen dat ze terug vrolijk werd, zoals vroeger.
En dat werd ze ook, vanbuiten. Vanbinnen bleef ze een gebroken moeder die wilde dat ze meer geprobeerd had terwijl ze ook wist dat dit onmogelijk was.

Dagen verstreken en ze raakte het besef van tijd kwijt. Het bleef steeds maar donker buiten, er kwam geen verandering in.
Met de tijd veranderde haar gevoel van verdriet naar een gevoel van haat en wanhoop vanbinnen. Ze wilde dat iemand hem stopte. Dat iemand de moed had om Jeweetwel te verslaan. Soms, in een opwelling van woede omdat Hij haar enige zoon had afgenomen, wilde ze zelf achter hem aan, haar zoon wreken. Maar dan besefte ze dat dat onmogelijk was. Daarom bleef ze hopen dat ooit op een dag iemand hem kon verslaan zodat ze misschien eindelijk haar rust zou terugvinden.

‘Daniëlle staat op. Ze trekt de gordijnen open en tot haar verbazing ziet ze de zon schijnen. Ze loopt de trappen af naar haar keukentje en ziet de uil zitten, de Ochtendprofeet in zijn bek. Verbaasd neemt ze de Ochtendprofeet aan en ziet in grote letters staan: ‘Jeweetwel eindelijk verslagen!’. Ze leest het artikel door met grote ogen. Het is dan toch eindelijk gebeurt!’


Het bleek dat Harry Potter, zoon van Lily en James Potter op één of andere manier erin geslaagd was de Vloek des Doods te overleven en zo Jeweetwel verslagen had.
Ze glimlacht eventjes als ze een moeder en zoon op straat ziet lachen. Ze glimlacht… Ondanks dat Jeweetwel zovele gezinnen verscheurt had, inclusief het hare, is dat kleine gezichtje van het zoontje goud waart. Dat gezin is gespaard gebleven, gespaard van veel leed. Ze kijkt hoe de moeder en haar zoontje de straat uitlopen.

Met een zucht staat ze op van haar stoel. Er is een week verstreken sinds Jeweetwel verdwenen is. Ze loopt naar de keuken waar ze een kopje thee maakt. Niet veel later loopt ze terug naar de woonkamer waar ze zich terug in haar stoel zet. Ze werpt een blik in de spiegel die op de kast staat. Haar spiegelbeeld kijkt terug tot ze haar blik afwendt. Ze staat in een opwelling op en zet haar kopje op tafel. Ze loopt naar de hal.
Ze opent de deur en ademt diep in. Ze voelt zich beter, sterker. Ze kon de wereld terug aan.

Even later loopt er een vrouw, misschien oud van leeftijd maar desondanks alles jong van geest en hart, met een stevige pas de straten op. Ze warmt zich in de zon, genietend laat ze toe dat de stralen haar huid verwarmen. Ze glimlacht en de fonkeling in haar ogen komt terug tevoorschijn.

‘Ik hou van je, Andreas. Vergeet dit niet.’

Het is voorbij… Ze heeft haar rust terug.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Za Jul 29, 2006 18:46 Terug naar boven Sla dit bericht op

Ik wil dat u weet dat ik uw geheim ontdekt heb

Strompelend baande hij zich een weg door het bos, zich af en toe vastklampend aan een boomstam of laaghangende tak om niet in te storten. Het was donker, maar de zwak schijnende sterren hoog boven de dicht op elkaar groeiende bomen gaven voldoende licht om hem te laten zien waar hij liep. Overal om hem heen was mist. De constant, overal aanwezige mist. Iets wat hij de eerste jaren zo bewonderd en haast aanbeden had, maar waar hij nu vol afschuw doorheen liep.
Zijn voetstappen die hier en daar een takje braken en zijn onregelmatige ademhaling waren de enige geluiden die de stilte verstoorden toen –
Plop. Plop.
Met een schok stond de jonge man stil. De lichtpuntjes die op zijn netvlies gebrand stonden van de splinters van het medaillon dat hij tien minuten geleden had vernietigd, kwamen weer tevoorschijn toen hij zijn ogen dichtkneep om zich te concentreren op het plotselinge geluid. Twee paar voetstappen kwamen zijn kant op. Ze hadden hem gevonden.
Tergend langzaam kwamen de gestaltes dichterbij terwijl hij zich besefte dat hij het van twee nooit kon winnen. Het was een verloren zaak. Hij was helemaal alleen in dit verdoemde bos, er was niemand die hem te hulp kon schieten. Er was überhaupt niemand die hem te hulp kon schieten. Hij stond er helemaal alleen voor, hij zou nooit meer kunnen winnen. De mist zou hem opslokken… zou uiteindelijk álles opslokken en het duister zou overheersen, erger en donkerder dan het tot dan toe had gedaan… Weer kneep hij zijn ogen dicht. De lichtsplintertjes dansten weer voor zijn ogen. Het was nog niet helemaal duister, er was nog licht. Sinds vanavond was het er weer. Sinds vanavond was er eindelijk weer een heel klein beetje hoop.

---

Het kleine bootje kwam met een door de hele grot weergalmende kling tegen de rotswand tot stilstand. Behoedzaam, erop lettend dat hij het water niet aan raakte, stapte Regulus Zwarts het bootje uit. Tot nu toe was alles goed gegaan: de deur had hij door wat bloed te geven geopend, het bootje had hij gevonden. Nu het gruzielement zelf nog. Het rotsplateau waar hij aangekomen was, was kaal en het was het enige beetje land in het enorme, mysterieuze meer. De overkant van het meer, waar sommige plaatsen doordrongen waren van oude magie, kon hij niet meer zien. Mist hing in flarden boven het donkere water waar op sommige plekken aan het oppervlak lichaamsdelen hadden gedreven. Regulus huiverde bij die gedachte en vestigde snel zijn aandacht weer op het eiland. Midden op het rotsplateau stond een stenen kom. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat de kom tot de rand gevuld was met een groene massa. Dat was het dus.
Sneller dan bij de deur of het bootje had Regulus door wat hem te wachten stond. Het gruzielement lag zonder twijfel onderin de kom, en hij kon het alleen bereiken door het groene spul op te drinken. Geniaal, maar ongetwijfeld fataal voor de drinker.Maar fataal of niet, hij zou wel moeten. Met een zwiepje van zijn stok hing er een kristallen beker in de lucht. Regulus haalde diep adem, streek het zwarte haar uit zijn gezicht en stak de beker in de vloeistof. Onmiddellijk kolkte het spul de beker in. Dit was dus een goede eerste stap. Met trillende handen bracht hij de beker naar zijn mond. Een geur die hij niet goed kon thuisbrengen maar waarvan hij wel zeker wist dat hij hem niet lekker vond, kroop zijn neusgaten binnen. Alles in zijn lijf schreeuwde tegen hem het groene spul in de beker – wat het dan ook zou zijn – niet op te drinken, maar Regulus concentreerde zich op zijn einddoel. Hij móest wel drinken, anders zou alles voor niets zijn geweest. De groene vloeistof proefde zuur en liet een brandend gevoel achter in zijn slokdarm, dat zich uitbreidde naar zijn maag. Met een klap zette hij de beker op de rand van de kom. Rochelend haalde hij adem. Snel vulde hij de beker opnieuw – hoe eerder hij dit op had, hoe sneller hij ervan verlost zou zijn. Opnieuw zette hij de beker aan zijn lippen en liet de vloeistof zijn mond binnenstromen. Een schim rees op aan de andere kant van de kom, lang en wit, hoger en hoger… maar verdween toen Regulus de beker leeg had.
Even knipperde hij met z’n ogen, onderdrukte vervolgens het schrijnende gevoel in zijn lichaam en begon aan de derde beker. Daar, tegenover hem, verscheen de schim weer maar nu feller, helderder en overweldigender dan eerst. Rode, slangachtige ogen keken hem woedend aan vanuit het lijkbleke gezicht.
‘Regulus?’ zeiden de amper bewegende lippen. ‘Jíj hier?’ De woede op het witte gezicht mengde zich met verbazing. Het was duidelijk dat de schim iemand had verwacht, maar zeker hem niet. Dit gaf Regulus wat moed, en met trillende handen vulde hij zijn lege beker weer. Het voelde alsof zijn binnenste in brand stond, maar hij fixeerde zijn gedachten op het gruzielement dat hij zou vinden op de bodem van de kom terwijl hij de schim tegenover hem zoveel mogelijk probeerde te vermijden.
‘Regulus, Regulus toch! Een echte Zwarts als jij, die doet zoiets toch niet?’ De woorden klonken dreigend, vol ingehouden woede. Met grote ogen keek Regulus naar de Heer van het Duister op. Hij kon niet meer langs hem heen blijven kijken, het leek of zijn ogen naar de man tegenover hem getrokken werden. De man aan wie hij trouw gezworen had, eeuwige trouw. De man die hem het enige beetje glorie en zelfvertrouwen had geschonken in zijn hele leven, hem meer liefde gegeven had dan hij van zijn hele familie en omgeving had gekregen. Een pijnscheut schoot door zijn arm. Het duistere teken, wist Regulus, het merkteken van een echte Dooddoener. Het brandde erger en pijnlijker dan de groene drank in zijn lijf. Ja, de man tegenover hem had hem ook veel pijn gegeven. Meer pijn dan ieder ander, meer pijn dan nodig. Meer pijn dan liefde. En nu moest het afgelopen zijn.
‘Zoals je ziet,’ hijgde Regulus, ‘ik ben er wel. Proost!’ en hij hief beker vijf op naar de schim. Toen hij voor de vijfde keer de brandende vloeistof naar binnen goot klonk er een hard ‘Nee!’ door de grot. Een hand met lange, dunne, witte vingers hield een houten stok op Regulus gericht.
‘Crucio.’ Er kwam geen lichtstraal uit de toverstok, maar in plaats daarvan leek de arm van de schim uit te rekken en een witte flard schoot op Regulus af. Regulus rolde over de grond van pijn. Duizenden messen sneden tegelijkertijd in zijn vel, prikten elke vierkante centimeter van zijn huid lek, zorgden dat ze al zijn aandacht kregen terwijl hij er niets tegen kon doen.
‘Nee! Nee… laat het ophouden, au! Nee! Stop het!’ Krijsend en naar adem happend lag Regulus op de grond. De beker lag vergeten op het plateau. Pijn… maalde het door zijn hoofd, pijn, stop hiermee Regulus, stop met dit idiote gedrag, anders zul je pijn hebben, altijd pijn! Regulus rolde op zijn zij om weg te komen van die verschrikkelijke messen en stootte tegen iets hards. Zijn hoofd leunde tegen koud glas, wat hem weer bij zinnen bracht: de beker lag nog steeds op het plateau. Regulus kroop op handen en voeten naar de kom die hij leeg moest drinken. Hij móest.
Onmiddellijk nadat het groene spul zijn lippen had bereikt krulde hij zich op door de opnieuw aanwezige, scheurende pijn. Hij kon niet doordrinken, het kón gewoon niet, hij was verkeerd bezig… Nee, het moest! Voor de mensheid, voor wat meer hoop in de duisternis! Het tolde in zijn hoofd, stemmen schreeuwden en krijsten om het hardst naar elkaar… Zijn eigen lichaam protesteerde heftig tegen de verraderlijke vloeistof, maar Regulus bleef drinken. Met elke slok nam de pijn toe, hij kon het niet… het was allemaal zijn schuld…
‘Je eigen Meester, Regulus, je eigen Heer! Verraad hem niet, want hij vergeet niet, hij vergééft niet!’ Voldemort stond weer tegenover hem. Kon hij dan zomaar dit doen? Moest hij niet stoppen… het opgeven… al die pijn…
Pats. De lege beker kwam op de rand van de bijna lege kom terecht. Hij kon niet meer. Dit was onbegonnen werk, hij zou het nooit halen. En bovendien, zijn Meester! Hij kon Hem toch niet zomaar in de steek laten, laat staan Hem gedeeltelijk vernietigen! Hij voelde zich slap en nietig tegenover de enorme gestalte tegenover hem, voelde overal de pijn… Uitgeput en verslagen zakte hij tegen de kom ineen. Zijn spieren wilden niet meer, hij wilde zelf niet meer… Het was over. Hij kon het niet.
De beker glipte uit zijn slappe vingers en met een plons viel hij in de vloeistof. Speels dobberde het ding rond en leek haast leeggedronken te willen worden. Regulus boog zich met een enorme laatste krachtinspanning over de kom en viel haast voorover toen hij de beker optilde. Met gesloten ogen dronk hij. De laatste beker.
Binnen een seconde was de schim die tot dan toe aan de andere kant van de kom gebleven was boven hem. Armen, benen, vuisten, voeten en spreuken van witte lucht beukten tegen Regulus aan. Die viel voorover, dronk een slok, trapte met zijn voeten tegen het harde rots onder hem in een poging de witte flarden weg te krijgen, dronk weer, rolde rond om maar te ontkomen aan het die witte schim, de woedende rode ogen… Terwijl hij de laatste slokken doorslikte, voelde het alsof zijn binnenste en buitenste in brand stonden, alles deed pijn, verraad en een enorm schuldgevoel knaagden aan hem. Weer zakte hij in elkaar, uitgeput en hangend over de rand van de stenen kom sloot hij zijn ogen… alles was zwart… nooit zou het meer licht worden… eeuwige pijn… altijd die rode ogen…
Een kleine glinstering drong door zijn oogleden heen. Daar, op de boden van de kom, lag een klein, glinsterend, gouden medaillon.

