Geplaatst: do jan 26, 2012 11:42
@ Zvatochna, bedankt voor je reactie! Ik heb 't hoofdstuk aangepast
Zo weer een hoofdstuk af. Vond het toch wel tijd om hem te posten.
Hoofdstuk 2: Op naar professor Perkamentus De dagen na zijn verjaardag was Remus dolgelukkig. Hij telde de dagen af tot 1 september, ook al duurde dat nog 6 maanden. Eerst kwam dat gesprek met professor Perkamentus nog. Remus kreeg al knikkende knieĂ«n als hij er aan dacht. Hij hoopte dat hij niet flauw zou vallen. Zijn rustgevende gedachte was: âgelukkig is oom Sem bij het gesprek, hij kan professor Perkamentus.â De avond voor het gesprek kon Remus niet slapen. Hij lag te draaien en te woelen in zijn bed, maar hij viel niet in slaap. Hij keek eens op zijn wekker. 22:00 uur gaf die aan. âStraks slaap ik morgen tijdens het gesprek bij professor Perkamentusâ schoot het door zijn hoofd. Hij besloot om even wat water te gaan drinken in de keuken. Hij sloeg zijn dekens weg, schoot in zijn sloffen, maakte zijn slaapkamerdeur open, maar toen hoorde hij een rinkelend geluid van onder afkomen. Hij stond stil. âInbrekers!â hij sloeg rechts de gang in, in plaats van links naar de trap en hij nam de tweede deur links. De eerste was voor de badkamer. Hij maakte de deur open en zag zijn ouders in bed liggen. âMam, papâ fluisterde Remus en hij schudde aan de dekens van zijn moeder. âMam, pap, wakker worden. Ik hoor inbrekers.â Weer geen gehoord. âMam. Papâ nu wat harder en zijn moeder schoot wakker. âRemus, hoor jij niet te slapen? Het is al half 11. Je moet morgen fit zijnâ verweet zijn moeder hem. âIk hoor inbrekers onder.â Zonder acht te slaan op zijn moeder liep hij weg, nu wel op weg naar onder. Er moest toch iets aan gedaan worden. Zijn moeder volgde hem. Remus kreeg de kriebels in zijn maag als hij eraan dacht als hij het op moest nemen tegen een volwassen man. Remus was onderaan de trap, hij stond in de gang, maar hij zag niets, geen inbreker te zien. âRemus wacht evenâ dit was zijn vader, die achter hem en zijn moeder aankwam. Ze hoorde geluid achter de deur van de woonkamer en Remusâ vader liep erop af. Hij maakte de deur open en Remus uil vloog uit de deur. Remus schrok zich kapot, omdat hij had verwacht dat er persoon uit zou komen, maar geen uil. âWiing, kom hier!â riep Remus en SnowWiing vloog naar zijn schouder. Remus had besloten dat SnowWiing een toepasselijke naam voor zijn uil was, het was namelijk een mooie witte sneeuwuil, als afkorting gebruikte Remus Wiing. âEn nu vlieg jij naar bedâ Remusâ moeder duwde hem richting de trap. Langzaam liep Remus de trap op, nam de eerste deur rechts en stopte Wiing in zijn kooi. Daarna liep hij naar zijn bed en kroop onder de dekens. Hij keek op zijn wekker. Het was al 23:00 uur. Remus viel vrij snel in slaap en hij droomde over het gesprek bij Perkamentus. âJij moet Remus zijnâ Remus schrok zich kapot. Achter hem stond een lange man, met een lange blonde baard en lange blonde haren. âJ-Ja dat ben ikâ stotterde Remus en hij keek verlegen richting oom Sem. âDit is professor Perkamentus, Remus, hij heeft ervoor gezorgd dat jij hier kunt komen studerenâ Oom Sem keek Remus aan en zag Remusâ gezicht opklaren. âAls jullie even meelopen naar mij kantoor.â Perkamentus liep weg en Remus volgde hem met zijn ouders en oom Sem. Onderweg liepen er verscheidende leerlingen voorbij. Ze keken nieuwschierig naar de stoet, sommige mensen maakte opmerkingen maar dit waren voornamelijk leerlingen met groen/zilvere das en logo, maar zodra ze Perkamentus zagen waren ze stil. Uiteindelijk kwamen ze bij een groot standbeeld. Perkamentus zei wat en er verscheen een trap die ze met zân alle opliepen. Daar gingen ze zitten. âRemus opstaan!