Auteur |
Bericht |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 12:07 |
 |
***A***
'James?'
'Hij slaapt.'
'Ja, dat zie ik ook wel.'
Sirius keek zijn vriend Peter met rollende ogen aan en wendde zich vervolgens weer tot zijn beste vriend, James.
Hij gaf hem een harde por in zijn zij, tetterde met een irritant stemmetje 'wakker worden!!' in zijn oor en gooide vervolgens de lange, bordeauxrode gordijnen van de slaapzaal open, zodat het felle zonlicht midden in het gezicht van James viel. Die opende nu slaperig zijn ogen, rekte zich uit en maakte zich klaar zich nog even om te draaien. Daar kreeg hij echter de kans niet voor, want Sirius trok de dekens met zo'n kracht van zijn bed dat James er zelf ook bijna vanaf viel.
Mopperend stond hij op, het grijnzende gezicht van Sirius negerend en trok een ochtendjas aan, waarna hij naar de leerlingenkamer van Griffoendor wilde lopen.
'Ga je zo?' riep Sirius ongelovig uit. James schonk geen aandacht aan hem.
'We hebben straks Verweer Tegen de Zwarte Kunsten!' meldde Sirius hem.
Nog steeds geen aandacht.
'Ik denk dat Lily ook in de leerlingenkamer zit,' riep Sirius hem uitdagend toe.
Dat hielp. James draaide zich met een ruk om, haalde zijn hand door zijn haar en zette grote ogen op. 'Denk je?' vroeg hij onzeker.
Sirius knikte. 'Ik weet het haast wel zeker. Tenslotte heeft zij ook over een half uurtje haar eerste les en zoals je weet zijn die meiden altijd heel vlot 's morgens. . .'
James leek te twijfelen. Het zou niet de eerste keer zijn dat zijn beste vriend hem in de maling nam, maar hij wilde ook geen slecht figuur slaan in het bijzijn van Lily. Zijn gedachten werkten op topsnelheid en na enkele seconden besloot hij zich toch maar aan te kleden alvorens naar beneden te gaan. Hij nam liever geen risico.
'Wie vraag je mee naar het bal?' informeerde Sirius, zijn tas inpakkend met schoolboeken terwijl James in een broek schoot.
'Het kerstbal?' vroeg hij afwezig, waarschijnlijk nog steeds met zijn gedachten bij Lily.
Sirius had het in de gaten en grijnsde. 'Ja, dat bal. Ikzelf kan eigenlijk niet zo goed kiezen tussen Emily en Yarah. . . ik neem aan dat jij Lily gaat vragen,' vervolgde hij. James knikte. 'Als ze wil.'
'Natuurlijk wil ze!' Sirius sprong enthousiast in de rondte en plette daarbij per ongeluk een kompas van een jongen van hun slaapzaal.
'Oeps! Anyway, ik hoorde gisteren dat Eddie Ravers haar vroeg, maar ze weigerde. . . Dus misschien wil ze JOU vragen maar durft ze nog niet zo goed, net als jij.'
James snoof, maar kleurde wel. 'Ik durf haar wel te vragen,' zei hij stoer.
Sirius grijnsde op een sluwe manier, die waarschijnlijk veel beter bij een Zwadderaar zou passen. 'Oke, doe het dan.'
'Ja, morgen,' antwoordde James ontwijkend.
'Nee nu.' Sirius duwde hem richting de deur, de trap af, richting de plek waar Lily en een paar vriendinnen in de stoelen bij de haard zaten te praten (waarschijnlijk ook over het bal).
'Hey Lily! James wil je wat vragen,' onderbrak Sirius schaamteloos hun gesprek.
Lily keek ietwat verstoord op, maar glimlachte toen ze hen zag. James' gezicht was nu zo rood als een tomaat geworden en hij deed zoveel mogelijk pogingen te ontsnappen, maar Sirius hield hem in bedwang en het zo ook te zot voor woorden zijn geweest als hij zou gaan vechten om los te komen.
'Tja eh. . . 'hakkelde hij. Lily keek hem verwachtingsvol aan.
'Ik eh. . . ikke eh. . . ik wilde vragen of jij precies weet welk huiswerk Anderling gisteren heeft opgeschreven,' zei hij snel. Zijn gezicht werd zo mogelijk nog veel roder toen Sirius onverstoord en kalmpjes zei:
'Hij wil je meevragen naar het kerstbal.' Hij wendde zich tot James, die aan de grond genageld stond. 'Nietwaar? Nou, vraag het dan: Wil je met me mee naar het bal?'
Lily glimlachte plotseling. 'Ja hoor.'
Sirius klopte op James' schouder, zei: 'Mooi zo, dan ga ik voor mezelf even een date regelen,' en maakte aanstalten op ervandoor te gaan, toen Lily opstond. 'Wacht eens even! Sirius, jij vroeg net toch of ik met je meewilde naar het bal?'
Sirius fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik vroeg het voor James.'
De glimlach op haar gezicht verdween even snel als hij gekomen was.
'O. . . maar ik wil met jou mee naar het bal, niet met James,' zei ze schoorvoetend en zo zacht mogelijk, hoewel James haar alsnog duidelijk kon horen.
Nu werd Sirius op zijn beurt rood. 'Eh. . . nou ja, ik zou het wel willen. . . maar. . . '
'Mooi, dat is dan afgesproken,' zei ze blij. Ze wenkte haar vriendinnen en klom door het portretgat om te gaan ontbijten in de Grote Zaal.
Pas op dat moment leek James weer tot leven te komen.
'Waarom zei je ja?!' vroeg hij woedend en tegelijkertijd teleurgesteld.
'Ik dacht dat je mijn vriend was!' En stampvoetend verliet hij de leerlingenkamer. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 14:58; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 12:07 |
 |
***B***
Sirius besloot niet naar de Grote Zaal te gaan om te ontbijten. Hij voelde zich nogal schuldig, maar aan de andere kant vond hij dat hij er eigenlijk niets aan kon doen. Als Lily hem leuker vond dan James - wie kon daar dan wat aan veranderen?
Uiteindelijk werd hij gedwongen om James onder ogen te komen, toen hij op zijn horloge zag dat hij nog maar drie minuten had om op tijd bij Verweer Tegen de Zwarte Kunsten te komen.
Met lood in zijn schoenen verliet hij de leerlingenkamer en liep de uitgestorven gangen op. Waarschijnlijk was iedereen al in het klaslokaal of nog in de Grote Zaal. Hij zat er echter helemaal niet mee: eindelijk kon hij een keer ongestoord door de gangen lopen in plaats van elke seconde door iemand anders aangehouden te worden - voornamelijk meisjes.
Bij het klaslokaal aangekomen zag hij dat iedereen er al was. Vliegensvlug en zo onopvallend mogelijk snelde hij naar zijn vaste plek achterin het klaslokaal toe, waar Peter en Remus al zaten. James was echter nergens te bekennen.
'Waar is James?' siste hij, vlak voordat professor Natar, hun docent, binnenkwam.
De twee antwoordden niet, maar toen professor Natar begon met de uitleg over vampiers maakte Remus van die gelegenheid gebruik om snel een briefje aan Sirius te krabbelen.
Kwam bij ontbijt naar ons toe - zegt dat hij ziek is - terug naar slaapzaal gegaan
Hoewel Sirius natuurlijk wist dat James niet ziek was, verbaasde hij zich er toch wel over dat zijn vriend niks tegen Peter en Remus gezegd had.
Veel tijd om erover te piekeren kreeg hij echter niet. Professor Natar gaf hen de opdracht in drietallen het gebit van een vampier te bestuderen en te kijken met welke spreuk ze die het beste konden laten verrotten.
De meeste leerlingen leken moeite te hebben met het vinden van de juiste spreuk. Remus zat al verwoed in zijn boek te bladeren, terwijl Peter zijn hersenen pijnigde.
Sirius echter, greep achteloos zijn toverstok, zei : 'Vampo rotto', en slaagde daarmee als eerste erin het gehele gebit van de vampier te laten wegrotten. Professor Natar klapte opgetogen en gaf Sirius tien punten voor Griffoendor, maar die was niet echt vrolijk te krijgen. Schuldgevoel knaagde zijn geweten zowat kapot en hij zou willen dat James nu ook gewoon in de les was, in plaats van zich af te zonderen in de leerlingenkamer. Hij zou een stuk blijer zijn geweest met die tien extra punten als zijn vriend, met wie hij al die spreuken allang had ingestudeerd, erbij was geweest.
Uiteraard viel het Peter en Remus ook wel op dat Sirius erg stil en rustig was. Sirius had echter niet veel zin erover te praten. Zijn blik werd opgevangen door Lily, die voor in de klas zat en lief naar hem glimlachte.
Hij voelde even een kriebel in zijn buik, maar zorgde er toch voor dat hij aan het eind van de les het klaslokaal uit was, voordat ze naar hem toe zou komen en zijn hele aandacht op zou eisen.
'Gaan jullie maar alvast naar kruidenkunde,' zei hij tegen Remus en Peter, die wachtten tot hij zijn warme wintermantel aan had getrokken.
'Ik ben vergeten mijn boek mee te nemen.'
Nu voelde hij zich alleen maar schuldiger omdat hij tegen zijn andere twee vrienden gelogen had (het boek zat gewoon in zijn tas), maar hij had besloten kruidenkunde voor een deel over te slaan en naar de leerlingenkamer te gaan om met James te praten.
De leerlingenkamer van Griffoendor was echter verlaten. Hij ging naar de slaapzaal om te kijken of James daar was, maar er was helemaal niemand meer in de toren van Griffoendor.
Teleurgesteld omdat zijn hele plan in het water was gevallen, vertrok hij naar de kassen voor zijn les kruidenkunde, maar toen hij langs de bibliotheek kwam hoorde hij een bekende stem: die van James!
Hij ging naar binnen en wilde op het geluid aflopen, maar bleef staan toen hij de stem van Sneep hoorde. James en Sneep? Normaal pratend met elkaar?
Hij schudde zijn hoofd, alsof er een of ander misleidend wezentje inzat en luisterde opnieuw. Nee, het waren onmiskenbaar de stemmen van James en Sneep.
'. . . heeft ze gezegd tegen je?' klonk James' stem.
'Dat ze Zwarts alleen zou gebruiken zodat ze dichter en onopvallend bij jou in de buurt kon zijn,' antwoordde Sneeps snerende stem.
'En toen zei Sirius. . . ' begon James.
'Toen zei Zwarts tegen die Lupos dat hij haar helemaal niet zou helpen, zoals hij tegen haar gezegd had, maar dat hij haar om zijn eigen vinger zou winden,' maakte Sneep zijn zin af.
Er klonk een woedend gesnuif, waarschijnlijk afkomstig van James.
'En dat noemt zich mijn beste vriend. Tss, dat ik daar ben ingetrapt. . . Nou, mooi niet dat ik hem nog vertrouw!'
Trillend van woede en met de hele aanlokkelijke neiging Sneep eens goed de waarheid te laten voelen, stapte Sirius achter een boekenkast vandaan en keek recht in James' geschrokken ogen.
'En dan durf je te zeggen dat jij wel een goeie vriend bent door onze vijand te geloven,' zei hij ijzig |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 14:59; in totaal 5 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 12:08 |
 |
***C***
'Vijand?' herhaalde James verbaasd en zonder blijkbaar maar één spoortje van gène. Sneep gniffelde en Sirius weerstond de verleiding die grijns van zijn smoel te vegen met een flink pak slaag. Er zaten meerdere docenten in de bieb en hij zou niet zo stom zijn ruzie met iemand van Zwadderich te zoeken als diens afdelinghoofd aan de tafel naast die van hun zat.
'Ja, vijand,' siste hij daarom. Hij haatte James nu omdat hij deed alsof ze altijd de beste vrienden met Sneep geweest waren.
'Onze vijand. Aan wiens kant sta jij nou eigenlijk? Van je beste vriend of van een stuk. . . een stuk. . . verdriet?'
James ging steeds stommer en onschuldiger uit zijn ogen kijken en Sirius moest steeds meer moeite doen zijn zelfbeheersing niet te verliezen.
'Waar heb je het over?' vroeg James haast onverschillig.
'Mijn beste vriend, zei je? Nou, zo'n beste vriend ben je blijkbaar niet na wat je geflikt hebt met Lily èn met mij!' Hij was nu ook overeind gesprongen en het boek dat op zijn schoot lag viel met een klap op de grond.
'Ik weet heus wel dat je tegen Lily gelogen hebt! Ik heb het net zelf gehoord van. . . '
'. . . Sneep?' maakte Sirius zijn zin af. 'En jij vertrouwt Sneep? De jongen die, al sinds wij bevriend zijn, probeert ons op elke mogelijke manier uit elkaar te drijven?' Hij balde zijn vuisten bij het zien van Sneeps vals grijnzende gezicht, dat James niet zag omdat hij met zijn rug naar hem toe stond.
'Ja, ik vertrouw hem! Ik heb door Sneep nu eindelijk in de gaten wat een vuile. . . een vuil iemand jij bent! Zo ontzettend onbeschoft en met een verschrikkelijke opvoeding!' zei James ziedend.
Dat viel duidelijk tegen het zere been. Sirius snoof woedend. 'Wat denk jij dan dat een zoon van een familie vol duistere tovenaars krijgt? Een keurige opvoeding met het aangeleerde gedrag dat je geen Dreuzeltje mag pesten? Als je dat denkt ben je nogal naïef, James Potter! Nee, ik heb niet zo'n fijne jeugd gehad als jij, maar wees blij dat ik niet zo ben als die walgelijke familie van me!'