---

Bij de gedachte aan het gouden medaillon dat hij die avond gevonden – en vervolgens in dit ver van de buitenwereld afgelegen bos vernietigd had – verscheen er een krankzinnige glimlach op zijn gezicht. Hij had niet verloren. Hij zou ook niet verliezen. Nee, hij had zelfs al gewonnen. Alleen jammer dat hij nu al uit het spel moest stappen, maar dat had hij er graag voor over.
‘Zwarts!’ De stem vanachter het stenen, witte masker klonk rauw.
‘Wat doe je hier? Wat voor je überhaupt uit?’ De woorden klonken niet als een vraag, meer als een bevestiging van zijn schuld, gevolgd door een in een flits getrokken staf. De toverstok wees dreigend op Regulus’ hart.
‘Zeg op Zwarts, de Meester verdenkt je. En hij vergeeft niet, weet je nog?’
‘Meester, ha,’ was het enige wat hij vol minachting als antwoord gaf. En hij begon te lachen, eindelijk na al die jaren was hij weer vrolijk door de wetenschap dat er weer een klein sprenkeltje hoop was. Zijn gelach werd abrupt afgebroken door een groene flits, terwijl hoog boven de bomen de lucht langzaam paars en roze kleurde door het licht van de opkomende zon.

Aan de Heer van het Duister
Ik weet dat ik al lang dood zal zijn voor u dit leest,
maar ik wil dat u weet dat ik uw geheim ontdekt heb.
Ik heb het echte Gruzielement gestolen en ben van plan
het zo snel mogelijk te vernietigen.
Ik bereid me voor op de dood in de hoop dat u weer sterfelijk zult zijn
als u uiteindelijk uw gelijke ontmoet.

R.A.Z.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Za Jul 29, 2006 18:50 Terug naar boven Sla dit bericht op

Overleven

On the ground I lay
Motionless in pain
I can see my life flashing before my eyes
Dead I fall asleep
Is this all a dream
Wake me up, I'm living a nightmare


Hij zuchtte. Een moedeloze zucht. Een zucht van vermoeidheid, van woede, van hopeloosheid. Zijn lichaam was uitgeput. Zoals zijn kleren er als vodden bij hingen, de manier waarop zijn armen langs zijn lijf streken, hoe hij een stap zette alsof het een fatale beweging was… Aan deze kenmerken kon je zien dat hij had gevochten.
Dit keer geen heftig conflict in zijn hoofd, maar een fysiek gevecht op leven en dood. Maar zo ging het hè? In deze tijden kon het niet anders. Het was een waar wonder als je ontsnapte uit de klauwen van het duister.
Hoe dan ook, dit figuurtje strompelde langs de straten. Een dof licht viel door een raam op zijn gezicht. Hij had donkere, trieste ogen die ooit zo sprankelend straalden. Lokken die als draden hooi naar beneden hingen, die vroeger levendig poseerden voor de rest van de wereld.
Ja, dat waren tijden. Prachtige tijden…

I will not die (I will not die)
I will survive


Hij had zich echter een weg erdoorheen gebeten. Hij had de moed nooit opgegeven. Hij was de wil om te leven niet verloren, en dat zou nooit gebeuren ook.
Hij was er zeker van dat Lord Voldemort ooit een slap handje voor zijn voorhoofd zou leggen, en dan zou instorten op een overdreven dramatische manier.
Ja, wat deze kerel waar we het nu over hebben zo bijzonder maakte, was zijn hoop. Dat was één van zijn twee redenen om te overleven.
Zijn tweede reden waren zijn vrienden. Hij kon niet doodgaan en ze aan hun lot overlaten. Hij kon niet zomaar ineens verdwijnen en nooit meer terug komen. Hij zou zich verweren tegen het noodlot, en zijn makkers steunen wanneer dat nodig zou zijn.

I will not die, I'll wait here for you
I feel alive, when you're beside me
I will not die, I'll wait here for you
In my time of dying


Sirius Black. Zo noemde zijn moeder hem, zo ging hij door het leven, en zo zou hij sterven. Niemand moest denken dat hij gedood zou worden door Lord Voldemort’s volgelingen. Nee, hij zou ten onder gaan dankzij die grote Heer, en anders niet. Het was een doel geworden, iets waar hij naartoe leefde. Zijn fantasieën reikten ver. Hij droomde ervan om de wereld te verlossen van de haat en pijn die Voldemort veroorzaakte. Sirius zou als een held gezien worden, hij zou een toespraak houden voor de tovenaarsgemeenschap, en ze vertellen hoe hij het had geflikt…
Dat gaf hem de moed om af en toe loeiend een DE-kamp binnen te rennen, slechts gewapend met zijn wand. Dat zorgde ervoor dat hij altijd een zelfverzekerde grijns om zijn lippen had hangen, en zijn vrienden moed in sprak als ze het even niet meer wisten.

On this bed I lay
Losing everything
I can see my life passing me by
Was it all too much
Or just not enough
Wake me up, I'm living a nightmare


Het enige wat sommige mensen gewoon niet begrepen, was dat hij ook zijn grenzen had. Zijn stoere schild zou ooit breken – dat wist hij. Het had hem pijn gedaan om oude kennissen levenloos op de grond te zien liggen. Hij zou Voldemort de ultieme prijs laten betalen voor wat hij heeft aangericht, maar hoe doe je zoiets?
Sirius stopte zijn pas. Hij bleef stokstijf stilstaan, en balde zijn vuisten. Geruisloos vloog zijn hand naar zijn zak waar hij een dunne stok uithaalde; Zijn wand.
“Kom er maar uit,” mompelde hij met een enigszins schorre stem. “Kom dan als je durft…”
Een hand lag plotseling op zijn schouder. Sirius huiverde, maar draaide zich om. Zielig sterven zonder zijn moordenaar in de ogen aan te kijken, zou voor hem voelen als de slechtste manier om te sterven. Oneervol.
Zwart warrig haar, een tenger gezicht, donkere ogen en een uitgeputte houding. James Potter.

“Prongs,” kwam er haast fluisterend uit Sirius’ mond. “Hoe… Wat…”
“Geen tijd voor, Padfoot, we moeten weg. Ze volgden me. Ik vertel het je later nog wel…” James haalde haastig een hand door zijn haar. Typisch.
“Goed, ondersteun me alleen, maatje, want zo gaat het niet,” Een lichte grijns kwam op Sirius’ gezicht. Om zijn vriend zo verantwoordelijk en volwassen te zien, niet normaal.
James sloeg zijn arm om Sirius’ middel heen, terwijl Sirius zijn arm om zijn vriend zijn schouders heen sloeg.
Strompelend bewogen ze zich voort, elke schaduw natrekkend. Ze waren er bijna, James versnelde zijn pas toen hij zich bewust was van het gevaar. Een DE zou hen gevolgd kunnen hebben, om Lily en Harry te doden…

“Sneller,” spoorde James Sirius aan. “Want anders,-” Sirius zou er nooit achterkomen wat er anders gebeurde, want twee figuren met kappen over hun hoofden getrokken stonden voor hen.
De één was wat mollig, want zijn gewaad spande zich goed om zijn borst en buik. De ander was aan de langere kant, en zag er om een bepaalde reden uit als degene die de meeste problemen zou geven.
Daar stonden ze dan, in een verlaten straat, omgeven door hoge muren, waarvan het einde van de straat niet duidelijk zichtbaar was. Het licht dat op ze viel was minimaal, en ze konden amper elkaar’s gezichten zien.

“Waarom raken we altijd in de problemen, zonder dat we erom vragen?” Verzuchtte James terwijl hij zijn vriend losliet.
“Geen idee, misschien dat Moony het antwoord hierop zou weten?” Was Sirius’ opmerking.
De twee trokken beide hun wands, en gingen in een vechtpositie staan. De DE’s volgden hun voorbeeld.
De eerste aanval kwam van hun kant, een groene dodelijke straal suisde op James af. “Sorry jongens, ik mag nu nog niet doodgaan!” Riep hij voordat hij zich op de grond wierp.
Sirius zwaaide met zijn wand, en een blauwkleurige straal kwam met een grote snelheid richting de mollige DE. Ook die wist – jammer genoeg – te ontsnappen.
“Hè verdorie,” zei Sirius terwijl hij met zijn vingers knipte. “Ik dacht altijd dat strandballen makkelijk te raken waren.”

De mollige DE gromde gevaarlijk, het zag eruit alsof hij die opmerking vanaf nu zou gebruiken als energie middel, en dan wanneer hij de laatste stoot uit zou delen, hij op een dramatische manier zou zeggen; ‘noem me geen strandbal.’
Er krulde bij die gedachte een glimlach om James’ lippen. Sommige dingen waren dan ook zo grappig, al horen ze niet grappig te zijn.
“Wat loop jij nu te lachen?” vroeg Sirius terwijl hij een droge blik op zijn vriend gericht hield. De DE’s waren blijkbaar verbaasd dat de twee jongemannen niet erg serieus vochten. Het grootste gedeelte waren ze met elkaar aan het praten, en vuurden ze om de beurt spreuken af, pochend om wie de meeste had.

“Drie twee!” Riep James lachend toen de dunne, lange DE op de grond lag.
“Vals!” Wierp Sirius tegen. “Ik ben verzwakt!”
“Ja, zal wel,” James richtte zijn wand op de DE die momenteel op de grond lag. Hij ademde in en uit. Dit soort dingen haatte hij. Zou hij zich moeten verlagen tot hun niveau, of hem moeten sparen? Toen hij echter weer dacht aan zijn gezin, en het feit dat deze man ze best eens zou kunnen doden, vuurde hij de beslissende spreuk af. De man die net overeind wilde krabbelen viel als een letterlijk dood hoopje neer.

Sirius legde een hand op James’ schouder. “Trek het je niet aan, Prongs.”
Het leek alsof ze de dikke DE vergeten waren. Stiekem waren ze dat ook. Door hun onoplettendheid, en omdat ze de man onderschatten, zouden ze best eens dood kunnen gaan. De mollige DE wierp zich bovenop James, en hief zijn wand op om de weerloze echtgenoot en vader van het leven te beroven. Hoe brutaal zeg, die mannetjes moesten nodig manieren leren van Lord Voldemort.
Hoe dan ook, Sirius zag dat. Hij balde zijn vuisten. Ja, ze mochten hem martelen, ja, ze mochten hem bedreigen, en ja, ze mochten hem proberen te doden. Maar niemand zou zijn vrienden iets aandoen, en zeker niet waar hij zelf bij was! Er loeide een onvoorstelbare kracht in Sirius op, om het maar zo te noemen. Hij trapte de DE letterlijk van zijn vriend vandaan.

De mollige kerel staarde met priemoogjes naar Sirius. Het was inmidels duidelijk waar hij zin zinnen op had gezet. Omdat het ernaar uitzag dat James’ botten waren gebroken vanwege de lading vet die zojuist op hem was gestort, stond Sirius er min of meer alleen voor.
De man trok zijn wand opnieuw, en rende – voor zover dat mogelijk was – op Sirius af. Ook hij werd tegen de grond gesmeten. De DE stak zijn wand bijna in Sirius’ neus.
Blijkbaar had James gelijk, want hij zei; “Noem me geen strandbal.”

I will not die, I'll wait here for you
I feel alive, when you're beside me
I will not die, I'll wait here for you
In my time of dying


Sirius zag op dat moment zo ongeveer de dood onder zijn ogen. Of eigenlijk onder zijn neus. Het drong hem echter weer te binnen, dat hij een held wou zijn. Dat hij niet vermoordt zou worden door een simpel knechtje, dat hij ten onder zou gaan als een ware krijger.
“Ik zal niet sterven,” sputterde Sirius. Hij trok aan de DE zijn kap waardoor die noodgedwongen af moest. De DE had een groot gezicht, met kleine ogen die iets te dicht op elkaar stonden. Zijn neus was groot, en vanuit Sirius’ positie kon je zelfs de haartjes erin zien. Hij had een soort van pruillip. Of een kleine mond, dat kon ook.
“En zeker niet door jou!” Sirius trok aan de DE’s haar. Na wat kinderachtig geworstel lag Sirius hijgend bovenop. “Strandbal,” zei hij spottend. Een flits volgde, en ook die DE was dood.

Sirius rolde van het lijk af, en kroop naar James toe. Hij had zijn vriend nog niet eens bereikt, of hij viel al in elkaar. Simpelweg uit vermoeidheid.
Daar lagen ze dan. James Potter, Sirius Black, en twee dode DE’s.

