Welkom op Harry Potter Forum! 


Antwoord op onderwerp

Lid Wikenweegschaar

Avatar gebruiker

Offline

Woonplaats: Huize Masquerade
BerichtGeplaatst: wo feb 02, 2011 16:08 

Lament is momenteel de werktitel van mijn verhaal. Pas zodra mijn verhaal volledig geschreven is, zal dit veranderen naar de werkelijke titel.
Dit verhaal heb ik vorig jaar (2009) gedurende NaNo geschreven. Inmiddels wil ik het herschrijven om zo hopelijk ooit eens uit te geven. Daarvoor ben ik wel een duidelijke mening nodig. Niet alleen qua inhoud, maar bovenal qua schrijfstijl.

Een korte inhoud van wat er komen gaat:
Citaat:
Seán (24) is in Engeland opgegroeid en woont daar eigenlijk al zijn hele leven. Toch weet hij dankzij de verhalen dat zijn roots toch echt in Ierland liggen. Om precies te zijn in het westen in de buurt van Kilkee (county Clare).
Ergens is het ook wel logisch, want zijn rossige haarkleur verraad dat hij van Ierse afkomst is. Bovendien zijn er enkele familieleden die met een licht accent praten wat duidelijk niet uit Engeland afkomstig is.
De laatste dagen heeft Seán steeds weer visioenen en ook overdag willen die beelden hem niet loslaten. Het is alsof er overzee een mysterie moet worden opgelost.

Seán weet dat Ierland een prachtig land is, dus wat heeft gemaakt dat zijn voorouders alsnog naar Engeland geí«migreerd zijn?
Seán besluit om zijn rugzak te pakken en een avontuurlijke reis door Ierland te maken. Eenmaal in het land aangekomen, begint zijn reis in een smoezelige taveerne: Tavern "The Drunken Fiddler" (De Dronken Violist). Wat hij daar te horen krijgt, doet hem nog meer verlangen naar de weg die hij heeft af te leggen.

Als Seán eenmaal het plaatsje Kilkee bereikt komt hij achter de geheimen die de familie al zo lang bezig houden; over zijn voorouders, maar ook over het land zelf. Alleen... zijn dit geheimen die hij had willen weten?


En daarmee wil ik iedere lezer heel veel leesplezier toewensen!!

Overzicht hoofdstukken
Hoofdstuk I ~ 02-02-'11
Hoofdstuk II ~ 08-02-'11 Nieuw

_________________
Folge deinem Herzen oder meinem Rat.


Laatst bijgewerkt door Aisling op di feb 08, 2011 15:08, in totaal 2 keer bewerkt.

 Profiel  

Lid Wikenweegschaar

Avatar gebruiker

Offline

Woonplaats: Huize Masquerade
BerichtGeplaatst: wo feb 02, 2011 16:10 

Zouden jullie vooral het begin tot ongeveer het Engelse stukje vergelijken qua stijl met de rest van de tekst? Dit is namelijk al herschreven (niet op fouten gecontroleerd). Ik ben benieuwd of er verandering te bemerken is.