Hij ademde zwaar en verwachtte een snel weerwoord van James, maar die bleef stil. De gehele bibliotheekinhoud (behalve de boeken) had nu zijn aandacht op hen gericht en geen van de docenten scheen in staat te zijn in te grijpen. Ze zaten allemaal als versteend te luisteren.
Sirius probeerde eerst een tijdje op adem te komen en zei toen, bijna geluidloos: 'Wat ik wil weten, is of je je vrienden blijft steunen of dat je simpelweg besluit met die laffe lui van Zwadderich om te gaan.'
Het afdelingshoofd van Zwadderich wilde beledigd opstaan, maar werd tegengehouden door professor Anderling.
Sirius schonk hen geen aandacht en bleef James aankijken.
'Ik wil weten of je hun gelooft en je vrienden zult blijven zien als leugenaars.'
Hij wachtte op antwoord. Een halve minuut, een hele, twee minuten.
Tot James zich eindelijk bewoog. 'Had je maar niet zo stom moeten zijn, Zwarts, om Lily van me af te pakken.'
Sirius liet zijn schouders zakken en zuchtte. 'Ik heb Lily nooit van je afgepakt, Potter, maar dat zal Sneep je wel weer wijsgemaakt hebben.'
Hij draaide zich om en wilde weglopen. Blijkbaar bedacht hij zich en draaide zich weer om. 'Wat geeft Sneep je eigenlijk als beloning dat je je echte vrienden laat vallen? Een gratis en complete cursus in de Zwarte Kunsten?' Vervolgens verliet hij de bibliotheek, maar op de hoek van de gang bleef hij staan en leunde hij vermoeid tegen de koude muur aan. . . trillend van woede maar vooral - haat. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:00; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 12:08 |
 |
***D***
Sirius had geen zin meer om nog naar kruidenkunde te gaan. De les was tenslotte al bijna een half uur begonnen en hij zou ongetwijfeld irritante vragen van Remus en Peter krijgen; iets waar hij al helemaal geen zin in had.
Aangezien hij verder ook geen zin had om door iemand gestoord te worden, besloot hij zich terug te trekken in de jongensslaapzaal in de toren van Griffoendor. Hij probeerde zijn gedachten ergens anders op te richten en maakte zijn huiswerk van Verweer tegen de Zwarte Kunsten, iets wat hij normaal graag deed, maar nu met niets meer en niets minder dan tegenzin.
Uiteindelijk sloeg hij zijn boek dicht, gooide hem naast zijn bed op de grond en legde zijn hoofd met een diepe zucht op het kussen.
Hij kon zich gewoon niet goed concentreren. Iedere keer zag hij Sneeps vals grijnzende gezicht weer voor zich en wenste hij dat hij hem knock-out geslagen had, of er nou wel of geen docenten bij waren geweest.
Zonder dat hij het echt in de gaten had, ging hij weer rechtop zitten en greep naar het eerste het beste wat binnen zijn handbereik lag: een gluiposcoop die hij vorig jaar van James voor zijn zestiende verjaardag gekregen had. Mm, waarschijnlijk zou James zich dit jaar tegoed doen met cadeautjes van een groep Zwadderaars waarmee hij bevriend zou raken - dankzij Sneep, dacht hij verbitterd. 'Die smerige - vuile -' zei hij in zichzelf en met opeengeklemde kaken. Hij zocht iets om zijn woede op af te reageren en smeet de gluiposcoop met zo'n vaart naar de andere kant van de kamer, dat hij tegen de muur knalde en in drie stukken op de grond viel.
Hij greep nog iets van zijn nachtkasje, met het idee het in tienduizend stukjes te scheuren en er dan bij te denken dat het Sneep was. Hij had echter het ding met twee handen vastgepakt, of de slaapkamerdeur vloog open en Remus kwam binnen, gevolgd door Peter. Ze zaten onder de modder; blijkbaar was hun uur kruidenkunde afgelopen en hadden ze nu even de tijd zich te douchen, voor ze naar hun volgende les zouden gaan.
Remus bleef met een ruk staan toen hij Sirius middenin de kamer zag staan, het voorwerp nog steeds met twee handen vasthoudend (Peter knalde zo hard tegen hem op dat hij bijna achterover viel en zich nog net aan de deurpost staande kon houden).
'Wat doe je?' klonk Remus' stem verbaasd. 'Leg dat ding neer, voor je het echt kapot scheurt.'
Pas op dat moment besefte Sirius dat hij de sluipwegwijzer in zijn handen had. Het had dus maar een haartje gescheeld of hij had het meesterwerk van hem en zijn vrienden in stukjes gescheurd!
Remus liep naar hem toe, griste het papier uit zijn handen en legde het op zijn bed neer, waarop hij zelf ook ging zitten, Sirius scherp in de gaten houdend.
'Wat is er, Sirius?' vroeg Peter nieuwsgierig. Hij plofte op zijn eigen bed aan de andere kant van de kamer neer en keek nu ook naar zijn vriend.
Sirius leek weer bij zinnen te komen en ging op het bed naast die van Remus zitten. 'Niks,' zei hij schouderophalend.
Peter snoof en Remus trok zijn wenkbrauw op. 'Niks? Hou jezelf niet voor de gek, Sirius! Je sloopt je gluiposcoop, bijna onze sluipwegwijzer en komt niet opdagen omdat je zogenaamd je boek was vergeten!'
'Die was ik echt vergeten!' riep Sirius geirriteerd uit.
Peter liet een korte lach horen. 'Sinds wanneer kan je boek verdwijnselen en verschijnselen? Je hebt hem vanmorgen zelf in je tas gestopt.'
Daar kon Sirius niets tegenin brengen en Peter grinnikte haast vernoegend. Het kwam tenslotte vrijwel nooit voor dat hij Sirius terecht kon wijzen en andersom niet.
Remus maakte het zichzelf gemakkelijk en propte een kussen in zijn rug. Hij liet zich erin achterover vallen en sloeg zijn armen over elkaar, Sirius nog steeds aankijkend. 'Oké. Jij vertelt, wij luisteren.'
'Weet je zeker dat James zijn onzichtbaarheidsmantel niet bij zich heeft?' informeerde Remus voor de zoveelste keer in tien minuten, terwijl hij en Sirius samen door de gangen van het kasteel zwierven.
Ze hadden afgesproken dat ze James zouden gaan zoeken als die niet in de Grote Zaal zou komen opdagen voor het avondeten. Wat dus zo was geweest.
'Ja natuurlijk. Ik ben ook niet helemaal gek, weet je. Ik heb hem gisteravond nog van hem geleend en nu ligt hij nog steeds in mijn koffer,' antwoordde Sirius, ook voor de zoveelste keer.
Remus zuchtte, greep de deurknop van een bezemkast, trok hem open en sloeg de deur vervolgens teleurgesteld weer dicht.
'Dit heeft geen zin! We kunnen hem ook al niet zien op de sluipwegwijzer, wat waarschijnlijk simpelweg betekent dat hij niet op Zweinstein is.'
Sirius ging naast hem staan en staarde naar dezelfde toorts als Remus nu deed.
Toen het langzaam nogal zwart voor zijn ogen begon te worden door de felle vlammen wendde hij zijn blik ervan af en staarde naar de hoek van de gang, alsof hij verwachtte dat James daar elk moment om zou komen lopen.
'Staat heel Zweinsveld eigenlijk op de sluipwegwijzer?' vroeg hij, eigenlijk meer aan zichzelf dan aan Remus. Die draaide zich naar hem om. 'Voor zover ik weet wel.'
Sirius knikte in gedachte. 'Maar wat als we nou niet heel Zweinsveld erop hebben gezet? Wat als er toch nog plekken zijn die we niet kennen?'
'Dat zou best eens kunnen,' zei Remus, die niet echt begreep waar Sirius heen wilde. Blijkbaar wist zijn vriend dat zelf ook niet, want hij zuchtte diep en stelde voor om terug naar de leerlingenkamer van Griffoendor te gaan en hun huiswerk van Toverdranken te maken.
Remus stemde in. Terwijl ze de trap naar de eerste verdieping weer opliepen, schoot hem iets te binnen en begon hij breed te grijnzen.
'Trouwens, Sirius, waarom had jij gisteravond een onzichtbaarheidsmantel nodig?' Het bleef even stil, alsof Sirius zich betrapt voelde.
'Heef het soms iets te maken met Yarah? Ik hoorde een vriendin van haar gisteravond aan iedereen vragen of zij haar soms gezien hadden.'
Sirius leek even niet te weten wat hij moest zeggen, maar uiteindelijk scheen hij een goed excuus te hebben gevonden en antwoordde hij, hoewel niet op zo'n zekere toon als dat hij normaal gesproken praatte:
'Yarah vroeg me gistermiddag of ik een manier wist waarop ze ongezien langs de docenten naar buiten kon komen.'
Remus knikte nadenkend, maar grijnsde nog steeds. 'Jaja, en toen ben jij zeker met haar meegegaan om haar te beschermen tegen enge schoolgenoten. . . maar het is leuk dat je een liefje hebt, ouwe sluipvoet! Mij hoor je niet klagen!'
Hij liep gauw door, terwijl Sirius met open mond en grote ogen halverwege de trap bleef staan. 'Wacht eens even! Hé Remus! Remus!'
Hij hoefde echter niet zijn best te doen Remus in te halen. Die was bovenaan de trap blijven staan en keek met gefronste wenkbrauwen naar de sluipwegwijzer, die hij in zijn handen hield.
'Wat?' vroeg Sirius verbaasd. Hij had Remus al een hele tijd niet meer zo serieus zien kijken. Vervolgens drukte die Sirius de kaart in handen, nog steeds fronsend.
'James kan niet buiten Zweinstein of Zweinsveld zijn,' zei hij ineens.
'En dat moet betekenen dat hij daar is. . . '
Sirius schraapte zijn keel. 'Daar? Waar daar? Wees alsjeblieft ietsje duidelijker, Remus. Bovendien kan hij wel buiten Zweinsveld of Zweinstein zijn.'
Remus schudde zijn hoofd. 'Nee Sirius, dat kan niet. De poorten zijn vergrendeld en geen enkele Zweinstein-student kan ze openkrijgen zonder als het ware toestemming aan Perkamentus te vragen.' Hij greep zijn toverstok en verlichtte hem.
'En dat betekent dus dat hij nog steeds hier is en ik heb wel een idee waar.'
Sirius slaakte voor de zoveelste keer die dag een diepe zucht. 'Duidelijkheid, maanling!'
Remus draaide zich om en keek Sirius dramatisch aan.
'Ze zijn waarschijnlijk in de kerkers. Misschien diep onder de grond. Die 'duistere plekken' staan niet op de sluipwegwijzer omdat wij er nooit geweest zijn en dus ook niet weten hoe ze in elkaar zitten. Ik weet niet waar precies, maar ze zijn op Zweinstein!' Hij haalde even diep adem. 'Met 'ze' bedoel ik dat groepje Zwadderaars waar Sneep mee om gaat. Ik heb ze een paar dagen geleden betrapt toen ze leerlingen van Zwadderich probeerden te werven voor een of andere anti-modderbloedjesgroep. Ik had de onzichtbaarheidsmantel om dus zagen ze me niet, maar ik weet wel dat ze iets van plan zijn met de kinderen van dreuzelouders hier op Zweinstein. . . en dat zal hoogstwaarschijnlijk niet een pleziertje voor die kinderen zijn.'
Sirius leek nogal geschokt toen hij dat hoorde. 'Maar. . . James kan zich toch niet bij hen gevoegd hebben? Tenslotte is hij verliefd op Lily!'
Remus knikte, weer in gedachten. Uiteindelijk hief hij zijn hoofd weer op.
'Ik weet niet wie die leerlingen van Zwadderich opgedragen heeft zo'n groep te beginnen, maar ik weet wel dat diegene erop doelt hen zoveel mogelijk Zwarte Kunsten te leren. . . en dat. . .'
'. . . dat betekent dat James zich nooit vrijwillig bij hen gevoegd kan hebben! Hij haat de Zwarte Kunsten!' riep Sirius geschrokken uit.
Remus keek hem droevig aan. 'Inderdaad.' |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:08; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:46 |
 |
***E***
'Wat doen we nu?' Sirius leek voor het eerst in zijn hele leven nogal hopeloos. Remus haalde zijn schouders op en ging met zijn rug tegen de muur op de grond zitten. 'Geen idee. James gaan zoeken heeft ook geen nut. Wie weet wie of wat we voor duisters tegenkomen in de kerkers.'
Hij slaakte een diepe zucht en gooide zijn stok op in de lucht en ving hem weer.
Sirius beet op zijn lip en leek na te denken. Ineens schoot hem iets te binnen en hij kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan omdat hij er niet eerder aan had gedacht. 'We moeten naar professor Perkamentus,' zei hij gehaast en liep zo snel als hij kon de gang uit.
Remus stond vlug op en rende achter hem aan.
'Weet - weet je het wachtwoord van - van Perkamentus' kantoor dan?' vroeg hij hijgend. Sirius negeerde hem en had blijkbaar besloten pas antwoord te geven toen ze bij de stenen waterspuwer aankwamen.
'Ik was gisteravond nog bij Perkamentus,' zei hij met een brede grijns. Remus keek hem verbaasd aan. 'Hoezo?'
'Doet er niet toe - lang verhaal,' wuifde Sirius de vraag weg, maar Remus keek zo nieuwsgierig dat hij het wel moest vertellen.
'Gisteravond wilden Yarah en ik samen teruggaan naar de toren van Griffoendor, toen we professor Anderling tegen het lijf liepen. Ze heeft ons aan onze oren mee naar Perkamentus' kantoor gesleurd,' legde hij, bijna met trots in zijn stem, uit.