I will not die.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Za Jul 29, 2006 18:53 Terug naar boven Sla dit bericht op

1 Seconde

Mijn voetstappen verstoorde de angstige stilte die in de avond lucht hing. De halve maan scheen helderder aan de hemel. Normaal was het te stil maar nu … mijn voetenstappen klonken schichtig. Mijn vingers werden gevoelloos. Ik had mijn toverstok te stevig vast. Mijn gedachten probeerde me rustig te maken maar ik was bang. Bang dat ze er niet zouden zijn en ik voor niks hier zou lopen. Een schel geluid liet het geluid van mijn voetstappen stoppen. Ik draaide me om en tuurde door de donkere nacht. Waren hun dat of de dooddoeners. Waarom hadden ze ook hier afgesproken. Ik had geen idee maar het zal wel bij hun horen. Het geluid was weg. Een zucht kwam heel zacht over mijn lippen. Ik liep door. Niet te snel. Daar…. Het kwam in beeld. Een persoon met een donkere mantel om stond bij een boom. Ik liep er heen. Ik herkende de bouw van de persoon.
“Felix Fortunatus “ Fluisterde ik zachtjes naar de persoon.
“Priore Incantatum” fluisterde het terug. Aan de stem te horen had die het koud. Vingers kwamen uit de mantel en liet de kap zakken. Zwart haar viel eruit. Grijze ogen werden zichtbaar. Hij had een grijns op zijn gezicht.
“Goede avond, Isabel “ fluisterde hij.
“Nou, niet echt goed maar toch, Goede avond Sirius “ fluisterde ik sarcastische terug.
Hij grijnsde maar draaide zich om en liep. Ik volgde hem. Zo was het altijd geweest. Hij wist waar het was en ik niet zoals altijd. Hij liep in de bossen in die ons omringd hadden. Daar zag je een klein zwak lichtje. Een gedaante was afgestoken tegen het zwakke licht.
“Felix Fortunatis “ fluisterde ik naar de gedaante. Die knikte.
“Priore Incantatum” fluisterde Sirius op zijn beurt.
“Marauders “ fluisterde de gedaante met een hese stem. Ook die liet zijn kap zakken en donker blond haar met grijze strepen werden zichtbaar. Zijn gezicht was gespannen maar ook nerveus. Zijn blauwe ogen stonden scherp.
“ Waar? “vroeg ik. De mannen tegenover mij waren de beste vrienden van de man van mijn beste vriendin. Wat wij hier deden was strikt geheim. Het was iets voor de Orde.
“Daar “fluisterde de man die Remus heette terug. Hij wees naar een klein huisje. Je zag alleen de silhouet. Voor de rest zag je niks. Ik zuchtte even en ging naast Remus zitten.
“Hoe lang duurt het nog ? “ vraagt Sirius zachtjes aan Remus.
“Heb geduld “ antwoordt ik zachtjes voor Remus. Sirius grijnst even en Remus schud zijn hoofd.
“Hoe is het eigenlijk met Harry ? “ vraag ik aan Sirius.
“Het gaat heel goed met hem, hij heeft zijn eerste stapjes al gezet en kan al een woordje zeggen “ antwoord hij zachtjes met een grijns op zijn gezicht. Ik frons mijn hoofd en vraag
“Wat dan ? “
Wat Harry, het zoontje van mijn beste vriendin en de beste vriend van Remus en Sirius, al eerste zei zal ik nooit weten.
“Sssst “ siste Remus. Hij doofte het licht en zijn silhouet staart naar het huisje. Ik hoorde voetstappen. Ze klonken hard en langzaam. Ik luisterde goed, het waren er veel meer. Een stuk of 10. Ik voelde haat branden voor die mensen die daar liepen. Licht ging aan in het huisje en je zag nu de silhouetten van de mensen naar binnen gaan. Toen werd het stil. Ik stond op en een paar takken bewogen mee. Sirius pakten mijn hand en schudde zijn hoofd. Ik rukte mijn hand los en liep richting het huisje. De opdracht was weten waarom ze hier waren. Dan moet je toch ook wat horen.
“Isabel “ fluisterde Remus streng en bang. Ik bleef doorlopen. Langzaam werd het lichtje van het huisje groter. Ik bukte en liep verder op mijn handen en voeten. Er was geen spreuk voor stil zijn. Dus ik moest zelf zo stil mogelijk doen. Ik kwam bij het huisje aan. Ik leun zachtjes tegen de muur aan. Ik pak zo zacht als ik kan mijn toverstok uit mijn zak en mompel
“ Luistervink “.
Een illegale spreuk maar het moet. Uit mijn toverstok komt zacht gepraat uit. Ik hou mijn oor erbij en luister.
“Dus hij wil nog steeds niets zeggen “ Klinkt het zacht door mijn toverstok heen in mijn oor.
“Nee, maar de Heer martelt hem net zo lang tot hij het zegt “
“Waarom zijn we eigenlijk hier ? “
“Oja, vergeten dat jij dat nog niet weet “
“Zeg nu maar ! “
“Er zijn 3 mensen van de Orde hier heen gestuurd. Die moeten we vermoorden. “
Mijn lichaam verstijft. Het is een valstrik. Ze willen ons vermoorden. Maar hoe weten ze het ? Geen vragen Isabel, eerst Remus en Sirius het zo snel mogelijk vertellen. “ Patronus “ spreek ik nonverbaal uit terwijl ik denk aan het laatste jaar dat ik op Zweinstein zat. Een zilvere kat komt uit mijn toverstok springen.
“Remus en Sirius, het is een valstrik ga weg. Nu, zo snel mogelijk. Laat mij hier. Haal versterking “ fluister ik zo zacht als ik kan in de oor van de kat. De kat rent weg.
Ik hou mijn oor weer bij mijn toverstok. Mijn hart bonst in mijn keel.
“Wacht ik hoorde iets “ klinkt het ineens. Nee, astjeblieft niet’ smeekte ik in gedachte.
Het gekraak van de deur volgde en 3 paar voetstappen stapte naar buiten.
Ik sta zo snel mogelijk op en ren weg, de andere kant op van waar Remus en Sirius zitten. Ik hoor 2 paar knallen gevolgd door gevloek. Ik maak veel geluid terwijl ik ren en de 3 paar voetstappen volgen mij. Ik duw alle takken aan de kant en blijf rennen. Ineens miste een groene straal mij net aan. Een rode vervolgt en knalt tegen een boom op die in vuur vliegt. Met de stilte van de Nacht is het gedaan. Ik richt mijn toverstok over mijn schouders en zeg nonverbaal ‘Paralitus’ . Mijn rode straal mist. Ik hoor niemand op de grond vallen. Ineens knal ik op tegen een boom. Ik neem een stap achteruit en zie dat alle bomen tegen elkaar staan. Ik kom er dus nooit van mijn leven door. Ik beuk erop maar bedenk me dat ik een heks ben.
“FLAGMA “ schreeuw ik en een vuurstraal spuit uit mijn toverstok. Hij raakt de bomen maar er gebeurd niks.
“BOMBARDA, PARALITUS, FLIPENDO, RICTUMSEMPRA” schreeuw ik. Stralen spatte uiteen. De bomen staan er nog steeds huidsheel. Niks hebben ze. Geen kras of deuk. Van woede schop ik er tegen.
“Het heeft geen zin hoor, Soleil “ sneert een stem achter mij. De stem is van een man die veel leedvermaak heeft. Ik draai me woedend om. 3 mensen staan daar. Gehuld in zwarte mantels. Hun ogen schitteren in de maan vol leedvermaak. Ik wijs me toverstok op een maar gelijk
“Accio toverstok” zegt 1 met zijn tvoerstok op mij gericht. Mijn stok vliegt uit mijn hoofd. Fijn. Een rode straal spuit uit een stok van een ander. Ik buk en de straal mist mij net.
“kan je niet beter richten ? “ vraag ik vol leedvermaak. Ik sta op en een groene straal raakt mij. Alles vervaagt. De mensen, het geschreeuw wat daarna komt en de plaats. Mijn lichaam valt. Daar sta ik. Ik ben geen spook maar ook geen geest. Ik ben hier maar ook daar op de grond. Ik kijk en zie allemaal mensen uit de bossen rennen. Als die groene straal 1 seconde had gewacht leefde ik nog maar nu. Ik zie Sirius en Remus, Tops en Dwaaloog. Ik glimlach. Dan vervaagt het. Alles. Ik ben weg.

Een week na het gevecht in de bossen vliegt er een uil door een dreuzel wijk. Mensen buiten kijken er verwondert na. Uilen zijn toch Nachtdieren? Een klein blond meisje ziet dat hij een papier aan zijn poot heeft. De uil vliegt snel een groot huis binnenvliegt waar de ramen van openstaan. Witte gordijnen wapperen in de wind. De uil strijkt neer op een groot wit hemelbed. De uil blijft daar 5 minuten zitten en klikt dan een paar keer ongeduldig. Hij wacht. Op iemand. Dan snijdt hij met zijn snavel een touwjte door dat aan zijn poot zit en een krant valt op het bed. Een titel wordt zichtbaar.

‘Heer van het Duister is verslagen door de Jongen die Bleef Leven.’





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Za Jul 29, 2006 18:57 Terug naar boven Sla dit bericht op

De wanhoop nabij

Ze wrong haar handen in elkaar, om maar niet te laten zien hoeveel ze trilden. Ze moest laten zien dat ze dapper was. Haar eer redden.
‘Vaarwel,’ zei Hij kil. Geen spoor van medeleven. Ze keek hem aan, weerloos, ze wist dat dit het einde was. Zijn rode ogen de laatste waren die ze ooit zou zien. Hij begon weer te spreken. ‘Weer een bloedverrader minder.’


‘Molly!’ Hijgend werd hij wakker, badend in het zweet. Hij zat verwikkeld in zijn dekbed, door het vele draaien en woelen. Hij maakte zich los uit de greep van zijn laken en liep naar de spiegel aan de andere kant van de kamer. Het stoffige peertje, dat hij vanwege zijn onveilige gevoel aan had gelaten, flikkerde een paar keer en viel toen uit. Daar stond hij, in het kille donker. Arthur Wemel. Een puurbloed, maar bang om zijn leven te verliezen, als al die Dreuzels en halfbloeden die al gesneuveld waren. Hij tuurde naar zijn spiegelbeeld, maar zag alleen wazige vormen. Haastig tastte hij naar zijn bril, die op het plankje naast de zeep lag, en zette hem op. Hij kon toch niet meer slapen.
Terwijl hij naar het befaamde rode Wemelhaar staarde, de blauwe ogen met de trieste, haast levenloze blik in ze, dacht hij aan Molly. Zijn eerste liefde. Hij kon de gedachte niet aan dat ze nu gemarteld werd door Hij Die Niet Genoemd Mag Worden, maar die helaas toch te veel genoemd werd. Hij dacht aan Dooddoeners, die haar nu misschien meevoerden en het tafereel uit zijn steeds terugkerende nachtmerrie herhaalde zich voor zijn geestesoog. Hij rilde. Had zijn lijf niet meer onder controle. Hij wankelde terug naar zijn bed, maar toen hij eenmaal weer onder de dekens lag, klam en trillend, staarde hij alleen met wijdopen ogen naar het plafond.
Het duurde drie uur voor hij in slaap viel. En weer gewekt werd door het geluid van de eigenaar van het Dreuzelmotelletje, die door de gangen liep en op deuren bonsde.
Klaar voor een nieuwe, meedogenloze dag.

Molly schoof een pluk rood, golvend haar achter haar oren. Het haar dat zijn glans verloren had, net als haar ogen, haar leven. Met trillende vingers pakte ze haar toverstok en begon haar rok te reinigen. Haar gedachten dwaalden af naar Arthur.
Ze had hem al drie dagen niet gezien, hij moest zich een paar dagen schuilhouden en dat kon niet in het huis van haar ouders, die toch al gevaar liepen.
Met al haar krachten begon ze de rok te schrobben, dit keer zonder haar toverstok, maar met heet water en een borstel. Alles om zich maar te concentreren op het schoonmaken. Ze mocht niet weer aan Hem denken. Niet weer. Haar handen werden rood en ze voelde hoe een stukje vel losraakte terwijl ze harder en harder met de borstel over het stuk textiel schuurde.
‘Rustig maar Molly, hij is in orde. Ik kreeg net een brief.’
Ze draaide zich om, tranen in haar ogen. ‘Wat… Alfred? Wat zei je?’
Haar broer krabde achter op zijn hoofd. ‘Er kwam net een uil aanvliegen.’
Ze keek hem verwachtingsvol aan. ‘Met een brief.’
‘Natuurlijk met een brief!’ reageerde ze pinnig. Haar stem was hees. ‘Van wie?’
Hij overhandigde haar een kreukelig stukje perkament, stoffig, geel.
Ze vouwde het vlug open en liet haar ogen over de geruststellende regels gaan.
Het bonzen van haar hart werd iets regelmatiger, maar de knoop die zich in haar buik had gevormd werd niet minder groot, niet minder angstaanjagend. Ze wist dat hij loog. De woorden die vertelden dat hij haar miste, maar zich verder perfect voelde, dat hij veilig was en dat ook bleef… Ze verfrommelde de brief tot een prop en gooide hem hard tegen de muur, waar hij vanaf stootte. Ze keek naar de brief op de grond, haar ogen wijdopen, tot ze weer begonnen te tranen. Haar broer liep weg, schouders gebogen. Alles was kapot.