Hoofdstuk I
De wind streek de haren uit Seáns gezicht toen hij de havenkom van Dun Laoghaire binnen voer. De reis van Holyhead had slechts een paar uur geduurd. Toch had hij het gevoel dat hij al een hele dag gevaren had. Hij dacht dat dit veroorzaakt werd door het feit dat hij tegen de reis op zag. Zo had hij door spanning bovendien niet goed kunnen slapen. De hele nacht had hij liggen woelen. Op die manier was hij pas een uur voordat de wekker ging in slaap gevallen.
Tot overmaat van ramp had hij zich verslapen. Hierdoor had hij moeten haasten om op tijd te komen. Toen hij zich verslikte in toast met ei en spek, had zijn vader hem aangeboden hem naar Holyhead te brengen.
Dankbaar had Seán zijn aanbod geaccepteerd. Hij wist desondanks dat het moeilijker zou zijn om zich los te maken en aan zijn reis te beginnen. Toch was dat beter dan een boot later te moeten nemen. Dan had hij aan de rest van zijn familie uit moeten leggen waarom hij nog niet vertrokken was.
Hij was daarom extra blij dat alleen zijn vader met hem was opgestaan. De rest had de avond ervoor al afscheid ge nomen.
Eenmaal in Holyhead was het afscheid met zijn vader inderdaad zwaar geweest. Beide mannen hadden elkaar stevig omarmd en gehuild als kinderen. Ze hadden geen woord gesproken, maar wisten van elkaar wat de ander dacht.
Daarna hadden ze elkaar de hand geschud. Zijn vader had zich omgedraaid, was in de auto gestapt en weggereden. Seán was net zo lang blijven staan totdat hij de auto niet meer kon onderscheiden.
Nu dacht hij steeds opnieuw terug aan die ochtend. Hij speelde iedere minuut een voor een af. Zijn handen lagen ondertussen losjes over de reling gevouwen. Zijn vingers spanden zich zo nu en dan samen. Waardoor afdrukken van zijn nagels in zijn handen tekenden.
Net wanneer het pijnlijk begon te worden, ontspanden zijn handen zich weer. Een herhalend ritueel zonder dat hij er zelf erg in had.
Seán werd het zich pas bewust toen hij met een hand een haarlok uit zijn gezicht streek. Het viel hem op hoe rode plekken in zijn palmen stonden. Beschaamd keek hij om zich heen. Alsof alle aanwezigen hem al die tijd hadden aangestaard. Alsof ze hem nu hoofdschuddend aangaapten. In ieder gesprek dat gevoerd werd, beeldde hij zich in dat ze het over hem hadden. Voor alle zekerheid stopte hij vlug zijn handen in zijn zakken.
Met een nonchalante blik keek hij naar een vast punt voor zich. Zo hoopte hij rust te vinden. Rust, omdat hij zich op dit moment verre van fit voelde. Zijn benen voelden week door het deinen van de golven. Een misselijkmakend gevoel dat bij elke stap verergerd werd. Zo'n gevoel alsof je te diep in het glaasje had gekeken.
Varen was dan ook niet een van zijn grootste hobby's. Hij mocht dan nog zo veel van de geur van het zilte zeewater houden. Vooral tijdens lange wandelingen over het strand. Maar op dit moment voelde hij zich hopeloos ziek.
Dat was een extra reden dat hij blij was dat de boottocht ten einde kwam. Zowel staand als zittend, het hielp niets. Het leek alsof zijn keel dichtgeknepen werd. Dit hield meestal in dat zijn maag zich begon om te keren. Het zou dan ook niet lang meer duren voor zijn ontbijt een ander onderkomen zocht.
Seán probeerde zijn gedachten los te maken van zijn lichaam. Daarentegen keek hij naar de omgeving die zich begonnen te vormen. De kleine stipjes van de huizen aan de horizon werden langzaam groter. Bomen kregen de vorm van afzonderlijke individuen, in plaats van een groene waas.
Ook waren inmiddels op de kade mensen te onderscheiden. Klein dat wel. Maar het was duidelijk dat ze bezig waren bezig met het stapelen van kratten. Kratten, afkomstig uit het ruim van een aangemeerd vrachtschip, werden vervolgens op karren weggereden.
Meeuwen zwermden in grote getallen rond de kratten. Hierdoor kreeg Seán het vermoeden dat deze kratten vis bevatten. Of, wanneer het geen vis was, iets wat de meeuwen als hun maaltje beschouwden.
Ze krijsten dat het een lieve lust was. Een vertrouwd geluid, maar daarom vandaag niet minder irriterend. Op iedere andere dag had Seán er van kunnen genieten. Alleen voelde hij zich op dit moment te zwak. Hij zou het liefst in bed kruipen en een warme wollen deken over zijn hoofd trekken.
Seán keek naar de kade die ze naderden. De boot begon ondertussen vaart te minderen. Als een soort van herkenning liet de bemanning op de brug een laag hoornsignaal weerklinken. Hierdoor keken de werkende mannen op de kade omhoog. Sommigen lachten en zwaaiden, terwijl anderen hun werk vervolgden.
Het hoornsignaal was tevens bedoelt om de mensen aan boord op de hoogte te brengen. Velen haasten zich naar het benedendek waar hun auto geparkeerd stond. Anderen bleven van het uitzicht genieten en wachtten tot het laatste moment. Toen was het ook voor hen tijd om te gaan.
Seán haalde zijn handen uit zijn zakken. Zijn palmen zagen er nog steeds gevlekt uit, maar de pijn was verminderd. Het had hem goed gedaan ze niet meer zo krampachtig samen te knijpen.
Met een elegante beweging tilde hij zijn rugzak op van de grond naast zijn voeten en hing deze om zijn schouders. Hij wierp nog een laatste blik in de richting mannen. Zij waren inmiddels weer aan het werk. Maar zo hier en daar keken ze even op, lachten, praten en wezen wat. En gingen vervolgens weer aan de slag.
Het had iets gezelligs, maar Seán wist dat hij zijn blik los moest maken. Hij keek nog snel naar de lieflijke huisjes van Dun Laoghaire. Toen liep hij langzaam met de mensenmassa mee in de richting van de uitgang.