Remus grijnsde en keek toe terwijl Sirius het juiste wachtwoord aan de waterspuwer gaf en die hen toeliet tot de wenteltrap.
Het zou niet de eerste keer zijn dat Sirius werd betrapt op het overtreden van de schoolregels. Inwendig moest hij lachen toen hij dacht aan wat er vorig jaar was gebeurd. Op Remus' zestiende verjaardag hadden James, Sirius en Peter besloten een verjaardagsfeest voor hun vriend te organiseren en hadden ze eten uit de keukens willen halen. Dat ging op zich moeiteloos: de huiselfen waren zoals gewoonlijk weer erg behulpzaam geweest en hadden James en Sirius volgestouwd met etenswaren. Op de terugweg naar de leerlingenkamer waren ze Hagrid tegen het lijf gelopen in de gang, maar die had hen niet gezien omdat ze de onzichtbaarheidsmantel om hadden gehad. Toen ze weer adem durfden te halen, was Sneep echter de hoek om komen sluipen en van de schrik waren ze over elkaars benen heen gestruikeld. De onzichtbaarheidsmantel was van Sirius afgegleden en de taart die James in zijn rechterhand had gehad was omhoog gevlogen en pardoes op Sneeps hoofd terecht gekomen. Terwijl Sirius verwoedde, maar vergeefse pogingen deed weer onder de onzichtbaarheidmantel te komen, had Sneep woedend om zich heen gekeken. Hagrid had het lawaai opgemerkt en was teruggelopen naar de plek des onheils. Daar had hij Sneep als eerste een draai om zijn oren gegeven omdat hij zonder reden 's avonds laat door de school sloop en vervolgens had hij Sirius kalm gevraagd wat er aan de hand was. Sirius had antwoord willen geven, maar toen had hij Sneeps met taart besmeurde hoofd gezien en was in lachen uitgebarsten, iets dat niet goed bij Hagrid viel.
Als straf had hij een week lang professor Anderling moeten helpen met het nakijken van oersaaie proefwerken.
Remus en Sirius waren bij de deuren van Perkamentus' kantoor aangekomen en keken elkaar nu ietwat nerveus aan.
'Aan jou de eer,' fluisterde Sirius, alsof er mensen meeluisterden.
Remus wilde aankloppen, maar de deur zwaaide open voor zijn knokkel de deur geraakt had.
'Kom binnen, kom binnen,' klonk een hartelijke stem uit de hoek van de kamer. Onwennig liep Remus naar binnen, gevolgd door een zelfverzekerde Sirius - hij was hier tenslotte al zo vaak geweest.
Perkamentus stond bij de haard en liet net uit het niets een gouden fluitketel op de tafel landden. Zonder te vragen of zij ook thee wilden, schonk hij drie mokken in en zette er twee aan de andere kant van de tafel neer. Hij ging zitten en beval hen, zonder te praten, tegenover hem plaats te nemen.
'Zo zo, daar bent u weer, meneer Zwarts,' zei hij met een twinkeling in zijn ogen, al leek hij niet echt vrolijk. 'Alleen dit keer niet met mevrouw Edels, zoals gisteravond.'
Sirius bloosde, maar Remus vond blijkbaar dat niet het juiste onderwerp besproken werd.
'James Potter is sinds vanmorgen weg, professor,' zei hij recht op de raap af. Perkamentus knipperde even met zijn ogen, nipte van zijn thee en zette toen zijn mok neer. 'Ik ben ervan op de hoogte dat een grote groep Zwadderaars vanmorgen en vanmiddag niet aanwezig waren bij de lessen,'' zei hij knikkend.
James en Sirius keken elkaar aan en dachten beiden hetzelfde: Perkamentus leek er nogal luchtig over te spreken, alsof het doodnormaal was dat binnen tien minuten een groep van twintig leerlingen verdwenen was. Ze begonnen zich nogal zorgen te maken.
'Wat - wat gaat u er aan doen?' vroeg Remus zachtjes.
Perkamentus keek hem een tijdje aan, alsof hij zijn gedachten probeerde te doorgronden. 'Helaas weet ik het nog niet,' antwoordde hij uiteindelijk.
'Het lijkt een groot complot te zijn.' Hij slaakte een diepe zucht.
Sirius schoof zenuwachtig heen en weer op zijn stoel. 'Heeft het iets met de Zwarte Kunsten te maken?' vroeg hij, zich herinnerend wat Remus hem had verteld.
Perkamentus' blik vloog razendsnel naar hem toe. 'Weet een van jullie iets wat ik misschien niet weet, meneer Zwarts en meneer Lupos?' vroeg hij scherp. Meer noodgedwongen dan dat hij zelf wilde, vertelde Remus aan Perkamentus wat hij Sirius zo-even ook had verteld.
Toen hij klaar was, liet Perkamentus zich achterover zakken in zijn stoel.
'Dan zijn mijn vermoedens helaas bevestigd.'
'Welke vermoedens had u dan?' flapte Sirius er nieuwsgierig uit.
Perkamentus keek hem even aan. 'Ik kan, of liever gezegd - mag jullie niet te veel zeggen, maar ik heb betrouwbare bewijzen dat er een macht aan het opstaan is.'
Sirius en Remus zetten grote ogen op. 'Een macht?' bracht Remus uit.
'Ja,' antwoordde Perkamentus zacht. 'Een moordende, Duistere Macht.'
Hij stond op en slaakte opnieuw een zucht. 'Nu moeten jullie teruggaan naar de toren van Griffoendor. Het is laat en jullie moeten morgenochtend weer vroeg op.'
De jongens stonden op, mompelden een bedankje voor de thee en wilden het kantoor zo snel mogelijk verlaten, zodat ze de mensen van hun afdeling konden inlichten over deze opkomende, Duistere Macht.
Perkamentus riep hen echter terug toen ze de deur open wilden trekken.
'Uiteraard moeten jullie jullie vriend, meneer Pippeling, inlichten,' zei hij begripvol. 'Maar beloof me een ding: zeg nog geen woord hierover tegen de anderen en stel meneer Potter geen vervelende vragen als hij terugkomt in de leerlingenkamer.'
De jongens knikten, verlieten het kantoor en gingen op weg naar de toren van Griffoendor. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:09; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:46 |
 |
***F***
Het was al half drie 's nachts, maar Sirius kon de slaap niet vatten en het feit dat hij geen spoortje van vermoeidheid voelde, maakte het er al niet veel beter op.
Voor de zoveelste keer draaide hij zich om en staarde naar het lege bed van James, dat naast hem stond. Hij vroeg zich af wanneer zijn beste vriend weer terug zou komen naar de toren van Griffoendor. Hij kon onmogelijk de hele nacht in de kerkers blijven: het kasteel was, nu het december was, overdag al kouder dan in een koelcel en 's nachts zou dat veranderen in een vrieskist. Daar kwam ook nog eens bij dat James zijn mantel niet eens bij zich had. Sirius rilde en trok zijn warme deken wat hoger op en keek op de kleine, vuurrode wekker die op het kastje naast zijn bed stond. Bijna kwart voor drie. . .
Hij zuchtte en sloot zijn ogen. Hij zou zo wel in slaap vallen. . .
Het werd drie uur. . . vier uur. . . half vijf. . .
Sirius was eindelijk bijna in slaap gevallen, toen de deurklink met een zacht gepiep naar beneden ging en de deur zachtjes openging.
Sirius weerstond de verleiding James uit te horen over waar hij geweest was, zoals Perkamentus hem opgedragen had, en hield zich stil, al hield hij zijn ogen waakzaam open.
Hij hoorde James naar zijn bed schuifelen en zijn tas aan het voeteneind neerzetten. Er klonk een zacht gekraak, ten teken dat James op zijn bed was gaan zitten, en Sirius luisterde hoe hij zich zo geruisloos mogelijk omkleedde. Net toen hij dacht dat James ook zou gaan slapen en hij zijn ogen dicht wilde doen, stond James abrupt op en liep op Sirius' bed heen, al leek het met moeite te gaan, alsof hij dronken was.
Sirius verwachtte min of meer dat James de slaapzaal weer zou gaan verlaten, maar tot zijn verbazing hield hij stil bij Remus' bed.
'R-remus,' klonk zijn stem trillend, zoals Sirius hem nog nooit gehoord had. 'R-r-r-emus! Alsjeblieft!' Zijn smekende manier van praten deed Sirius denken aan een klein kind dat bang was voor een grote, gemene hond en dat bij zijn moeder smeekte of ze snel weg konden gaan.
Maar Remus werd niet wakker en Sirius vroeg zich af of James zijn pogingen op zou geven, maar na een minuut of twee fluisterde die weer:
'Re-Remus! W-wordt nou wakker - alsjeblieft Remus -'
Sirius was net van plan overeind te komen toen er een klap klonk en meteen daarna een slaperige stem klonk.
'Au! Wie - James?' Zo te horen had James Remus een stomp gegeven of een klap verkocht, want hij was wakker geworden.
Sirius besloot zich er toch maar niet mee te bemoeien en bleef luisteren.
'James - wat doe je?' vroeg Remus fluisterend, maar zijn verbazing was duidelijk te horen. Zijn bed kraakte en blijkbaar was hij overeind gaan zitten. 'Waarom slaap je niet, James? Hoe laat is het?'
James wachtte even met antwoord geven, alsof het hem heel veel moeite kostte. 'R-remus. . . Help! Alsjeblieft Remus!'
Aan zijn stem te horen begon Remus nogal bezorgd en angstig te worden.
'Wat is er met je?' vroeg hij zacht, maar desondanks dringend. 'Ben je soms ziek?'
James haalde jachtig adem en het geluid klonk nog het meest als een astmatische neushoorn. 'Ze - ze - ze oefenen,' bracht hij moeizaam uit, alsof hij dat eigenlijk helemaal niet had mogen zeggen.
'Ze oefenen?' vroeg Remus nog verbaasder. 'Ze? Wie is ze?'
James gaf geen antwoord, maar na een halve minuut klonk er ineens een dreun door de slaapzaal en had Sirius zelfs het idee dat de vloer trilde.
'Sirius! Sirius, wordt wakker!' klonk Remus' stem paniekerig en Sirius voelde een duw in zijn rug. Hij vloog overeind en zag dat James naast Remus' bed op de grond lag. Het leek erop dat hij flauwgevallen was.
'Wat is er met hem aan de hand?!'
Sirius stapte uit zijn bed en wilde Remus helpen James op zijn eigen bed te leggen, toen die weer bij leek te komen. Hij sprong ineens heel fit overeind toen hij Sirius zag en pakte zijn toverstok uit de broekzak van zijn pyjama. 'Ga weg!' schreeuwde hij ineens, zodat de andere jongens van de slaapzaal ook wakker werden en ze Peter geeuwend hoorden zeggen: 'Tisser aan hand?'
James ademde nu nog sneller en sperde zijn ogen wijd open toen hij naar Sirius keek, die nu geschrokken achteruit deinsde. 'James! w - wat?'
'Je weet het wel!' schreeuwde James nu nog veel harder. 'Je weet het! Samenzweren met de halve school en iedereen om je vinger winden!'
'WAT?!' riep Sirius nu verrast uit, maar James leek buiten zichzelf van woede en zijn stok was nog steeds op Sirius' hart gericht.
'Je wilt er voor zorgen dat alle Zwadderaars uit de weg worden geruimd! Met al die smerige modderbloed-vriendjes van je!'
Zijn ogen schoten vuur en Sirius liep achteruit toen James dichter naar hem toe kwam, met zijn stok dreigend opgeheven.
'Maar ik zal je vervloeken voor je ook maar één vinger naar ons uit kunt steken! En na jou doe ik hetzelfde met al die smerige dreuzels hier op school!' Hij hief zijn stok op en was van plan Sirius te vervloeken, toen Remus' stem opklonk, die echter van heel ver leek te komen.
'IMPEDIMENTA!' James werd voor zijn sokken geblazen en zijn toverstok vloog uit zijn hand. Sirius ving hem op voor James dat kon doen en liep op zijn 'vriend' af, die in de hoek van de slaapzaal lag. James had een bloedneus doordat hij met zijn gezicht op de grond was geklapt en zijn wang was lelijk geschaafd. Hijgend stond hij op, keek Sirius vernietigend aan, gristte de stok onverwachts uit zijn handen en rende naar de deur van de slaapzaal, die hij opentrok. Hij stormde van de trap af, waarbij hij bijna een paar nieuwsgierige leerlingen die hadden staan luisteren een gebroken nek bezorgde, en verdween door het portretgat.
Sirius keek hem van bovenaan de trap na en trilde van top tot teen, toen Remus naast hem kwam staan en zijn bezwete gezicht afveegde met zijn mouw. 'Wat was dat?'
Dat had Sirius ook wel graag willen weten. . . |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:12; in totaal 3 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:47 |
 |
***G***
Bij binnenkomst in de Grote Zaal, was het eerste wat Sirius deed de tafel van Griffoendor met zijn ogen af speuren, op zoek naar James. Tevergeefs.
Samen met Remus en Peter plofte hij aan het uiteinde van de afdelingstafel neer en greep een broodje.
'Wat denk je dat Perkamentus nu gaat doen?' vroeg Peter, net boven de herrie die hun afdelingsgenoten maakten, uitkomend.
Sirius haalde zijn schouders op. 'Hoezo? Wat kan hij doen? Voor zover ik weet heeft hij geen verstand van de Zwarte Kunsten.' Hij pauzeerde even om nog een grote hap uit zijn brood te nemen en ging vervolgens weer verder. 'Maar ja, sommige mensen denken niet eens dat hij ook maar verstand heeft. Ik bedoel, wat zijn wij gisteravond opgeschoten na ons gesprek met hem?' vroeg hij zich hardop af, nijdig zijn brood op zijn bord neersmijtend.
