Auteur |
Bericht |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Ma Mei 28, 2007 14:26 |
 |
Toen
Al neuriënd streek ik het wasgoed, lapje stof na lapje stof, broeken, T-shirts, het witte beddengoed met het daarop geborduurde kanten patroontje. Ik gleed met mijn vingers door het naar wasmiddel geurende laken, het was een huwelijkscadeau van Remus geweest.
Nu was hij er niet meer. De andere weerwolven hadden hem denuncieert. De avond waarop Harry met het slechte nieuws thuis kwam, stonden zijn gebruikelijk zo levendige ogen dof. De dofheid van verdriet die een dode met zich meenam als hij het leven verliet.
‘Wie is het?’ ‘Remus,’ was alles wat hij uitbracht alvorens hij op zijn knieën viel en met zijn vuisten op de grond begon te beuken. Het hele aanbeeld was moedeloos en raakte mij diep. Niet weer, niet nog eens.
Bij elke dode die viel, veranderde Harry. Hij zonderde zich vaker af, sprak minder, sloeg maaltijden over. Het bed bleef vaak aan een kant leeg, de lakens onaangeroerd over het bed getrokken. Strak, zonder vouwen zoals mijn moeder me dat had geleerd.
Toch kon ik het hem niet kwalijk nemen dat hij zich lamlendig voelde. Ik nam het hem alleen kwalijk dat hij hun heengaan op zijn geweten nam. Hij gaf zichzelf de schuld van hun dood.
Over Carlo en Sirius was, zoals hij mij eens verteld had, door de jaren heen over heen gegroeid. Maar nu kon hij het niet meer aan. Niet nog meer dode onder zijn vrienden, nog meer namen op de lijst van onbekenden. Tovenaars, heksen, dreuzels. Onschuldige.
En dusdanig stortte hij zich volledig op het zoeken naar de laatste Gruzielmenten. Met Ron en Hermelien had hij er een aantal gevonden, voor mij gold hetzelfde. Er restte er ons nu nog maar twee. En dat waren er twee te veel.
We hadden geen enkel idee waar te zoeken of wat te doen. Er waren geen mensen meer waarop we konden bouwen, die ons konden tegemoetkomen met de zoektocht naar de overwinning van de goede kant.
Ze waren dood, vermoord of te schijterig om ons te helpen. Ze vreesden voor hun leven, net zoals Harry voor het hunne. Maar een menselijk lichaam kan maar een bepaald hoeveelheid stress en spanning aan, daarna is het op.
‘Waarom, waarom Remus,’ jammerde hij tussen zijn slagen door. ‘Waarom hij ook, hij heeft nooit iemand wat misdaan. Niemand.’ Een snik kroop door zijn keel omhoog en al huilend liet hij zijn vuisten voor de laatste keer zakken eer verloren op de grond te vallen.
Ik liet het laken door mijn vingers glijden en knielde naast hem neer. De strijkbout kwam met een rotklap op de grond neer maar geen van ons beide kon het wat doen uitmaken. Remus was Harry’s laatste band naar het verleden.
Het verleden leek zo ver weg. Het leek zo lang geleden dat ik voor het eerst naar de opleiding was gegaan, dat ik Harry ontmoet had. Een enkele traan glipte over mijn wang naar beneden.
Van binnen gleden er nog meer tranen naar beneden. Ik huilde in stilte, vocht een stille strijd tegen ons verlies en de geestesgesteldheid van Harry. Zachtmoedig streek ik met mijn handen wat haar uit zijn gelaat.
Daarna tilde ik zijn gezicht op en keek hem aan. ‘Waarom weet ik niet maar we weten allebei dat hij niets heeft misdaan. Jij ook niet.’ Ik kuste hem op het puntje van zijn neus en drukte me toen tegen hem aan.
Twee armen trokken me tegen zijn borst aan en duwde totdat ik niet meer naderbij kon komen. We schokten samen op en neer, hij om de grote hoeveelheid disponibele tranen te laten vallen en ik om er zoveel mogelijk binnen te houden.