Niet veel later stond Seán met zijn bagage, niet meer dan een grote rugzak, op de kade. Erg stevig stond hij niet. Hij had nog steeds het gevoel zich op zee te begeven. Dat was een voorbode van een dag lang een vervelend gevoel in zijn buik.
Hij voelde een golf van misselijkheid opkomen. Snel keek Seán om zich heen en greep zich vast aan een lantaarnpaal naast hem. Het koude materiaal van de lantaarn kalmeerde hem. Toch moest hij vijf minuten met gesloten ogen diep in en uitademen.
Een fijn begin van zijn reis. Maar nu was hij op het vaste land en zou hij de eerstkomende tijd zich niet meer op water begeven. Alleen de terugreis naar Engeland, maar dan zou hij een windstille dag uitkiezen.
Zo stond Seán nog steeds tegen het koude #metaal van de lantaarn aangeleund. Hij bedacht zich dat hij nooit last had van wagenziekte. Doorgaans eigenlijk ook niet van zeeziekte. Waarom vandaag dan wel? Was het de spanning die de reis met zich meebracht? Vast. En met die gedachte beí«indigde hij langzaam zijn omhelzing met de lantaarnpaal.
Seán snoof de zilte zeelucht nog eenmaal op. Hij besefte zich dat hij eindelijk op Ierse grond stond. Zijn reis was nu toch echt begonnen.
Mooi begin van zijn reis, hij was zeeziek. Bovendien was de dag grijs en koud begonnen. Toch had Seán zijn jas tussen zijn bagage gepropt. Hij was dit weer gewend in Engeland. Daar waar hij vandaan kwam, regende het vaak en lang. Niet voor niets kwam zijn dorp vaak op het nieuws als er weer een overstromingen waren.
Verder was Seán absoluut geen koukleum. Waar anderen klaagden over de kou, had hij het eerder te warm.
Hij zette zijn rugzak naast zich op de grond. Dit was een ideale plek om even te gaan zitten. Aangezien hij alle tijd van de wereld had, hoefde hij zich niet te haasten.
Seán bungelde met zijn benen over de rand van de kade. Ondertussen klopte hij het zand van zijn handen. De kleine steentjes prikten in zijn handpalmen.
Daarna vouwde hij zijn handen en nam alle tijd om de omgeving in zich op te nemen. Na alles wat hij vanaf de boot had gezien, was dit immers het eerste deel dat hij van Ierland zag.
Meeuwen vlogen hoog boven Seáns hoofd. Ze waren nog steeds hongerig en door hun gedrag was het duidelijk dat ze wachtten op dat ene moment. Ze aasden op de vis in de kisten. Of in ieder geval op de restjes visafval dat terug in zee zou worden gedumpt.
De meeuwen riepen, schreeuwden en krijsten. Seán vroeg zich af wat ze elkaar te vertellen hadden. Zouden ze ruzie maken met elkaar? Of waren ze kwaad dat het ze nog steeds niet gelukt was hun middagmaaltje bijeen te sprokkelen?
Eigenlijk was het wel heel apart dat mensen met elkaar communiceerden. Waarom zouden dieren dat dan niet doen? Seán bedacht zich dat er ongetwijfeld wel onderzoeken zouden zijn gedaan naar het gedrag van dieren. Dan met name wanneer de dieren op zoek waren naar eten.
Seán keek toe hoe de vogels doken en weer opvlogen en hoe sommigen besloten hadden de kisten te laten voor wat ze waren. Zij zagen nu hun kans schoon de vis te stelen dat een vissersbootje juist overdroeg aan de mannen op de kade. De vissers balden hun vuisten en schreeuwden naar de meeuwen. Daar ging hun een deel van hun winst.
Seán die bekend was met de Ierse muziek herinnerde zich vaag een stukje tekst uit een vissersliedje dat hij voor zichzelf begon te zingen, zacht genoeg zodat niemand anders hem zou horen:

Wrap me up in me oilskin and blankets
No more on the docks I'll be seen
Just tell me old shipmates, I'm taking a trip mates
And I'll see you someday on Fiddlers Green

_________________
Folge deinem Herzen oder meinem Rat.


 Profiel  

Lid Wikenweegschaar

Avatar gebruiker

Offline

Woonplaats: Huize Masquerade
BerichtGeplaatst: di feb 08, 2011 14:58 

Zo, even twee kleinere stukken van gemaakt.