Remus fronste zijn wenkbrauwen. 'Nou nou, niet zo negatief Sluipvoet! Hij heeft ons gisteravond toch gezegd wat we moesten doen? Dat -'
'Hij heeft ons gezegd wat we vooral niet moesten doen,' onderbrak Sirius hem schaamteloos. Hij wreef de kruimels van zijn gewaad en leek even na te denken. 'Het lijkt erop dat hij wil dat er een Duistere macht de boel hier overneemt.'
Peter piepte ratachtig en Remus sloeg zo hard met zijn vuist op tafel, dat iedereen enkele seconden ophield met herrie schoppen en hem verbaasd aanstaarde. Een agressieve Remus Lupos?
'Zeg dat nooit meer! Als we in deze vreemde tijden iemand moeten kunnen vertrouwen, is het Perkamentus wel. Je hebt toch gelezen wat hij met die Duistere Magiër Grindewald heeft gedaan? In één klap weg van de aardbodem - Foetsie!' zei Remus dringend, toen iedereen weer verder ging met waar hij mee bezig was.
Sirius rolde met zijn ogen en slaakte een diepe zucht. 'Wat ík heb gelezen, is dat die Grindewald een gestoorde dronkelap was, niet in staat om ook maar enkele seconden op zijn eigen benen te staan. Kom op zeg! Zelf Peter kon die idioot aan!'
Peter grijnsde dom, maar Remus schudde vermoeid zijn hoofd. Hij had blijkbaar niet veel zin een discussie aan te gaan met Sirius. Uiteindelijk zou die toch nergens op uitdraaien, wist hij uit ervaring.
Ook Sirius ging er niet op door, niet alleen omdat hij wist dat er alleen maar ruzie van zou komen (waar hij nu wel even genoeg van had), maar ook omdat zijn aandacht naar de afdelingstafel van Zwadderich getrokken werd. Want daar, tussen Sneep en nog een arrogant uitziende jongen in, zat niemand minder dan James!
Verrast en met grote ogen gaf hij Remus een stomp in zijn zij en wees (met zijn brood nog in zijn handen) naar de tafel links van die van Griffoendor. Remus' mond viel open en hij liet zijn lepel met veel gekletter op de tafel vallen; Peter verslikte zich en kreeg een spontane hoestbui, terwijl zijn hoofd rood aan begon te lopen.
Niemand had hun plotselinge aanvallen opgemerkt, behalve Lily, die nu breed grijnzend naar hen toe kwam, gevolgd door haar beste vriendin, Elouise.
'Gaat het wel?' vroeg ze bezorgd en op een slijmerig toontje, meer aan Sirius dan aan de anderen. Peter, die zijn hoestbui onder controle gekregen had, draaide zijn hoofd weg en deed of hij over moest geven. Remus grijnsde en keek Sirius aan, die heel wat minder vrolijk leek omdat Lily zich nu tussen hem en Peter in had gewrongen en ze naar zijn zin iets te dicht tegen hem aan zat.
'Heb je al zin in het kerstbal?' ging Lily verder. Sirius wilde dat ze niet zo als een zielige puppy had gekeken, alsof hij op een harde manier 'nee' geantwoord had.
'Ja hoor,' bracht hij moeizaam en niet echt gewillig uit, maar het leek Lily niets te deren. Remus keek naar hem op en trok zijn wenkbrauw op. Als antwoord probeerde Sirius zo wanhopig mogelijk te kijken en Remus te laten begrijpen dat hij bewust tegen Lily had gelogen.
'Het bal is over een week al,' zei die nu enthousiast en onverstoorbaar, en ze lachtte lief naar hem.
In plaats van vlinders te voelen merkte hij dat hij eerder de neiging had over zijn nek te gaan. Van dit soort geslijm hield hij dus echt absoluut niet! 'Luister, Lily. Ik moet nu gaan, dus als je me de kans wilt geven op te staan,' zei hij ietwat dringend en hij probeerde niet geïrriteerd te klinken. Gelukkig grijnsde ze. 'Natuurlijk, ik hou je alleen maar op. Zullen we vanmiddag in de pauze bij het meer afspreken?'
NEEE! OOK DAT NOG? dacht Sirius nijdig en hij probeerde zo snel mogelijk een reden te zoeken.
'Ehm. . . nou. . . eigenlijk kan het niet. . . Ikke eh. . . ik moet in de pauze strafwerk voor Toverdranken maken,' verzon hij vliegensvlug. Dat smoesje zou tenslotte niks verdachts hebben en voor het eerst in zijn leven wilde hij dat hij echt strafwerk moest maken voor Toverdranken.
Lily's gezicht betrok. 'O. . . nou ja. . . jammer dan.'
'Ja, heel jammer,' loog Sirius met een beetje een schuldgevoel, maar op de gang grijnsde hij naar Remus en Peter.
'Alsof ik ooit zo gek zou zijn iets opvallend bij toverdranken uit te halen, onder de neus van die idioot van een professor Reast,' zei hij lachend.
Remus lachtte echter niet en Peter zette grote ogen op.
Sirius beet op zijn lip. 'Hij staat achter me hè?' vroeg hij zacht en opnieuw nijdig aan Remus, die knikte.
'Vandaag - in de pauze in de kerkers, meneer Zwarts,' zei Reast kil, waarna hij zich omdraaide en wegliep.
'Je krijgt het echt altijd weer voor elkaar hè, Sluipvoet?' lachte Peter, terwijl ze met z'n drieën op weg gingen naar hun eerste les - Waarzeggerij. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:14; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:47 |
 |
***H***
‘Kan je het zien, Wormstaart?’ vroeg Sirius een kwartier later met zijn gebruikelijke grijns. Peter zat haast met zijn neus tegen de kristallen bol gedrukt, maar had nog niets kunnen ontdekken wat ook maar op een voorspelling leek, net zomin als zijn twee vrienden.
‘Laat mij eens kijken,’ drong Sirius aan. ‘Misschien heb ik wél auraogen.’
Remus gniffelde honend, terwijl hij in het niets van zijn eigen bol staarde.
‘Laat je hersenen de vrije loop! Met wat geduld zullen jullie, sneller dan jullie zelf denken, iets Zien!’ zei professor Warenaal, terwijl ze met zwierige bewegingen door het lokaal liep, af en toe over de schouders van haar leerlingen meekijkend.
Warenaal, een oud mens dat altijd de verwachting bleef houden dat ál haar leerlingen perfecte Zieners zouden worden, kwam naar het tafeltje van de drie vrienden toegelopen en keek kritisch hoe Sirius met glazige ogen in de bol staarde. Uiteindelijk legde ze haar handen op zijn schouders en schudde haar hoofd. ‘Nee nee, jongen. Ik voel het, je bent veel te gespannen.’ Ze maaide met haar armen door de lucht, iets dat blijkbaar voor ‘zwierig’ uit moest komen. Sirius echter, werd er alleen maar misselijk van.
‘Ik Zie in jou dat je iets dwars zit,’ ging Warenaal verder, waarna Sirius zijn ogen opsloeg en Peter en Remus grinnikten. ‘Laat me je hand lezen, mijn jongen.’
Sirius perplexe gezicht negerend, ging ze naast hem zitten en trok met flinke kracht zijn rechterhand naar haar toe, waarna ze die aandachtig bekeek. 'Mm,' mompelde ze. 'Je hebt korte levenslijnen, jongen. Er wacht je een wreed lot - als je ouder bent. Een heel wreed lot - niet alleen voor jou maar ook voor een dierbare van je. . .'
Sirius keek Remus aan, die met opgetrokken wenkbrauw zat te luisteren, en zijn mond vormden de woorden: Dierbare? Ik?
Even abrupt als ze was gaan zitten, stond professor Warenaal op en keek aandachtig in Sirius' bol. Haar ogen versmalden zich tot spleetjes, tot ze ze uiteindelijk bijna had dichtgeknepen. Vervolgens slaakte ze een diepe zucht en mompelde: 'De volslagen idioot.'
Verrast keken de drie jongens haar aan, want ze hadden professor Warenaal nog nooit een woord als 'idioot' horen zeggen.
'Wat is er, professor?' vroeg Peter nieuwsgierig.
Professor Warenaal keek hem even met toegeknepen ogen aan en wendde zich vervolgens tot Sirius. 'Helaas moet ik je vertellen dat iemand waarvan je dacht dat hij je vriend was, je flink teleur zal stellen.'
Sirius snoof minachtend. 'Is al gebeurd,' mopperde hij, met zijn gedachten bij James.
Warenaal wimpelde zijn bezwaar af en keek nog eens in de bol.
'Uiteindelijk, mijn jongen - Uiteindelijk zal je die persoon iets aan proberen te doen dat je duur komt te staan.' Zonder te wachten op antwoord stond ze op en liep door naar het volgende tafeltje.
De vrienden zeiden een tijdje niets tegen elkaar, tot Sirius met een zucht zijn boek dichtsloeg en het terug in zijn tas stopte. 'Ik moet hier even weg,' kondigde hij aan, toen Remus en Peter verbaasd naar hem opkeken. Zonder professor Warenaal mee te delen waar hij heen ging, deed hij het luik open, daalde de trap af en begaf zich zo snel mogelijk richting Perkamentus' kantoor.
'Hé! Hé Sirius!' Snelle voetstappen klonken achter hem en Sirius draaide zich om, om te kijken wie zijn naam genoemd had.
Yarah kwam aangerend, met haar schooltas aan haar rechterschouder bungelend en een dik, in rood leer gebonden boek, in haar linkerhand.
Ze hijgde nogal vermoeid: blijkbaar had ze hem al een tijdje achtervolgd.
'Wat doe je hier?' vroeg Sirius, omdat dat het eerste was wat in hem opkwam. Yarah stond stil en keek hem nogal verontwaardigd aan, omdat hij zo'n toon tegen haar aangeslagen had.
'Sorry - ik bedoelde alleen maar -'
'Het is goed,' onderbrak ze hem met een glimlach. 'Ik mocht eerder uit de les omdat ik straks een gesprek heb met professor Anderling - over mijn toekomst.' Ze zuchtte en hees haar tas op. 'Ik zou dolgraag Heler willen worden. Tenslotte ben ik er goed in mensen op hun gemak te stellen. . . maar ik ben bang dat mijn cijfers niet goed genoeg zijn. . . Ik heb vorig jaar geen enkele S.L.I.J.M.B.A.L. voor Toverdranken gehaald en dat schijnt nou net zo'n belangrijk vak te zijn.' Ze leek nogal teneergeslagen en Sirius voelde de aandrang zijn arm om haar schouders te leggen, maar hij durfde het eigenlijk niet zo goed.
'Het gaat heus wel lukken,' zei hij wat onhandig, hopend dat dát haar wat zou troosten. Haar gezicht klaarde in elk geval wel op en ze perstte er zelfs een flauwe glimlach uit. 'Ben jij goed in Toverdranken?'
'Eh. . . nou. . .' hakkelde hij. Hoewel het één van zijn minst geliefde vakken was, haalde hij er goede cijfers voor en pakte hij de leerstof erg snel op. 'Ja. . . het kan ermee door,' zei hij maar, bijna hopend dat Yarah hem zou vragen of hij haar bijles kon geven. Hij zag hen al samen zitten: knusjes in de bibliotheek, dicht tegen elkaar aan - Hè, hou toch op, zei hij bestraffend en in stilte tegen zichzelf.
Yarah vroeg echter niet of hij haar bijles wilde geven en stond nu aan de riem van haar tas te pulken. 'Nou ja, waar ging jij eigenlijk naartoe?' vroeg ze, terwijl haar gezicht rood aanliep.
Sirius schrok op. 'O - eh - Ik was net op weg naar professor Perkamentus - ik moet hem dringend spreken.'
'En ik ben er altijd als u me nodig hebt, meneer Zwarts,' klonk een zachte stem achter hem. Hij draaide zich om en zag Perkamentus staan.
'Professor! Ik moet u heel snel spreken! Het gaat om - nou ja, u weet het misschien wel,' zei Sirius razendsnel. Perkamentus trok zijn wenkbrauw lichtjes op, maar stelde geen vragen. 'Kom maar even mee naar mijn kantoor.'
Sirius wendde zich weer tot Yarah, die nogal teleurgesteld leek.
'Nou - eh - sorry, maar ik moet professor Perkamentus echt heel nodig iets vertellen,' zei hij verontschuldigend. Ze knikte en wilde doorlopen.
'Moet ik je helpen met Toverdranken?' Het vloog eruit voor Sirius er bij nagedacht had, maar Yarah draaide zich snel om en hij zag haar ogen twinkelen. 'Ja! Ik bedoel - dat zou geweldig zijn!'
Ze spraken snel af om de volgende dag na het avondeten in de bibliotheek hun huiswerk te maken, en vervolgens liep Sirius met professor Perkamentus mee, die, hoewel Sirius het niet zag, een glimlach op zijn gezicht had. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:13; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:48 |
 |
***I***
‘Dus,’ zei Perkamentus langzaam en bedachtzaam, ‘jij denkt dat professor Warenaals voorspelling op James gericht is.’
Sirius knikte en kneep de stoelleuningen haast fijn, vol verwachting wat het schoolhoofd van zijn redenatie zou denken.
Perkamentus zuchtte diep en beet op zijn lip, Sirius strak aankijkend. ‘Dat zou inderdaad wel eens mogelijk kunnen zijn. Tenslotte gaat het niet helemaal goed tussen jou en James en kan een dwaas nog dwazere dingen doen dan eigenlijk bij die dwaas past, hoe dwaas hij ook is.’
