Auteur |
Bericht |
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Sep 21, 2008 17:05 |
|
En omdat mijn lezers zo lang moesten wachten op wat nieuw leesvoer, volgt hier meteen al het volgende hoofdstuk. Mijn excuses als het vorige hoofdstuk een beetje teleurstelde. Ik had al twee maanden niets geschreven. Ik moest er weer een beetje in komen =).
H o o f d s t u k V i j f e n v e e r t i g
"Verdiende Liefde"
But I'm fooling myself
I'm fooling myself
Cause you say you love me
And then you do it again, you do it again
You say you're sorry
And then you do it again, you do it again
Everybody thinks you're well
Everybody thinks I'm ill
Watching me fall apart
Falling under your spell
Re-offender – Travis
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Je had het ook gewoon kunnen vragen,” deelde ik met een ijzige stem mee terwijl ik binnenliep.
Verschillende uilen van alle kleuren en lengtes begonnen te opgewonden te kirren en wild met hun vleugels te flapperen toen ze wakker werden door mijn stem. Het was merkwaardig kouder in dit deeltje van het kasteel. Ik had alleen maar een dun topje aan omdat het buiten snikheet was geweest, maar nu had ik daar spijt van.
“En het riskeren dat je niet was komen opdagen?”
Zijn stem had altijd hetzelfde effect op mij. Ik voelde geen vlindertjes in mijn buik zoals altijd werd beschreven in romans. Nee, ik had last van ware tornado’s. Hij stond leunend met zijn ellebogen op de stenen rand van de enige grote opening in de muur die diende voor de uilen om binnen en buiten te geraken. De zon was aan het ondergaan en kleurde de hemel paars-rood. Slierten wolken bleven dreutelen in de hemel. Het was prachtig om te zien.
“Het was een risico die je had moeten durven nemen.” Mijn stem trilde. Mijn hoofd voelde licht aan. Hij had mij afgewezen. Wat voor recht had hij om mij nu te dwingen met hem te praten? Hij verdiende het niet eens. “Maakt dat jouw geen lafaard? En als je schrik had dat ik niet zou komen, dan geef je dus toe dat ik daar redenen voor heb?” vuurde ik nu vraag na vraag op hem af. Met elke vraag zette ik een stap vooruit tot ik vlak achter zijn rug stond.
Hij draaide zich traag om. Een kleine glimlach speelde op zijn lippen.
“Wel, wel. Iemand is behoorlijk gekwetst?”
Mijn wangen brandden. “Oh. Oh, jij denkt dat jij zo veel bent. Maar dat ben je niet, Jonathan. Je bent slechts een rijkeluiskind die denkt dat hij veel heeft meegemaakt. Wel, ik heb nieuws voor j–”
Hij verraste mij. Hij drukte zijn koude handen op mijn mond en dwong mij te zwijgen. Ik keek hem met grote ogen aan.
“En jij dan, mevrouwtje ik-ben-beter-dan-de-rest?” vroeg hij met blinkende groene ogen die vervaarlijk flitsten. “En jij dan, Elize? Hypocriet,” spatte hij.
Ik begon aan zijn mouwen te trekken, maar hij bleef zijn hand voor mijn mond houden.
“Wat voor recht heb jij om zomaar binnen te komen en meteen iedereen rond jouw vingertje te draaien?” Hij lachte koud. “Waarom krijg ik altijd het gevoel dat er meer achter zit achter elke zin die je tegen mij zegt?” Hij schudde mij nu door elkaar. Ik keek hem boos aan, want ik kon niet bepaald antwoorden wanneer hij mijn mond in zijn ijzeren greep hield. “Waarom maak jij mij gek?” rammelde hij nu af, zijn ogen wild. “Waarom–”
Ik likte zijn palm.
Hij liet onmiddellijk los.
“Hah.”Ik keek hem triomfantelijk aan. “Eindelijk.” Ik draaide mij om en tufte walgend op de grond.
Jonathan staarde mij aan toen ik mij omdraaide. Op zijn gezicht was geen enkele emotie te lezen, maar – maar zijn ogen. Zo groen, zo intens. Ik vergat onmiddellijk wat ik van plan was geweest te antwoorden.
“Waarom,” ging hij verder alsof er niets was gebeurd, “duld ik alles van jou?”
“Ik weet het niet, Jonathan,” antwoordde ik op de kalme toon die hij nu gebruikte. “Dat moet je zelf weten. Waarom?”
Zijn ogen. Zo helder, zo chaotisch. Stormgolven.
Zijn lippen vingen die van mij. Hij was brutaal. Eisend. Zijn tong smeekte om toegang te krijgen. Zijn handen gleden arrogant over mijn heupen en trokken mij in een plotselinge beweging naar hem toe.
Ik reageerde niet. Ik deed niets. Ik bleef daar staan als een bevroren standbeeld.
Na een paar tellen had hij het zelf ook door en hij trok zijn lippen met een luid smakgeluid weg. Ik tuimelde gedesoriënteerd een beetje naar achter.
“Zie je?” zei hij gekwetst met een schorre stem. “Zie je? Dit bedoel ik– ”
“Hoe voelt het om afgewezen te worden, Jonathan?” vroeg ik met een grijns. Mijn ogen blonken vervaarlijk.
Hij keek mij met brandende ogen aan. Hij was ziedend. Hij hield zich in. “Dit is precies wat ik bedoel! Het is niets waard voor jou, het maakt voor jou niet eens iets uit.”
Ik schudde mijn hoofd. “Dat kun jij niet weten.”
Jonathan wreef chagrijnig met zijn handen over zijn gezicht. “Je bent nog steeds kwaad.”
Ik gaf geen antwoord.
“Kijk,” begon hij. “Kijk, ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.” Hij draaide zijn rug naar mij en ging weer op de stenen venster leunen. Ik ging naast hem staan en keek naar zijn gezicht in profiel. De zon verlichtte zijn bleke huid.
“Probeer.”
Hij draaide zijn hoofd half om, zodat hij mijn gezicht kon zien. “Je fascineert mij,” fluisterde hij.
Ik stootte een hoge lach uit en deed mijn best om te doen alsof zijn woorden mij niet raakten. “Ik ben diep geroerd. Tegen hoeveel meisjes heb je die zin al gebruikt om hen in je bed te krijgen, Jonathan? Het spijt me, maar je zult met iets beters moeten komen.”
