Auteur |
Bericht |
Maanling
3e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
|
Geplaatst:
Za Sep 30, 2006 17:10 |
 |
Hallo,
Ik ben ook maar eens begonnen met One-Shots schrijven. Jullie krijgen nog meer te lezen maar ik ben maar eens begonnen met de eerste.
Inhoud:
-Mijn vriend Theo
Na het overlijden van Alisa`s moeder heeft de jonge Zweinstein-studente er een nieuwe vriend bij. Theo helpt haar met alles, maar is het wel zo goed wat hij haar opdraagt? |
|
|
  |
 |
Maanling
3e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
|
Geplaatst:
Za Sep 30, 2006 17:11 |
 |
Mijn Vriend Theo
‘Theo?’.
‘Ja, Theo.’
‘Wie is Theo?’
Dat zijn de zinnen die zich elke dag herhalen. Nu zul je je wel afvragen wie Theo is. Waarschijnlijk geloof je me niet, niemand gelooft me. Soms denk ik wel eens dat ik mijzelf niet eens geloof maar ik houd vol. Theo is mijn vriend. De meeste mensen zeggen dat hij niet bestaat. Dat is een leugen. Theo is altijd bij me. Als ik mijn huiswerk maak, als ik in de les zit, als ik gepest word in de leerlingenkamer, als ze mijn tas in de wc gooien en al mijn boeken nat zijn, en als ze me uitlachen. Ik ontmoette hem op de begrafenis van mijn moeder. Mijn moeder was nog jong toen ze overleed en ik was kapot toen ik het hoorde. Theo hielp me op de momenten die ik niet aankon, op de momenten wanneer ik gepest word, door dat ik anders gekleed ben dan andere en omdat ze mij raar vinden. Theo hielp me om het wereld te vergeten en weg te dromen in zijn wereld. In de wereld waar hij leeft. Als ik dit vertel aan iemand geloven ze me niet. ‘Die gast zit hier niet op school,’ zeggen ze dan of ‘Meid, je bent gek, die Theo bestaat niet.’ In beide gevallen hebben ze het fout. Theo zit wel degelijk op Zweinstein en ik ben zeker niet gek, ook al denken veel mensen het wel. Op school heb ik verder geen vrienden, mensen vinden me een freak, een gek. Theo is mijn enige vriend en hij is de enige die ik nodig heb. Ik heb geen vrienden nodig en ik heb er ook geen behoefte aan. Vroeger was ik zo dom om te geloven in het prachtige plaatje op mij heen. De meisjes, stuk voor stuk ‘modetrutjes’ zoals ik ze noem. Kuddedieren! Maar nu ben ik verandert. Door Theo en heb ik het beeld verscheurd waar ik zo graag bij wilde horen. De wereld is een leugen, niet mijn vriend!
Ik loop door de gangen. Ik voel dat mensen naar me kijken, maar ik ben het gewend. Een paar stomme idioten lopen me aan te staren en fluisteren. Ik hoor ze, maar ik luister niet. ‘Ze zijn jaloers,’ zegt Theo.
‘Ik word gek van ze.’
‘Let er niet op,’ zegt hij op dwingende toon.
Theo kan dwingend zijn. Hij beveelt me soms om iets te doen en ik luister naar hem. Hij heeft me nodig en ik hem.
‘Ik wil wel eens dat ze me geloofde.’
‘Je hebt hun niet nodig,’ zegt Theo.
Hij heeft gelijk. Hij heeft altijd gelijk. Maar soms wil ik wel eens dat ik wat meer vrienden heb maar ik durf er niet over te denken. Theo heeft alles door. Theo weet alles, al denk je het alleen maar. sh*t, ik denk.
‘Wil je me in de steek laten?!’, zegt Theo boos, ‘Na alles wat ik voor je heb gedaan.’
Daar heb je het al.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zeg ik, ‘Ik blijf bij je’
Al weet ik niet of dat waar is.
Ik kom aan bij Transfiguratie. Ik haat Anderling. Ik kan haar niet uitstaan. Maar dat is een leugen. Eigenlijk mag ik haar, ik vind haar aardig. Theo vind haar een trut. Hij vindt haar verschrikkelijk dus ik haat haar ook, want ik wil Theo niet teleurstellen. Ik ga zitten aan een tafel. Ik zit elke les naast Theo. Aan het begin van het jaar vroegen mensen wel eens of ze naast mij mochten gaan zitten, maar ik antwoorde bot; ‘Deze plek is bezet!’
‘Maar niemand zit er,’zeiden ze dan onzeker. Dat is een leugen, alweer een leugen uit dat prachtige beeld van stelletje idioten.
‘Hier zit Theo’. zei ik dan.
Tegenwoordig wil er niemand naast me meer zitten, al zou ik het aanbieden. Iedereen haat me. En ik hun. Omdat Theo ze haat.
Deze les had dat mens het over vogels. Ik wist niet precies waar het over ging maar ik heb een hekel aan vogels. Vroeger speelde ik altijd met musjes. Ik keek er naar terwijl ze badderde in een waterpool. Pff. Wat was ik toen nog dom. Ik had Theo nog niet ontmoet. De stem van ‘dat mens’ gaat als een valse viool door mijn oren. Ik hoor wat ze zegt maar ik luister niet.
‘Alisa, kun jij vraag zes beantwoorden?’.
Het duurt even voordat ik door heb dat ze het tegen mij heeft. Iedereen kijkt me aan.
‘Zeg dat je haar een trut vindt’, zegt Theo.
Vraag zes? Waar staat dat? Theo, waar staat vraag zes? Denk ik wanhopig.
‘Zeg dat je haar een trut vindt’, zegt Theo.
Theo, help me! Waar heeft ze het over?