Sirius trok, niet-begrijpend, een wenkbrauw op en tot zijn verbazing glimlachte Perkamentus. Die stond op en liep naar het raam toe, waardoor het felle zonlicht de kamer binnenviel.
‘Vanzelfsprekend vraag je je af wat een oude gek als ik nou weer uit mijn nek zit te kletsen – terwijl jij er niks van snapt,’ vervolgde Perkamentus, alsof hij precies had gezien wat Sirius dacht.
Sirius bloosde, maar zijn gezichtsuitdrukking werd vervolgens weer bloedserieus.
‘Maar – maar professor? Ik wíl James helemaal niks aandoen – ik wil gewoon dat we weer goeie vrienden worden – zoals dat altijd is geweest.’
‘Soms is het belangrijk voor een hechte vriendschap om een tijdje uiteen te vallen,’ antwoordde Perkamentus sneller en bruusker dan Sirius ooit van hem gehoord had. Hij zette grote ogen op en keek de oude man aan, die zijn blik nog steeds niet van het raam afgewend had.
Sirius besloot geen verdere vragen te stellen en wilde zo snel mogelijk weg hier, toen Perkamentus zich omdraaide en hem onderzoekend aankeek.
‘Wat had professor Warenaal nog meer voorspeld?’ informeerde hij, alhoewel zonder ook maar één spoortje van nieuwsgierigheid.
Sirius hield stil en dacht even na. ‘Ze zei – ze zei dat ik hele korte levenslijnen had. En – en toen zei ze iets over een wreed lot,’ stamelde hij, zich nu pas echt van die woorden bewust.
Perkamentus sloot even zijn ogen en nam weer plaats achter zijn bureau, zijn vingertoppen, zoals gewoonlijk, tegen elkaar aan drukkend.
Sirius keek hem verwachtingsvol aan en schuifelde wat voorzichtig terug naar het bureau.
‘Denkt u – denk u dat ze de waarheid sprak?’ vroeg hij, hoewel hij het antwoord liever niet wilde weten. Zijn nieuwsgierigheid won het echter van hem en nu keek hij recht in de blauwe ogen van Perkamentus.
‘Ik eh. . . ik wil je niet van streek maken en die voorspelling al helemaal niet bevestigen – maar professor Warenaal is een van de weinige ECHTE Zieners die er bestaan en van wie de voorspellingen betrouwbaar zijn. . . ‘
‘Hoe weet u zo zeker dat ze een echte Ziener is?’ vroeg Sirius met bevende stem. Zij hand greep opnieuw de leuning beet, zonder dat hij het zelf in de gaten had.
Perkamentus slaakte een diepe zucht en keek weer eens naar het raam.
‘Toen professor Warenaal hier nog op school zat, viel het me al op dat ze een speciale Gave had.
Op de één of andere manier voorspelde ze altijd welk cijfer ze zou gaan halen voor een bepaald proefwerk en ze zat er nooit naast. In haar tweede jaar op Zweinstein voorspelde ze zelfs hoeveel P.U.I.S.T.E.N ze zou gaan halen en voor welke vakken. . . Ook dat had ze helemaal goed voorspeld.’
Perkamentus glimlachte naar Sirius. ‘Nogmaals – ik wil je niet van streek maken en ik weet dat de bewijzen dat professor Warenaal een echte Ziener is nogal zwakjes zijn, maar soms – soms zijn het de kleine dingen die iets duidelijk maken.’
Toen Sirius enkele minuten later het kantoor verlaten had, moest hij denken aan Perkamentus’ woorden – de kleine dingen. . . Aha. . .Hij had niet echt het idee dat hij een stuk wijzer geworden was. . . Maar ja, veel tijd om er verder over na te denken had hij niet: Hij moest aan zijn huiswerk voor Gedaanteverwisselingen en dat was nu niet bepaald een klein ding. Vijf rollen perkament over Vrijwillige Gedaanteverwisselingen en Gedwongen Gedaanteverwisselingen – Great. . . |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:17; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:48 |
 |
***J***
‘Ik heb de neiging mijn bezem te pakken en ervandoor te gaan.’
‘Hè wat?’
Sirius maakte een geluid dat aardig veel weg had van een grommende hond en legde zijn veer neer, hoofdschuddend naar Remus kijkend, die, met zijn neus bijna tegen het papier aan, een blijkbaar interessant stukje uit zijn boek zat te lezen.
Nu legde ook Peter zijn veer neer en zakte met een diepe zucht achterover in zijn stoel.
De drie vrienden hadden al twee uur bij de haard hun huiswerk zitten maken en Sirius was nog niet eens op de helft van zijn werkstuk, maar hij had geen behoefte het af te maken en rolde zijn (slechts) ene rol perkament op, waarna hij een graai deed in de zak ‘dreuzelchips’ die James ooit eens van zijn ouders toegestuurd gekregen had.
‘Best wel te eten, dit spul,’ knikte Peter goedkeurend, Sirius’s voorbeeld volgend en het op een misselijkmakende manier in zijn mond proppend.
Remus keek op, trok zijn neus op en krabbelde net wat op zijn vierde rol perkament neer, toen het portret van de Dikke Dame openzwaaide en James naar binnen klauterde, of liever gezegd, viel.
Hij zag er niet uit: zijn haar, dat normaal ook al in de war zat, stak nu echt alle meest onmogelijke kanten uit en boven zijn linkeroog zat een gigantische buil, alsof hij met een trollenknots een pak slaag ontvangen had.
Zijn hele gezicht was bevlekt met iets dat opgedroogd bloed leek en met zijn rechterhand had hij zijn linkerpols vast, die er griezelig blauw uitzag. Hij leek amper op zijn benen te kunnen staan en toen hij opkeek zag Sirius dat hij nogal versuft uit zijn ogen keek.
De hele leerlingenkamer, die net nog zo chaotisch was geweest, hield op met praten en staarde naar hem. James leek echter niet echt onder de indruk en strompelde moeizaam verder de leerlingenkamer in.
Remus’ mond was, net als die van vele anderen, opengevallen, maar al snel vermande hij zich, liep voorzichtig op zijn vriend af, leidde hem zonder woorden naar zijn eigen stoel bij de haard en drukte hem er dwingend op neer.
‘Wat is er in ’s hemelsnaam gebeurd?’ vroeg Peter geschrokken, een stoel voor hemzelf en Sirius bijschuivend.
James keek nu echter naar zijn starende afdelingsgenoten en zei vrolijk, maar moeilijk lachend: ‘Hoi!’
Sirius kon een gegrinnik niet onderdrukken door de droogheid van die begroeting, maar Remus wierp hem een dodelijke blik toe.
‘Ga toch verder met waar je mee bezig was!’ beet hij de leerlingen toe, die ineens hun boeken of andere voorwerpen weer oppakten en zich erachter verborgen, al flitsten hun ogen af en toe nieuwsgierig de kant van de vier vrienden op.
‘James, wat is er gebeurd?’ vroeg Remus kalm, al was zijn houding gespannen.
James keek hem even aan en vervolgens vloog zijn blik naar Peter en toen naar Sirius, waar zijn ogen bleven hangen. De blik in zijn ogen was er duidelijk een van herkenning en Sirius had een moment de angst dat James weer zijn toverstok zou grijpen om hem te vervloeken, maar zijn vriend maakte echter aanstalten tot helemaal niks. In plaats daarvan bleef hij naar Sirius kijken, die zich nu ongemakkelijk tot Remus wendde. ‘Wat nu?’ vroeg hij zacht. ‘Hij lijkt wel. . . ‘
‘. . . gek,’ maakte James plotseling zijn zin af. Een pijnlijke glimlach trok over zijn gezicht, toen hij naar de verbouwereerde gezichten van zijn vrienden keek.
‘Maar jullie hebben het helemaal mis. Helemaal.’ Hij stond op en liep zonder een woord te zeggen de trap naar hun slaapzaal op, gevolgd door Sirius, Remus en Peter, die onderwijl brandden van nieuwsgierigheid.
‘Gisteren kwamen Sneep en een vriend van hem naar me toe en vroegen ze me of ik hen wilde helpen met het oprichten van een Verweer tegen de Zwarte Kunsten groep. In eerste instantie was ik hartstikke enthousiast, al begreep ik niet goed waarom juist Sneep hiermee kwam – tenslotte is hij een Zwadderaar. Maar op dat moment was ik zo teleurgesteld omdat Lily niet met me naar het bal wilde, dat ik er verder helemaal niet over nadacht. Ik vergat de tijd en ook dat ik eigenlijk Verweer tegen de Zwarte kunsten had. Aan het eind van dat uur bedacht ik dat ik het volgende uur naar Kruidenkunde moest, maar voor ik het wist sprak Sneep de imperiusvloek over me uit – vraag me niet hoe hij die geleerd heeft. Op dat moment weet ik niet precies wat er verder gebeurd is. Ik merkte dat ik me niet tegen de vloek kon verzetten – hij was te krachtig. Tot afgelopen nacht – toen werd ik ineens wakker in de kerkers. Ik was nog steeds onder invloed van de vloek, maar ik merkte dat ik af en toe gewoon kon doen wat ik wilde. Op een of andere manier slaagde ik erin terug te gaan naar de toren van Griffoendor en wilde ik Remus om hulp vragen – ik had het idee dat Sirius misschien boos op me zou zijn na dat gedoe met Lily. Maar op dat moment – op dat moment werkte die vloek ineens weer heel krachtig – misschien had Sneep gemerkt dat ik ervandoor was gegaan.
En vanavond. . . Sneep en ik liepen samen door de gang en ik kan me nog herinneren dat we Perkamentus vanaf de andere kant aan zagen kwamen lopen. Blijkbaar dacht Sneep dat Perkamentus zou zien dat ik onder de imperiusinvloed was – dus leek het hem waarschijnlijk verstandiger de vloek even op te heffen – ik zou daarna toch nog een tijdje in een roes zijn. . .
Maar ik merkte ineens dat ik vrij was en ging er zo snel mogelijk vandoor. Toen Perkamentus de hoek om was probeerde Sneep me te vervloeken – wat hem deels lukte, zoals jullie aan mijn verwondingen zien, maar ik slaagde erin de toren van Griffoendor te halen – en hier ben ik dan.’
Sirius staarde naar het plafond en dacht aan James’ verhaal. Konden ze hem wel vertrouwen? Wie zei dat James niet nog steeds onder de imperiusinvloed was en de opdracht gekregen had de Griffoendors en Perkamentus te spioneren op hun verdedigingstechnieken tegen de Zwadderaars?
Sirius slaakte een diepe zucht, controleerde of hij James’ ademhaling nog steeds in het bed naast hem hoorde en viel vervolgens in een onrustige slaap. . . |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:18; in totaal 3 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:49 |
 |
***K***
MEDEDELING: Vanwege omstandigheden gaan de lessen vandaag niet door en worden de leerlingen geacht in hun leerlingenkamer te blijven, mits er toestemming gegeven is door het betreffende afdelingshoofd om die te verlaten.
Deze mededeling stond op een reusachtig stuk perkament dat aan het prikbord in de leerlingenkamer hing. Steeds meer leerlingen verdrongen zich voor het bord en gaven de mededeling vliegensvlug door aan hun vrienden en vriendinnen.
Niemand bekommerde zich erom wat de reden voor het afschaffen van de lessen zou zijn: integendeel, veel leerlingen gingen maar weer naar hun slaapzalen, waar ze terug hun warme bed in doken.
Zoals gewoonlijk kwamen Sirius en James pas heel laat uit hun slaapzaal en vonden ze Remus alweer in één van de stoelen bij de haard, zoals gewoonlijk lezend in een boek.
‘Hé Maan! Moet jij niet naar de Grote Zaal om te ontbijten?’ vroeg Sirius vrolijker dan iemand hem in tijden gezien had.
Remus bromde iets onverstaanbaars, maar nam nog wel de moeite naar het mededelingenbord te wijzen.
James wierp er een snelle blik op en trok zijn wenkbrauw omhoog. ‘Wat is er gebeurd?’
Remus antwoordde niet, dus wendde Peter zich tot zijn andere twee vrienden. ‘Weten we niet. Niemand weet het. Ik wilde vanmorgen als eerste naar de Grote Zaal gaan om te ontbijten, maar ik kreeg het portretgat niet open. En toen verscheen er ineens een huiself met dat stuk perkament.’
Zoiets vreemds hadden ze nog nooit gehoord. Op Zweinstein zagen ze de huiselfen zelden hun werk doen, laat staan dat ze ze alleen al tegen zouden komen.
‘Nou ja, nu heb je tenminste de kans om de hele dag naar Lily te kijken, James,’ grinnikte Sirius. Gisteravond hadden hij en James alles uitgesproken, dus werd James niet boos bij die opmerking.
In plaats daarvan zakte hij in een stoel naast Remus neer en sloot zijn ogen. ‘Ik zou wel door kunnen slapen,’ mompelde hij, waarna hij geeuwde.
‘Doe jij dat maar. Ik ga aan mijn huiswerk. Door jou heb ik Gedaanteverwisselingen gisteravond niet afgemaakt,’ antwoordde Sirius nu pinnig, maar hij vermande zich al snel en ging zijn spullen halen.
Toen het tegen het middaguur liep, begon iedereen een beetje onrustig te worden. Ze hadden vanmorgen geen ontbijt gehad en nog steeds wist niemand wat er aan de hand was.
Net op het moment dat Sirius op wilde staan om nog eens te controleren of het portretgat nog steeds dicht was, hoorden ze een hoop gestommel en verscheen professor Anderling ineens voor de haard. Haar gewaad en haar zaten onder de as – blijkbaar was ze via de haard naar de leerlingenkamer van Griffoendor gekomen.