Hij zuchtte, gaf geen antwoord. Hij wendde zijn aandacht weer naar buiten en tuurde over de gronden van het kasteel.
“Kun je even luisteren zonder mij aan te vallen? Het is nogal vermoeiend wanneer ik hier probeer iets uit te leggen.”
“Je verdient het niet.” Mijn stem klonk als gefluister, zwak.
“Wat?” vroeg Jonathan verward.
“Je verdient het niet,” herhaalde ik.
Opnieuw een luide zucht. “Waarom doe ik nog moeite?” zei hij gefrustreerd. “Waarom doe ik in hemelsnaam moeite?” Zijn stem schalde luid door de toren en de uilen begonnen weer gefrustreerd te kirren.
Het bleef minutenlang stil. Zijn woede straalde als het ware in golven van zijn lichaam.
Wat was ik in hemelsnaam bezig? Hij stond op het punt iets belangrijks te vertellen en ik verprutste het door hem kwader te maken dan hij al was. Mijn hand gleed zonder nadenken naar mijn lippen. Ik herinnerde mij wat zich nog maar een paar minuten geleden had afgespeeld.
“Oké.” Ik hief twijfelend mijn hand op. Pijnlijk traag. Mijn hand gleed over zijn brede schouder. Ik kneep lichtjes. “Ik zal luisteren. Sorry.”
“Oké.” Zijn schouders ontspanden lichtjes.
Ik glimlachte zenuwachtig. “Oké.”
“Ik,” begon hij na een eeuwigheid. “Nou, je – um.” Hij fronste zijn wenkbrauwen, dacht diep na. “Je doet mij aan iemand denken.”
Ik keek hem verbaasd aan. “Ik doe je aan iemand denken,” herhaalde ik traag. “Leuk om te weten.”
Hij schudde zijn hoofd met een lichte grijns. “Nee, je begrijpt me fout. Niet aan een ex of zo.”
“Hm.”
“Je doet me denken aan iemand die ik wil vergeten. Je lijkt zo fel op haar soms; het is gewoon onmogelijk. Niet qua uiterlijk. Soms… Soms zeg je zoiets, en het kan de normaalste zaak van de wereld zijn! Maar… Dan moet ik aan haar denken.”
Ik kneep mijn ogen dicht. “Aan Lisbeth?”
Hij keek verbaasd op. “Aan Lisbeth. Ja.”
Ik was stil.
“En in het begin haatte ik je. Ik haatte je omdat je mij aan haar deed denken.”
Ik schraapte mijn keel. “Wel… Ik deed het niet met opzet.” Ik lachte gemaakt. “Wat was ze voor iemand?” zei ik een paar seconden later.
Meteen zag ik weer die bekende masker voor zijn gezicht glijden. “Ik wil het niet over haar hebben.”
Ik knikte vlug. “Ja. Natuurlijk. Geen probleem.”
“En ik haat je nog steeds.”
Hij haatte mij nog steeds? Hoe – waarom? Maar hij had mij minuten eerder toch duidelijk gemaakt dat hij mij niet bepaald haatte?
Hij ging met een hand door zijn donkerbruine haar. Ik ontspande lichtjes. Het was een gebaar die ik herkende. Hij was zenuwachtig, opgelaten. Hij had het niet gezegd om mij te kwetsen. Maar maakte dat het niet zoveel keren erger?
Ontgoocheling overviel mij zo onaangekondigd, zo sterk dat ik naar adem hapte. Een stomp in mijn buik. Ik was zo zwaar ontgoocheld. Misschien was ik te ver gegaan. Misschien had ik vandaag vriendelijker moeten zijn. Misschien had ik zijn hongerige kus moeten beantwoorden. Want ik wist dat ik het had willen doen. Want ik voelde hetzelfde voor hem. Waarschijnlijk zelfs meer. Meer dan goed voor me was.
“W-waarom?”
Hij hief mijn kin op met een vinger. “Omdat ik mij naast jou terug een onzekere tienerjongen voel. Omdat ik denk dat je met mijn voeten speelt.” Hij keek mij vermoeid aan. “Omdat mijn verdomde trots dat niet aankan.”
“Dan haat ik jou ook.” Mijn stem beefde omdat hij zo dichtbij stond. Te dichtbij. “Als jij mij haat, haat ik jou ook.”
Jonathan schudde verdrietig zijn hoofd en ging verder. “Omdat ik jou maar niet kan begrijpen.” Zijn lippen streken speels over mijn wang. “Maar toch ook weer wel. Omdat jij net zo’n grote ego hebt als ik.”
Ik voelde al mijn opgekropte woede wegsmelten toen ik dit alles hoorde. Ik zag hem weer als een mens. Een eenzame jongen die van kinds af aan alles had gekregen wat hij maar wilde, die was verwend, die was aanbeden. En toen stond er plotseling iemand voor zijn neus voor wie dat allemaal niets waard was. Voor wie alles wat hij bezat niet genoeg was. Voor wie alleen hij goed genoeg zou zijn als hij zichzelf maar was.
“Omdat jij geen schrik hebt van mij.” Hij plantte een kusje op mijn neus. En daarna aarzelend eentje op mijn mond. Het was een teder gebaar, iets wat ik helemaal niet van hem had verwacht. Ik liet alle twijfels varen. Ik zou niet luisteren naar de duistere stemmen in mijn hoofd die mij probeerden te beïnvloeden. Niet op dit moment. Ik zou niet denken aan de gevolgen. Ik zou mijn brandend hart niet negeren, niet verschuiven naar een plek ergens ver weg. Ik trok hem in een omhelzing en het voelde goed. Ik liet mijn hoofd rusten op zijn schouder en voelde zijn armen om mijn middel.
Ik voelde mij veilig, maar toch vergat mijn hart het verleden niet. Het dingetje bonkte harder dan het zouden moeten en mijn reflexen geboden mij zoals altijd om zo ver mogelijk van hem weg te blijven. En het voelde goed om te weigeren.
“Jonathan.”
“Hm.”
Ik sprak de onvermijdelijke woorden uit. “Ben je zeker dat je dit wilt?”
Zijn antwoord volgde bijna onmiddellijk. Hij klonk kordaat. Zelfzeker. Bezitterig. “Ja.”
“Ben je zeker dat je zeker bent?”
“Elize.”
“Maar – want…” Ik zweeg.
“Elize. Dit is wat ik wil.”