Toen hij zijn raam openschoof en de frisse wind binnendrong, bedacht hij met ongeloof dat dit een mooie dag had kunnen worden.
Hij stak zijn hoofd door het venster en keek naar de weg die verlaten voor hem lag. Het was stil, doodstil, al wist hij dat er hier veel mensen ondergedoken zaten. Hij wist dat hij hier niet hoorde, hij moest vechten voor de Orde. Maar de Orde had hem naar dit motel verwezen, gezegd dat hij niks kon doen tot ze niet meer achter hem aan zaten. Natuurlijk waren mensen als Perkamentus veel gewilder bij de Dooddoeners, maar Perkamentus liet zich maar één keer in de zoveel tijd zien, gaf opdrachten en vocht. Heldhaftig. Aan de overkant van de straat zag hij een raam opengaan en een heks die hij nog kende van school glimlachte zenuwachtig naar hem, voor ze de gordijnen weer met een ruk dichtschoof. Hij beeldde zich in hoe ze zich in een fauteuil zou laten zakken, haar armen om haar benen sloeg en begon te huilen.
Maar voor hij verder kon fantaseren, hoorde hij gestamp. Gestamp dat luider werd.
Arthur trok zijn hoofd een stukje terug en liet zijn blik, nieuwsgierig maar bezorgd, naar links glijden.
Een groep mensen, kappen op, mantels om, kwam aangemarcheerd.
Zijn blik bevroor. Twee van de mensen liepen met dreunende voetstappen een ander hotel binnen. Zijn hersenen, haast verlamd door de schrik, begonnen te werken.
Hij moest hier weg, snel. Nadenken. Waar kon hij heen? Wie kende hij?
Verschillende vragen schoten door hem hoofd, hij vergat zijn identiteit.
Toen kwam er een naam in hem op. Molly. Hij wist niet wie, hij wist niet waar, maar hij moest naar haar toe. Koortsachtig deed hij een poging tot Verdwijnselen, maar het lukte niet, alsof hij tegengehouden werd door een magnetisch veld. Voetstappen op de trap, in de gang. Zijn troebele blik werd helder toen de deur open werd gegooid.
Maar voor de Dooddoeners naar binnen stormden, was hij al verdwenen, een klein stofwolkje en een leeg bed achterlatend.

Kreunend belandde hij op de harde grond, een stukje van Molly’s huis. Alles kwam terug en hij besloot dat dit het moment was. Hij moest het nu doen.
Hij liep met een nog wat verdwaasde blik naar het huis en klopte op de hardhouten deur, hopend dat er snel open werd gedaan. Verbeeldde hij zich of hoorde hij plopjes van mensen die Verschijnselden?
Hij keek achter zich en zag in de verte gedaantes aan komen lopen, maar verdraaide zijn nek bijna toen iemand voor hem zijn naam zei.
‘Alfred!’ riep hij verrast uit, toen hij de broer van Molly zag staan. Meestal was het Molly zelf die naar de deur sprintte zodra er aangeklopt werd.
‘Arthur?’ reageerde Alfred verbaasd en hij gebaarde dat Arthur binnen kon komen, met een frons naar de mensen in de verte starend.
‘Waar is Molly?’ vroeg Arthur, en hij kreeg een ietwat geïrriteerde blik toegeworpen.
‘Leuk dat je even langskomt. Ze is naar het Hoofdkwartier van de Orde geroepen. Wil je wat –’
Het woord ‘drinken’ bleef op zijn lippen hangen toen hij als enige bij de deur achterbleef.

Arthur landde tollend midden op straat, de stenen onder hem voor zijn ogen draaiend. Hij drukte zijn handen tegen zijn hoofd en wachtte tot de duizeligheid wegtrok. De gigantische schuur kwam tevoorschijn uit het niets toen hij in zijn hoofd de naam van het vervallen bouwwerk midden in de polder opdreunde.
Hij klopte op de houten deur, ooit groen geverfd, maar het enige wat er nog opzat was een bloedvlek, van een Ordelid die ooit was Verdwijnseld na een gevecht met Dooddoeners en wanhopig op de deur had staan kloppen, en wat afgebladderde, droge verf.
‘Arthur!’ zei Alastor Dolleman, een jonge man met een wat nors gezicht.
Maar Arthur stormde langs hem heen naar binnen, rondkijkend. Waar was ze?
‘Als je Molly zoekt –’ begon Alastor, wat geïrriteerd en hij kwam voor Arthur staan. Hij wilde zijn hand op de hevig trillende schouder leggen, maar trok hem terug.
Arthur stak zijn hand in zijn zak en klemde zijn klamme vingers om het koele vierkante doosje.
‘Hé, jij, Arthur… Wat is je mooiste bezit?’
Arthur keek hem vreemd aan. Dacht Dolleman serieus dat hij een Dooddoener was?
‘Geef antwoord!’ zei Dolleman, terwijl hij met zijn hand naar zijn toverstok greep.
‘Het medaillon van mijn overleden moeder,’ mompelde Arthur. ‘En waar is Molly?’
Dolleman haalde zijn schouders op. ‘Ik denk bij de anderen, ze is een uurtje geleden gearriveerd, geloof ik.’

Zijn naam werd een aantal keer uitgesproken. Verrast, opgewonden, bezorgd, door de manische indruk die hij maakte toen hij de kamer vol Ordeleden binnen stormde, nadat hij met een grote zwaai de deur opengegooid had.
‘Zeiden jullie nou koff- Arthur!’ Molly slaakte een kreetje en rende naar hem toe.
‘Wat doe je hier? Ik dacht, toen na die brief, wat is er gebeurd, ben je wel veilig? Zijn ze… zijn ze hier?’ ratelde ze aan één stuk door, maar Arthur keek haar aan en besefte dat hij misschien nog heldhaftige dingen in zijn leven zou gaan doen, maar dat niets zou evenaren wat hij nu ging doen.
Hij zakte door zijn knieën en probeerde die onder controle te houden.
‘Arthur, wat –’ zei Molly, haar gezicht bleek, toen hij naar haar omhoogkeek en het doosje uit zijn zak haalde.
De kamer was stilgevallen, Ordeleden met geschokte gezichten en bekers koffie die snel vervangen zouden worden in hun handen geklemd, staarden Arthur aan, met soms een nerveuze blik naar elkaar. Iemand giechelde gesmoord.
‘Molly,’ begon hij, niet in het besef dat hij in een volle kamer zat, terwijl hij het doosje openklapte en de diamanten ring hiermee blootlegde,
‘Wil je met me trouwen?’





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Wo Aug 02, 2006 17:52 Terug naar boven Sla dit bericht op

Dubbel

Met gebogen hoofd stapte hij de koude kamer in.
“Heer,” zei hij terwijl hij knielde. “Ik heb uw opdracht vervuld.” De man, die verborgen ging in de schaduw, stootte een sissende, slangachtige klank uit. De stilte die volgde rustte zwaar op Severus’ schouders. Hij was dan ook opgelucht toen hij het gladde lichaam van zijn meesters huisdier langs zich voelde glijden. De man sprak even met het dier en wendde zich enkele ogenblikken later tot zijn geknielde volgeling.
“Goed,” zei hij kil. “Je volgende opdracht zal belangrijker zijn.”
Severus trok een grimas. Belangrijker. Alsof iemand van het leven beroven ooit onbelangrijk zou kunnen zijn. In zijn eerste jaren stond het hem nog niet tegen. Toen diende hij de Heer van het Duister nog met plezier. Maar nu vond hij het zinloos.
“Je volgende opdracht zal volledig draaien om de Orde van de feniks. De Orde wordt steeds groter en kan steeds meer van mijn plannen dwarsbomen.”
Severus knikte, hij had er van gehoord.
“Als je de volgende opdracht aanvaard, moet je de Orde binnendringen en al hún plannen dwarsbomen. Accepteer je de opdracht niet…” De man pauzeerde even, waardoor zijn woorden nog dreigender leken. “Accepteer je de opdracht niet zul je worden beschouwd en behandeld als een verrader.”
Severus boog zijn hoofd nog dieper. “Ik zal doen wat u mij beveelt, heer.”
De man zweeg, maar Severus wist dat hij de kamer moest verlaten.

Zo snel hij kon verschijnselde hij terug in zijn eigen huis, waar hij met zijn toverstok een vuur ontstak. De kilte van Villa Vilijn was tot in zijn botten gedrongen. Moedeloos liet hij zich in een versleten fauteuil zakken. Hij moest gaan spioneren. Hoe was niet zo moeilijk, hij kon goed toneelspelen. Maar wat als hij zich nu eens liet verleiden? Wat als hij wilde overstappen naar de “goede” kant? De heer van het duister vergaf niet en liet niemand naar de goede zijde gaan, dat wist iedereen. Hij zou wel kijken wat hij kon doen, maar hij wist bij voorbaat dat de opdracht was gedoemd te mislukken. Rusteloos stond hij op en zette de theepot op het fornuis. Hij richtte zijn toverstok zo agressief op de theepot, dat deze uit elkaar spatte. Deze opdracht zou moeilijk worden.

“Dus, mijn beste Severus, je wilt terugkomen op Zweinstein?” Perkamentus keek hem onderzoekend aan over zijn halfronde brilletje.
“Ja, professor.” Hij werd zenuwachtig van die blik. “Ik zou graag les willen geven op de school waar ik mijn jeugd heb doorgebracht.”
“Maar je begrijpt toch wel, Severus, dat ik geen volgeling van Voldemort les kan laten geven op Zweinstein?” Severus grijnsde en stroopte zijn mouw op. Het teken van De Heer van het Duister op zijn onderarm was grijzer geworden. Perkamentus knikte goedkeurend.
“Heel goed, vul dit formulier maar in.” Hij opende een lade van zijn bureau en haalde een blanco papier tevoorschijn. “Tussen twee haakjes: Welk vak zou je willen geven?”
Severus haalde diep adem. Naar dit moment had hij uitgekeken. “Verweer tegen de zwarte kunsten, professor.”
Er verscheen een diepe rimpel in Perkamentus’ voorhoofd. “Dan vrees ik dat we een probleem hebben, Severus. Want zie je, dat is de enige baan die ik je niet kan geven. Ik herinner me wel je uitmuntende talent voor toverdranken, lijkt je dat geen goede baan?”
“Waarom niet, professor?” Vroeg hij, gemaakt onwetend en kokend van woede en teleurstelling. “Waarom kunt u mij die baan niet geven? Ik meen gehoord te hebben dat juist voor die baan een open plaats was. Elk jaar opnieuw…”
Perkamentus zuchtte. “Je diende Voldemort, Severus. Zelfs al ben je nu naar de goede kant teruggekeerd, ik kan niet het risico nemen dat je toch weer terugvalt in je vorige patroon.”
“Ik begrijp het. Toverdranken dan maar.”
Perkamentus tikte met zijn toverstok op het blanco papier. Langzaam vormden de lijnen die ontstonden de woorden: Sollicitatie Toverdranken. Met een verbeten gezicht keek hij hoe de lijnen verder liepen en het formulier vormden.

“Wélke baan gaf hij je?” fluisterde de Heer van het Duister ijselijk. “Gaf die seniele oude gek je Toverdranken? Tóverdranken?”
“Het spijt me, Heer.”
De Heer van het Duister stond verheven op en liep naar het raam. Zijn bleke hand met smalle vingers wenkte Severus.
“Kijk,” zei hij, zodra Severus naast hem stond. “Die wereld is nog vol dreuzelgeborenen, vol modderbloedjes die geen flauw idee hebben van mijn macht. Zij moeten onderworpen worden, zij moeten sterven.”
Severus knikte, hij wist zeker dat, als hij zou praten, zijn stem zou druipen van afkeer.
“Ik, de afstammeling van Zalazar Zwadderich, ga er voor zorgen dat de ideale wereld wordt gecreëerd. Een wereld met niets anders dan volbloed tovenaars. Een wereld, waarin Zalazar Zwadderich zou willen leven. En daarna…daarna haal ik hem terug, met zijn ring. Zijn ring, met een deel van zijn ziel erin.”
Severus voelde zich misselijk. Hij wist wat dat inhield en wat Zalazar Zwadderich in zijn leven had gedaan. Hij had verhalen gehoord. Verhalen, over een kamer waarin een monster leefde, dat alleen Zwadderich kon bedwingen. Verhalen, over de wreedheden die hij had begaan. Verhalen, die te meedogenloos waren om te vertellen.
“Jij, Severus, jij gaat de grootste rol spelen. Jij vermoordt de leden van de Orde van de Feniks. Jij vermoordt mijn belangrijkste en meest machtige tegenstanders!”

“Severus? Wat is er gebeurd?” Perkamentus stond op van zijn stoel en ondersteunde hem, tot hij met een opgeluchte zucht op een stoel neerzeeg.
“Deze ring, professor,” vertelde hij toen hij weer op adem was gekomen en de pijn in zijn benen afnam. “Deze ring bevat de ziel van Zalazar Zwadderich, hoe het ook kan.” Hij zag dat Perkamentus schrok, hoewel hij het snel weer wist te verbergen.
“Hoe kom je hier aan?” vroeg Perkamentus.
“De Heer van het Duister bezat deze ring.” Weer zag hij Perkamentus schrikken.
“Ga maar naar je kamer, rust wat uit, dan kun je morgen deze ring teruggeven, bevrijdt van Zwadderichs ziel.”
Severus stelde geen vragen, hij vertrouwde Perkamentus volkomen, ook met Zwadderichs ziel in zijn handen. Toen Severus naar de deur van Perkamentus’ kamer liep, was Perkamentus al begonnen met, hopelijk, de ziel van Zwadderich uit de ring te verdrijven. Severus draaide zich nog één keer om en opende zijn mond om Perkamentus te groeten.
“Oh, Severus, ik verwacht je morgenavond tevens in het hoofdkwartier van de Orde van de Feniks,” deelde Perkamentus hem mee en drukte hem een papiertje in de hand. “Prent dit goed in je hoofd, daarna moet je het verbranden.”
Zonder iets te zeggen sloot Severus verbouwereerd zijn mond en liep de kamer uit.