Het was hem een raadsel waarom hij uitgerekend aan dat stukje tekst moest denken, omdat hij wist dat Fiddlers Green de plaats was waar vissers naar toe gingen wanneer ze kwamen te overlijden.
Toch maakte de tekst hem melancholisch, vooral bij het zien van een vissersboot waar druk gewerkt werd.
Overal was het een komen en gaan. Mannen riepen aanwijzingen naar elkaar, waarop ze vervolgens weer verder gingen met waar ze mee bezig waren.
Ondertussen werden de vissersnetten geleegd die van de aangemeerde boot afkomstig waren. Het was duidelijk dat de vissersmannen een goede vangst achter de rug hadden, want er leek geen einde aan de stroom met vis te komen.
Seán merkte nu pas dat de geur van de lucht nog sterker was veranderd in een visgeur. Het kwam hem vaag vertrouwd voor.
In tegenstelling tot Engeland leek Ierland veel meer van de visvangst te leven. Natuurlijk had Engeland ook wel zo zijn vissersdorpjes, maar lang niet zoveel als hier.
Seán was blij dat hij voor aanvang van zijn reis veel over zijn bestemming gelezen had. Hij wist dat hij zich anders een volkomen onbenul zou voelen. En eigenlijk deed hij dat nu al wel. Ook al had hij dan roots in Ierland liggen, dat wilde niet zeggen dat hij dan ook meteen van alle gebruiken op de hoogte was. De meeste Ierse feesten vierden ze thuis bijvoorbeeld al niet eens. Laat staan dat er verhalen verteld werden die het land rijk was.
Seáns overgrootouders waren afkomstig uit Ierland, maar waren al jaren geleden geí«migreerd naar Engeland. Hij wist nog steeds niet waarom, ook al had hij er in zijn jeugd vaak naar gevraagd. Nu was hij vierentwintig en met het bereiken van die leeftijd, had hij de hoop opgegeven dat er ooit een zinnig antwoord gegeven werd op zijn vraag.
Wanneer er feest was en iedereen teveel gedronken had, werd er lacherig over gedaan. Steevast werd er gezegd dat zijn overgrootouders huichelden met de vijand. Misschien was dat wat ze geloofden dat het antwoord was of misschien hadden ze de ware reden verdrongen.
Seán wist wel beter, want ooit was er een verhaal hem ter oren gekomen. Zelf was hij toen nog een kind van amper vier jaar oud, maar hij kon niet slapen en wilde daarom nog een glas warme melk.
Toen hij in de deuropening stond naar de kamer waren zijn oma samen met zijn oom zat, hoorde hij hen tegen elkaar praten. Een felle woordenwisseling was het eerder.
Zijn oom wilde naar Ierland reizen, maar oma, die lieflijk Granny werd genoemd, had hem in alle hevigheid tegen gehouden.
De strijd werd gestaakt toen de kleine Seán in de deuropening werd gespot. Zijn oom had hem opgetild en weer in bed gelegd. Hij had zijn glas warme melk gekregen, maar zijn oom had hem nog wel nadrukkelijk toegefluisterd dat hij alles moest vergeten wat hij had gehoord en gezien.
Maar dat had Seán nooit gedaan. Hij had het verhaal nooit vergeten dat Granny die bewuste avond over zijn ouders had verteld. Over hoe ze met hun wittebroodsweken een reis naar Ierland hadden gemaakt en hals over kop terug waren gekeerd met lijkwitte gezichten.
Nu, twintig jaar na die gebeurtenis, had Seán toch willen weten waar al die commotie om te doen was. Hij had er thuis nauwelijks over gesproken. Natuurlijk waren zijn ouders op de hoogte, maar met zijn Granny had hij er niet over gesproken. De shock zou haar fataal kunnen worden, omdat ze ook al niet meer een van de jongste was. Bovendien was haar gezondheid de laatste jaren ook minder geworden.
Toch was er een even heftige strijd ontstaan. Ditmaal waren het zijn ouders die hem in alle hevigheid af probeerden te raden om de reis te ondernemen.
Seán had het afgedaan met lariekoek, omdat zijn ouders hem nog steeds niet hadden willen vertellen waarom hij beter niet naar Ierland af kon reizen.
Niet veel later had hij zijn spullen bijeengepakt en had hij afscheid genomen van iedereen. Tegen Granny werd verteld dat Seán voor zijn studie een paar weken naar Amerika moest voor een uitwisselingsproject. Maar bij het afscheid wist Seán dat Granny wist wat hij werkelijk ging doen.
Er lag een vreemd soort berusting in haar ogen, ze had hem nog eens benadrukt om voorzichtig te zijn. Als laatste had ze zijn gezicht met beide handen vast gepakt en een kus op zijn voorhoofd gedrukt. Toen had ze zich omgedraaid en was naar binnen gelopen, even krom en houterig als altijd.
Zijn ouders hadden hun arm om elkaar middel geslagen en waren in de deuropening blijven staan om hem uit te zwaaien. Het was Seán opgevallen dat zijn moeder huilde en dat er zelfs een traan over de bang van zijn vader biggelde. Hij had zijn vader nooit zien huilen. En dus begreep hij dat deze reis wel heel veel teweeg moest hebben gebracht.
Ergens had hij er een schuldgevoel aan over gehouden. Misschien was het toch beter om alles te laten rusten. Maar diep in zijn hart was er die onrust. Seán moest weten waar zijn voorouders vandaan waren gekomen en waarom ze naar Engeland waren gevlucht.
Hij wierp nog een laatste blik over zijn schouders naar zijn vader en moeder en ging toen de weide wereld en het avontuur tegemoet.