“Als je echt zeker bent dat dit is wat je wil,” fluisterde ik na een lange tijd, “dan moet je begrijpen dat ik van jou verwacht wat jij ook van mij zou verwachten.”
Hij speelde met de onderkant van mijn topje. “Oké.”
Ik sloeg zijn hand verstrooid weg. “Elkaar niet bedriegen.”
“Natuurlijk. En niet liegen.”
“Oké. Nooit liegen tegen elkaar,” loog ik zacht. Ik had eigenlijk dan en daar moeten beseffen dat we nooit die belofte zouden kunnen houden aan elkaar. Maar ik koos ervoor het te negeren. Het voelde te goed. Het voelde te goed om in zijn armen te zijn. Ik had mij nog nooit zo verscheurd en tegelijkertijd compleet gevoeld in heel mijn leven. Maar op dit moment was dit alles wat ik had. Op dit moment was hij alles wat ik had. Alles wat ik wilde. Hij begon weer met mijn topje te spelen. Opnieuw sloeg ik zijn hand weg. “En je moet weten dat ik niet–” Ik voelde hem gewoon grijnzen. Ik zag het al voor mij. “Ik ben geen – ik ben niet zoals – jouw vroegere vriendinnen en–” Oh God. Dit was moeilijk.
En het feit dat Jonathan mijn geploeter blijkbaar amusant vond, hielp niet echt.
“Ik begrijp het,” verklaarde hij plechtig om mij uit mijn lijden te verlossen.
Hij liet eindelijk mijn topje los. Ik zuchtte opgelucht. Na een paar seconden liet ik hem onhandig los. Meteen had ik spijt omdat ik het nu terug koud had, beroofd van de warmte van zijn lichaam.
“Elize?” vroeg Jonathan.
Ik keek op.
Hij glimlachte. Met de zachte gloed van de zon die zijn ogen nog meer deed opblinken dan gewoonlijk, was het een zicht dat mijn adem van mij beroofde.
Ik voelde mijn mondhoeken uit zichzelf omhooggaan en ik beet op mijn lip omdat ik verdronk in vloedgolven van emoties. Maar meer verdronk ik in zijn ogen.
Haat, liefde. Verachting, aanbidding. Afkeer, obsessie.
En toch paste het haast onnatuurlijk goed samen. Toch pasten wij haast perfect bij elkaar. Voor nu. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Okt 05, 2008 12:27 |
|
H o o f d s t u k Z e s e n v e e r t i g
"Ben en Bescherm"
Somebody save me
I don't care how you do it
Just stay
Stay
Come on
I've been waiting for you
Save Me – Remy Zero
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Dromerig.
Ja. Dat was het juiste woord om mijn gedrag voor de volgende dagen te beschrijven. Ik zweefde op een denkbeeldig wolkje en niets of niemand kon mijn vreugde van mij afnemen, nee, want hij behoorde alleen mij toe. Hij was alleen van mij. Ik wist het; hij wist het. De anderen wisten het nog niet. Maar ik dacht dat ze het weldra wel zouden merken. Jonathan had mij gevraagd om het nog tegen niemand te vertellen en wie was ik om hem niet te gehoorzamen? Het feit dat ik maar de helft had begrepen van wat hij vroeg, omdat zijn hand mij op dat moment heel erg aan het afleiden was geweest, deed er helemaal niet aan toe.
Maar net nu ik gekregen had waar ik zo lang zo naar had verlangd zonder het zelf te beseffen, net nu ik mijn hart had gevolgd en eindelijk mijn trots opzij had geschoven, net nu ik mij compleet voelde, moest ik mijn dagen doorbrengen met studeren. Elke dag weer leren tot ik in slaap viel, wakker worden, mijn mondeling examen gaan afleggen, een paar uurtjes uitslapen, en daarna opnieuw beginnen met leren. Ik wist dat ik niet op een gezonde manier en regelmatig studeerde, maar ik geloofde steevast dat ik beter bezig was dan leerlingen die oppepdrankjes voor zichzelf maakten en tijdelijke geheugenspreuken over zichzelf uitspraken.
Jonathan deed net zo hard zijn best om zich erdoor te ploeteren. Hij moest – moest – goede resultaten behalen. Het zou een schande zijn als hij dat niet deed. Voor zijn familienaam, voor de fierheid van zijn ouders. Ik vond het flauwekul en niet eerlijk dat er zo’n grote druk rustte op zijn schouders. Hij probeerde om ook tijd voor mij vrij te maken. We bleven allebei het langst wakker van iedereen in de leerlingenkamer en hij legde mij stukjes leerstof uit die ik nog niet volledig onder de knie had. Ik leerde een kant van hem kennen die ik nog nooit eerder had gezien, alleen maar van had gedroomd. Het was zo’n vreemd zicht om zijn mannelijke lichaam, zijn harde uitstraling te zien veranderen in mijn aanwezigheid en als er niemand bij was. Hij sprak dan op een zachte toon, legde geduldig stukjes opnieuw en opnieuw uit, tot ik hem uit zijn lijden verloste en zei dat ik het had begrepen. Soms deed ik expres alsof ik het niet vatte om hem langer bij me te kunnen houden.
Op dit moment was het donderdagavond en ik keek zo verschrikkelijk uit naar morgen dat het niet meer normaal was. Mijn laatste examen. Morgen hadden we Transfiguratie en helaas moesten we ook definities en theorieën kennen. Anders was ik nu al klaar geweest. Maar met het vooruitzicht op een hele vrijdagnamiddag vrij, bleef ik met kleine, vermoeide oogjes door mijn tekstboek bladeren.
“Elize?”
“Wat?” Mijn stem klonk luid en schor. Meteen waren er verschillende leerlingen in de leerlingenkamer die hard aan het blokken waren en boos sissende geluiden maakte omdat ik hen had verstoord. Ik wreef knorrig over mijn slapen om de pijn daar een beetje te verzachten. “Wat is er?” vroeg ik agressief, maar nu ietsjes stiller. Ik keek met tegenzin op toen ik geen antwoord kreeg. Ben stond schuifelend voor mij.
“Benjamin?” vroeg ik verbaasd. “Hoe ben je binnengekomen?”
Ben keek mij met diepblauwe ogen aan. “Jonnie liet me binnen.”
“Jonnie,” herhaalde ik. “Wie is Jonnie?” vroeg ik achterdochtig.