Een kille windvlaag drong zich door zijn mantel. Verwonderd keek Severus nog eens goed langs de straat. Geen Grimboudplein 12 te zien. Schijnbaar rustig liep hij naar de plek waar het huis zou moeten staan, waarna tot zijn opperste verbazing het huis verscheen. Hij nam zich voor zich nergens aan te storen en belde aan. Onmiddellijk verscheurde een bloedstollende krijs de koele nacht. De deur werd haastig geopend en even haastig stapte hij naar binnen. Hij had zich op verschillende dingen die konden krijsen voorbereid, maar dit schokte hem toch even. In de gang hing een enorm schilderij, dat al half werd verborgen door een gordijn dat, met veel moeite, werd dichtgedaan door een man. Op het moment dat deze zich omdraaide schoot een steek van opgekropte woede door zijn hart. Hij zag hoe het gezicht van de man ook betrok. Met zijn neus in de lucht liep Severus langs hem zonder hem te groeten. Vanachter zijn rug hoorde hij de man zuchten en verdergaan met het gordijn sluiten. Zo gauw hij de vermoedelijke woonkamer binnenkwam viel zijn oog op zijn tweede aartsrivaal. Die twee personen waren de enige die hij zonder spijt zou kunnen doden. Sirius, de ene aartsrivaal, degene die het gordijn sloot, ging naast James, de ander, zitten. Zo zaten de vier vrienden, de Marauders, naast elkaar, zenuwachtig in zijn aanwezigheid. Hij liet echter niets merken en nam kalm plaats op een stoel.
“Is iedereen er?” Vroeg Perkamentus, waarmee hij de vergadering opende. “Zoals jullie gemerkt hebben, is er een nieuw lid van de Orde van de Feniks. Mag ik jullie voorstellen: Severus Sneep. Hij is een perfecte aanwinst voor de Orde…”
“Hij is een dooddoener.” James onderbrak Perkamentus bruusk. Perkamentus glimlachte.
“Wás, James, Severus wás een dooddoener. Vanaf dit moment zal Severus voor ons spioneren voor Voldemort.”
“Hoe weet je zo zeker dat hij niet bij óns spioneert?” viel Sirius James bij. Perkamentus glimlachte weer.
“Dat is een zaak tussen Severus en mij.” Met die woorden kapte Perkamentus de discussie af.
Severus zag dat de Marauders niet tevreden waren, maar zei niets om hen gerust te stellen. Ze hadden immers gelijk, al spioneerde hij nu aan beide kanten.

Verborgen onder zijn mantel en verscholen in een hoekje bestelde hij zijn tweede boterbier. Hij negeerde de blik van de barman, boterbier was tenslotte een soort jongerendrank. Maar hij moest helder blijven. Perkamentus bleef wel erg lang boven. Misschien kon hij maar beter even aan de deur gaan luisteren. Hij goot het boterbier in de plantenbak (de plant zag er niet uit alsof het nog veel uit zou maken) en liep de vermolmde trap op. De stemmen achter de deur wezen erop dat het sollicitatiegesprek al afgelopen was. Hij draaide zich net om toen een rochelend geluid zijn aandacht weer trok. Iemand haalde moeizaam adem en begon met een raspende stem te spreken: “Hij die de macht heeft om de Heer van het Duister te overwinnen nadert…het kind van hen die hem driemaal hebben getrotseerd, geboren aan het einde van de zevende maand…de Heer van het Duister zal…”
Een sterke hand greep hem bij zijn schouder en verhinderde dat hij de voorspelling helemaal kon luisteren. Dezelfde hand duwde hem luid vloekend de gang door, de trap af en smeet hem buiten de kroeg op de grond.
“Ooit gehoord van privacy?” was het laatste wat de man zei voor hij de deur dichtsmeet. Vlug krabbelde Severus op en verschijnselde naar het huis van zijn meester. Dit moest de Heer van het Duister weten.

Zodra de deur open ging stapte Severus over de drempel van Grimboudplein 12. Zonder iemand te groeten, dat deed hij nooit, liep hij de huiskamer in. Het was nu 30 juli, de zevende maand liep al op zijn eind, en er was nog geen spoor van een “uitverkorene”. Hij trof de woonkamer verbazend leeg aan. De marauders en Lily met haar inmiddels heel bolle buik, ontbraken. Hij durfde Molly, de enige die in de woonkamer zat, niet te vragen waar ze waren, maar gelukkig was dat ook niet nodig.
“Lily is met spoed naar het st. Holisto’s gebracht, haar vliezen zijn gebroken!” deelde de glunderende Molly hem mee. Severus forceerde een glimlach in vroeg waar hij Perkamentus kon vinden. Molly vertelde hem dat Perkamentus nog op Zweinstein was, dus zo snel hij kon verschijnselde Severus in zweinsveld, waarna hij naar het kasteel liep. Vilder liet hem binnen en Severus verdween vrijwel meteen in zijn kantoor.
Was het zoontje van Lily en James de uitverkorene? De beschrijving klopte: ze hadden de Heer van het Duister drie keer getrotseerd. Het kon bijna niet anders.
Meteen besefte hij dat hij het de Heer van het Duister moest vertellen. Sirius en James waren de enige die hij zonder spijt of medelijden zou kunnen doden. Hij begreep dat hij hen met James’ zoontje nog dieper zou kunnen raken.

HIJ-DIE-NIET-GENOEMD-MAG-WORDEN VERSLAGEN

Verschillende tekenen wijzen erop dat Hij-die-niet-genoemd-mag-worden eindelijk is verslagen. Betrouwbare bronnen vertellen ons dat Hij-die-niet-genoemd-mag-worden gisterennacht de het huis van James en Lily Potter binnen is gegaan met de bedoeling hun zoontje Harry Potter te vermoorden. James en Lily Potter zijn overleden in een poging hem tegen te houden, wat hen niet gelukt is. Hij-die-niet-genoemd-mag-worden vuurde een onvergeeflijke vloek op het zoontje af, maar om onbegrijpelijke redenen kaatste die af, vermoedelijk op Hij-die-niet-genoemd-mag-worden zelf. De geheimhouder van de Potters, Sirius Zwarts, wordt verdacht van verraad en is voortvluchtig. Wij vragen iedereen die Zwarts gezien heeft contact op te nemen met de ochtendprofeet.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Ma Aug 14, 2006 14:08 Terug naar boven Sla dit bericht op

De Onschuldige Slachtoffers

Een man zat onderuit gezakt in een stoel, de woede kwam gewoon in golven van hem af, maar alsnog leek het de oudere man tegenover hem helemaal niet te deren. Deze bleef rustig zitten en sloeg zelfs kalm zijn handen in elkaar terwijl hij over zijn halvemaanbrilletje heen keek. “Ik denk dat het tijd is dat je een keuze maakt,” zei de man na een stilte en met een gewelddadig gebaar schoot de andere man overeind, terwijl hij met één beweging een hoop voorwerpen van het enorme bureau veegde.
“Wat wil je van me oude man! Er is niets over om voor te vechten! Ik zou graag mijn toverstok ter hand voor je nemen, oude dwaas, maar ik heb niets om voor te vechten!” riep de donkerharige man uit terwijl hij gefrustreerd met zij handen door zijn haren kamde en bij een enorme open haard bleef staan. Minutenlang staarde hij in het vuur, maar uiteindelijk mompelde hij op bijna onhoorbare toon: “Ik heb niets meer om voor te vechten, aan geen enkele zijde van deze verdraaide oorlog.”
Zijn toon was verbitterd, alsof hij dingen had gezien die geen enkele levende ziel behoorde te aanschouwen. Alsof hij geen heil meer zag in het leven en liever wachtte op een einde, op welke manier deze dan ook op hem af zou komen. Zijn olijfkleurige huid zag er bleek en vermoeid uit, alsof de man zelf nachtenlang niet geslapen had, alsof dat niet langer een mogelijkheid was. Zelfs in zijn donkere ogen was geen licht meer te zien, bijna alsof elke wil om te vechten verdampt was. Toch balden de man zijn handen zich langzaam tot vuisten, hij wilde zijn toekomst nog niet onder ogen zien. Hij wilde nu nog niet accepteren dat hij niets meer voelde bij deze oorlog.

“Er is nog zoveel om voor te vechten Severus,” zei de grijzende man met een kleine glimlach terwijl hij langzaam omhoog kwam uit zijn stoel en richting de man bij de haard begon te lopen. Zijn passen waren langzaam, alsof hij de tijd van de wereld had en zorgen iets voor morgen waren, maar zijn blauwe ogen spreken dit juist tegen. “Onzin Albus!” snauwde de man bij de haard dan ook, maar zodra de woorden over zijn lippen kwamen, legde de oudere man een hand op zijn schouder.
“Het is geen onzin Severus en dat zal het ook nooit zijn. Als je mij dit toe zou staan, zou ik je graag mee willen nemen in de herinnering van iemand. Eén die zij mij, vlak voor haar dood, toe heeft vertrouwd. Uit die herinnering haal ik namelijk altijd de kracht om verder te gaan, ik denk dat dit wellicht hetzelfde bij jou zal doen,” zei Albus Perkamentus op kalme toon en keek indringend in de man zijn ogen, bijna alsof hij naar iets zocht. Severus Sneep zei echter geen woord en in zijn ogen was ook geen enkele emotie te zien. Hij maakte enkel een vaag gebaar met zijn arm, die duidelijk maakte dat hij niet dacht dat het ook maar een greintje verschil zou maken, maar dat Perkamentus het alsnog mocht proberen.
Voor het eerst die avond verscheen er een echte glimlach op Albus zijn gezicht en hij begon naar een verborgen kast te lopen. In die kom leek een zilverachtige vloeistof rond te zweven, maar Perkamentus keek er op dit moment niet naar. Langzaam, voorzichtig zelfs, liep hij weer terug naar zijn bureau en zette deze precies in het midden neer, terwijl hij met een klein lachje de voorwerpen die Severus even ervoor nog op de grond had gesmeten weer aan de kant schoof. Het was toch makkelijk dat de dingen in zijn kantoor zichzelf repareerden, mensen leken er tegenwoordig een gewoonte van te maken om dure dingen van zijn bureau te vegen wanneer ze kwaad waren.
“Ik neem aan dat je nog weet hoe dit werkt?” vroeg de oudere man terwijl Severus Sneep weer tegenover hem plaats naam en keek hem weer indringend aan. “Ik heb een redelijk goed geheugen,” antwoordde de jongenman, met een redelijk scherpe blik richting Albus. Even leek het alsof hij nu zijn medewerking niet meer wilde geven, maar op het moment dat Perkamentus gebaarde dat Severus zijn gang moest gaan, boog hij zich tocht over de schaal heen. Voordat hij zelf besefte wat er gebeurde, werd zowel Severus als Albus naar binnen gezogen en leken ze op een totaal andere plek terecht te komen.
“En hier begint ons verhaal,” fluisterde Perkamentus op het moment dat Severus zijn mond open deed en gebaarde dat hij niet moest praten, maar dat hij moest kijken naar wat er voor hen ontvouwde...

Een brunette zat ineen gedoken in een grote schommelstoel, haar knieën had ze opgetrokken tot onder haar kin en haar ogen glommen van de tranen. Het was nog een jonge vrouw, maar ze was heel mager. Haar gezicht was ingevallen en diepe zwarte kringen zorgden ervoor dat haar groene ogen dof leken. Toch was haar ijzige blik strak op een oude, verweerde wieg gericht.
In de wieg lag een klein jongetje, van nog geen jaar oud. Zijn haren, die eigenlijk veel te lang waren, zaten in een vuil bundeltje bij elkaar en zijn grote bruine ogen keken nieuwsgierig in de rondte. De kleertjes die hij aan had, pasten eigenlijk niet goed, ze waren op het minst drie maten te groot. Dat kleine feit leek zowel de moeder als het kind echter niet te deren.
“V v v vuil uit de hel, u u uitges spuugd door de d d duivel zelf. D d duivelsgebroed, niet mens w waardig,” mompelde de jonge vrouw onder haar adem. Haar blik was nog steeds op de baby in de wieg gericht, maar nu was er echter walging en haat in haar ogen verschenen. Op de vrouw haar armen en gezicht zaten onder de schrammen. Eigenlijk waren het nu geen schrammen meer te noemen, de meeste waren al geheeld, maar alsnog was het pijnlijk duidelijk wat er met de vrouw gebeurd moest zijn.
“Nu schijnt alle tuchtiging op het ogenblik zelf geen oorzaak van vreugde, maar van droefheid te zijn,” mompelde de vrouw nu, terwijl ze langzaam overeind kwam en richting de wieg liep. “Ik zal door de vallei van de schaduw des doods lopen. Ik heb geen vrees want U zijt bij mij. U begeleid mij en haalt mij weer thuis,” ging de vrouw verder terwijl ze het kind uit de wieg plukte en richting de badkamer begon te lopen. “Ik ben een kind van het licht en zal nimmer in de duisternis lopen.”
Met kleertjes en al zette ze het kind in het bad neer en deed haar ogen dicht terwijl ze het kind los liet. Niet in staat om recht te blijven zitten zonder steun bewoog het jongentje was met zijn armen, maar viel vervolgens toch achterover. Op het moment dat er een zachte plons door de badkamer echode, kwam er een snik over de jonge vrouw haar lippen. "Gij hebt bevel gegeven, om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht."