Dikke warme druppels verspreidde zich over mijn rug heen, bevochtende mijn groen blouse. Zijn tot klauwen verwrongen handen klampten zich vast aan de achterkant, maakten vouwen, grepen kluwen haar stevig vast.
Na iets wat uren leek te duren, al maakte tijd voor ons beide niets uit, ging zijn hartslag weer langzamer. Ze geraakte haar gehaaste ritme kwijt, schokte soms maar werd toen weer normaal.
Hij richtte zijn hoofd op, steunde met zijn voorhoofd tegen de mijne aan en drukte zijn natte lippen vluchtig tegen de mijne. ‘Ik stelde me weer eens aan niet waar?’ Hij grijnsde om aan te geven dat hij het niet echt meende. ‘Hmmm, misschien een beetje. Een heel klein beetje.’ Hij streek een blonde piek achter mijn oor en trok me overeind.
Pas nu merkte ik hoe lang we op de grond hadden gezeten; buiten was de lucht tot een paarse massa vertrokken en waren een aantal fonkelende sterren tevoorschijn gekomen. Mijn knieën waren stug en stram, verkoeld door de hard plavuizen vloer.
Op de plek waar het strijkijzer op de grond was gekomen, zat een diepe buts in de tegels. Ik liep naar het ijzeren voorwerp toe om het op te rapen en weg te leggen toen hij mijn hand vast greep.
‘Ze konden alleen maar stukken van hem terug vinden.’ Stilte. ‘De begrafenis is morgen. Wil je wat kleding voor me klaar leggen?’ Hij wachtte niet op mijn antwoord maar draaide zich om en maakte zich haastig uit de voeten.
In de verlaten, afgekoelde kamer bleef ik achter. Ik had het kunnen weten, die glimp van hoop in zijn ogen toen hij mij kuste had hem al verraden. Hij ging weer zoeken, zoeken naar oplossingen, naar de laatste twee Gruzielementen.
Hij zou niet rustten eer hij er een gevonden had, hoe lang dat ook mocht duren. Met een zucht deed ik mijn haar weer terug in een staart en raapte het verlaten strijkijzer op. Zij was nog steeds warm door de bezwering en klaar voor gebruik.
In het flikkerende licht van twee kaarsen en de opkomende maan streek ik de vouwen uit de pas gewassen was, alsof er geen uren verstreken waren. Alsof er zich niets had plaats gevonden en dat de laatste verbinding van zijn leven met het verleden niet plotsklaps verdwenen was.
... |
_________________ insanity is contagiousAny fear, any memory will do;
and if you've got a heart at all,
someday it will kill you too
|
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Wo Jun 06, 2007 15:41 |
 |
...
De damp die uren geleden in grote wolken van het bord af kwam zetten, was geslonken en uiteindelijk verdwenen in de steeds donkerverwordende ruimte.
De kaarsen die eerst levendig hun vet over de houder lieten druipen, waren gekrompen tot stompjes met lange, zilveren draden. Als een soort maagdenlijkwitte sluier hingen ze aan het plafond. Stille stalactieten, hun druppels verspreid over de eettafel.
Na uren was het eten afgekoeld, de kaarsen gedoofd en mijn goedgemutste humeur verdwenen. In het donker harkte ik met een zilveren vork door het eten. Diepe groeven, als sloten in een landschap, waren zichtbaar in de stamppot. Er zat geen regelmaat in.
Toen Harry die avond niet kwam opdagen, knaagde er iets aan me. Allicht, iedereen kwam wel eens te laat of had een afspraak waarvan de vrouw des huizes niets van af wist of ging iets drinken met vrienden.
Alleen Harry niet. Rusteloos had ik aan tafel gezeten. Het tafereel zou voor omstanders haast toneelachtig aan doen; vrouw alleen, wachtend op haar man. Maar nee, ze zou lang moeten wachten en uiteindelijk alleen in haar koude bed glippen, haar gezicht bevochtigd met tranen. Manlief pleegde namelijk overspel.
Alleen Harry niet. Ons leven mocht dan niet altijd rozengeur en maneschijn zijn maar Harry had geen afspraken waarvan hij de datum van kon vergeten. Geen kameraden met wie hij kon drinken.