Ik volgde de richting die Ben aanwees met zijn wijsvingertje en zag Jonathan aan een tafeltje met Nick zitten, helemaal aan de ingang. Hij wreef afwezig over zijn kin. Ik bleef gehypnotiseerd naar hem staren. Plotseling keek hij op, alsof hij instinctief had gevoeld dat ik keek. Onze blikken kruisten elkaar. Op zijn gezicht verscheen er een sluwe grijns, omdat hij me had betrapt terwijl ik naar hem aan het staren was. Ik keek weg met een klein ingenomen glimlachje op mijn lippen, ondanks het feit dat ik in een rothumeur was en serieus leed aan slaaptekort.
Niet te geloven dat het zo simpel is voor hem om mij op te beuren.
Ik stond op van mijn comfortabele positie op de sofa en gaf Ben een innige knuffel. Ik werd een beetje geplaagd door schuldgevoelens. De laatste tijd had ik hem niet zo vaak gesproken, alleen een paar keer heel kort om zijn Mutranstoestand te controleren. Waar hij zelf nog niets over wist. Oh jeetje. Ik zuchtte.
“Elize, ik heb een vraag,” fluisterde hij toen hij terug was gaan zitten. “Ik weet niet goed hoe ik het moet uitleggen, maar… En ik weet niet waarom ik denk dat jij mij zou kunnen helpen – en – maar…”
Hij hield zijn ene hand voor zijn andere, zodat deze niet zichtbaar was, en tuurde daarna vol concentratie naar zijn hand. Een paar tellen gebeurde er niets. Daarna verdween zijn pink. Hij hapte naar adem. Daarna liet hij zijn pink weer verschijnen. Ik knipperde een paar keer met mijn ogen. “Wel,” begon ik. “Wel, um – Ben.” En daar bleef het bij. Goed. Oké. Hoe moest ik dit nu gaan uitleggen?
Wel, Ben, je bent een Mutrans.
Zie je, je behoort namelijk tot een door het Ministerie ‘uitgestorven’ verklaard soort.
Je stamt af van – Je Mutransbloed begon zich te verzetten – je lichaam schakelde…
Mijn polsen voelden plotseling heel warm aan. Ik wreef erover, maar de pijn ging niet weg. Ben had last van hetzelfde. Hij keek mij aan met een vreemde blik in zijn ogen. Ze veranderden weer van kleur, ze kregen een romige gouden gloed. Daarna werden ze pikzwart. Paniek vlamde in mij op. In het begin had ik last gehad van hetzelfde – oncontroleerbare transformaties. Er stond zo veel op het spel! De enige gedachte in mijn hoofd op dit moment, was dat ik Ben naar een veilige schuilplaats moest brengen. Was dit hoe Zaikaro zich had gevoeld? Mijn polsen… Ze brandden. Ik beet hard op mijn lip om het niet uit te schreeuwen. Ze stonden in vuur. In een vlaag van radeloosheid greep ik stevig Bens hand vast en tot mijn verbazing koelde de pijn bijna onmiddellijk af. Ik bad dat niemand toevallig op dit moment onze richting uit zou kijken terwijl ik bezig was met hyperventileren en Ben verstijfd en met grote ogen mijn rare reactie in zich opnam. Mijn gebeden gingen helaas ongehoord.
“Wat doet hij hier?”
Net wat ik nodig had.
Ik knarste mijn tanden op elkaar, mijn gezicht bezweet en rood door de rare Mutrans-reactie tussen mij en Ben. “Zeg mij waarom dat jou iets aan zou gaan, Audrey,” wist ik toch uit te brengen, “en misschien vertel ik jou dan wel waarom hij hier is.” Echt niet.
Audrey zwaaide haar goudbruine haren over haar schouders. “Bespeur ik daar een vlaagje vijandigheid?” vroeg ze met een grijns. Haar felle groenblauwe ogen versmalden zich toen ze volledig haar rug naar de rest van de leerlingen had gedraaid en alleen ik en Ben haar gezicht konden zien. “Jij denkt dat je iedereen kunt betoveren door goedkope schoonheidsspreukjes te kopen en door schijnheilig te doen. Denk maar niet dat ik je niet door heb,” spatte ze. “Elize dit, Elize dat. Elize is zo aardig! Elize is zo vriendelijk! Vertel het aan Elize als je je slecht voelt, zij helpt je wel!” fluisterde ze met een hoge stem. “Alsjeblieft zeg, ik word er misselijk van.”
Ze liet het acteren eindelijk achterwege. Dat moest betekenen dat ze bereid was alles op te geven, dat ze mij werkelijk echt niet kon uitstaan. Alsof ik dat niet wist. Ik zette een neutraal gezicht op en beantwoordde haar op een kalme toon. “Niet iedereen is een serpent zoals jou.”
Ze keek naar mij alsof ik haar een klap in haar gezicht had gegeven, maar in een fractie van een seconde versteende haar gezicht weer in die zoetelijke glimlach waar ze voor bekend stond.
“Ik zou niet vergeten tegen wie ik het had als ik jou was, lieverd.” Lag het aan mij, of klonk ze toch niet zo zeker als ze aan iedereen voordeed dat ze was?
Ik grijnsde, wat haar verbaasd deed opkijken omdat haar dreigement niet het gewenste effect had bereikt. “Hetzelfde geldt voor jou.”
Audrey schudde nu glimlachend haar hoofd. “Nee. Nee, zie je, jij en ik, wij zijn niet hetzelfde.”
“En dat is maar goed ook–”
“Want,” onderbrak ze mij, “er is iets wat jij schijnt te vergeten. Jij kunt niet dit doen wanneer je wilt.”
En daarna draaide ze zich om en beende met kordate passen op Jonathan af. Ze ging op zijn schoot zitten, wikkelde haar dunne armen rond zijn nek, en trakteerde hem zonder iets te zeggen op een heftige kus. Nick draaide luid hoestend zijn hoofd weg.
Zonder dat ik het door had, besefte ik een paar tellen later dat ik overeind was gesprongen en nu met gebalde vuisten stond te trillen op mijn voeten. Een vlaag van waanzin trok over mij heen. Nee! Nee, nee, nee. Ik schudde ongelovig mijn hoofd. Hij was van mij. Ik had voor hem gevochten. Ik had hem overwonnen, ik had hem gewonnen. Hij was van mij. Van mij!
