Geplaatst: di feb 08, 2011 14:58
Zo, even twee kleinere stukken van gemaakt.
Het was hem een raadsel waarom hij uitgerekend aan dat stukje tekst moest denken, omdat hij wist dat Fiddlers Green de plaats was waar vissers naar toe gingen wanneer ze kwamen te overlijden. Toch maakte de tekst hem melancholisch, vooral bij het zien van een vissersboot waar druk gewerkt werd. Overal was het een komen en gaan. Mannen riepen aanwijzingen naar elkaar, waarop ze vervolgens weer verder gingen met waar ze mee bezig waren. Ondertussen werden de vissersnetten geleegd die van de aangemeerde boot afkomstig waren. Het was duidelijk dat de vissersmannen een goede vangst achter de rug hadden, want er leek geen einde aan de stroom met vis te komen. Seán merkte nu pas dat de geur van de lucht nog sterker was veranderd in een visgeur. Het kwam hem vaag vertrouwd voor. In tegenstelling tot Engeland leek Ierland veel meer van de visvangst te leven. Natuurlijk had Engeland ook wel zo zijn vissersdorpjes, maar lang niet zoveel als hier. Seán was blij dat hij voor aanvang van zijn reis veel over zijn bestemming gelezen had. Hij wist dat hij zich anders een volkomen onbenul zou voelen. En eigenlijk deed hij dat nu al wel. Ook al had hij dan roots in Ierland liggen, dat wilde niet zeggen dat hij dan ook meteen van alle gebruiken op de hoogte was. De meeste Ierse feesten vierden ze thuis bijvoorbeeld al niet eens. Laat staan dat er verhalen verteld werden die het land rijk was. Seáns overgrootouders waren afkomstig uit Ierland, maar waren al jaren geleden geí«migreerd naar Engeland. Hij wist nog steeds niet waarom, ook al had hij er in zijn jeugd vaak naar gevraagd. Nu was hij vierentwintig en met het bereiken van die leeftijd, had hij de hoop opgegeven dat er ooit een zinnig antwoord gegeven werd op zijn vraag. Wanneer er feest was en iedereen teveel gedronken had, werd er lacherig over gedaan. Steevast werd er gezegd dat zijn overgrootouders huichelden met de vijand. Misschien was dat wat ze geloofden dat het antwoord was of misschien hadden ze de ware reden verdrongen. Seán wist wel beter, want ooit was er een verhaal hem ter oren gekomen. Zelf was hij toen nog een kind van amper vier jaar oud, maar hij kon niet slapen en wilde daarom nog een glas warme melk. Toen hij in de deuropening stond naar de kamer waren zijn oma samen met zijn oom zat, hoorde hij hen tegen elkaar praten. Een felle woordenwisseling was het eerder. Zijn oom wilde naar Ierland reizen, maar oma, die lieflijk Granny werd genoemd, had hem in alle hevigheid tegen gehouden. De strijd werd gestaakt toen de kleine Seán in de deuropening werd gespot. Zijn oom had hem opgetild en weer in bed gelegd. Hij had zijn glas warme melk gekregen, maar zijn oom had hem nog wel nadrukkelijk toegefluisterd dat hij alles moest vergeten wat hij had gehoord en gezien. Maar dat had Seán nooit gedaan. Hij had het verhaal nooit vergeten dat Granny die bewuste avond over zijn ouders had verteld. Over hoe ze met hun wittebroodsweken een reis naar Ierland hadden gemaakt en hals over kop terug waren gekeerd met lijkwitte gezichten. Nu, twintig jaar na die gebeurtenis, had Seán toch willen weten waar al die commotie om te doen was. Hij had er thuis nauwelijks over gesproken. Natuurlijk waren zijn ouders op de hoogte, maar met zijn Granny had hij er niet over gesproken. De shock zou haar fataal kunnen worden, omdat ze ook al niet meer een van de jongste was. Bovendien was haar gezondheid de laatste jaren ook minder geworden. Toch was er een even heftige strijd ontstaan. Ditmaal waren het zijn ouders die hem in alle hevigheid af probeerden te raden om de reis te ondernemen. Seán had het afgedaan met lariekoek, omdat zijn ouders hem nog steeds niet hadden willen vertellen waarom hij beter niet naar Ierland af kon reizen. Niet veel later had hij zijn spullen bijeengepakt en had hij afscheid genomen van iedereen. Tegen Granny werd verteld dat Seán voor zijn studie een paar weken naar Amerika moest voor een uitwisselingsproject. Maar bij het afscheid wist Seán dat Granny wist wat hij werkelijk ging doen. Er lag een vreemd soort berusting in haar ogen, ze had hem nog eens benadrukt om voorzichtig te zijn. Als laatste had ze zijn gezicht met beide handen vast gepakt en een kus op zijn voorhoofd gedrukt. Toen had ze zich omgedraaid en was naar binnen gelopen, even krom en houterig als altijd. Zijn ouders hadden hun arm om elkaar middel geslagen en waren in de deuropening blijven staan om hem uit te zwaaien. Het was Seán opgevallen dat zijn moeder huilde en dat er zelfs een traan over de bang van zijn vader biggelde. Hij had zijn vader nooit zien huilen. En dus begreep hij dat deze reis wel heel veel teweeg moest hebben gebracht. Ergens had hij er een schuldgevoel aan over gehouden. Misschien was het toch beter om alles te laten rusten. Maar diep in zijn hart was er die onrust. Seán moest weten waar zijn voorouders vandaan waren gekomen en waarom ze naar Engeland waren gevlucht. Hij wierp nog een laatste blik over zijn schouders naar zijn vader en moeder en ging toen de weide wereld en het avontuur tegemoet.