â Remus knipperde met zijn ogen en zag een paar bruine ogen. Hij knipperde nog eens en zag zijn moeder naast het bed staan. âJe moet opstaan, Jongen, we gaan zo naar Zweinstein. Je hebt door je wekker heen geslapen.â Remus keek naar zijn wekker. Het was 9:00 uur. Om 10:00 moesten ze bij professor Perkamentus zijn. Remus sprong uit zijn bed, trok kleren uit zijn kast en trok ze aan. Hij rende naar onder en at snel een ontbijtje. Toen liep hij naar de badkamer, poetste zijn tanden en deed zijn haren goed. Hij was klaar. Het was half 10. âKom Remus dan gaan we naar oom Sem.â Zijn vader liep al naar het haardvuur. Remus liep erachter aan. âGa jij maar eerst, Remusâ Remus pakte wat brandstof en ging in de haard staan. âOom Semâs kantoor, Zweinsteinâ zei Remus en hij tolde weg. Remus stapte uit de haard en vloog oom Sem om de nek, die al in zijn kantoor had zitten wachten. âHey Remus, klaar voor het grote gesprek?â Voordat Remus antwoord kon geven kwamen zijn ouders al uit de haard. âKom dan gaan we naar professor Perkamentusâ zei oom Sem met een half oog op Remus. Remus liep met knikkende knieĂ«n achter zijn ouders aan. âNu is er geen weg meer terugâ schoot het door zijn hoofd. Ze liepen een trap op, dan een gang door, dan weer een trap op, weer een gang door, een trap naar onder, een gang door⊠Remus was de weg allang kwijt en was blij dat oom Sem de weg door het kasteel wist. Hij ging maar genieten van de lange tocht door het kasteel, hij keek naar alle bewegende schilderijen, na de leerlingen, de docenten, ze kwamen zelfs voorbij de bibliotheek. Remus vond de bieb waanzinnig groot en kon niet wachten om daar informatie op te gaan zoeken. Uiteindelijk stonden ze stil voor een groot standbeeld. âKnalbonbonsâ zei oom Sem en het standbeeld ging opzij zodat er een trap tevoorschijn kwam. Oom Sem liep de trap op en Remus volgde hem. Het was een lange trap en Remus hoopte dat dit de laatste trap was. Eenmaal boven klopte oom Sem op de deur. âBinnenâ klonk een stem aan de andere kant en oom Sem liep door de deur. Hij liet Remus en zijn ouders binnenstappen en sloot de deur weer. Remus keek om zich heen. Het was een groot kantoor. Aan de muren hingen schilderijen van personen. Langs de deur waardoor ze naar binnen waren gekomen stond een tafeltje met zilveren instrumenten. Rechts aan de zijkant van de kamer, was een trap omhoog, die leidde naar een bovenverdieping, die zo te zien een privĂ©bibliotheek was. Naast de trap zat een vogel op een stok, het was een Feniks, dat zag Remus zo, hij vond Feniksen erg mooi. Naast de Feniks stond een bureau. Het bureau stond ongeveer in het midden van de kamer. Daarachter zat een man met een lange blonde baard en lange blonde haren. Hij had een halvemaanbrilletje op het puntje van zijn neus staan. âHoi Remus, ga zitten jongenâ zei de man. Remus keek om zich heen en zag dat zijn ouders al op een stoel zaten, die waren kennelijk al vaker hier geweest. Remus ging snel naast zijn vader zitten en mompelde de man een groet toe. âIk ben professor Perkamentusâ âDat was dus professor Perkamentusâ was zijn gedachte. âIk zal maar meteen ter zake komen. Toen Sem naar me toe kwam met de mededeling dat Remus zo graag naar Zweinstein wou komen, maar dat hij een weerwolf was. Had ik zoiets van wat moet ik ermee. Ik kan moeilijk een weerwolf toelaten op Zweinstein, maar ik kan ook geen onschuldig jongetje het verbieden om naar Zweinstein te komen. Je had zeker gedacht dat je nooit naar Zweinstein zou mogen?