De leerlingen hielden ineens allemaal hun mond, toen professor Anderling met een ernstig gezicht naar voren stapte, haar mond opendeed om iets te zeggen, maar het uiteindelijk toch maar niet deed.
‘Wat is er aan de hand, professor?’ informeerde Sirius toen maar. Als hij de woorden uit hun afdelingshoofd moest trekken moest dat maar: hij brandde van nieuwsgierigheid.
Professor Anderling negeerde hem echter en zwaaide even met haar toverstok naar de grootste tafel die in de kamer stond, waarna die ineens uitpuilde van de etenswaren.
‘Eten!’ klonk er van alle kanten, maar Sirius schonk er geen aandacht aan, hoe erg zijn maag ook knorde.
Hij snelde naar professor Anderling toe, die zich al omgedraaid had en wat brandstof in het vuur gooide. De vlammen laaiden hoog en groenkleurig op, maar voor ze erin kon stappen, greep Sirius haar gewaad.
‘Professor! Wat – wat is er allemaal aan de hand?’
Het afdelingshoofd draaide zich om en staarde hem aan. ‘Niks ernstigs, meneer Zwarts. Niks ernstigs.’
‘Wel!’ Sirius ging nu voor de haard staan en staarde haar ziedend aan. ‘Er is wel wat! Waarom moeten we anders hier blijven? Vertel het, want ik knal zowat uit elkaar van nieuwsgierigheid!’
Normaal zou professor Anderling woedend geworden zijn als een leerling zo tegen haar praatte, maar nu schudde ze alleen haar hoofd en wendde haar blik af. ‘In sommige gevallen is het beter niets te zeggen, meneer Zwarts. Zoals in dit geval. Ik vraag u geduldig te wachten tot…..’
‘Ik heb het recht het te weten! Er is iets vreemds aan de hand! En dat gedoe met James gisteren en eergisteren…..’ Zijn stem stierf weg, al bleef professor Anderling hem een tijdje aanstaren.
‘U moet geduld hebben, meneer Zwarts,’ bracht ze toen moeizaam uit. ‘Ik weet dat het verschrikkelijk is, maar…..dit is hoe Perkamentus het wil.’ Toen draaide ze zich om en verdween in de vlammen.
Sirius bleef een tijdje naar het vuur staan staren, dat langzaam weer een vrolijk knapperend haarvuurtje werd, maar toen liet hij zich weer in zijn stoel zakken en nam een overvol bord van Peter aan. Zelfs Remus schoof nu al zijn boeken opzij en ging bij hen zitten.
‘Waarom zouden ze zo geheimzinnig doen? Het moet wel iets heel ergs zijn,’ probeerde Peter wijs te doen, terwijl hij zijn met gigantisch veel kaas belegde brood in een reuzentempo naar binnen werkte.
‘IK snap niet waarom ze zo moeilijk doen. Zijn ze bang dat onze tere hartjes het niet aankunnen?’ vroeg Sirius zich hardop en met een vleugje gemaakte bezorgdheid af.
‘Er zijn hier ook leerlingen van elf jaar, Sirius,’ antwoordde Remus scherp en bestraffend. ‘Als het echt zo duister is, is het beter om nog even te wachten met het vertellen van het mogelijk slechte nieuws.’
Sirius rolde met zijn ogen en snoof – waarbij hij een broodkruimeltje in zijn neus kreeg en hij zich verslikte.
Waarschijnlijk voor het eerst in zijn hele leven lachte Remus ietwat vals. ‘Dat zal je leren.’
Toen Sirius uitgehoest was, begon hij zijn zoveelste broodje te verorberen. ‘Alsof het zo erg is om alleen maar te HOREN dat er een duister zooitje ongeregeld de boel hier over probeert te nemen.’
Op dat moment bewoog James zich onbehaaglijk en zijn ogen flitsten weer woedend naar Sirius.
‘Nee, maar het is wel erg om te weten hoe het is, als dat een of andere duistere zooitje je al HEEFT overgenomen.’
Sirius slaakte een diepe, vermoeide zucht, wat voor James de aanleiding was nog bozer te worden.
‘O nee hè, niet weer ruzie,’ kreunde Peter onverstaanbaar, maar James was alweer begonnen met schreeuwen tegen Sirius, die het er niet bij liet zitten en ook opsprong.
Zonder dat één van de jongens het merkte, keek Remus ineens met gefronste wenkbrauwen de leerlingenkamer rond, stond op en liep naar een veel rustiger hoekje aan de andere kant van het vertrek, waar hij met iemand wat woorden wisselde.
Toen sprong hij ineens weer op, alsof hij door iets gewaarschuwd was en liep terug naar waar zijn drie vrienden zaten. (En waar James en Sirius nog steeds tegen elkaar stonden te schreeuwen – Peter hield twee vingers in zijn oren.)
‘Jongens…..’ probeerde Remus tussenbeide te komen.
‘Jongens…..’ Tevergeefs…..
‘Hé…..’
‘HÉ SUKKELS !!’
James en Sirius hielden hun monden en Peter haalde verbaasd zijn vingers uit zijn oren.
‘Wát?’ klonk het geïrriteerd van zowel James als Sirius.
‘Lily is sinds vanmorgen verdwenen,’ zei Remus zachtjes en met trillende stem.
De twee vrienden staarden hem vol afschuw aan. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:21; in totaal 4 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:50 |
 |
***L***
‘En ik was zo stom om te denken dat alles voorbij was toen James terugkwam.’
Sirius, Remus en Peter zaten gedrieën op Sirius’ bed op hun slaapzaal, waar ze naartoe waren gegaan zodat ze rustig en ongestoord konden praten. James was niet mee naar boven gegaan: hij had gezegd dat hij liever even alleen in de leerlingenkamer bleef zitten, zodat hij na kon denken.
‘Je bent niet de enige die dat dacht, Sirius,’ probeerde Remus hem te troosten, maar Sirius schudde eigenwijs zijn hoofd.
‘Het was stom! Stom om te denken dat alles wel even voorbij zou zijn – stom om te denken dat James het enige doelwit zou zijn…..’ Sirius’ stem stierf langzaam weg en hij draaide zich om naar het raam. De zon stond hoog aan de hemel, al zag hij in de verte wat donkere sneeuwwolken, langzaam hun kant opkomend.
Peter ging moeizaam verzitten en greep de Sluipwegwijzer. ‘Misschien kunnen we haar hierop zien,’ opperde hij vol goede moed.
Sirius snoof verachtend. ‘Dat ding is nutteloos in dit geval. Ik snap niet waarom je zo naïef kan zijn, Peter. Het hielp ons ook niet toen we James zochten en ik verwacht niet dat ze nu ineens in de Grote Zaal zit te eten met Sneep.’
Ineens veerde Remus op, grote ogen opzettend. ‘James!’ riep hij uit, alsof hij die naam in geen jaren gehoord had.
‘Dat is het natuurlijk! Ze willen dat James Lily gaat redden en haar plaats inneemt!’
Sirius trok zijn wenkbrauw op. ‘Met welk doel? Ze weten dat James nooit over zal stappen naar de Duistere zijde.’
Remus dacht even na, net als Peter dat nu probeerde te doen.
‘Er is iets vreemds aan de hand. Er is iets vreemds met James. Ik bedoel, waarom willen ze per-sé dat juist hij zich bij hen voegt? Er zijn tenslotte genoeg andere mensen die ze zouden kunnen strikken voor de Duistere zijde.’
‘Het Duistere ZOOITJE, bedoel je zeker,’ mokte Sirius. Op dit moment leek hij net een klein kind dat geen snoepje kreeg van zijn moeder.
Remus wuifde zijn commentaar echter weg. ‘Jouw mening doet er nu niet toe, Sirius. Het gaat nu om feiten. Wat is er zo belangrijk aan James?’ Hij beet op zijn lip en slaakte een diepe zucht.
Het was een tijdje stil.
Ineens slaakte Peter een kreet en keek vol ongeloof naar de Sluipwegwijzer, die hij nog steeds in zijn hand had. ‘Ik zie Lily! Ik zie Lily! Ze is bij de leerlingenkamer van Zwadderich! Kijk dan! Hier – maar…..hè?’ Hij staarde met open mond naar het stuk perkament, tot Sirius het uit zijn hand griste, blij dat er eindelijk een aanwijzing te zien was – maar toen hij erop keek viel ook zijn mond open.
‘Wat – hè?’
‘O nee…..’ kreunde Remus en hij keek zijn vrienden één voor één geschrokken aan.
Voor de leerlingenkamer van Zwadderich was inderdaad een klein stipje zichtbaar met de naam: ‘Lily Evers’, maar het was niet het enige stipje dat te zien was. Er waren er nog twee, vlak ernaast, maar de bijschriften waren heel verassend.
Zoals hen niet verbaasde stond er bij één van de twee ‘Severus Sneep’, maar bij de tweede stond……….James Potter.
‘Hij is er toch niet vandoor gegaan, hè?’ vroeg Remus zich af, voor hij opstond en de slaapzaal uit rende. Na hooguit een paar seconden kwam hij weer terug, hijgend en met zijn hand tegen zijn borst.
‘En? Is hij er nog?’ drong Sirius aan. Zijn hart klopte zowat in zijn keel van spanning.
‘Hij – zit – in de – leerlingenkamer,’ hijgde Remus, terwijl hij vermoeid op de rand van Sirius’ bed leunde.
‘Maar – maar dat kan toch niet? Ik bedoel – de Sluipwegwijzer heeft nog nooit een fout gemaakt!’
Peter leek er flink de pest in te hebben. Hij sloeg met zijn hand op het nachtkastje, zodat Sirius’ leesboek met een klap op de grond viel.
Sirius dacht er echter helemaal niet aan hem uit te foeteren of een dreun te verkopen. Hij en Remus keken elkaar nog steeds stomverbaasd aan. Geen van beiden leek nog woorden te kunnen vinden om te zeggen.
‘Dat kan niet…..’ mompelde Sirius vijf minuten later. Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat kan gewoon niet! We hebben de Sluipwegwijzer met alle zorg gemaakt!’
Ook Remus begreep er niks van. ‘Ik ben niet zo snel zeker van mijn zaak, maar bij dit weet ik wél zeker dat we geen fouten gemaakt hebben!’ Hij kneep het hoofdkussen van Sirius zo fijn, dat zijn knokkels helemaal wit begonnen te worden.
Peter had een tijdje geen woord gezegd, maar nu lichtten zijn ogen ineens op, alsof hij ineens een geniaal idee gekregen had.
‘Misschien ligt het wel helemaal niet aan de Sluipwegwijzer!’ zei hij opgewonden.
Sirius en Remus keken hem beiden verstoord aan. ‘Waar slaat dát nou weer op?’ mopperde Sirius.
‘Alsjeblieft Worm, zeg iets nuttig of hou gewoon je klep.’
‘Maar - ’ Peter begon rood aan te lopen. ‘Ik wil ook iets nuttigs zeggen! Wat als het niet aan de Sluipwegwijzer ligt? Wat als James echt in de kerkers is?’
Sirius snoof. ‘O, ik snap het al! Jij beweert dat James ineens de speciale gave heeft zich in tweeën te splitsen!’ Hij keek Peter aan alsof die helemaal krankzinnig geworden was en draaide zich vervolgens weer naar het raam toe.
‘Nou, eigenlijk denk ik meer dat degene die beneden zit James helemaal niet is!’ tierde Peter plotseling naar Sirius’ rug.
Sirius draaide zich om en staarde hem aan. Vervolgens vloog zijn blik naar Remus, die ook al geschrokken leek.
‘O, wat zijn wij dom!’ riep die uit, terwijl hij opsprong. ‘Zo dom! Dat we dat zelf niet hebben bedacht!’
Sirius keek Peter aan alsof hij een gigantisch verjaardagscadeautje was.
‘Ik zou je zó willen zoenen!’
‘Pardon?’ Peter trok zijn wenkbrauw op en dook snel zijn eigen bed op. ‘Ik denk niet dat ik je aan je woord ga houden.’
‘We gaan die gast in zijn kraag grijpen! We zullen hem naar Perkamentus brengen!’ riep Sirius agressief uit.
Net toen hij dat zei, viel de deur van de slaapzaal zich en klonken snelle voetstappen, die terug de wenteltrap af liepen.
‘Dat was die dubbelganger! Kom op, erachteraan!’ schreeuwde Remus ineens fitter dan ze hem ooit gezien hadden.
Hij rukte de deur open en stormde de trap af, gevolgd door Sirius, wiens ogen fonkelden. Hij zou die smerige Zwadderaar over enkele minuten hoogstpersoonlijk bij professor Perkamentus afleveren!
In de leerlingenkamer aangekomen, was er geen spoor meer te vinden van de dubbelganger.
‘Waar is dat joch?’ schreeuwde Sirius naar Remus, alsof er een voetbalveld tussen hen in lag.
‘Als je James bedoelt, die is net via de haard ervandoor gegaan,’ zei een eerstejaars kalm.
Sirius greep het kind bij de voorkant van zijn gewaad. ‘Wat zei hij? Waar ging hij heen?’ riep hij het jochie toe. Het kind zette grote angstogen op, piepte ‘Grote Zaal’ en ging er snel vandoor toen Sirius hem losliet.
Sirius smeet wat brandstof uit een potje in de haard, stapte in de vlammen en riep: ‘Grote Zaal!’
Toen hij verdwenen was, volgde Remus in noodvaart, maar Peter bleef aarzelend voor de haard staan. Eigenlijk durfde hij helemaal niet….. Zonder verder nog te twijfelen, draaide hij zich om en liep de wenteltrap naar de slaapzaal weer op.