De netten waren ondertussen geleegd, waardoor de meeuwen rustiger begonnen te worden. Slechts een enkeling had een visje weten te kapen. De rest dobberde op het water in afwachting totdat er visafval terug het water ingegooid werd en ze alsnog te eten hadden. Seán keek hoofdschuddend toe en haalde een zakje met boterhammen tevoorschijn. Het waren niet veel boterhammen. Hooguit genoeg voor hem zelf, maar toch kon hij het niet over zijn hart verkrijgen om zelf te eten en de meeuwen niets te gunnen. Zo legde hij twee boterhammen voor zichzelf opzij en begon de rest aan stukken te scheuren. De meeuwen kregen in de gaten wat hij aan het doen was en al gauw was het weer een drukte van belang. Seán wierp het ene stukje na het andere stukje brood de lucht in en keek lachend toe hoe de meeuwen hun best deden om het op te vangen. Wat tien meeuwen waren, werden er vijftien en wat vijftien meeuwen waren, werden er twintig zelfs dertig. Samen gierden ze het uit, de lachende meeuwen en de zelfs nog harder lachende Seán. Totdat het brood op was. Teleurgesteld keek Seán naar beide boterhammen die hij voor zichzelf had overgelaten. Maar hij wist dat hij die wel moest houden, omdat het een lange dag kon worden. "Sorry, meeuwen, maar ik heb niets meer voor jullie. Zelf moet ik ook nog eten," schreeuwde hij naar zijn nieuwe vrienden, terwijl hij een hap van zijn eerste boterham nam. Nog nagenietend van de wilde gebeurtenis, wilde Seán aan zijn tweede boterham beginnen. Maar net toen hij die wilde pakken, merkte hij dat er een meeuw naast hem stond die druk bezig was om de laatste boterham uit het zakje te scheuren. Seán zag hoe de meeuw een poot miste. Zijn vacht was zwaar gehavend, waardoor het duidelijk was dat de meeuw betere tijden had gekend. Toch leek het beestje er niet mee te zitten. Hij keek Seán met een scheef kopje aan alsof hij wilde vragen of hij ook een stukje mocht. Het was zo'n meelijkwekkend gezicht dat Seán niets anders kon doen dan een deel van zijn tweede broodje af te staan aan de meeuw. De meeuw keek geduldig toe hoe Seán het boterhamzakje opende en een stuk van de boterham in kleinere stukken verdeelde. Die stukken legde hij voor de meeuw neer. Zo keek hij toe hoe de meeuw zich dankbaar tegoed deed aan het eten. Ondertussen begonnen Seáns handen het laatste deel van de boterham ook al in stukken te scheuren. De meeuw hield hem nauwlettend in de gaten en zag tot grote vreugde dat hij vandaag wel heel erg geluk had. Andere meeuwen kwamen nieuwsgierig dichterbij, maar Seán zorgde ervoor dat deze meeuw de hele boterham voor zichzelf kreeg. "Ga, stelletje hongerlappen, jullie kunnen veel gemakkelijker voor jullie eigen eten zorgen. Bovendien hebben jullie al te eten gehad," riep Seán. Hij was gaan staan en zwaaide wild met zijn armen om zich heen. De kleine, gehavende meeuw die naast hem om de grond stond, keek verschrikt op en hupte wat opzij. Seán knielde naast hem neer, terwijl hij zachtjes zijn handen naar de meeuw uitstrekte. "Niet jij, kleintje, anders had je toch al lang weggejaagd. Bovendien zou ik dan niet zo gul geweest zijn met mijn eten. Eet je laatste stukjes nu maar lekker op." Hij ging weer zitten en keek toe hoe de meeuw voorzichtig en op zijn hoede dichterbij kwam om zich tegoed te doen aan de laatste stukjes. "Praat je nu werkelijk tegen die meeuwen? Kom op, makker, ga jezelf nuttig maken. Hier wordt gewerkt en je zit in de weg." Een lange, gespierde man was naast Seán komen staan, keek hem even hoofdschuddend en liep toen vervolgens weer verder. De meeuw was zo geschrokken van de man dat hij haastig probeerde weg te vliegen. Seán keek hem na en besefte dat het tijd was dat hij verder ging. Hij wilde vandaag Dublin nog zien te bereiken voor een slaapplaats. "Dag meeuw, het ga je goed!" En met die woorden ging Seán staan en pakte zijn spullen bijeen. Zijn reis was opmerkelijk begonnen en waarschijnlijk was dit nog maar het begin van alle wonderen. Het feit dat de meeuw niet bang was geweest voor Seán, hoewel hij kennelijk al veel te verduren uit gehad, dankzij de mensen, zei daar al iets over.