Waarom duwde Jonathan haar gewoon niet weg? Hij had het nog steeds niet officieel met haar uitgemaakt omdat hij ons nog geheim wilde houden, maar hij had mij gezegd dat het de laatste tijd niet goed tussen hen ging en dat Audrey kattiger tegen hem deed dan gewoonlijk.
Waarom had hij trouwens niet gewild dat mensen wisten dat wij twee iets hadden, vroeg ik mij plotseling af. Waarom? Waarom had hij haar nog steeds vast?
Eindelijk. Eindelijk hield het op – eindelijk hield het martelen op. Ik zag Jonathan verbaasd naar Audrey kijken, daarna flitste zijn blik bijna onmiddellijk mijn richting uit.
Ja. Dat is juist. Ik ben er ook nog. Fijn dat het je nu te binnen schiet.
Mijn paranoia sloeg weer toe. Was dit allemaal een grote complot geweest van hem om ‘Elize’ klein te krijgen? Om mij te vernederen? Om te laten zien dat hij ook mij beet had kunnen nemen?
Nee. Nee, het kon niet allemaal gelogen zijn. Hij zou er een verklaring voor hebben. Hij hield niet van Audrey, hij verachtte haar. Dat had hij mij zelf verteld.
Het was verschrikkelijk moeilijk om te doen alsof het mij niet raakte op dit moment, alsof Audrey mij zonder het zelf te beseffen niet had getroffen op mijn zwakke plek. Maar het moest. Het moest omdat Jonathan had gevraagd om onze relatie nog eventjes geheim te houden. Hij had het gevraagd en ik zou luisteren, want ik vertrouwde hem. Ik had niemand vertrouwd in heel mijn leven, maar ik vertrouwde hem. Wat voor iemand zou ik zijn als ik zijn daden nu in twijfel zou trekken? Nu alles eindelijk was zoals het hoorde te zijn?
Ik zei tegen Ben dat hij op moest staan en dat we eventjes naar de ziekenzaal moesten als hij zich ziek voelde. Ik praatte luider dan gewoonlijk, plantte zorgvuldig een bezorgde uitdrukking op mijn gezicht en duwde Ben vooruit in zijn rug terwijl we de leerlingenkamer uit gingen.
In de gang bleef ik staan, zette de vernedering van me af, en sloot mijn ogen voor een seconde. Zo. Vergeten. Vergeven. Het was niet zijn schuld, hij had er niets aan kunnen doen zonder onze relatie prijs te geven. Niet zijn schuld. Ik kalmeerde een beetje. Het was de schuld van Audrey. Mijn woede ebde weg. En ik kon niet wachten tot ik haar gezicht zou zien wanneer Jonathan het met haar zou uitmaken.
Dan zullen we wel zien wie wie hoort te vrezen.
Ben kneep onverwachts in mijn hand en boog zich voorover.
“Elize!” zei hij met een schril stemmetje.
Ik opende mijn ogen. Hij had zijn armen rond zijn buik verwikkeld en boog zich voorover, alsof hij gebogen ging onder ontzettend veel pijn.
“Het… brandt,” fluisterde hij met een schor stemmetje. “Het – het leeft…”
Ik had gedacht dat de veranderingen zouden ophouden als ik Ben hielp met zijn problemen, maar ik had moeten beseffen dat het startsein al was gegeven toen ik hem had leren kennen. Zijn Muntransbloed had besloten de strijd in te zetten tegen zijn eigen lichaam. Hoe had ik ooit kunnen denken dat Benjamin misschien wel geen Mutranus zou zijn? Waarom had ik niet eerder contact opgenomen met mijn clan?
Niets in mijn opleiding had mij hierop voorbereid. Niets! Mutrans waren zo zeldzaam dat het niet als noodzakelijk werd gezien bij hun training te vertellen hoe ze een broeder moesten helpen als de inwijding nog niet was gebeurd. Ik voelde mee voor Benjamin. Ik herinnerde mij mijn eigen pijn. Ondraaglijk. Witheet. Bloedrood.
Wraak.
“Ik vrees dat ze te laat wakker zal worden, te laat zal genezen. De inwijding moet zo snel mogelijk vervolledigd worden. Anders zal ze geen nut meer hebben, niet voor zichzelf, voor niemand. Gebundelde macht is nog te doen. Losse, rauwe magie, dat kunnen onze bedrieglijke lichamen niet aan. Net zoals de hare het niet zal accepteren. Het zal zichzelf verwoesten, het zal haar doen lijden. Het zal haar folteren, van binnenin aan haar knagen. Het is een kwelling die niemand zou moeten verduren.”
Ik moest een manier vinden om hem te helpen. Ben was ondertussen op zijn knieën en boog nog meer naar voren zodat zijn hoofd de grond raakte. Hij kreunde en jammerde en ik stond als verdoofd naast hem. Langzaamaan begon het mist in mijn hoofd een beetje weg te trekken en nam mijn logica het over. We moesten naar een veilige plaats, ergens in het kasteel. Hier, voor de ingang van de leerlingenkamer, konden we gewoonweg niet blijven staan. Maar – maar Benjamin kon niet rennen in zijn huidige toestand. Waarom stond ik nog steeds stil?
Lisbeth! Beweeg! Doe – doe iets!
Ik boog mij op en nam Benjamin op van de grond. Hij zou op dit moment niet geconfronteerd mogen worden met enige soort van magie, dus ik zou hem eigenhandig moeten dragen. Ik strompelde door de gangen met het kleine lichaampje van Ben in mijn armen. Mijn voeten bewogen zich op hun eigen. Eeuwenoude instinct nam het van me over. Mijn broeder. Mijn soort, mijn bloed. Hij moest veilig zijn. Niemand mocht het weten. De eed.
Ben transformeerde in mijn armen om de paar seconden in iemand anders. Ik herkende de jongen waarmee Jonathan had gesproken toen hij en ik aan de tafel van Huffelpuf waren gaan zitten om Ben een soort van bescherming te geven. Bens gezicht werd nu die van een man van middeljarige leeftijd. Hij leek op Benjamin. Ja, hij leek op hem. Zijn vader misschien?
De donkere gangen leken mij te verstikken. De muren kwamen op me af. Ik ademde diep in en uit. Ik rende zoals ik nog nooit had gerend. Mijn spieren schreeuwden het uit. Ik knarste mijn tanden en beet door.
De ziekenzaal?