De netten waren ondertussen geleegd, waardoor de meeuwen rustiger begonnen te worden. Slechts een enkeling had een visje weten te kapen. De rest dobberde op het water in afwachting totdat er visafval terug het water ingegooid werd en ze alsnog te eten hadden.
Seán keek hoofdschuddend toe en haalde een zakje met boterhammen tevoorschijn. Het waren niet veel boterhammen. Hooguit genoeg voor hem zelf, maar toch kon hij het niet over zijn hart verkrijgen om zelf te eten en de meeuwen niets te gunnen.
Zo legde hij twee boterhammen voor zichzelf opzij en begon de rest aan stukken te scheuren.
De meeuwen kregen in de gaten wat hij aan het doen was en al gauw was het weer een drukte van belang.
Seán wierp het ene stukje na het andere stukje brood de lucht in en keek lachend toe hoe de meeuwen hun best deden om het op te vangen. Wat tien meeuwen waren, werden er vijftien en wat vijftien meeuwen waren, werden er twintig zelfs dertig. Samen gierden ze het uit, de lachende meeuwen en de zelfs nog harder lachende Seán.
Totdat het brood op was. Teleurgesteld keek Seán naar beide boterhammen die hij voor zichzelf had overgelaten. Maar hij wist dat hij die wel moest houden, omdat het een lange dag kon worden.
"Sorry, meeuwen, maar ik heb niets meer voor jullie. Zelf moet ik ook nog eten," schreeuwde hij naar zijn nieuwe vrienden, terwijl hij een hap van zijn eerste boterham nam.
Nog nagenietend van de wilde gebeurtenis, wilde Seán aan zijn tweede boterham beginnen. Maar net toen hij die wilde pakken, merkte hij dat er een meeuw naast hem stond die druk bezig was om de laatste boterham uit het zakje te scheuren.
Seán zag hoe de meeuw een poot miste. Zijn vacht was zwaar gehavend, waardoor het duidelijk was dat de meeuw betere tijden had gekend. Toch leek het beestje er niet mee te zitten. Hij keek Seán met een scheef kopje aan alsof hij wilde vragen of hij ook een stukje mocht.
Het was zo'n meelijkwekkend gezicht dat Seán niets anders kon doen dan een deel van zijn tweede broodje af te staan aan de meeuw.
De meeuw keek geduldig toe hoe Seán het boterhamzakje opende en een stuk van de boterham in kleinere stukken verdeelde. Die stukken legde hij voor de meeuw neer. Zo keek hij toe hoe de meeuw zich dankbaar tegoed deed aan het eten.
Ondertussen begonnen Seáns handen het laatste deel van de boterham ook al in stukken te scheuren. De meeuw hield hem nauwlettend in de gaten en zag tot grote vreugde dat hij vandaag wel heel erg geluk had.
Andere meeuwen kwamen nieuwsgierig dichterbij, maar Seán zorgde ervoor dat deze meeuw de hele boterham voor zichzelf kreeg.
"Ga, stelletje hongerlappen, jullie kunnen veel gemakkelijker voor jullie eigen eten zorgen. Bovendien hebben jullie al te eten gehad," riep Seán.
Hij was gaan staan en zwaaide wild met zijn armen om zich heen. De kleine, gehavende meeuw die naast hem om de grond stond, keek verschrikt op en hupte wat opzij.
Seán knielde naast hem neer, terwijl hij zachtjes zijn handen naar de meeuw uitstrekte.
"Niet jij, kleintje, anders had je toch al lang weggejaagd. Bovendien zou ik dan niet zo gul geweest zijn met mijn eten. Eet je laatste stukjes nu maar lekker op."
Hij ging weer zitten en keek toe hoe de meeuw voorzichtig en op zijn hoede dichterbij kwam om zich tegoed te doen aan de laatste stukjes.
"Praat je nu werkelijk tegen die meeuwen? Kom op, makker, ga jezelf nuttig maken. Hier wordt gewerkt en je zit in de weg."
Een lange, gespierde man was naast Seán komen staan, keek hem even hoofdschuddend en liep toen vervolgens weer verder. De meeuw was zo geschrokken van de man dat hij haastig probeerde weg te vliegen.
Seán keek hem na en besefte dat het tijd was dat hij verder ging. Hij wilde vandaag Dublin nog zien te bereiken voor een slaapplaats.
"Dag meeuw, het ga je goed!"
En met die woorden ging Seán staan en pakte zijn spullen bijeen. Zijn reis was opmerkelijk begonnen en waarschijnlijk was dit nog maar het begin van alle wonderen. Het feit dat de meeuw niet bang was geweest voor Seán, hoewel hij kennelijk al veel te verduren uit gehad, dankzij de mensen, zei daar al iets over.