‘Alisa?,’zegt Anderling streng.
Zo heet ik niet! Ik heb geen naam!, denk ik.
‘Wat een trut, zeg het haar!’ zegt Theo nu boos.
‘Ik-,’ begin ik.
‘Weet je het niet?’ vraagt professor Anderling.
‘Zeg-het! NU!’, snauwt Theo.
‘Ik vind u een trut!’ schreeuw ik door de klas.
Heel de klas is stil. De lippen van ‘dat mens’ zijn nog nooit zo dun geweest en haar ogen flitsen.
‘Alisa!’, roept Anderling, ‘meld je bij professor Perkamentus, onmiddellijk!’
‘Alisa,je hebt je best gedaan’, zegt Theo.
Ik heb nu straf! Het is jou schuld!
‘Het is goed wat je deed,’ zegt Theo, ‘je wijst haar op de feiten, je doet het goed!,’
Ik sta op en pak mijn tas.
‘Laat je tas hier staan,’zegt Anderling snauwend.
Ik gooi mijn tas naast de tafel. Theo loopt achter me aan maar Anderling zegt niet dat Theo moet blijven zitten. Wat een leugenachtig mens!
Ik kom vaak bij Perkamentus. Ik haat hem, net zoals Theo. Nu denk je vast dat Theo niemand aardig vind. Daar heb je denk ik ook wel gelijk in. Theo vindt mij alleen aardig en hij doet alles voor me. Hij staat altijd voor mij klaar en ik voor hem. Daarom vind ik het ook zo belangrijk dat ik de dingen doe die hij mij vraagt. Ik ben niet verplicht om ze te doen, dat is een waan. Ik mag ze doen en ik doe het. Omdat ik om Theo geef, net zoals hij om mij geeft.
‘Geef een trap tegen de muur,’ zegt Theo.
Ik geef een trap tegen de muur. Een paar stukjes steen vallen op de grond. Dat boeit mij niet, noch Theo.
‘Suikerveren,’ zeg ik nors tegen de ingang van het kantoor. Ik haat suiker.
Het standbeeld gaat op zij, ik loop de trap op en klop boven aan de trap op de deur.
‘Binnen,’ word er gezegd. Ik doe de deur open en zie Perkamentus achter zijn bureau zitten. ‘Zeg hem dat je tegen Anderling zei dat ze een trut was’, zegt Theo.
‘Wat scheelt er, Alisa?’, zegt Perkamentus. De idioot.
Ik heet geen Alisa, ik heb geen naam!
‘Ik ben gestuurd door Anderling.’
‘Professor Anderling, Alisa.’
‘Houd je mond! Stomme, - zegt Theo maar hij maakt zijn zin niet af.
‘Waarom moest je hier naar toe?’ rraagt Perkamentus zuchtend.
Omdat ik haar een trut vind, professor.
‘Omdat ik mijn huiswerk niet af heb, professor,’ lieg ik.
‘Leugenaar,’ sist Theo.
‘Ik denk niet dat dat de echte reden is, Alisa.’
‘Noem me geen Alisa!’ flap ik eruit.
‘Goed zo, geef hem er van langs, de stomme idioot,’ zegt Theo opgewonden.
‘Hoe zal ik je dan noemen?’, zegt Perkamentus geïnteresseerd, ‘Je ouders hebben je niet voor niets zo’n mooie naam gegeven.’
‘Slijmbal,’ spot Theo.
‘Ik heb geen naam en ook geen ouders.’
Vorige maand heb ik besloten dat ik geen naam meer heb. Mijn ouders zijn dood. Mijn vader stierf een half jaar na mijn moeder. Ik was samen met Theo. Theo was boos, omdat ik had zijn opdracht niet volbracht. Ik smeekte hem te vergeven en de volgende dag was mijn vader dood. Avada Kadavra. Ik hoefde niet langer meer een naam te hebben die een stomme idioot had gegeven. Ik heb geen naam meer.
‘Dat is dan wel erg moeilijk als iemand je wilt aanspreken,’ zegt Perkamentus.
‘Ik heb er geen last van, als jij dat wel hebt zul je moeten wennen,’ zeg ik.
‘Ik heb graag dat je mij met u aanspreekt’, zegt Perkamentus.
‘Stomme idioot!’ zegt Theo, ‘zeg dat hij dat is!’
Op dat moment werd de deur opengedaan. Anderling komt binnen. Blijkbaar was de les afgelopen.
‘Uw tas ligt nog bij het lokaal Alisa’, zegt Anderling.
Noem-me-geen-Alisa!
‘U kunt heb zo komen halen’
‘Noem ze een slet,’ zegt Theo dringend.
Ik denk niet dat-dat…
‘Zeg het!’ roept Theo.
Ik, -
‘Zeg!’
‘Nee!’ schreeuw ik door het kantoor heen.
Het lijkt of alle zorgen zijn verdwenen. Het voelde zo mooi om te zeggen wat ik vond.
Een maand later. Ik zit aan mijn bureau en schrijf dit. Ik denk niet dat je zult weten wat dat ene woord gedaan heeft met me. Ik zit in een gesticht. Voor mensen die gek zijn. Je zal wel denken, daar zit ze goed. Ja, dat denk ik ook.
Voor het eerst heeft Theo mij bedrogen. Een dag na het gesprek met Perkamentus werd ik aangetroffen op de rotsen bij het meer. Één van die kuddedieren vond me. Theo zei dat ik me van de rotsen moest afgooien. Als straf omdat ik niet zijn opdracht vervulde. Dat ik dood moest. En ik luisterde naar hem. Nu zit ik hier achter mijn bureau. Met spijt. Want Theo bestaat helemaal niet en iedereen had het goed.
Ik ben Schizofreen. |
|
|
  |
 |
|
|