Na vier uur was mijn achterste beurs van het gespannen stilzitten op de harde zetel. Bevend stond ik op en fluisterde mezelf kalmerende woorden toe. Er was niets aan de hand.
Op een schrijnend langzaam tempo drentelde ik naar het dichtstbijzijnde raam toe en opende deze. Een donkere, maanloze nacht staarde me tegemoet. Het was een groot gapende holte met niet meer decoratie dan wat schimmige vegen op de voorgrond, de schaduwen van de bomen.
Ik slikte krampachtig, mijn mond was plots kurkdroog. Met trillende handen greep ik naar mijn zak en haalde een spiegeltje tevoorschijn. Twee paar bange ogen staarde me aan en ik moest bijna giechelen om mezelf. Wat als hij me zo zou zien?
Even twijfelde ik maar tikte er toen op en sprak. Een mysterieuze glans gleed over de spiegel heen en deed haar veranderen in een waterachtige substantie. Het enige wat is zag, was eenzelfde zwarte duisternis als de ruimte waar ik me nu in bevond.
Toen verscheen er iets bleeks dat me een kreet van opluchting deed slaken. De spiegel had in Harry’s broekzak gezeten. ‘Is alles goed,’ fluisterde ik vragend tegen het koude voorwerp aan.
Enkele momenten bleef het akelig stil. Ik slikte nog eens maar er wilde zich maar weinig vocht door mijn keelgat glijden. ‘Ren, wegwezen! Nu.’ Vervolgens werd de spiegel weer glad en verdween de glans.
Mijn hersens klikten na die boodschap op slot maar mijn lichaam volgde gedachteloos de handelingen die we jaren geleden hadden afgesproken, handelingen voor als het ergste zou geschieden. Er was nu geen tijd meer voor denken, enkel nog maar voor doen.
Met loden voeten rende ik zo snel als mijn lichaam dat toeliet de trap op. Het was net een zware droom. De deuren leken steeds verder van mij af te staan, de treden leken te barsten onder mijn voeten. Ze wilden mijn gewicht niet dragen, ze wilde niet dat ik behouden de bovenste tree bereikte.
Schril ademend vloog ik over de overloop, griste de al ingepakte weekendtas van de plank en gleed toen over de reling weer omlaag.
Ik had geen tijd om alles mee te nemen wat mij dierbaar was, geen tijd om alle hoeken van het huis in me op te nemen. De oude trap met zijn sierlijke planten en dieren die in het hout waren bewerkt. De koekoeksklok in de hal, de fijne print van het behang, de foto’s die zich kriskras door het huis hadden verspreid. De cadeaus, Remus’s laken, het theeservies van Molly.
Nooit had ik mezelf als materialistisch gezien maar nu deed het me zeer. Zeer om alles achter te laten en te beseffen dat ik het nimmer meer terug zou zien. De banden met het verleden scheurden zich voor de laatste keer los en, al rukkend en trekkend, verliet ik het pand.
In de achtertuin struikelde ik over de uitstekende boomwortels. Ik wist dat ze daar zaten, had er jaren om heen gelopen, nochtans viel ik. Op handen en knieën kwam ik terecht, bang dat mijn buik met de grond in contact zou komen.
Gehaast krabbelde ik weer overeind en rende. Holde weg. Zo snel mogelijk. De wereld om mij heen vervormde zich tot een grauwe waas, niet meer dan een schaduwwereld waar ik niet langer thuis hoorde.
Het enige wat mijn zintuigen bereikte was het kloppen van mijn hart, het bonken van bloed in mijn oren, het gehijg van mijn ademhaling en de tas die hevig heen en weer bewoog. Venijnig sneed hij in mijn rug.
Takken graaiden in de onzichtbare wereld, rukten dunne repen vlees los van mijn gezicht en handen, die wild om zich heen sloegen. Ze trachten het snijden te voorkomen maar faalden, het was te donker.
De pijn kon me niet deren. Pijn, het was enkel een woord, een emotie die alleen maar slechte herinneringen opwekte. Dikke druppels sijpelden over mijn wangen naar beneden en ik veegde ze af met de boord van mijn mouw.