Seán liep de kade af in de richting van de huisjes die even verderop stonden. Dus dit was nu Dun Laoghaire, het bekende plaatsje waar je Ierland binnen kwam?
Het had in ieder geval veel weg van een bont gekleurd samenraapsel. Het ene huisje was rood geverfd, terwijl het naastgelegen huisje meer weg had van een kruising tussen groen en blauw. Geen van de huizen leek op een andere. Ze hadden hooguit dezelfde vormgeving, maar ieder huis had zijn eigen kenmerken, waarvan de kleur nog wel het meeste op viel.
Seán dacht terug aan Engeland. Het plaatsje waar hij vandaan kwam, kende niet meer dan saaie bakstenen huizen, waar zelfs nauwelijks de vensterbanken werden aangekleed met bloembakken. Het leek hier een hele andere wereld te zijn.
"Waar ben ik terecht gekomen," mompelde Seán binnensmonds. Hij keek om zich heen en zocht naar een bushalte die hem verder naar Dublin zou brengen. Maar na een uur rond te hebben gelopen, begreep hij dat er niets anders op zat dan liftend naar Dublin te reizen.
Hij had wel een bushalte gevonden, maar er was geen bus voorbij gekomen. Toen de volgende ook al niet kwam, besefte hij dat het ijdele hoop was. Vermoedelijk was het een dag waarop geen bussen reden.
Uiteindelijk was er dan toch een vrouw die hem mee had willen nemen. Ze hadden niet veel gesproken en Seán kreeg dan ook sterk de neiging dat de vrouw vond dat ze hem beter aan de kant van de weg had moeten laten staan.
Toen Seán uiteindelijk in het centrum van Dublin was afgezet, bedankte hij de vrouw vriendelijk, die er op haar beurt met een hoge snelheid vandoor reed. Hij had haar hoofdschuddend nagekeken en vervolgde toen zijn weg naar wat toeristische trekpleisters.
Eenmaal op een brug over de Liffey staarde hij naar het aantal pondjes dat zo hier en daar door de "ferrymen" werden gestuurd. Op dat moment baalde hij dat hij zijn fotocamera thuis had laten liggen. Dit was zeker een geweldig aandenken geweest om mee naar huis te nemen.
Hij keek om zich heen en zag de verschillende gebouwen om hem heen. Hier was de bouwstijl anders dan in Dun Laoghaire, minder uitbundig qua kleuren. Toch had het iets, want de architectuur was complexer en straalde zo haar charme uit.
Seán liep verder, volgde de straten en kwam uit bij het standbeeld van Molly Malone. Hij nam uitgebreid de tijd om het bordje naast het beeld te lezen.
"Dus dit is de wereld beroemde visverkoopster uit de zeventiende eeuw die veel te jong aan koorts zou zijn overleden," knikte Seán. Hij wierp nog een laatste blik op Molly en liep vervolgens verder in de richting van een stadsplattegrond dat even verderop stond.
Daar bekeek hij waar hij zich bevond. Zijn vinger volgde de lijn van stipjes die aangeraden te lopen om zo alle hoogtepunten van Dublin te zien.

Seán besloot zijn middag te vullen met een korte route langs een aantal interessante bezienswaardigheden. Zo zag hij onder meer het huis van Bram Stoker, de grote bibliotheek van Dublin, St. Patrick's Cathedral, als het Trinity College. Ook was hij bij verschillende archieven langs geweest.
Het viel hem op dat er weinig bedrijvigheid was. Overal waar wel mensen waren, werd hij nagestaard, waarop hij zich steeds minder op zijn gemak begon te voelen.
Het was duidelijk dat hij geen echte Ier was en dat maakte dat de mensen op hun hoede waren. Ze ontweken zijn blik en zodra hij voorbij gelopen was, begonnen ze achter zijn rug te fluisteren. Wanneer hij zich omdraaide, leken ze zich niets aan te trekken. Aangezien hij geen Ier was, was er een kleine kans dat hij deze Gaelic taal verstond.
Seán kon niets anders doen dan zijn schouders ophalen en verder lopen. Uiteindelijk had hij later die middag toch een goed beeld gekregen van de stad. Bovendien had hij zijn tijd kunnen doden met interessante informatie over het land, waardoor hij zich ietwat opgelaten voelde. Maar veel verder was hij niet gekomen in zijn speurtocht. In de archieven Dublin was hij niets tegen gekomen over zijn familie, laat staan waarom ze uit Ierland vertrokken waren.
Het was duidelijk dat hij verder naar het westen van Ierland moest reizen, om achter het antwoord van zijn vraag te komen.