Ik bleef hijgend voor de deur van de ziekenzaal staan.
Nee! Nee, natuurlijk niet! Ergens anders! Ergens anders!
Een minuut later bleef ik puffend voor een glanzende zwarten deur staan en gooide de deur open. De kamer van Hoge Nood. Hier was hij veilig. Ik sloot de deur achter mij. Veilig. Ik plaatste Ben zorgvuldig op het grote bed in het midden van de kamer en pure opluchting trok door me heen. Ik trok de witte lakens op tot zijn middel omdat hij zat te trillen. Daarna veegde ik het zweet van mijn gezicht met mijn mouw. Het huilen stond mij nader dan het lachen. Want wat nu?
Ik begon te ijsberen. Op en neer, op en neer, terwijl ik de smeekbedes van Ben probeerde te negeren. Het was moeilijker gezegd dan gedaan.
Wat nu? Wat doen, wat doen?
“Wat houdt de inwijding precies in?” vroeg ik belangstellend.
“Eigenlijk is het helemaal niet zo spectaculair als het klinkt. We moesten je wat meer puur Mutransbloed toedienen zodat deze uiteindelijk de strijd zou winnen,” antwoordde Lara rustig.
Moest ik hem gewoon mijn bloed toedienen? Was dat de bedoeling? Het was het proberen waard. Alles was beter dan Ben zo te zien lijden. Ik knikte vastberaden. Ik had gewoonweg niet de tijd om de clan te contacteren. Uren verstreken terwijl ik naast Ben bleef zitten. Hij was rustiger nu. Hij leek wel te slapen.
Toen het tijd werd voor mij om mijn examen af te leggen, stond ik traag op. Ik wankelde. Mijn hoofd voelde merkwaardig licht aan door het bloedverlies. Mijn benen waren in slaap gevallen doordat ik zo lang niet had bewogen en nu begonnen ze te prikken alsof er duizenden kleine naaldjes in werden geboord. Ik plensde dankbaar wat koud water in mijn gezicht toen er plotseling een wasbak verscheen aan mijn linkerkant. Ik had geen oog dichtgedaan en ik was niet teruggekeerd naar de leerlingenkamer.
Zou Jonathan zich zorgen hebben gemaakt om mij? Ik schudde verdwaasd mijn hoofd. Ik moest alles even vergeten, zorgen dat ik dat verdomde laatste examen aflegde, en daarna zo vlug mogelijk de anderen contacteren over de toestand van Benjamin. Zouden – zouden ze willen dat ik en Ben naar het appartementsblok kwamen? Ben zou wel nog een paar dagen niet wakker worden, maar ik wist eerlijk gezegd niet of ik alles juist had gedaan. Ik kon alleen maar hopen van wel.
Dus dat was wat ik deed.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Kunt u – kunt u de vraag nog eens herhalen?” vroeg ik opgejaagd.
De man keek mij sceptisch aan. Geen wonder. Ik had dezelfde vraag al bij elke examenvraag gesteld en waarschijnlijk was hij meer geïrriteerd dan hij liet merken. Hij zat achter een houten bureau, een kleine gedaante met de fijnste neus die ik ooit had gezien. Zijn voet bewoog ongeduldig op en neer.
“Mevrouw Geneviene, bent u soms met mij aan het spotten?” vroeg hij met een ijzige stem.
Ik schudde mijn hoofd. “Nee, ik heb alleen – niet echt veel geslapen.”
De harde blik van de magere man verzachtte een beetje. “Ja, de examenperiodes kunnen stressvol zijn,” gaf hij met tegenzin toe. “Goed, nog een laatste keer, met welke spreuk zou een tovenaar of heks zijn of haar uiterlijk kunnen–”
“Meneer,” onderbrak ik hem beleefd. “Zou ik het gewoon mogen voordoen?”
Hij keek mij met grote ogen aan. “Als u denkt dat u daar tot in staat bent – ga u gang. Maar ik betwijfel ten zeerste of u wel–”
“Nee, ik wil het proberen.” Ik klakte ongeduldig met mijn tong.
Hij knipperde met zijn ogen. “Goed. Ik ga u een lijstje opsommen van een gedaante en u oefent Zelftransformatie uit. Maar denk eraan, alles moet tegelijkertijd. Anders telt het niet. En aangezien het in de lessenplan van dit jaar niet werd vermeld–”
“Ik wil het proberen,” herhaalde ik.
“Goed. Een zwaar gebouwde vrouw. Brede schouders. Rode haren, achtenveertig centimeter lang…”
Het lijstje ging maar door en door terwijl de man bleef doorpraten met een ingenomen grijns op zijn gezicht. Hij noemde zo veel dingen op dat hij vast dacht dat ik het begin al was vergeten. Met elke item die hij opnoemde, bewerkte ik echter het beeld van een nieuwe personage in mijn hoofd.
“Wel, ga u gang,” zei de examinator uiteindelijk triomfantelijk.
Ik veranderde in een fractie van een seconde. Ik deed er nog een vage zwaai met mijn toverstok bij om het wat realistischer te laten lijken. Wist ik veel wat de bedoeling was.
“Mag ik nu gaan?” vroeg ik uiteindelijk ongeduldig.
De man sloot zijn gapende mond. Daarna knikte hij en ik haastte mij naar de Uilenvleugel op een drafje om mijn brief eindelijk te verzenden. Ik gebruikte niet mijn eigen naam, om de kans op een eventuele ontdekking te verminderen. Snel las ik opnieuw wat ik had geschreven en keek wat een buitenstander er uit zou kunnen opmaken.
Niet veel in ieder geval.
Daarna was het afwachten.
Vrienden,
Ik heb een nieuwe gevonden. Hier, bij mij.
Hij had mijn hulp nodig, dus ik deed wat ik dacht dat ik moest doen.
En ik weet niet of ik juist heb gehandeld, maar het gaat nu beter met hem.
Hij ligt op een veilige plaats te rusten.
Kunnen jullie hulp zenden?
Alsjeblieft.