Onzichtbaar voor de vrouw, sprong Severus Sneep naar voren, klaar om de baby weer uit het water te scheppen. Dat was echter geen mogelijkheid, hoewel het in dit soort situaties makkelijk te vergeten was. Op het moment dat Severus dan ook het bad bereikte, zat hij plots weer in zijn stoel, tegenover Perkamentus met de hersenpan stevig tussen hun in op het bureau.
“Wat was dat?” vroeg Severus, grondig in de war gebracht door de herinnering uit de hersenpan. “Dat, Severus, waren twee onschuldige slachtoffers uit deze oorlog,” antwoordde Perkamentus terwijl hij zijn handen weer in elkaar vouwde en iets achterover leunde. “Wat is er met haar gebeurd?” vroeg Severus, nog steeds wat verwilderd en aan de andere kant van de tafel zuchtte Albus diep.

“Deze vrouw was van dreuzelafkomst. Haar beide ouders wisten niet dat er nog echte magie in de wereld bestond en op het moment dat hun dochter niet alleen in elkaar geslagen werd, maar ook nog eens verkracht, verdween die magie voor hun ook weer voorgoed. Eén van je collega’s heeft de hand aan haar geslagen en helaas voor haar overleefde ze het.
Ja Severus, helaas. Iemand die mishandeld en verkracht is wil niet overleven. Ze willen het liefst in een hoekje kruipen om te sterven. Deze vrouw overleefde niet alleen, ze raakte ook nog zwanger van de man die op een verschrikkelijke wijze misbruik van haar had gemaakt. Bij dag en bij nacht werd ze eraan herinnert wat er was gebeurd en langzaam maar zeker is ze gek geworden. Bijna letterlijk haar verstand verloren.
De avond die jij zojuist zag, was het moment waarop er iets in haar knapte. Het kindje is verdronken, de herinnering heeft ze in en hersenpan naar mij gestuurd en vervolgens heeft ze zichzelf ook van het leven beroofd. Waarom ze mij deze buitengewoon verschrikkelijke herinnering heeft gestuurd weet ik niet, maar het maakt in sommige gevallen veel meer duidelijk dan ik uit kan leggen aan mensen.
Het zijn deze mensen Severus, de onschuldige slachtoffers, die het allemaal waard moeten maken. Het zijn deze mensen, die er niets mee te maken hebben, die het waard moeten maken om te vechten voor een wereld waarin we allemaal veilig kunnen leven. Nu lijkt het leven van een dooddoener nog glansrijk, maar hoe zullen de mensen de volgelingen van Heer Voldemort herinneren, wanneer hij er niet meer is, wanneer de dooddoeners er zelf niet meer zijn? Zoals deze vrouw zijn er nog zovele en daarom moet je ons helpen Severus,” zei Perkamentus op kalme toon terwijl hij zijn blik nog steeds niet van Severus Sneep, dooddoener en volgeling van Voldemort afwendde.
Severus zei echter geen woord, dat was ook niet nodig, één blik zei genoeg. Hij zou helpen. Voor hoelang was niet bekend, maar op dit moment zou hij de Orde van de Feniks helpen om Heer Voldemort ten val te brengen...





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Ma Aug 14, 2006 14:12 Terug naar boven Sla dit bericht op

Keuzes

“Hoe durf je HEM zo af te vallen,” riep ze furieus, haar felgroene ogen schoten vuur. Geschrokken keek Matthieu zijn oude schoolvriendin en grote liefde vol afschuw aan.
“Nou sorry hoor, maar ik begrijp gewoon niet hoe je zo blindelings alles gelooft wat Voldemort zegt.”
“Ik geloof hem, omdat hij ALTIJD de waarheid spreekt. Hij weet alles, hij kent alles, hij is de MEESTER.”
“Dan wil ik je niet meer kennen, Tonja. Ik kan er namelijk niet mee leven. De gedachte alleen al dat je iemand zou vermoorden, gewoon omdat hij het je opdraagt.” In zijn ogen verschenen tranen, hij kon het niet geloven, zijn beste vriendin, zijn maatje. Hoe had het kunnen gebeuren? Met pijn in zijn hart keek hij naar haar onderarm, het duistere teken was duidelijk zichtbaar en de lijnen kliefde zich in zijn geheugen.
Nijdig keek Tonja hem aan, ze zag dat hij naar haar arm staarde. Met alle innerlijke kracht die ze nog bezat onderdrukte ze de neiging om het teken in zijn gezicht te duwen. Ze schrok van haar intrinsieke strijd en haar drift temperde. Ze keek onderzoekend naar de zachtaardige man tegenover haar. Zijn blauwe ogen stonden verdrietig, ze zag zijn tranen glinsteren. Waarom begreep hij haar niet? Hoe kon het dat hij de grootheid van HEM niet zag?
Verslagen liet Matthieu zich zakken op een boomstronk. Wolken dreven voor de zon en zorgde dat het bos een grimmige uitstraling kreeg. De bomen stonden vol in het blad en dieren waren actief met het voeren van hun kroost. De natuur genoot met volle teugen van de zomer, maar in zijn hart voelde het als een koude winter. Alles wat zo mooi had geleken, waarvan hij had gedroomd was in één slag verbrijzeld door de bekentenis van Tonja. Zijn gevoelens beperkten zijn vermogen om helder te denken. Hij moest hier weg, weg van haar, maar hij wilde nog niet. Iets in hem zei dat dit zijn laatste kans was om met haar te praten, als hij nu weg zou lopen zou alles verloren zijn.
“Tonja, ik vraag het je nog één keer. Zou je iemand doden als hij je dat opdroeg?” Vastberaden keek ze hem aan, haar kin een beetje omhoog en haar vuisten gebald.
“Ja, sterker nog, dat heb ik al gedaan.” Deze onthulling was voor hem de druppel, hij kon het niet meer aan. De vrouw waar hij al jaren van hield had iemand vermoord. Er was geen weg terug meer voor haar. Het kleine sprankje hoop wat hij nog even had gevoeld, was verpletterd als een olifant die op een muis stapte. Met alle kracht die hij nog bezat, drukte hij zich omhoog en begon te rennen. Weg van haar, weg van de pijn. Hij liet zijn tranen vloeien, zijn handen gebald en zo snel hij kon.

Hoe lang hij had gerend wist hij niet, van het zonlicht was niet meer dan een restje over. Zijn lichaam begaf het, hij wilde nog verder, maar het ging niet meer. Hij struikelde over een grote boomwortel en viel met een smak op het mos. Geruisloos huilend bleef hij languit liggen, het maakte hem allemaal niets meer uit. Het was toch voorbij, hij had voor haar willen zorgen, maar zij had een ander pad gekozen. Naast hem hoorde hij geschuifel, doodstil bleef hij liggen. Het maakte hem allemaal niets uit, hij wilde toch sterven, hier en nu.
“Sta op en volg mij,” zei een man met een hele rustige stem gebiedend. Voorzichtig tilde Matthieu zijn hoofd op en opende zijn ogen. Door de waas van tranen zag hij een centaur staan. Hij knipperde een paar keer, om zeker te zijn dat hij niet droomde en om het beeld duidelijker te krijgen. Het was echt een centaur. Behoedzaam krabbelde hij overeind en keek het wezen verbaasd aan, ze hielpen mensen toch niet?
“Volg mij, ik zal rustig lopen.” Met pijn in zijn hele lichaam volgden Matthieu zo snel als hij kon. In het begin struikelde hij over zijn eigen voeten, iedere keer als hij dreigde te vallen, werd hij gelukkig opgevangen, door een tweetal sterke armen. Na een tijdje ging het beter, ze bleven lopen tot de maan aan de hemel verscheen en ze bij een open plek aankwamen. Tussen de bomen door kon Matthieu Zweinsveld zien liggen en uitgeput keek hij zijn gids vragend aan.
“Bedankt voor je hulp.”
“Graag gedaan, maar voor je gaat, moet ik je nog iets vertellen.”
“Wat dan?”
“Jij zult een moeilijke keus moeten maken, ik hoop dat ik je een beetje kan helpen, bij het maken van de juiste. Ga door de pijn en het licht zal je redden.” Na deze woorden draaide het paardmens zich om en verdween tussen de bomen.

Verbouwereerd keek Tonja haar grote liefde na. Zijn lange donkerblonde haar danste in de wind achter hem aan. Voor het eerst in weken begon ze te twijfelen, ze was zo zeker geweest van haar zaak. Hij zou zich ook bij de Dooddoeners willen aansluiten, daar was ze van overtuigd geweest. Deze reactie had ze nooit verwacht, ze begreep het niet. Ze keek naar het teken op haar arm, ze was zo trots geweest, nu was er van die trots weinig over. Langzaam drong het besef tot haar door, ze had een onschuldig wezen vermoord. Was het wel een schuldeloze geweest? Nee, zeker niet, anders had ze niet de opdracht gekregen om een onvergefelijke vloek uit te spreken.
Ze bande de twijfel uit en reageerde meteen op de oproep van de duistere heer toen ze het aan haar teken voelde, door naar de ontmoetingsplek te verschijnselen. Naast haar verschijnselde steeds meer dooddoeners tot het hele veld vol stond. Voldemort stond op een heuveltje en keek met genoegen uit over zijn leger.
“Morgen heb ik een grote aanval gepland; Zweinsveld wordt van ons!” Een luid gejuich barste los.

Met zijn laatste energie sleepte Matthieu zich naar het dorpje. De straten leken uitgestorven, alleen in de Drie Bezemstelen brandde er nog licht. Hij klopte aan en na een paar seconden werd de deur langzaam opgedaan tot er een smalle kier ontstond.
“Wie ben je en wat wil je?” Wantrouwend keek een grote stevig gebouwde man door de kier.
“Mijn naam is Matthieu Engelenhaar en ik zou graag een slaapplaats willen.”
“Laat me je linker onderarm eens zien?” Gewillig voldeed Matthieu aan het kortaf gegeven verzoek. De waard knikte en maakte de deur verder open.
“Ik zal je een kamer wijzen. Als je nog wat wilt eten, ik heb nog brood.”
“Graag, als het niet teveel moeite is?”
“Wacht hier maar even, dan zal ik het meteen pakken.” De waard kwam terug met een groot stuk brood, een gebraden kip en een boterbiertje.
“Hier, je ziet eruit of je wel wat kan gebruiken. Het lijkt wel of je de hele dag door het bos hebt gerend.” Matthieu lachte schamper, de waard moest eens weten.
De kamer rook fris en het grote bed zag er verlokkelijk uit, maar wat eten zou ook heerlijk zijn. Eerst maar even een beetje water over zijn gezicht, hij stapte rechts de badkamer in en keek in de spiegel. Hij schrok van zijn eigen spiegelbeeld, zijn gezicht zal vol met krassen en uit zijn haar zijn staken kleine takjes. Hij begreep meteen waarom de waard zo achterdochtig had gekeken. Na zich een beetje gefatsoeneerd te hebben ging hij aan de kleine tafel zitten en begon met eten. Dankbaar at hij alles op wat de waard voor hem had gepakt, de laatste hap spoelde hij weg met een restje boterbier. Moe maar voldaan liep hij naar het bed toe. Heel behoedzaam liet hij zich op het bed zakken, alle spieren in zijn lijf deden pijn. Totaal vermoeid viel hij in een droomloze slaap.

Door een kier van de gordijnen viel een scherpe straal zonlicht op zijn ogen. Langzaam werd Matthieu wakker en verbaasd keek hij om zich heen. Het duurde even voordat alle gebeurtenissen van de vorige dag weer tot hem doordrongen. De gedachte aan Tonja en haar beslissingen brachten weer tranen in zijn ogen. Boos schudde hij zijn hoofd, hij wilde niet meer huilen, niet om haar, ze was het niet waard. Vroeger wel, maar nu was ze zijn tranen niet meer waard. Stijf in al zijn spieren stond hij op, in de badkamer waste hij zich met koud water. Behoedzaam kleedde hij zich aan en liep hij de trap af. Beneden klonken stemmen verhit in een ware discussie. Onwillekeurig bleef hij even staan om te luisteren wat het onderwerp van het gesprek was. Ze hadden het over Voldemort, een moment twijfelde hij of hij maar weer terug naar boven zou gaan. Nee, besloot hij vastberaden, ik moet mij er niet voor verstoppen. Met ferme passen liep hij de trap af, zijn pijn totaal negerend. Hij zag een groepje van acht personen aan een grote tafel zitten. Onder het gezelschap bevond zich ook de waard, verder zaten er nog vier tovenaars en drie heksen. Een lange man stond met heftige gebaren zijn standpunt te verdedigen terwijl de andere instemmend knikte. Op het moment dat Matthieu zijn voet op de stenen vloer zette keken ze om. Stilzwijgend keken ze de nieuwkomer aan, een beetje onzeker keek hij de groep rond. Even stond hij te overwegen wat hij zou zeggen. Voordat hij zijn mond kon openen om wat te zeggen verschijnselde er overal in de herberg dooddoeners. Voordat er door de aanwezigen gereageerd kon worden werden de eerste vloeken al afgevuurd. Vlakbij de trap stortte een jonge blonde heks in elkaar en begon afgrijselijk te gillen van de pijn. Hij dook onder de trap om niet op te vallen en nam de situatie in zich op. Als hij hier niet weg zou komen was het ook over voor hem. Zijn oog viel op de keukendeur, misschien kon hij daar doorheen vluchten. Op handen en knieën kroop hij zo snel mogelijk naar de deur, boven zijn hoofd vlogen vloeken en tegen spreuken heen en weer. In de keuken stond hij op, hij schrok toen hij achter zich een bekende stem hoorde.
“Ik had jou hier nooit verwacht,” zei Tonja zacht. In haar ogen zag hij dat ook zij pijn had. Even staarde ze elkaar stilzwijgend aan. Matthieu wist dat hij moest gaan reageren, het zou niet lang duren voordat er een andere dooddoener zou komen kijken. Langzaam begon hij te bewegen naar de achterdeur toe.
“Dat kan ik niet toelaten, Matthieu. Ik kan je niet laten weglopen.”
“Wat wil je dan doen? Nou? Wil je mij ook vermoorden?” Zijn stem klonk schel van de emotie, die hij eigenlijk niet wilde tonen.
“Nee, dat wil ik niet,” ze fluisterde bijna, ”maar als je mij geen keus geeft.” Ze durfde het niet uit te spreken en keek hem bijna smekend aan. Plotseling begreep Matthieu wat de Centaur bedoelde, het was dit moment, één van hen zou hier maar levend vandaan kunnen komen, het was of hij of zij. Hij voelde nieuwe kracht in zich opborrelen en voordat Tonja kon reageren schoot er een rood licht uit zijn staf: “Paralitis.”
“Jouw keuzes zijn niet de mijne,” beet hij Tonja toe, “mij zul je nooit meer zien.” Matthieu wist wat hij moest doen, haar vergeten en zorgen dat ze elkaar nooit meer zouden ontmoeten. Hij keek nog één keer naar de verlamde vrouw op de grond, hij wist dat zij hem kon zien en horen.
“Ik ken je niet meer en ik wil je ook niet meer kennen.” Na deze woorden verdween hij voor haar ogen.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Ma Aug 14, 2006 14:14 Terug naar boven Sla dit bericht op