_________________
Folge deinem Herzen oder meinem Rat.


 Profiel  

Lid Wikenweegschaar

Avatar gebruiker

Offline

Woonplaats: Huize Masquerade
BerichtGeplaatst: di feb 08, 2011 15:06 

Hoofdstuk II ~ deel I

Seán liep door een verlaten straat van Dublin. De sfeer was er grimmig en uit meerdere huizen weerklonk ruzie of het kapot vallen van glaswerk, waarna steevast een harde gil weerklonk.
Dus dit was waar de mensen hun tijd mee doodden gedurende een feestdag?
Seán kon zich niet voorstellen dat de taveerne die hem verteld was echt gezellig kon zijn.
Onderweg was hij slechts een oude man tegengekomen die zijn hondje uitliet. Een klein keffertje met een roze strikje in het haar, omdat zijn vrouw het zo gewild had.
Seán had een tijdje met de man staan praten. Hij was te weten gekomen dat het Lá Fhéile Pádraig was, ofwel St. Patrick's Day. De nationale feestdag waarbij men de beschermheilige van het land, Patricius, herdenkt.
De oude man had hem in geuren en kleuren willen vertellen hoe hij met St. Patrick's Day altijd bij de Liffey had gezeten.
"Mijn makkers en ik konden dan de hele dag langs de kant van de rivier zitten kijken naar de feestelijke parade van boten die langzaam voorbij trok. Het water was voor de gelegenheid groen gemaakt. Die kleurstof verdween natuurlijk weer na een paar dagen."
Seán had de man met verbaasde ogen aangekeken. Hij was in heel Ierland, voor zover hij van Dun Laoghaire naar Dublin was gereisd, geen feestende mensen tegengekomen. En elk water of watertje dat hij per pond of brug was overgestoken, was hooguit groen van alg of andere planten. In geen geval van groene kleurstof of verf.
"Tijden zijn veranderd, mijn jongen," antwoordde de man toen Seán hem er naar vroeg en hij was vluchtig weg gebeend. Zijn ogen waren angstig en hij had nog een aantal keer omgekeken.
Ondertussen trok hij zijn hondje mee, wiens strikje nu scheef zat en die nu zachtjes begon te grommen, terwijl hij al zijn gewicht gebruikte om niet verder te worden gesleurd. Tevergeefs, want het diertje woog amper zeven kilo.
"Is er dan op zijn minst een plek waar ik kan overnachten?" schreeuwde Seán de man de nog na.
"Tavern "The Drunken Fiddler" aan het eind van Beckingham Road, maar verwacht er niet teveel van."
En met die woorden was de man met zijn hondje de hoek om verdwenen.