Alvast bedankt,
Lies |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Di Okt 14, 2008 20:06 |
|
-
H o o f d s t u k Z e v e n e n v e e r t i g
"Groen, oh, Grasgroen"
She said,
"If we're gonna make this work
You gotta let me inside, even though it hurts
Don't hide the broken parts that I need to see"
She said,
"Like it or not, it's the way it's gotta be
You gotta love yourself if you can ever love me"
Whatever It takes – Lifehouse
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Nadat ik had gecontroleerd of alles nog goed ging met Benjamin en een paar uurtjes had uitgerust naast zijn bed, had ik besloten terug te keren naar de leerlingenkamer. Ik was echter niet voorbereid op wat ik aan zou treffen. Nog voor de deur goed en wel open was, hoorde ik alle stemmen verstommen en alle hoofden mijn richting uit draaien. Niet dat er veel mensen waren. Het was stralend weer. Het was vrijdag. En de zesdes en zevendes waren al klaar met hun examens, dus de meerderheid zat buiten van de zon te genieten. Jonathan zat tot mijn verbazing ook binnen. Alleen, zonder zijn gebruikelijke vriendenkring naast hem. Hij sprong op toen hij mij zag en kwam naar me toe, zijn gezicht bezorgd.
“Jonathan?” zei ik, mij behoorlijk ongemakkelijk voelend.
“Ja?”
“Zou ik je iets mogen vragen?”
“Natuurlijk.”
“Kun jij mij misschien vertellen waarom iedereen ons gesprek aan het volgen is?”
Iemand kuchte verlegen in de verte. Een paar mensen keken terug beschaamd voor zich uit.
“Omdat,” begon Jonathan, “ik ze een soort van onder druk heb gezet.”
“Waarom?”
“Wel. Niemand wist waar jij was.”
“En?”
“En ik heb iedereen ondervraagd. En – niemand wist waar je was.”
“En?” herhaalde ik ongeduldig.
“En ik heb mij – een beetje – uitgereageerd op hen.”
Een warmte overspoelde me, een gevoel van blijheid, van opgeluchtheid. Hoewel hij het niet letterlijk verwoordde, had Jonathan net toegegeven dat hij bezorgd was geweest om mij, om waar ik was gebleven vannacht, nadat ik was verdwenen na de gemene stunt van Audrey. Ik trok mijn wenkbrauwen hoog op. Hij zag er zo onzeker uit. Ik wilde dat ik het van de daken kon schreeuwen dat hij nu van mij was. Ik knikte langzaam en wachtte en wachtte maar, terwijl alle ogen onze gebaren nog steeds aandachtig aan het bestuderen waren. En ik kon het niet laten. Ik was teleurgesteld. Ergens – ergens had ik gehoopt dat hij… Ik had eigenlijk verwacht dat hij op dit moment ons geheim zou verklappen, nu, nu iedereen naar ons keek. Maar als hij dat niet wilde, dan – dan moest ik daar respect voor hebben.
“Wel.” Ik wendde mijn aandacht weer naar de rest en gebaarde naar mezelf. “Zoals jullie zien, gaat alles goed met mij. Dus jullie kunnen – terug – um – bezig zijn met wat jullie bezig waren toen ik binnenkwam.”
Iemand kuchte weer.
Ik beende rechtstreeks naar mijn kamer en sloot mij op. Daarna plofte ik neer op mijn bed en begroef mijn gezicht in mijn kussen. Het was zo onnodig en zo ergerlijk dat ik moest zwijgen over ons. Het was alsof ik een mooie glimmende sierraad moest verbergen onder een dikke lelijke trui, of… Of een gloednieuw kapsel onder een oude hoed, of… Of weet ik veel. Het was alsof ik mijn zon moest verbergen. Mijn geluk. En omdat ik dat moest doen, verbrandde ik mezelf. Want ik wilde het niet langer geheimhouden. Waarom zou ik moeten? Waarom verwachtte hij dat van mij? Schaamde hij zich voor mij? Ik kroop onder mijn dekens zodat het zonlicht niet meer op mijn gezicht viel uit het raam. Zou dat het zijn? Was hij te beschaamd om toe te geven dat hij eindelijk een echte vriendin had?
“Arrogante – ik – hij durft niet eens…” Ik kneep woedend mijn ogen dicht en dwong mezelf om te kalmeren. Kalmeren. Ik ademde diep in en uit. Kalmeren.
Iemand klopte op mijn deur. Ik keek abrupt op, hoewel ik toch niet zou kunnen zien wie het was en bleef luisteren of de persoon ook iets zou zeggen.
“Elize, doe open.”
Ik gooide mijn kussen naar de deur.
“Elize.”
“Nee. Jonathan, ga weg.” Mijn stem klonk gesmoord van onder mijn deken.
De deur ging toch krakend open. Ik hield mijn deken stevig vast.
“Scheelt er iets? Je ging zo snel weg.” Zijn stem klonk bezorgd. Alsof hij mij voor de gek zou kunnen houden. Ik had zijn plannetje wel door.
“Nee.” Mijn vuisten waren gebald.
“Waar was je gisterenavond?”
“Gaat je niets aan.”
Ik voelde een zwaar iets op mijn benen zitten. Ik deed mijn dekentje een beetje naar beneden zakken en tuurde met versmalde ogen naar Jonathan die nu in kleermakerszit op mijn bed zat. Ik schoot hem een boze blik en trok toen mijn dekens met al mijn kracht weer over mijn hoofd.
Hij grinnikte. “Ik krijg toch echt het gevoel dat iets je dwarszit.”
“Nee, echt?”
“Kom op – vertel me wat het probleem is,” zei hij rustig. Mijn deken werd van me af getrokken. Ik worstelde even om het dingetje toch bij me te kunnen houden, maar Jonathan was sterker dan mij. Het was niet eerlijk. Uiteindelijk stond ik grimmig op en duwde Jonathan van mijn bed af.
“Auw!” Hij belandde op de grond.
Ik wierp hem een zelfvoldane blik. “Je mag niet zomaar op mijn bed gaan zitten.”
“Waarom niet?” Hij was nog steeds niet opgestaan en plaatste nu zijn handen onder zijn hoofd om het zich gemakkelijker te maken.
Ik zweeg en staarde met een lege blik naar hem.
Hij kuchte eventjes. “Nee, serieus, ik weet het echt niet.”
Ik rolde mijn ogen. “Jonathan – dat is onbeleefd,” legde ik uit alsof ik aan het praten was tegen een peutertje van twee.
“Oké. Het spijt me,” zei hij vlug. Hij krabbelde overeind en ging tegenover mij staan.