Seán liep de kade af in de richting van de huisjes die even verderop stonden. Dus dit was nu Dun Laoghaire, het bekende plaatsje waar je Ierland binnen kwam? Het had in ieder geval veel weg van een bont gekleurd samenraapsel. Het ene huisje was rood geverfd, terwijl het naastgelegen huisje meer weg had van een kruising tussen groen en blauw. Geen van de huizen leek op een andere. Ze hadden hooguit dezelfde vormgeving, maar ieder huis had zijn eigen kenmerken, waarvan de kleur nog wel het meeste op viel. Seán dacht terug aan Engeland. Het plaatsje waar hij vandaan kwam, kende niet meer dan saaie bakstenen huizen, waar zelfs nauwelijks de vensterbanken werden aangekleed met bloembakken. Het leek hier een hele andere wereld te zijn. "Waar ben ik terecht gekomen," mompelde Seán binnensmonds. Hij keek om zich heen en zocht naar een bushalte die hem verder naar Dublin zou brengen. Maar na een uur rond te hebben gelopen, begreep hij dat er niets anders op zat dan liftend naar Dublin te reizen. Hij had wel een bushalte gevonden, maar er was geen bus voorbij gekomen. Toen de volgende ook al niet kwam, besefte hij dat het ijdele hoop was. Vermoedelijk was het een dag waarop geen bussen reden. Uiteindelijk was er dan toch een vrouw die hem mee had willen nemen. Ze hadden niet veel gesproken en Seán kreeg dan ook sterk de neiging dat de vrouw vond dat ze hem beter aan de kant van de weg had moeten laten staan. Toen Seán uiteindelijk in het centrum van Dublin was afgezet, bedankte hij de vrouw vriendelijk, die er op haar beurt met een hoge snelheid vandoor reed. Hij had haar hoofdschuddend nagekeken en vervolgde toen zijn weg naar wat toeristische trekpleisters. Eenmaal op een brug over de Liffey staarde hij naar het aantal pondjes dat zo hier en daar door de "ferrymen" werden gestuurd. Op dat moment baalde hij dat hij zijn fotocamera thuis had laten liggen. Dit was zeker een geweldig aandenken geweest om mee naar huis te nemen. Hij keek om zich heen en zag de verschillende gebouwen om hem heen. Hier was de bouwstijl anders dan in Dun Laoghaire, minder uitbundig qua kleuren. Toch had het iets, want de architectuur was complexer en straalde zo haar charme uit. Seán liep verder, volgde de straten en kwam uit bij het standbeeld van Molly Malone. Hij nam uitgebreid de tijd om het bordje naast het beeld te lezen. "Dus dit is de wereld beroemde visverkoopster uit de zeventiende eeuw die veel te jong aan koorts zou zijn overleden," knikte Seán. Hij wierp nog een laatste blik op Molly en liep vervolgens verder in de richting van een stadsplattegrond dat even verderop stond. Daar bekeek hij waar hij zich bevond. Zijn vinger volgde de lijn van stipjes die aangeraden te lopen om zo alle hoogtepunten van Dublin te zien.
Seán besloot zijn middag te vullen met een korte route langs een aantal interessante bezienswaardigheden. Zo zag hij onder meer het huis van Bram Stoker, de grote bibliotheek van Dublin, St. Patrick's Cathedral, als het Trinity College. Ook was hij bij verschillende archieven langs geweest. Het viel hem op dat er weinig bedrijvigheid was. Overal waar wel mensen waren, werd hij nagestaard, waarop hij zich steeds minder op zijn gemak begon te voelen. Het was duidelijk dat hij geen echte Ier was en dat maakte dat de mensen op hun hoede waren. Ze ontweken zijn blik en zodra hij voorbij gelopen was, begonnen ze achter zijn rug te fluisteren. Wanneer hij zich omdraaide, leken ze zich niets aan te trekken. Aangezien hij geen Ier was, was er een kleine kans dat hij deze Gaelic taal verstond. Seán kon niets anders doen dan zijn schouders ophalen en verder lopen. Uiteindelijk had hij later die middag toch een goed beeld gekregen van de stad. Bovendien had hij zijn tijd kunnen doden met interessante informatie over het land, waardoor hij zich ietwat opgelaten voelde. Maar veel verder was hij niet gekomen in zijn speurtocht. In de archieven Dublin was hij niets tegen gekomen over zijn familie, laat staan waarom ze uit Ierland vertrokken waren. Het was duidelijk dat hij verder naar het westen van Ierland moest reizen, om achter het antwoord van zijn vraag te komen.
_________________ Folge deinem Herzen oder meinem Rat.
|