‘Daar gaat hij!’ Zo snel als hij kon, vloog Sirius door de gangen en zag nog net de zoom van een wapperend gewaad de zoveelste hoek om gaan.
Remus volgde hem, helemaal doodop van het rennen, maar hij gaf niet op.
Ze renden een gang in die zo te zien naar beneden liep – richting de kerkers. Hoe langer ze renden, hoe kouder het werd, maar Sirius bleef niet staan. Hij was er haast van overtuigd dat de nep-James naar een of andere geheime plek zou gaan – een plek die niet op de Sluipwegwijzer stond.
Ineens kwamen ze in een stikdonkere gang terecht. Door een plotseling opkomende onzekerheid bleef Sirius staan en voelde hij dat Remus tegen hem opbotste. Het was doodstil. Geen geluid van rennende voetstappen – helemaal niks.
Ineens klonk er een scherpe stem – niet die van James – vanaf een plek hooguit vijf meter van Sirius af. ‘Paralitis!’
Een rode straal vloog naar hen toe. Sirius bukte razendsnel, maar Remus had minder geluk en werd recht in zijn borst getroffen. Voor Sirius goed en wel in de gaten kreeg wat er precies gebeurd was, hoorde hij dat de dubbelganger vóór hem weer verder rende en achter zich een plof: Remus was achterover op de grond gevallen.
‘Remus!’ In het pikkedonker zocht Sirius zijn toverstok, die ergens in één van zijn zakken moest zitten.
‘Hè verdorie! Kom op nou!’ Hij gaf een harde ruk aan zijn gewaad, die scheurde, maar zijn toverstok viel eruit en zelfs in het donker slaagde hij er nog in hem te vangen. ‘Lumos.’
Een felle lichtbundel verlichtte de gang – nou ja, gang? Ze bevonden zich in een gigantische ruimte, misschien wel even groot als de Grote Zaal. Er stonden een paar palen middenin, maar verder was er, buiten de gang waar ze vandaan waren gekomen, geen tweede gang. Mm…..vreemd.
Sirius’ stok verlichtte de muren. Hè getver. Het leek alsof die helemaal ondergesmeerd waren met iets wat aardig op groenig slijm leek. Modder? Had best zo kunnen zijn, maar dat zou waarschijnlijk betekenen dat ze ergens in het meer waren. Sirius kneep zijn ogen fijn en merkte een paar piepkleine scheurtjes in de muur rechts van hem op, waar kleine beetjes water uitliepen. Fijn. Geweldig. Dat hadden zij weer.
Hij hurkte naast Remus neer en boog zich over hem heen. ‘Remus?’ Hij gaf hem een paar tikken in zijn gezicht en was bang dat hij bewusteloos was.
Zijn vriend bewoog echter een beetje en opende toen zijn ogen. ‘W-wat?’
Sirius slaakte een zucht van verlichting. Er leek niks ernstigs aan de hand.
Hij hielp Remus overeind, die ietwat duizelig leek en versuft uit zijn ogen staarde.
‘Waar is hij?’
Sirius keek het vertrek rond en haalde zijn schouders op. ‘Weg. Geen idee waarheen. Doet er ook niet toe. Laten we hier gewoon zo snel mogelijk weggaan.’ |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:21; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:50 |
 |
***M***
Jammer genoeg was dat veel makkelijker gezegd dan gedaan. Zowel Sirius als Remus hadden niet opgelet waar ze heen renden en daarom was het nu veel lastiger de weg terug te vinden.
Naar het scheen uren later (en vele gangen verder) hield Remus stil en zakte met zijn rug tegen de kille muur op de grond. ‘Ik ben kapot,’ mompelde hij, terwijl hij zijn hoofd tegen de muur legde en een diepe zucht slaakte.
Sirius draaide zich om en trok zijn wenkbrauw op. ‘Wil je hier dan liever de hele nacht blijven terwijl er hoogstwaarschijnlijk een stel Zwadderaars alias psychopaten door de school zwerft?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Nou dan, sta op en – ‘
Wat zijn vriend nog meer van hem moest doen kon hij niet meer uitspreken. Op dat moment flitste er een rode lichtstraal vlak langs zijn oor. Oeps, bezoekers, dacht Sirius nijdig, terwijl hij vliegensvlug zijn eigen toverstok ophief en ‘Paralitis!’ schreeuwde.
Remus was opgesprongen en had zijn voorbeeld gevolgd, maar hun lamstralen ketsten af – blijkbaar gebruikte hun tegenstander een schermspreuk.
‘Bukken!’ schreeuwde Sirius, terwijl hij Remus met zich mee op de grond trok.
‘Au,’ kreunde die, terwijl hij over zijn pols wreef.
‘Dubbel au,’ gromde Sirius op zijn hondachtige manier, maar hij vermande zich al snel en vloog weer overeind.
‘Kom dan!’ riep hij richting het duister, waar de lamstraal vandaan was gekomen. ‘Kom, en vecht als een man!’ Dapper en nijdig tegelijk liep hij naar voren.
‘Sirius! Wat doe je nou, sukkel?’ riep Remus naar de rug van zijn vriend, die nu roekeloos steeds dichter bij het gevaar kwam.
Op het moment dat hij achter Sirius aan wilde rennen, stapte er een figuur uit het duister tevoorschijn.
Sirius stond twijfelend stil en kneep zijn ogen tot spleetjes, proberend om te zien wie de figuur was.
Het bleef een tijdje stil en toen…..
‘Lily?’ Sirius’ fluisterde het bijna.
Het meisje grijnsde – ze leek wel achterlijk.
‘Lily, kom mee!’ riep Remus, terwijl hij overeind krabbelde en aanstalten maakte om weg te lopen.
‘Patrificus Totalus!’ Lily’s stem schalde door de gang, maar de spreuk was slecht gemikt en stootte af tegen de muur.
Remus draaide zich met grote ogen om. ‘Wat doe je?’
‘Laat haar, Remus. Ze is onder invloed van de imperiusvloek,’ zei Sirius met hese stem. Voorzichtig liep hij naar Lily toe, die als een standbeeld bleef staan. Toen ineens haalde hij in een flits zijn stok tevoorschijn, mompelde ‘paralitis’, en nog geen twee seconden later zakte Lily in elkaar.
‘Het spijt me, Lily…..’ zuchtte hij, terwijl hij naar het hoopje op de grond keek.
Toen draaide hij zich om naar Remus, die hem geschokt aankeek en trok hem aan zijn gewaad mee.
‘Wat deed je?’ bracht Remus uit, terwijl hij zich probeerde te verzetten tegen Sirius’ greep.
Sirius antwoordde niet. In plaats daarvan rende hij een andere gang in, hield stil, keek schuw achterom en zuchtte opgelucht toen hij geen voetstappen hoorde.
‘Ik moest wel, Remus,’ mompelde hij schuldbewust, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste en probeerde te bedenken waar ze nu heen moesten.
Het was echter niet meer nodig verder te zoeken.
Toen ze aan het eind van de gang kwamen hoorden ze twee stemmen – twee stemmen van volwassenen. Sirius wierp snel een blik om de hoek en zag een silhouet die overduidelijk van Perkamentus afkwam. Hij praatte met iemand anders en aan de stem te horen was het professor Anderling.
Sirius wilde net naar hen toe lopen toen hij ineens zijn naam hoorde en terug de schaduw instapte.
‘…..meneer Zwarts heeft het allang opgemerkt, Minerva. Het heeft geen zin het stil te houden. Vroeg of laat lekt het toch uit en dan vertrouwt niemand ons meer.’
‘Onzin Albus.’ Anderlings stem klonk verstikt en geïrriteerd. ‘Verzwijgen is niet hetzelfde als liegen.’
Perkamentus gaf geen antwoord op haar protest en er viel een korte stilte.
Toen vervolgde Anderling met trillende stem: ‘Maar. . . . . is Zwarts wel te vertrouwen? U ziet toch wat hij heeft gedaan met meneer Sneep?’
‘Dat meneer Zwarts van een lolletje houdt betekent nog niet dat hij krankzinnig is,’ antwoordde Perkamentus op bestraffende toon.
‘Een lolletje? Heet iemand vervloeken, terwijl diegene niks gedaan heeft, een lolletje?’ vroeg Anderling beduusd en kwaad.
‘Eh. . . nou. . . ik zeg niet dat het goed was wat meneer Zwarts en meneer Potter deden, maar we moeten er wel bij bedenken dat ze vanaf hun eerste schooldag gezworen vijanden geweest zijn van meneer Sneep en –‘
‘Dat is geen reden om iemand op de kop in de lucht te laten hangen!’ tierde Anderling woedend.
Hoewel Remus en Sirius haar gezicht niet konden zien, zagen ze precies voor zich hoe dun haar lippen nu zouden zijn en hoe rood haar gezicht.
‘Rustig maar Minerva, rustig,’ sprak Perkamentus haar nu sussend toe. ‘Het belangrijkste is dat we te weten komen wat Marten aan het doen is. We kunnen niet toestaan dat hij leerlingen van Zweinstein voor zich probeert te winnen.’
Marten? Wie is Marten? vroeg Sirius zich nu nieuwsgierig af. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat Remus hem veelbetekend aankeek en zijn oor naar de plek waar Perkamentus en Anderling stonden toedraaide.
Ze hoorden hoe Anderling een diepe zucht slaakte. ‘U heeft gelijk. Laten we de hoofdmonitoren en klassenoudsten maar bij elkaar roepen. Ze moeten ons helpen bij het zoeken naar mevrouw Evers.’
Op dat moment ontwaakte Sirius uit een soort trance. Anderling en Perkamentus dachten natuurlijk dat James terecht was!
Zonder er goed en wel bij na te denken sprong hij uit hun schuilplaats tevoorschijn en kwam bijna bovenop Perkamentus terecht, wiens hand ogenblikkelijk naar zijn zak ging om zijn toverstok te pakken. Toen hij zag dat het Sirius was, flitste zijn blik snel naar Anderling, die nu onbehaaglijk op haar lip beet.
‘Professor! U moet weten dat James niet terug is!’ riep hij naar het schoolhoofd, alsof die doof was.
Perkamentus fronste zijn wenkbrauwen, maar stelde verder geen vragen. ‘Naar mijn kantoor, meneer Zwarts.’
Remus kwam nu voorzichtig tevoorschijn. ‘Kan ik terug naar –‘
‘Ja, u ook, meneer Lupos,’ onderbrak Perkamentus hem haast bruusk.
Sirius en Remus, die beiden het idee hadden dat ze in de penarie zaten, volgden het schoolhoofd stilletjes en hoopten maar dat Perkamentus ondanks alles een beetje in een goed humeur was. . . . . |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:22; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:51 |
 |
***N***
‘Ik had nooit verwacht dat iemand zo stom kon doen – ’ Perkamentus ademde zwaar en leunde op zijn bureau, alsof hij net een flink eind gerend had. ‘ – en al helemaal niet van jullie. Waar hebben jullie je hersenen gelaten? Net nu er zoveel – zoveel vreemde figuren door de school lopen?’
Zowel Sirius als Remus durfden noch wat zeggen, noch het schoolhoofd aan te kijken. Het was voor het eerst dat ze Perkamentus zo zagen. Hoewel hij eerder ongerust en teleurgesteld leek dan kwaad, voelden de twee zich niet echt op hun gemak nu hij hen uitfoeterde op een manier die ze niet van hem kenden.
Perkamentus slaakte een diepe zucht en ging op zijn stoel zitten, terwijl hij hen vragend aankeek.
‘Vertel.’
Het schoolhoofd nog steeds niet aankijkend en de grond bestuderend, vertelde Remus de reden waarom ze de toren van Griffoendor verlaten hadden – Perkamentus liet hem rustig uitpraten, al werden de fronsen in zijn gezicht steeds dieper.
Uiteindelijk stond hij op en begon door zijn kamer te ijsberen.
Sirius volgde hem met zijn ogen en dacht steeds aan de vraag die op het puntje van zijn tong lag: wie is die Marten? Uiteindelijk hield hij het niet meer en stelde hij de vraag hardop.
Perkamentus hield op met ijsberen en keek hem bedenkelijk aan. ‘Ik weet niet of het slim is om het te vertellen, meneer Zwarts. Er zijn teveel leerlingen op deze school en een grote menigte kan makkelijk voor grote paniek zorgen.’
‘Maar als we helemaal niks weten kan niemand waakzaam zijn,’ schoot Remus zijn vriend nu te hulp.
De twee jongens keken afwachten naar het schoolhoofd, die nu ietwat opgelaten leek door de nieuwsgierigheid van de twee zevendejaars.
‘Wellicht heeft u gelijk, meneer Lupos. . . . . maar ik ben bang dat iedereen elkaar gaat wantrouwen en juist dat moeten we tegengaan. Iemand wantrouwen is net zo slecht als iemand volledig vertrouwen.’ Perkamentus slaakte een tweede diepe zucht en keek uit het raam; buiten begon het al te schemeren. Het schoolterrein zag er verlaten uit, nu er geen leerlingen waren die zich in de sneeuw konden vermaken.
Perkamentus wendde zijn gezicht van het raam af en leek ineens stukken vermoeider dan ooit.
‘Ik denk dat ik jullie eergisteren al genoeg verteld heb. Jullie weten al meer dan de gemiddelde leerling op Zweinstein en dat wil ik zo laten – in elk geval voorlopig. En nu moeten jullie gaan,’ vervolgde hij, voordat de jongens konden protesteren.
‘Krijgen we geen straf omdat we door de school liepen zonder toestemming – professor?’ vroeg Remus snel en in één adem.