Daar stond hij dan, aan het eind van Beckingham Road. Precies zoals de oude man hem verteld had.
The Drunken Fiddler was een grijs en smerig ogend gebouw waar niet minder herrie vandaan leek te komen dan uit de rest van de straat.
Seán haalde zijn schouders op en duwde de deur van de taveerne verder open. De sterke geur van bier kwam hem tegemoet, deed hem bijna kokhalzen. Maar voor hij goed en wel de tijd had gehad om de ruimte, waar hij terecht was gekomen, in zich op te nemen, werd hij bij zijn schouder gepakt en op een kruk bij de bar gezet.
"Jij bent niet van hier en toch weer wel,"zei de waard, terwijl hij zich over de tap ontfermde. Ondertussen wierp hij tersluikse blikken naar de jongeman die tegenover hem zat.
"Vertel eens, wat brengt een toerist hier vandaag de dag nog op St. Patrick's Day?" vroeg hij en zette een pint Guinness voor de neus van de jongen die hij nauwelijks ouder schatte dan halverwege de twintig.
Seán keek nog steeds schichtig om zich heen. Wie had hem vast gepakt en op deze kruk neergezet? Niemand leek hem een blik waardig te gunnen, maar toch voelde hij van alle kanten dat de mensen hem in de gaten hielden.
Toen draaide hij zich weer naar de waard en nam hem in zich op. Het was een kleine, gedrongen man met een grijze baard en een kalend hoofd. Hij droeg een blauw overhemd, waarvan hij de mouwen had opgestroopt. Onder zijn overhemd was een smoezelig wit hemd zichtbaar.
Seán vroeg zich even af of dat de mode was, want het was hem opgevallen dat meerdere mannen er zo bij liepen.
Want om het af te maken, droeg de waard een rafelige broek dat zowel qua kleur als rafels perfect bij zijn baard paste. Op zijn hoofd stond een zeemanspet die al even smoezelig was als zijn hemd.
"Mijn zaken zijn mijn zaken, antwoordde Seán. Hij had alles behalve de behoefte om met de man in discussie te gaan. Toch was zijn nieuwsgierigheid wel aangewakkerd, waardoor hij in een soort dilemma verkeerde.
"Ho, ho, ho," bulderde de waard lachend, "St. Patrick's Day wordt dan misschien niet gevierd. Dat is nog altijd geen reden voor nukkige antwoorden, jongeman. Nou, begin eerst eens met het vertellen van je naam."
Het was Seán inmiddels opgevallen dat het geroezemoes om hem geen was stil gevallen. Alle blikken waren zijn kant op gericht en Seán besefte dat hij niets anders kon doen dan te reageren op wat de waard hem vroeg.
"Mijn naam is Seán O'Ceillaigh en ik kom uit een klein dorpje in Engeland. Het klopt dat ik deels wel van hier ben, want mijn overgrootouders zijn geboren en getogen Ieren, alleen zijn ze geí«migreerd. Waarom weet ik niet."
De meeste aanwezigen gingen weer verder met waar ze mee bezig waren, het drinken van hun Guinness of whisky. Seán nam zelf ook een slok van het bier dat voor hem stond. Hij was echter de sterke smaak van Guinness niet gewend, waardoor hij moeite had om het door te slikken.
"Guinness is sterk spul, zo te merken zul je het moeten leren drinken," zij de waard. Hij had een theedoek in zijn handen waarmee hij de zojuist schoongespoelde glazen mee aan het afdrogen was.
De theedoek was al niet veel schoner dan de rest, waardoor Seán zich heimelijk af begon te vragen of er hier wel iets schoons te vinden was. Hij keek nog een tweede keer naar zijn glas en haalde zijn schouders op. De alcohol zou vast wel een deel van de eventueel aanwezige bacterií«n doodden.
Voorzichtig nam hij nog een slok en bedacht zich dat het op zijn minst het halve glas zou duren voor hij in een keer door zou kunnen slikken. Maar hij wilde niet onbeleefd zijn, door het glas onaangeroerd te laten staan.
"Ik zal nog hard moeten wennen aan de Ierse gebruiken, al komen mijn voorouders dan nog zo Ierland," begon Seán, omdat hij geen zin had om stil te vallen.
"Ach, zo lang je maar open staat, zal alles wel goed komen," antwoordde de waard en hij zette het laatste glas terug op de plank, "maar je lijkt met niet iemand die zomaar in zeven sloten tegelijk springt."
Hij keek Seán met een brede grijns aan om zo een antwoord te ontfutselen. Ondertussen hield hij zich bezig met het bedienen van de klanten die stonden te wachten op een nieuwe Guinness of Glenfiddich.
"Ik...," begon Seán, maar hij werd onderbroken door kapot vallend glas. Niet veel later vloog een tweede glas rakelings langs zijn oren en kwam tegen de muur tot stilstand.
"Hela, we zijn hier om het gezellig te hebben. Kijven doen jullie maar thuis bij jullie echtgenotes."
De waard kwam achter de bar vandaan, terwijl hij de theedoek nog snel op de werkbank smeet. Hij greep de glazensmijter in zijn nekvel en sleurde de man, die duidelijk een kop groter was, mee en zette hem buiten de deur.
Het ging allemaal in zo'n rap tempo, dat Seán verbaasd toe had zitten kijken. Voor zijn leeftijd had de waard aardig wat kracht. En bij de reactie van de rest van de klanten, dwong hij ook het nodige respect af.
Met de handelingen die de waard verricht had, was de sfeer weer een stuk aangenamer en kwam het gesprek weer op gang.
"Je mond staat open, Seán. Ga me niet vertellen dat bij jullie aan de overkant van de zee nooit een wissewasje plaats vindt? Hier is het in ieder geval de normaalste zaak van de wereld. Toe maar, zet je kaken maar weer opeen en leer die verbazing af. En na zoveel uiteenspattende glazen, weet je wel hoe je zo'n klant moet behandelen," zei de waard. Hij had zijn theedoek inmiddels weer opgepakt en over zijn schouder gedrapeerd.
"Maar ben je dan niet bang dat de man terug komt om nog meer stennis te schoppen," vroeg Seán. Hij vroeg zich af of hij in een keer paar slokken Guinness zou nemen. Wanneer hij zijn adem in zou houden, zou hij ongetwijfeld nauwelijks de smaak proeven. Slechts de nasmaak die hij wel weer met een borrelnootje kon maskeren.
Toch bleef het bij een huiverig slokje. Seán durfde het niet op te brengen om in één keer het glas leeg te drinken. De waard zou hem dan ongetwijfeld een tweede glas voorzetten en daar had hij alles behalve zin in. Eén glas was al erg genoeg.

_________________
Folge deinem Herzen oder meinem Rat.


 Profiel  
Geef de volgende berichten weer:  Sorteer op  
Antwoord op onderwerp  [ 4 berichten ] 


Keer terug naar Fan Fictions
Ga naar:  


Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 8 gasten

cron

Powered by phpBB :: FI Theme