â Die laatste vraag was gericht op Remus, die knikte onzeker, alsof hij als nog te horen zou krijgen dat hij niet naar Zweinstein zou mogen komen. âJou oom heeft me echter alles over je verteld. Je karakter, je onschuldigheid, alles. Toe ik dit wist kon moest ik je wel toelaten tot Zweinstein. Echter voordat we jou konden mededelen dat je naar Zweinstein mocht komen, moesten we hier in en rondom Zweinstein van alles regelen voor je komst. Zo wordt in Zweinsveld een huisje gebouwd. Daarover gaan we het gerucht verspreiden dat er spoken inzitten en dat de mensen er niet te dicht in de buurt mogen komen. Verder komt hier op het terrein een beukwilg te staan. Onder die beukwilg komt een ingang naar het huisje. Jij gaat een paar dagen voor je transformatie samen met de schoolheler, naar de ingang, zodat je veilig bent als de transformatie begint. Begrijp je dat?â Weer knikte Remus, dat was veel informatie die hij kreeg en al die aanpassingen speciaal voor hem dat hij naar Zweinstein kon komen. Remus was dolgelukkig. Zo werd alles even goed doorgesproken en Remus kon niet wachten tot 1 september. Het was ondertussen al avond en tijd om te gaan eten. Professor Perkamentus bood aan om op Zweinstein te eten en meneer en mevrouw Lupos accepteerde dat aanbod. Zo liepen ze met zân vijven richting de grote zaal. Remus had het idee alsof hij nooit de weg door het kasteel zou kunnen onthouden. Hij had voor zijn gevoel wel duizenden trappen op en af gelopen en honderden gangen doorgewandeld voordat ze eindelijk bij een grote deur waren. âJe moet niet teveel op de leerlingen letten, die zijn het niet gewend als er mensen blijven eten. Ga jij maar gezellig naast je oom zitten, dan bespreek ik nog wat kleine dingetjes met je oudersâ Dus Remus volgde zijn oom naar een grote lange tafel voorin de zaal, aangezien je achteraan binnenkwam. De leerlingen keken raar naar Remus en begonnen te fluisteren met elkaar. Remus dacht ergens op te vangen dat ze dachten dat hij de zoon van oom Sem was. Omdat iedereen het over hem had voelde Remus nogal ongemakkelijk en ging snel op zijn plaats zitten. Pas toen hij zat voelde hij zich weer een beetje op zijn gemak en ging om zich heen kijken en nam de zaal in zich op. Hij zag 4 lange tafel met in totaal wel meer dan duizend leerlingen, die zaten allemaal te eten en sommige keken nog zijn richting uit. Toen keek hij naar de mensen aan de tafel waar hij aan zat. Het waren allemaal volwassenen. âDaar, aan de andere kant van de tafel, dat is professor Slakhoorn, hij geeft toverdrankenâ Oom Sem had door waar hij naar zat te kijken. âDaarnaast zit professor Varicosus, zij geeft verzorging van fabeldieren. Dan krijg je professor Anderling, zij is nieuw sinds dit jaar en geeft gedaanteveranderingâ Zo ging oom Sem elke leraar af. In het midden zat normaal gesproken professor Perkamentus. De reus aan tafel was Hagrid, hij was terreinknecht. Zo had elke docent een vaste plaats aan de lange tafel. De tafels die voor hem stonden waren ieder voor een afdeling. Links was Griffoendor, daarnaast Huffelpus, dan Raveklauw en als laatste Zwadderich. Remus vond het een prachtig gebouw. Met name het plafond vond hij mooi, dat hij de buitenlucht zag, het was ook erg ideaal voor hem, dan zag hij namelijk volle maan aankomen. Helaas duurde deze mooie dag te kort, zoals alle mooie dagen en brak het moment aan dat Remus terug naar huis moest. Ze liepen met oom Sem mee naar zijn kantoor en vandaar uit gingen ze met brandstof naar huis. Deze dag zou nog lang in Remusâ geheugen zitten!
|