Van binnen lachte ik om de hachelijke situatie, ik had nog steeds mijn schort om van het koken. De pollepel duidelijk voelbaar in de binnenzak. Ik griste hem tevoorschijn en kneep erin. ‘Ik kom eraan, houdt vol.’
Al hijgend kwam ik bij de rand van het bos aan. De lucht leek hier lichter, al kwam dat misschien door de opkomende zon. Rode stralen licht gleden door de lucht, verwarmde mijn bezwete lichaam.
Onbewust schoot er een rilling door me heen en ik draaide me om. Daar, in de verste verten stond ons huis wat normaal niet aanschouwelijk was maar momenteel wel. Dikke, zwarte wolken kringelden boven de bomen uit en werden allengs verspreid door de wind.
Ik kneep mijn ogen voor de zoveelste keer dicht, slikte en smeet toen met volle kracht de pollepel tegen de aarde aan. Ze brak niet en ik vervloekte degene die er een spreuk over had uitgesproken.
Ik trok mijn oogleden met moeite uit elkaar en verdwijnselde. De omgeving waar ik terecht kwam, was licht en had iets magisch. Het was een grasgroen landschap aangekleed met jonge eiken, rietstengels en mosbedekte stenen. Het was me te opgewekt.
Zacht schuifelde ik voetje voor voetje naar de top van de heuvel om daar tot een abrupte stop te komen. Aan de andere kant van de heuvel speelde zich een schouwspel af wat in mijn ogen brandde.
Met afkeer voor mezelf draaide ik mijn hoofd onaandoenlijk naar rechts en liet mijn lichaam volgen. IJselijke schreeuwen stegen vanuit de diepte op en bereikten mijn oren. Ik negeerde ze. Urenlang negeerde ik ze en staarde ik onvermurwbaar naar het landschap voor me.
Het wuiven van de wind deed me niets, het geschreeuw deed me niets. Mijn gezicht vertrok niet van haat of afgunst of verdriet. Ik stond daar alleen maar, godvergeten alleen in de steeds stiller wordende omgeving.
Pas toen het geschreeuw uren later op hield, draaide ik mijn hoofd om. En toen was het al te laat. |
_________________ insanity is contagiousAny fear, any memory will do;
and if you've got a heart at all,
someday it will kill you too
|
|
  |
 |
child of the other side
Lid Wikenweegschaar


Verdiend:
1066 Sikkels
Woonplaats: somewhere along the way of disposal
|
Geplaatst:
Vr Jun 22, 2007 20:45 |
 |
Nu
Een lange, ijselijke gil, die door merg en been ging, verspreidde zich luid door het verlaten uitziende huis heen. Buiten klonken gehaaste voetstappen, gevolgd door het open en weer dichtslaan van een deur.
Van een andere verdieping klonk een harde dreun, vermoedelijk veroorzaakt door een voorwerp dat op de grond viel, en daarna gevloek. Harde voetstappen op de trap, twee paar die elkaar halverwege tegenkwamen en samen hun weg naar boven vervolgden.
Nog eens sloeg er een deur open en beide buitenademzijnde mensen keken naar de in elkaar gedoken figuur. De roodharige vrouw lag hikkend op haar bed, haar handen met de dekens verstrengeld, haar lokken uitgespreid over de gebloemde deken.
‘Ginny, wat is er aan de hand?’ Ron viel op de grond, voor de voeten van zijn zusje neer en legde zijn vingers teder op haar knieën. De jonge vrouw kwam loom overeind, haar twee blauwe kijkers gevuld met tranen. Haar blik was blank en ver van het hier en nu.
‘Ginny, wat is er?’ Hermelien pakte haar gezicht met beide handen beet en schudde het voorzichtig wat heen en weer. Dit leek haar schoonzus wakker te maken want ze sprong overeind en begon schel te gillen.
Ron keek Hermelien vragend aan maar deze hief haar schouders op en sloeg Ginny verontrust gade.
Deze had zichzelf inmiddels op de grond laten ineenstorten, haar uitslaken enkele decibel lager. ‘Ze is weg, ze is weg, ze is weg.’ De woorden waren nog niet over haar lippen heen of ze bracht ze weer opnieuw naar buiten.