Voor altijd

Zelfs de donkere, maanloze avondlucht die al enkele weken volgepakte onweerswolken met zich meedroeg, kon de rode ogen die in het donker gloeiden niet aan het zicht onttrekken. De ogen kwamen dichterbij, en gaandeweg vormde zich een bedorven silhouet van de meest gehate tovenaar uit de geschiedenis. De slangachtige neus en de streep die ooit als mond dienst had gedaan waren onderdeel van een skeletachtig gezicht, zo spierwit als de maan die zich al tijden verscholen hield, zo uitdrukkingsloos als dat van een man die al geruime tijd geen emoties meer kende.
‘Het is tijd, Marlène.’
De Heer van het Duister kwam dichterbij, en zijn gitzwarte mantel wapperde licht door de bries die op die avond woei.
‘Vaarwel…’
Heer Voldemort hief zijn zwarte, met feniksveer verreikte toverstok op en was klaar om de daad te verrichten. Een groene lichtflits, die het gelaat van de Heer angstaanjagend fel verlichtte, was het laatste dat zij ooit zou zien, voordat haar ziel doorboord werd met een leegte die algauw haar hele lichaam omarmde…
Met een ijselijke gil schrok Marlène wakker en ging bliksemsnel overeind in bed zitten. Haar nachtmerrie had ervoor gezorgd dat het angstzweet op haar voorhoofd stond en haar ademhaling ongezond kort was. Geschrokken keek ze naar haar man, Eduard Magister, die gelukkig nog sliep. Ook haar vijfjarige zoontje Ludo, die al tijden niet meer alleen in zijn bed durfde te slapen en tussen zijn ouders lag, was niet wakker geworden.
Iets rustiger dan daarnet liet Marlène zich terugzakken in haar behaaglijke bed, en dacht voor de zoveelste keer na over wat ze gedroomd had. Sinds ze bij de Orde van de Feniks hoorde keerde steeds dezelfde nachtmerrie in haar slaap terug, waarin zij en haar hele gezin werd vermoord. Het had haar al heel wat slapeloze nachten bezorgd.
De wind woei hard, net zoals in haar nachtmerrie, en beukte tegen de ramen van hun slaapkamer. Het zorgde voor een hels gepiep van hout dat het zwaar te verduren had, maar daar was ze inmiddels wel aan gewend.
Die nacht klonk er echter nog een ander geluid, een geluid waardoor alles anders zou worden. Het waren stemmen, ergens ver weg.
Met een ruk schoot Marlène weer overeind in haar bed. Dit was waar ze zo ontzettend bang voor was, om midden in de nacht overvallen te worden door haar nachtmerries die werkelijkheid werden. In een vlaag van paniek wekte ze haar man.
‘Eduard,’ fluisterde ze, ‘Eduard, alsjeblieft, wordt wakker…’
Haar man gromde even, maar werd toch wakker; zoals iedereen sliep ook hij in deze tijden erg licht. Haastig fluisterend vertelde Marlène wat ze had gehoord, en toen Eduard luisterde hoorde ook hij de stemmen.
‘Z-zijn z-ze er, Eduard? Is het afgelopen?’ fluisterde ze, bibberend van angst. Haar ogen stonden al bijna vol tranen.
Eduard zei niets, maar stond op en griste zijn toverstok van het nachtkastje. Een tel later stond hij al bij de deur, en maakte die op een kiertje open. Godzijdank kraakte de deur niet.
De stemmen werden iets harder en het geluid van voetstappen werd nu ook hoorbaar. Het was duidelijk dat er mensen richting hun huis kwamen lopen.
Eduard draaide zich met een ruk om, en keek zijn vrouw ernstig aan.
‘Ik weet niet wie het zijn, Marlène, maar we nemen het zeker voor het onzekere,’ zei hij ernstig, ‘je weet wat je moet doen. Zorg voor Ludo.’
Marlène staarde hem met geschokte ogen aan, en wist niet wat ze moet zeggen. De tranen drupten nu wel degelijk over haar bleke wangen.
‘Eduard… ik kan je hier toch niet achterlaten…’
Haar man kwam naast haar staan en greep haar bij de schouders.
‘Luister, Marlène… we hebben het hier uitgebreid over gehad. Zouden we niet alles doen om Ludo te beschermen? Hebben we niet afgesproken dat jij met hem zou vluchten, als ik probeerde ze tegen te houden?’
Marlène knikte schokkend, en begon nog harder te huilen, waardoor haar zoontje wakker werd. Hij had bruin haar, net zoals zijn vader, maar de blauwe ogen had hij van zijn moeder.
‘Wat is er, mam?’ vroeg hij zacht, maar niemand antwoordde.
‘Ik hou van je, Marlène,’ fluisterde Eduard, en hij drukte een laatste, innige kus op haar roze lippen, terwijl hij met zijn handen door haar donkerblonde haren streek.
‘Ga nu.’
Ze knikte en pakte Ludo bij zijn hand. Zonder één woord te zeggen liepen ze achter Eduard aan, de slaapkamer uit en de trap af, met twee treden tegelijk.
De liefde voor elkaar zal ons sterker maken.
De woorden die Eduard gezegd had toen ze dit plan hadden opgesteld, flitsten door Marlènes geest. Ze hadden het uitgebreid gerepeteerd, maar desondanks kon ze haar gedachtes er niet bijhouden en werd haar geest troebel.
Ze bleef staan.
‘Marlène, ga!’ riep Eduard, die bij de voordeur stond. Hij draaide zich om en gebaarde naar Marlène dat ze naar de keuken moest gaan, waar een deur naar de tuin was.
Voor Ludo.
Het volgende moment knalde de voordeur met geweld open, en werd Eduard haast van zijn sokken geblazen.
‘GA!’ schreeuwde hij, terwijl drie Dooddoeners het huis binnen kwamen. Ze droegen zwarte mantels en angstaanjagende kappen die hun identiteit verborgen hield.
Marlène jammerde het uit en Ludo gilde, terwijl ze machteloos toekeken hoe Eduard vocht.
Als ik het niet overleef, bedenk dan dat jij voor altijd mijn ware zult blijven, totdat we ooit weer herenigd zullen worden…
‘GA DAN!’ schreeuwde Eduard, terwijl hij een spreuk afvuurde op de dichtstbijzijnde Dooddoener. Het volgende moment werd hijzelf echter door een spreuk geraakt en viel hij achterover op de koude, donkere vloer.
‘Eduard…’ jammerde Marlène, overspoeld door blinde emoties. Het was teveel, het mocht niet…
‘Ga… nu…’
Die laatste woorden gleden fluisterend over Eduards lippen, terwijl hij een laatste keer omkeek naar zijn gezin, waar hij zoveel van gehouden had, die hij gekoesterd had en die het geluk in zijn leven hadden betekend. Toen draaide Marlène zich om, en vluchtte, samen met Ludo.
Ik zal op jullie wachten, totdat die mooie dag aan de horizon verschijnt waarop ik jullie weer kan zien…
Marlène wist niet wat ze deed, terwijl verzen van Eduards woorden door haar geest dreven. Ze zag de buitenwereld als een waas, besefte nauwelijks hoe haar vertrouwde keuken langs flitste en voelde niet hoe haar schouders pijn deden toen ze tegen de achterdeur beukte.
Ze nam Ludo in haar armen, omdat hij niet zo hard kon rennen, en sprintte de kille duisternis in, het onbekende donker waarin alles mogelijk was.
Het was koud en nat buiten. Marlène rende door haar eigen tuintje en sprong het gras in. Ze wist dat het achter hun huis ophield, daar was niets… enkel bomen, gras, en steen… kon de natuur hen redden?
Onwillekeurig zag ze de rode ogen van Heer Voldemort voor zich, en schreeuwde het uit van woede, verdriet en angst. De woorden uit haar nachtmerrie achtervolgden haar zoals de Dooddoeners dat ook deden, terwijl ze rende… bleef rennen…
‘Het is tijd, Marlène…’
Ze sprong over het lage hekje dat hun tuintje van het bos scheidde en werd opgeslokt door de kilte die de bomen met zich meedroegen. Het was stil, angstvallig stil, en haar gejaagde ademhaling en versnelde hartslag waren het enige dat haar gehoorszintuigen konden opvangen…
Ze keek achterom, en viel bijna flauw van schrik. Wankelend rende ze verder en liet Ludo bijna op de grond vallen.
Het Duistere Teken…
Het gloeide gifgroen boven haar huis, een doodshoofd met een slangentong… het meest afschuwelijke teken dat er ooit zou bestaan.
Tranen stroomden over Marlènes wangen en haar armen werden gevoelloos onder het gewicht van Ludo, maar ze bleef rennen… ze mocht niet stoppen…
Er klonken kreten achter haar en ze zag verscheidene spreuken tegen bomen afketsen, terwijl zijzelf behendig tussen de bomen door zigzagde. Ze was hier al zo vaak geweest…
Herinner je het geluk en de liefde die ons leven gekend heeft, en vergeet de zwarte bladzijdes uit het boek dat zo mooi had moeten worden…
Er klonken kreten van triomf, en Marlène wist dat ze ingehaald werd. Het zou spoedig over zijn, maar ze moest blijven vechten…
‘AAAAH!’
Ze struikelde over een lange tak, die ze in het donker onmogelijk had kunnen zien, en viel languit op de grond. Ludo belandde bovenop haar en bleef stil liggen.
Het deed zeer, ongelooflijk veel zeer… terwijl Marlène op probeerde te staan besefte ze dat haar handen, die opengehaald waren aan de grond, onder het bloed zaten.
‘Ludo?’ fluisterde ze, ‘Ludo, is alles goed met je?’
Een groene lichtflits suisde door het donker en zette de bomen in een angstaanjagend groen licht, alvorens het weer aardedonker werd.
‘Ludo?’
In een opkomende vlaag van paniek draaide Marlène zich om en voelde het slappe, levenloze lichaam van Ludo van zich af vallen.
‘NEE!’
Marlène gilde en gilde, was vastbesloten al haar emoties de vrije loop te laten, terwijl ze zich vastklampte aan het lichaam van haar zoontje. Het volgende moment kookte ze echter van woede, en sprong ze op.
Ook al had het geen zin meer en zou ze spoedig vermoord worden, ze zou haar leven zeker niet cadeau geven. Ze zouden erom moeten vechten, en het liefst nam ze zoveel mogelijk Dooddoeners mee in haar graf.
De twee Dooddoeners die haar achtervolgden waren al spoedig bij haar, en door haar hernieuwde houding hadden ze geen spreuken durven afvuren.
‘Vecht als een man, lafaards,’ siste Marlène en ze trok haar toverstok, die ze in een zak van haar nachtkleding had laten glijden.
‘Ik ben bereid te sterven, in de hoop dat ik de moordenaars van mijn gezin met me mee kan nemen.’
Een van de Dooddoeners lachte, maar Marlène liet er geen gras over groeien. Ze wist zeker dat ze op dit moment tot alles in staat was… haar leven was verwoest, vernietigd… de laatste secondes van haar leven…
‘Avada Kedavra!’
Twee groene lichtstralen suisden door de donkere lucht. Eentje was afkomstig van de Dooddoeners, de ander – wonderbaarlijk genoeg – kwam uit Marlènes toverstok. Het maakte haar niet meer uit dat ze een Onvergeeflijke Vloek gebruikte… ze ging dood, dat was zeker… haar ogen vol tranen zagen enkel de moordenaars van haar man en kind…
De twee stralen raakten hun slachtoffer vrijwel tegelijk in hun borst. De Dooddoener plofte op zijn knieën en viel dood voorover met zijn gezicht op de grond, en Marlène viel prompt achterover en kwam naast haar vijfjarige zoontje neer. Ze had gedaan wat ze kon en alles gegeven, maar het was niet genoeg gebleken…





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Ma Aug 14, 2006 14:17 Terug naar boven Sla dit bericht op

Hij Weet Alles

Verwoed staarde hij naar het glanzende sieraad dat hij in zijn handen hield. Het massieve voorwerp was prachtig. In het midden van het zware medaillon stond een rijkversierde, slangachtige Z gegraveerd, de letter van de meest aanbiddelijke afdeling van de grootste toverschool van de wereld, van het universum. De krullen om de letter heen dansten als slangen in de nacht, sierlijk om de letter heen.
Zonder enige aanwijzing liet de man het pronkstuk op de grond vallen. De schrille klap op de met marmer belegde vloer galmde nog enkele seconden na, maar daarna was het doodstil zoals ervoor. Toen trok hij zijn toverstok uit zijn gewaad, wat zachtjes meedanste met de gure wind. Zijn lange zwarte haar, wat al dagen ongekamd en vol met klitten was, streek hij uit zijn fonkelende donkere ogen. Nu zou het eindelijk gebeuren. Het moment waar hij naar toe had geleefd.