Perkamentus draaide zich om en glimlachte plotseling. ‘Nee, dit keer niet. Maar let wel; de eerstvolgende keer dat we jullie, tegen de regels in, door de school zien sluipen, zullen we wél harde maatregelen moeten nemen - ’
Remus zette grote ogen op en Sirius’ mond viel open.
‘ – voor jullie eigen veiligheid. We kunnen niet nog eens verantwoordelijk gesteld worden voor de dood van een leerling.’ Perkamentus sloeg zijn ogen even neer maar vermande zich toen weer, Sirius en Remus naar de deur begeleidend.
‘Ik denk niet dat mijn ouders erg onder de indruk zullen zijn als ik het loodje leg,’ grinnikte Sirius twee minuten later, toen ze via de wenteltrap teruggingen naar de vrieskoude gangen van het kasteel.
Remus antwoordde niet en liep stug door, alsof hij haast had.
Sirius rolde met zijn ogen en gaf hem een tik op zijn schouder. ‘Hé maan! Waar zit je met je gedachten?’
Remus trok een gezicht. ‘Misschien kunnen we in de bieb vinden wie die Marten is.’
Sirius begon honend te lachen. ‘Ja vast! We weten alleen een voornaam; we weten zijn achternaam niet, we weten niet waar hij vandaan komt, waar hij op school gezeten heeft en wat hij heeft uitgespookt om voor Perkamentus een bekende naam te hebben.’ Hij lachte nog eens spottend.
‘Ik snap echt niet waarom jullie dit proberen,’ mopperde Sirius een klein uur later voor de zoveelste keer, terwijl hij toekeek hoe Remus en Peter boek na boek doorbladerden en ze vervolgend teleur-gesteld neerlegden.
Zijn twee vrienden negeerden zijn commentaar, maar begonnen de moed al zo’n beetje op te geven, toen Remus ineens bij een veelbelovende bladzijde uit een dik, niet al te oud boek kwam, getiteld: Zweinstein – ontwikkelingen van de afgelopen vijftig jaar.
Zijn vinger gleed langs een lijstje namen en zijn ogen waren tot spleetjes geknepen.
‘Heb je iets?’ Peter sloeg een oud, stoffig boek dicht en las over Remus’ schouder mee.
‘Hé!’
Sirius kon zijn nieuwsgierigheid natuurlijk niet bedwingen en ging aan de andere kant van Remus staan, zodat hij ook kon lezen wat er stond:
‘. . . uiteindelijk leidde een reeks vreemde gebeurtenissen op Zweinstein naar de dood van een leerlinge en werd de school bijna gesloten. Vooraf deden vreemde geruchten de ronde: de geruchten over een Geheime Kamer, ooit gemaakt door één van de vier scheppers van Zweinstein, Zalazar Zwadderich.
Toch bracht de avond van de dood van het meisje ook een vooruitgang: degene die het monster uit de Kamer bevrijd zou hebben, werd op heterdaad betrapt en ogenblikkelijk van school gestuurd.
De naam van de toendertijd hoofdmonitor zijnde Zweinsteinstudent die de aanvallen op dreuzelleerlingen op liet houden, werd langere tijd geëerd: Marten Asmodom Vilijn.’
‘Got ya,’ fluisterde Peter triomfantelijk en was aardig op weg een rondedansje te maken.
Sirius ging weer in zijn stoel zitten en peinsde voor de zoveelste keer in twee dagen zijn hersenen, net als Remus deed (Peter schoot een verdwaasde derdejaars aan, greep haar handen en draaide haar in de rondte).
‘Dus Meneer Perfect is blijkbaar veranderd in een bullebak,’ mompelde Remus, naar het vuur starend.
‘Zeg maar gerust rotzak,’ bromde Sirius, terwijl hij ging verzitten. ‘Hoe heeft hij voor elkaar gekregen dat hij die gast die de Kamer opende eigenhandig te pakken kreeg? Ik bedoel, als die persoon iets vrijgelaten had dat de halve school probeerde uit te moorden – hoe kan één leerling er dan voor zorgen dat alles in één klap ophoudt?’
Remus haalde zijn schouders op. Dat was dan ook het enige wat ze werkelijk konden doen. |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:23; in totaal 1 keer bewerkt |
|
  |
 |
arlena
6e jaars


Verdiend:
45 Sikkels
Woonplaats: There where my bed sleeps, my book reads and my mouth eats . . and my bloody head aches
|
Geplaatst:
Zo Jun 06, 2004 21:51 |
 |
***O***
Het feit dat de zwerftocht door de school niets opgeleverd had, maakte dat Sirius en Remus in een flinke dip zaten en geen van beiden de behoefte had het allemaal nog eens van voor af aan te doen.
Peter probeerde hen op zijn onhandige manier op te peppen – niet dat dát lukte, aangezien hij een mestbom vlak voor Sirius’ neus af had laten gaan in de poging grappig te zijn.
De jongens zaten nu gezamenlijk op hun vaste plek bij de haard, terwijl Peter zich met een klasgenoot vermaakte door een potje knalpoker te spelen.
Hun vrolijke humeur maakte Sirius alleen maar kribbiger en al snel stond hij op, zei Remus welterusten en verdween naar de slaapzaal, die volkomen verlaten was.
Sirius had echter geen zin om te gaan slapen; hij wist dat het hem toch nooit zou lukken in slaap te vallen.
Zuchtend ging hij op de brede vensterbank bij het raam zitten en keek naar het schoolterrein, dat nu enkel een beetje verlicht werd door het flauwe licht dat uit het kasteel kwam.
Een grote lichtbundel viel op het meer en Sirius zag dat de reuzeninktvis lag te dobberen in het kalme water.
Ineens kwam er een gedachte bij hem op en veerde hij op, nog steeds naar het meer kijkend.
Zijn gedachten werkten in topsnelheid en hij moest zichzelf tot kalmte manen.
Misschien was die geheime plek helemaal niet in het kasteel!
Het beeld van de vreemde ruimte waar hij en Remus die middag geweest waren, flitste duidelijk dan ooit langs zijn ogen en binnen enkele seconden had hij de deur opengerukt en was hij de trap af gerend.
‘Remus! Peter! Ik weet het! Ik heb het! Remus, weet je nog d –‘ Hij stond stil en staarde naar de haard, waar een met roet bedekte Perkamentus stond. Zijn gezicht stond ernstig en de leerlingen waren – voor de verandering – doodstil.
‘Ga zitten, meneer Zwarts. Ik moet een mededeling doen – een vervelende weliswaar.’
Perkamentus wachtte even en gunde Sirius de tijd naast Remus te gaan zitten. Toen beet hij op zijn lip en keek de leerlingen ernstig aan.
‘Zoals jullie weten is er iets vreemds gaande in de school. Vroeg in de avond heb ik een vergadering gehad met de docenten en hebben we besloten dat we jullie er deels van op de hoogte stellen van wat er aan de hand is.’ Hij zuchtte even en Sirius had het idee dat hij en Remus zo ongeveer de enigen waren die werkelijk aan Perkamenus’ lippen hingen.
Het schoolhoofd haalde diep adem. ‘Tot mijn spijt moet ik mededelen dat er een Duistere Macht aan het opstaan is. Toen ik dat voor het eerst vernam, dacht ik dat jullie allemaal veilig zouden zijn op Zweinstein. Helaas is enkele dagen geleden een leerling van Griffoendor verdwenen en weten we nog steeds niet waar die is. Tegelijkertijd zijn enkele leerlingen uit Zwadderich ervandoor gegaan en van slechts enkelen hebben we weer wat vernomen.’ In het vuur zag Sirius dat Perkamenus’ ogen glinsterden en hij vroeg zich af of Perkamentus nu ook zo argwanend tegenover de Zwadderaars stond, net als hij en zijn vrienden.
Perkamentus liet echter niets merken en ging verder met zijn verhaal. ‘ – En vanmorgen hebben we ontdekt dat ook juffrouw Evers verdwenen is. Van beide Griffoendors hebben daarna we niets meer gehoord.’ Hij keek de leerlingen aan, die zowel geschokt als bang leken. Enkele eerstejaars schoven zenuwachtig over hun stoelen heen en weer en leken het liefst bij een ouderejaars in de armen te willen kruipen.
Perkamentus slikte. ‘Nog geen anderhalf uur geleden hebben we het lichaam van een zesdejaars van Zwadderich gevonden – vlakbij de leerlingenkamer van Zwadderich – in de kerkers.’
Sirius’ voelde dat zijn hart oversloeg en lette niet op het rumoer dat in de leerlingenkamer ontstond. Hij en Remus keken elkaar met grote ogen aan en ook Peter was gestopt met het schudden van de kaarten. Een paar meisjes waren begonnen met huilen en één meisje riep zelfs dat ze meteen naar huis wilde.
Perkamentus liet hen gaan; er viel toch geen land meer met ze te bezeilen. Op het moment dat hij rechtsomkeert wilde maken, hielden Sirius en Remus hem tegen.
‘Heeft u James helemaal niet meer gezien, professor?’ vroeg Remus, maar zijn stem klonk helemaal niet dapper meer – eerder verstikt.
Het schoolhoofd schudde triest zijn hoofd, terwijl hij zijn blik door de leerlingenkamer liet gaan.
Vervolgens wendde hij zich tot de twee jongens. ‘We zullen verder zoeken – naar zowel meneer Potter als juffrouw Evers. Alleen – het vergt tijd. Het kasteel is zo ontzettend groot.’ Hij schudde zijn hoofd.
‘Zit Marten Vilijn hierachter, professor?’ vroeg Sirius snel en abrupt.
Perkamentus keek hem onderzoekend aan en knikte kort maar instemmend. ‘Ik vrees van wel.’
‘Vrees? Hoe kunt u Marten vrezen als hij in zijn eentje staat en wij met een hele grote groep tegenover hem staan?’ liet Remus zich ontvallen.
‘Daar geef ik geen antwoord op.’ Perkamentus’ antwoord kwam snel en scherp. ‘Het spijt me, maar u ziet wat het nieuwtje van net heeft gedaan met jullie schoolgenoten.’ Nogmaals liet hij zijn blik door de leerlingenkamer gaan en nam vervolgens wat brandstof tussen zijn vingers.
‘Professor! Ik – wij – kunnen we helpen met het zoeken naar James en Lily?’ Remus’ had die vraag eruit gefloept voor hij zelf goed en wel in de gaten had wat hij had gevraagd.
Perkamentus stond al met één been in de vlammen en draaide alleen zijn hoofd om.
‘Als u dat echt wilt – jullie zijn oud en wijs genoeg om zelf uit te maken wat wel en niet in jullie macht ligt. Maak uw keus zelf. Als u mee wilt helpen – wel – kom dan morgenvroeg om half vijf met brandstof naar mijn kantoor.’
Vervolgens verdween hij onder het gebulder van de vlammen.
‘Ik weet niet of het handig is om te gaan,’ mompelde Remus een half uur later. De rust in de leerlingenkamer was weer wat teruggekeerd, vooral doordat veel leerlingen naar hun slaapzaal gegaan waren.
‘Natuurlijk wel!’ Sirius leek in zijn sas en scheen te hunkeren naar wat meer avontuur. Hij begreep niet waarom zijn vriend zo snel weer terugkrabbelde, terwijl hij niet lang geleden zelf aan het schoolhoofd gevraagd had of ze mochten helpen.
‘Zoals ik je net al gezegd heb kan het zo zijn dat die geheime plek van de Zwadderaars helemaal niet ín het kasteel is, maar misschien wel onder het meer!’ riep hij uit.
Remus lachte schamper. ‘Onder het meer?’
Sirius rolde met zijn ogen en wierp zijn vriend een kwade blik toe. Hij kon er niet tegen dat Remus dacht dat hij hem voor de gek hield.
‘In die ruimte waar wij vanmorgen waren, zag ik iets van modder aan de muur zitten. Het was groen en slijmerig en –‘
‘Hoe smaakte het?’ probeerde Remus grappig te doen, maar Sirius wimpelde zijn bezwaar weg.
‘Stil nou eens even! Door de scheurtjes in de muur liep ook water en ik weet zeker dat het geen condens was – waar zou dat vandaan moeten komen als er geen water in de buurt is? Dáár heb ik ook een antwoord op: omdat er wél water in de buurt was. Die gangen waar wij doorheen renden liepen allemaal naar beneden. Wat als we nog eens ónder het meer terecht gekomen waren?’
Triomfantelijk keek hij Remus aan, die nu zijn hersenen pijnigde. Ten slotte moest hij zeggen dat Sirius’ theorie best wel eens juist kon zijn.
‘Maar we weten niet hoe het komt dat Perkamentus die gang waar wij waren niet kent. Het moet een gang zijn die pas verschijnt als je weet dat hij er is – en wij kwamen zo snel na die dubbelganger van James dat de gang geen tijd meer had zichzelf af te sluiten,’ bedacht Sirius hardop, maar Remus schudde zijn hoofd. ‘Hoe kan het dan dat we wel terug konden?’
Sirius haalde zijn schouders op en slaakte een diepe zucht. ‘Misschien zullen we het wel nooit te weten komen.’
‘Natuurlijk wel!’ Remus fronste zijn wenkbrauwen. ‘Het is gewoon een kwestie van – van eh. . . . .van logisch nadenken.’
Sirius geeuwde. ‘Ik ben bang dat dat niet meer gaat vandaag. Ik ben doodop. Laten we gaan slapen – als we morgen willen helpen met zoeken moeten we wakker en snel genoeg zijn om eventuele vervloekingen van achterlijk geworden Zwadderaars te kunnen ontwijken.’ |
Laatst aangepast door arlena op Do Jun 17, 2004 15:25; in totaal 2 keer bewerkt |
|
  |
 |
|
|