Hermelien keek vertederend op de andere vrouw neer. Ze had niet verwacht dat Ginny zoveel om Denice was gaan geven. Voorzichtig liet ze haar lichaam zakken en schuifelde naar de andere vrouw toe. ‘Dat is waar Gin maar dat was haar eigen keuze. Al had ze misschien wel kunnen uitleggen waarom ze is weggegaan.’
Onthutst hief Ginny haar hoofd op. ‘Wat’, gilde ze uit en duwde de brunette hard van zich af.
‘Wat,’ krijste ze met hervonden stem, haar ogen bloeddoorlopen, ‘waar haalt die stomme teef het lef vandaan om Melrose mee te nemen. Hoe durft ze? Na alles wat we voor haar hebben gedaan. Hoe, hoe …’ Haar stem brak en ze begon weer te gillen.
Ron’s gezicht was halverwege de tirade van tint veranderd; alle kleur was weggelopen en hij zag daardoor ongezond bleek. Zijn hele lichaam begon te sidderen en hij liet zich op het bed neerstorten.
Zijn vrouw daarentegen keek Ginny vervreemd aan en stond op. Met stevige passen liep ze op de wieg af die aan de andere kant van de kamer stond, hevig wensend dat wat Ginny zei niet waar kon zijn. Het moest en zou een loos dreigement zijn, een foute beschuldiging. Maar met elke stap die ze nam, voelde ze zich onzekerder.
Eenmaal bij het bedje aangekomen, kwam de waarheid hard aan ook al had Ginny het net gezegd.
Het bedje was leeg, de lakens verdwenen. Alleen het kussen en het matrasje restten nog. Het schattig geborduurde lammetje aan de bovenkant van het kussen. Zijn oogjes en blauwe huid door de jaren heen vervaagd.
Een snik borrelde uit Hermeliens keel op en ze sloeg haar hand voor de mond. ‘Nee. Dit is een vergissing. Vast een vergissing.’ Ze vluchtte de kamer uit en denderde de trap op. Tree na tree, nog een trede, op weg naar de verdieping erboven.
Ze sloeg de deur naar de gisternacht nog bewoonde kamer open en werd ontvangen door een welkomstgroet van luid gehuil. Het gehuil van een baby. Hermeliens maag maakte even een sprongetje maar voelde al snel weer onbehaaglijk aan toen ze het kindje in de wieg gade sloeg.
Twee paar groene kijkers. Die van Harry. Haar knieën knikten en als steun greep ze snel de pijlers van het ledikantje vast. ‘Nee. Onmogelijk.’ Een enkele traan glipte over haar gezicht en gleed over de ronding van haar lippen om er daarna tussen te verdwijnen.
Haar ogen gleden wederom omlaag maar het gekrijs van de baby drong niet langer tot haar door noch de geur van de vieze luier. Op de borst van de baby zat een briefje vastgespeld.
Het spijt me, het spijt me echt. Dit zal de laatste last zijn waarmee ik jullie belast. Zorg voor hem.
Zoek niet.
Het gekrijs in de verte hield geleidelijk op. Na een tijd werd zelfs de baby stil, zijn keeltje schor van het lange maar niet beantwoorde huilen. Hermelien zei niets. Met een mistroostig gevoel tuurde ze door het raam naar buiten. Was het haar schuld? Had ze de hoogzwangere vrouw niet binnen moeten laten? Moest ze het jongetje aan een weeshuis geven, aan zijn lot overlaten?
Ze draaide zich om en liep naar de wieg. Het kind deed haar pijnlijk veel denken aan Harry. ‘He, grote jongen,’ fluisterde ze. ‘Jij brengt wel een hoop problemen met je mee hè? Net zoals je vader.’ Ze lachte humorloos. Al stond haar besluit vast. Ze zou het kind niet aan zijn lot overlaten, niet zoals er met Harry was gebeurd.
*
Het landschap waar ik me een weg doorheen baande was mismoedig. Er was amper begroeiing te ontdekken en de weinige planten die op de harde, ongenadige ondergrond konden leven, waren miezerig en klein van formaat. Zelfs de wind trok hard aan mijn haren en suisde over de grond om stof te laten opwaaien. Alles stond me tegen en voor het eerst sinds lange tijd liet ik het zoute vocht over mijn wangen glijden.