Enkele uren geleden stond de man in de grootste kamer van het verlaten huis op de heuvel van het dorp. Aan het huis was te zien dat het vroeger een prachtig landhuis geweest moest zijn. Nu begon het behang los te laten en schoten ratten als spreuken onder alle meubels door. In het midden van de kamer stond een zwarte fauteuil, waaronder een tevreden gesis vandaan kwam. De man zakte op zijn knieën en boog zijn hoofd. Een kille, hoge stem begon te spreken:
“Ik dacht dat je beter van dienst voor mij kon zijn, Zwarts”
“Heer, als ik ook maar iets kan doen voor U, weet U dat ik klaarsta voor U,” sprak de man beverig.
“Dat zal zeker gebeuren. Ik wil dat je voor mij een karweitje opknapt.” De man boog nederig zijn hoofd en vroeg: “Heer, ik zal alles doen wat U van mij verlangt, alles wat U zegt is -”
“Zwijg! Op dit perkament staan de aanwijzingen. Doe precies wat er staat, als je ook maar iets overslaat zal Heer Voldemort je ervoor boeten. Hij weet alles. Hij weet altijd alles…”
De man stond op uit zijn aanbiddende houding en liep zachtjes naar de comfortabele fauteuil toe.

Een moment later stond hij buiten, met een ondoorgrondelijke opdracht opgekregen. Het was verachtelijk, ondenkbaar, onmenselijk. In zijn hoofd begon een plan zich uit te breidden. Het was niet risicoloos, maar hier had hij alles voor over. Zijn meester mocht niet uitgroeien tot de
machtigste tovenaar aller tijden. De man haalde zijn toverstok tevoorschijn en wees minachtend op zichzelf. “Crucio,” hijgde hij. Toen gilde hij het uit van de pijn. Maar het moest erger, hij moest nog meer pijn voelen. “Crucio, crucio!” schreeuwde hij uit. Toen viel hij op de grond, tranen van wanhoop stroomden over zijn gezicht. Hij was een slappeling. Maar hij moést doorzetten, hij moest bewijzen dat hij niet slecht was. De man pakte het zware pakketje met het oude perkament dat erbij zat wat zijn net gekregen opdracht bevatte. Hij pakte zijn toverstok weer en tekende iets in de lucht. Een seconde later viel er in een gouden waas een sieraad naar beneden. Hij maakte het andere pakketje open en legde de twee sieraden vlak naast elkaar op de verlaten grond. Ze waren redelijk identiek. Natuurlijk miste het nagemaakte medaillon de bewerkte letter in het midden, maar toch kon het er mee door. Uit de zak van zijn gewaad pakte de man een verfomfaaid stukje perkament, inkt en een prachtige pauwenveer. Hij begon te schrijven.

Aan de Heer van het Duister
Ik weet dat ik al lang dood zal zijn voor u dit leest,
maar ik wil dat u weet dat ik uw geheim ontdekt heb.
Ik heb het echte Gruzielement gestolen en ben van plan
het zo snel mogelijk te vernietigen.
Ik bereid me voor op de dood in de hoop dat u weer sterfelijk zult zijn
als u uiteindelijk uw gelijke ontmoet.


Hij aarzelde even, maar schreef er toen zijn initialen als aftiteling onder.

R.A.Z.

De man keek schichtig, als een haas die achtervolgt wordt door een vos, om zich heen en zijn gejaagde ademhaling ging wat langzamer. Hij sloot zijn ogen en dacht diep na. Toen stond hij op, propte het de twee medaillons en het klein opgevouwen perkament in zijn binnenste zak en keek op. Het hele terrein was verlaten, de maan was rond en vol en verlichte de plaats waar hij daarvoor met aandacht had zitten schrijven. Toen draaide hij rond. Sneller en sneller, totdat een luide knal de stilte had doorbroken en de man verdwenen was.

Op hetzelfde ogenblik verscheen hij op een hoog, donker rotspunt. In de diepte schuimde en kolkte het water met veel geruis. De ronde maan aan de hemel, omringd door stralende sterren, verlichtte de zwarte, schuimende zee. Verder was het er donker. Heel erg donker, guur, grimmig, kaal en duister. Zo zwart als de nacht. Hij wurmde zich door een spleet in de dichtstbijzijnde klif en sprak een toverspreuk uit. “Lumos,” klonk het gesmoord door de zachte gegolf van de zee heen. Plotseling baadde de klif in een goudachtig licht, de man kneep zijn ogen tot spleetjes en vervolgde zijn route. Een luide plons verstoorde de net herstelde stilte. De man was in het water gesprongen en zwom op topsnelheid door de tunnel met zijn toverstok tussen zijn gelige tanden geklemd. Opeens verscheen er een door de natuurgebouwde trap aan het einde van de tunnel. Verkleumd liep de man het water uit en pakte de nog droge aanwijzingen van zijn meester. Al lezen pakte hij een kort, scherp mesje met een spitse punt. Een moment later vloeide het bloed rijkelijk over de rotswand. Een boog die een zilverachtige gloed uitstraalde verscheen en haastig stapte de man onder de boog door. Een glanzend, reusachtig, zwart meer was te zien. De man pakte gejaagd opnieuw de aanwijzingen en met een gefronst voorhoofd las de man ze opnieuw en opnieuw. De frons werd lichter, hij glimlachte zelfs! Na wat gemorrel in de lucht had zijn hand opeens een dikke, kopergroene ketting vast, gevolgd door een klein vaartuigje. Het straalde een mysterieuze, groenachtige gloed uit. Snel vaarde hij met het gammele bootje naar het midden, waar een klein, rotsachtig plat eilandje lag. Een felle groene lichtbron werd steeds sterker en een kom verscheen. Met een duivelse grijns pakte de man de twee medaillons, bekeek ze, stopte het verfomfaaide stukje perkament in een van de klepjes en sprak toen een vreemde formule uit die hij geleerd had uit de aanwijzingen. Met een luide plons liet hij het nagemaakte medaillon zonder merkteken in de kom vallen. Alhoewel het groenachtige goedje waar de kom mee gevuld was een plonsachtig geluid maakte, had het niet bewogen.
De man ging op topsnelheid terug, zwom langs alle hindernissen waar hij op de heenweg ook langs was gekomen en verscheen uiteindelijk uitgeput en doorweekt op het hoge en donkere rotspunt. Daar draaide hij weer rond, steeds sneller en opnieuw verdween de man op een onverklaarbare reden.

En nu was het grote moment aangebroken. Een zevende deel van zijn oude meesters ziel stond op het punt om vernietigd te worden. Uit de punt van de toverstok kwam een groene straal, het medaillon dat op enkele centimeters van de stok verwijderd lag explodeerde met een donderende knal tot het uit enkele, gouden splinters bestond. De man stond op, schopte met een afgesleten schoen ertegen aan tot alle deeltjes verdwenen waren. Weg was het. Het was hem gelukt. Een gelukzalig gevoel reek tot in zijn vingertoppen, tot in de puntjes van zijn tenen.
Daarna verdween hij en kwam hij weer terecht bij het oude, duistere landhuis. Waar zijn meester wachtte, die nu een zevende ziel lichter was zonder dat hij het wist, ha! Een zenuwslopend gevoel besloop de man stiekem, een stem in zijn hoofd herhaalde de woorden die hij uren en uren geleden gehoord had.
“Doe precies wat er staat, als je ook maar iets overslaat zal Heer Voldemort je ervoor boeten. Hij weet alles. Hij weet altijd alles….”
Maar dit kon hij niet weten, dacht de man zelfverzekerd. Het kon gewoon niet. Niet, niet, niet.
Met bonzend hart, zwetende tenen, jeukende vingers en een nerveus gevoel (wat nogal zwak uitgedrukt was) sloop de man naar binnen. Naar de grootste kamer van het verlaten huis op de heuvel van het dorp.
“Hij weet alles. Hij weet altijd alles…” Hij opende de krakende en piepende deur die niet erg verwelkomend leek en stapte zelfverzekerd te kamer binnen. De grote zwarte fauteuil stond er nog net zo onaangeroerd bij als al die uren geleden. Toen begon de kille, hoge stem vanuit de massieve stoel te spreken.
“Zwarts. Je bent terug. Ik had niet verwacht dat je zo snel naar dit huis zou terug keren.”
Klonk er sarcasme door Zijn stem heen? “Alles… Hij weet altijd alles…”
Hij vergat bijna te antwoorden, verzonken in zijn eigen gedachten.
“Ja mijn Heer. Ik ben terug en heb Uw taak voltooid.”
“Zo zo. Dat is een knap kunstje, Zwarts. Ging alles naar mijn wens? Geen problemen? Geen enkele aanwijzing overgeslagen?” antwoordde de stem.
“Nee, Heer. Alles is geregeld. Het is klaar.” De man ging in zijn aanbiddende positie zitten, al klopte zijn ader naast zijn slaap, barstte zijn hart bijna uit zijn lijf en gleed hij bijna uit in zijn angstzweet. “Alles…”
“Leugenaar.” Een groene, felle lichtflits verlichtte de oude kamer. Ratten schoten weg voor het licht, spinnen leken te bevriezen en er klonk een luide plof. De man lag op de grond met starende, bange, donkere ogen. Starend, naar niets. Regulus Andromeda Zwarts was dood.





_________________
I never pretend to be something I'm not
Profiel bekijkenStuur privébericht
Rose
Volleerd Tovenaar
Volleerd Tovenaar


Verdiend: 93 Sikkels


Rose is offline.  Afdelingslogo
BerichtGeplaatst: Vr Aug 25, 2006 19:25 Terug naar boven Sla dit bericht op

Hallo lieve medeschrijvers en -schrijfsters!

De inzendtijd is voorbij, we hebben een heleboel mooie inzendingen, dus het stemmen kan beginnen! Het spijt me dat jullie hier zo lang op hebben moeten wachten, ik had even wat anders aan mijn hoofd, het zal niet meer gebeuren.

We gaan het niet al te moeilijk maken, dus hier zijn de regeltjes:



- Ieder heeft 3 stemmen. Gebruik de stemmen goed, want je krijgt er niet meer!

- Alle stemmen die na de opgegeven uiterste datum binnenkomen, zijn ongeldig. [Al zou het topic dan al gesloten moeten zijn!]

- Het is de bedoeling dat de verhalen anoniem blijven/zijn. Als je toch weet van wie een verhaal is [wat eigenlijk niet kan], ga het dan niet over de daken schreeuwen en houd het anoniem.

- Geef een onderbouwende mening waarom je erop stemt! Wees wel vriendelijk en beleefd. Je mening moet minstens 15 woorden zijn, anders telt je stem niet mee.

- Stem niet op jezelf: Ik kan het zien....het staat knullig en bovendien telt je stem niet mee!

- Lees wel eerst de inzendingen voordat je stemt, dat is wel zo eerlijk...

- Stemmen word gedaan in dit topic.



Dit zijn maar een paar regels die makkelijk na te komen zijn, dus doe dat ook! Stemmen die niet volgens de regels zijn worden niet meegerekent.

Dit is dus het lijstje dat je invult om te stemmen:

--------------------------------------------------------------------------
Dit is mijn ... stem
Titel:
Mening:
--------------------------------------------------------------------------

Het stemmen begint op: 25 augustus
Het stemmen eindigt op: 11 september

Nog vragen? Stuur me maar een PB!

Veel plezier, en moge de beste winnen!

..x..





_________________
I never pretend to be something I'm not

Laatst aangepast door Rose op Ma Sep 11, 2006 18:39; in totaal 1 keer bewerkt
Profiel bekijkenStuur privébericht
Berichten van afgelopen:      


 Ga naar:   


Sla dit onderwerp op als textbestand

Volgende onderwerp
Vorige onderwerp
Je mag geen nieuwe onderwerpen plaatsen in dit subforum
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
Je mag je berichten niet bewerken in dit subforum
Je mag je berichten niet verwijderen in dit subforum
Je mag niet stemmen in polls in dit subforum



Powered by phpBB © 2001/3 phpBB Group :: FI Theme :: Tijden zijn in GMT + 1 uur :: Disclaimer