Deze keer beten ze niet, waren ze niet venijnig of boos. Alleen koud en gevoelloos. Ze namen me langzaam over en bedekten uiteindelijk ook het bundeltje in mijn armen.
Het kind keek omhoog, haar oogjes niet begrijpend wat er daarboven afspeelde. Ik keek niet terug en negeerde haar bewegingen. Ik was gevoelloos en dus kon ik niet voelen.
In de verte hoorde ik twee zachte knallen en met gespeelde angst draaide ik me om. Twee gemaskerde en in mantelgehulde gedaantes gleden haast spookachtig door het landschap heen. Ze leken te zweven, zo soepel en fier bewogen ze zich. Het aanblik was haast te beschrijven als mooi.
Ze pasten in het landschap wat ergens vanzelfsprekend was. Ze waren net zo bedorven en verdroogt. Dooddoeners bevatte geen greintje ontzag of gevoel meer net zomin als ik op dat moment.
Op enkele meters van me vandaan bleven ze staan. Beide haalden een staf uit hun mantel te voorschijn en richtte die op mij. Of op het kind. Ik kon het niet langer meer met zekerheid zeggen want mijn lichaam had mij verraden op het ergste moment. Toch kon ik nu niet zwak zijn.
Een spreuk werd op me afgevuurd en trok het kind met een ruk uit mijn armen. Toen ze op de grond terecht kwam begon ze te huilen maar de figuren lachten alleen maar. Een van de twee sloeg haar kap naar achteren en liet haar gezicht zien.
Bellatrix. De vuile heks leefde nog steeds en had bijna al haar vijanden overleefd. Maar niet langer. ‘Laat ons met rust,’ riep ik naar haar. Mijn stem klonk rauw en gaf het hele tafereel een dramatisch tintje. Precies zoals ik het al die tijden had voorbereid, wensend dat ik het nimmer nodig zou hebben. Hulpmiddelen in barre tijden, nog niet aan elkaar vast geknoopte eindjes die je liever los liet liggen. Die je liever zou vergeten.
‘Ik dacht het niet,’ zei de vrouw speels en ze richtte haar staf op het kind. ‘Zeg maar vaarwel.’ Een groene straal verlichtte de lucht even eer het zijn slachtoffer trof.
Het gehuil van het kind werd door de wind voor de laatste keer over de vlakte verspreid en verdween hierna voor goed. Gestorven tijdens het huilen, op een onregelmatige oppervlakte, op een door godvergeten plek.
Ik lachte half. Een beetje om mezelf omdat ik zo sneu te einde zou komen en beetje voor iemand anders, al was die iemand niemand in het algemeen. Misschien wenste ik dat op dat moment alles zou goed komen, dat ik zou ontwaken uit een nare droom. Wakker geschud door de sterke maar warme armen van hem, zijn mond kussen drukkend op mijn gezicht. Zoals vroeger.
Maar er waren geen armen meer om mij wakker te schudden, geen woorden die mij op dit moment nog zouden kunnen helpen. Ik had mijn lot getekend en zou voor dit landsverraad een straf moeten uitbetalen. Nu. En ik sloot mijn ogen in een laatste vrolijke gedachte.
Ook de andere figuur bewoog zich nu en richtte zijn staf op de trillende figuur. De vrouw had een glimlach op haar mond liggen en Bellatrix giechelde. ‘Vaarwel schatje, het is jammer dat we niet met je mogen spelen.’
Een flits worstelde zijn weg genadeloos door het luchtruim, haar kleur een haast betoverend groen. Met een geluidloze explosie maakte ze contact met het lichaam van de jonge vrouw die haar ogen net op dat moment opensloeg. Een laatste aantal woorden perste ze over haar lippen heen eer haar lichaam contact maakte met de grond.
‘Vergeef me, Harry.’
The End |
_________________ insanity is contagiousAny fear, any memory will do;
and if you've got a heart at all,
someday it will kill you too
|
|
  |
 |
|
|