Ik trok mijn wenkbrauwen op. “Je moet het menen.” Ik draaide mij koppig om. Goed, ik was kinderachtig bezig, maar – maar dat mocht af en toe. Ik had de laatste tijd zo veel aan mijn hoofd gehad dat ik het ook eens verdiende om mij zorgeloos te kunnen gedragen zonder aan de gevolgen te denken. En als ik boos was, dan was ik boos. Ik had beloofd om niet te liegen tegen Jonathan, en hoewel dat een belofte was die ik maar gedeeltelijk kon waarmaken, zou ik tenminste proberen.
“Waarom krijg ik het gevoel dat jij–”
“Koest. Ik bedoel – zwijg.” Ik draaide mijn hoofd heel eventjes om om zijn verbouwereerde gezicht te zien en daarna keek ik weer snel voor mij uit. “Jeetje, ik begin Peigi’s gewoontes op te pikken.”
“Je kunt mij niet zomaar zeggen dat–”
Ik draaide mij weer om en keek hem vastbesloten aan. “Dat kan ik wel. Want ik ben je vriendin, ook al durf jij dat niet toegeven.”
Zijn ogen stonden ontzet. “Weet jij wel wie–”
“Daar gaan we weer.” Ik zuchtte vermoeid. “Ik dacht dat we het deeltje voorbij waren waar jij mensen vraagt of ze wel weten wie jij bent. Jonathan, ik – ik meen wat ik zeg.”
Ik zag dat ik hem nu begon te irriteren. Zijn lippen werden dunner en zijn ogen veranderden weer in het prachtige smaragdengroene zoals ze altijd deden wanneer hij chagrijnig was. Hij trok mij dichter naar zich toe en hield mij stevig vast om mijn middel.
“Zeg mij dan eens wat jij zo erg meent. Want ik begrijp echt niet wat jou plots dwarszit.”
Ik verborg mijn gezicht in zijn schouder en voelde mijn lichaam zich als vanzelf ontspannen. “Ik denk dat jij je schaamt voor mij,” fluisterde ik. En daarna was het stil. Onaangenaam stil. Ik kon zijn hart horen kloppen. Ik begroef mijn gezicht wat meer. Een onheilspellende sfeer hing in de kamer. Ik wist dat hij kwaad was, het straalde zoals altijd van hem af, maar ik begreep niet waarom. Hij was degene die het niet durfde toe te geven dat hij eindelijk een echte vriendin had, geen speeltje van de week. Met een hernieuwde gevoel van neerslachtigheid duwde ik hem van me af toen dat me weer te binnen schoot, maar ik voelde dat zijn handen me stevig vast bleven houden.
“Jonathan,” zei ik stil en ik trok aan zijn armen, “Jonathan, laat los.”
Hij gehoorzaamde onmiddellijk. Zijn kaken stonden stevig opeengeklemd en zijn handen waren nu vuisten.
“Waarom,” begon hij. “Waarom – in hemelsnaam, Elize, waarom zou je zoiets denken?” Hij keek op en zocht wanhopig naar mijn ogen.
“Dat ligt voor mij vrij simpel.” Ik staarde naar de vloer. “Omdat je niemand wilt vertellen over ons.”
Hij zuchtte en ging gefrustreerd met een hand door zijn donkerbruine haren. Het hielp niet, ze dwaalden bijna onmiddellijk terug voor zijn ogen. “Je hebt het fout. Je veronderstelt weer, zoals je altijd doet. Zonder naar de andere versie te luisteren van iets.”
Mijn ogen begonnen te prikken. Waarom was ik zo emotioneel wanneer hij bij me was? Ik – ik was sterker dan dit.
“Leg uit,” zei ik en mijn stem trilde lichtjes.
Jonathan hief mijn kin op. Zijn frustratie scheen te verdwijnen toen hij mijn verdrietige gezicht zag. Een kleine glimlach speelde nu op zijn lippen. “Niet te geloven dat je echt denkt dat ik mij voor jou zou schamen.” Zijn andere hand gleed over mijn wang. “Ik wilde iedereen verrassen.”
Mijn ogen sloten zich vanzelf en ik wilde hem geloven met heel mijn hart. “Hoe?” vroeg ik met een klein stemmetje en hij koos ervoor geen antwoord te geven. In plaats daarvan voelde ik zijn lippen aan mijn nek, zijn adem streelde mijn hals.
Hij geeft geen antwoord op mijn vraag.
Opnieuw duwde ik hem van me weg.
“Elize – kun je niet,” begon hij geïrriteerd, “kun je niet voor één keertje–”
“Nee.” Ik draaide mijn hoofd halsstarrig weg. “Nee, dat kan ik niet. Niet nu, in ieder geval.”
Hij ademde diep in. “Oké. Oké, sorry. Ik moet er gewoon aan wennen dat je niet–”
“Jonathan,” onderbrak ik hem ongeduldig. “Het is al goed. Ik vroeg je net iets en jij negeert zomaar mijn vraag. Hoe?” herhaalde ik, nu een tikkeltje nieuwsgierig. “Hoe wilde je iedereen verrassen?”
Zijn ogen twinkelden. “Zegt het woordje ‘Galabal’ jou iets?”
Natuurlijk. Natuurlijk zei het mij iets, natuurlijk wist ik ervan. Iedereen wist ervan. Iedereen droomde ervan. Jarenlang had ik gedacht dat ik die dag alleen zou gaan naar het grootste feest van Zweinstein. Stiekem had ik gehoopt dat ik hetzelfde zou meemaken als Assepoester. Je weet wel, het lelijke eendje dat een mooie zwaan werd. Of wacht – gooide ik nu sprookjes door elkaar? In ieder geval; ik had gedroomd van een prins. Mijn prins. En nu stond hij voor mij. En toch was het niet voldoende. Het was niet – niet genoeg. Ik wilde niet wachten.
“Dat is nog een week,” stelde ik zo rustig mogelijk vast. “En het is dan onze laatste avond hier. Ik wil jou hand kunnen vasthouden waar iedereen bij is. Nu – op dit moment. Ik wil niet dat–” Ik slikte. “Het was niet–,” ik zocht radeloos naar een geschikt woord, “niet leuk om Audrey bij jou te zien. Het deed echt–” Ik hoopte dat hij het begreep, want ik weigerde verder uit te leggen wat mij dwarszat. Het was al moeilijk genoeg om toe te geven dat ik jaloers was.
Hij grinnikte.
Ik gaf hem een duw. Lachte hij me – lachte hij mij uit? Ik zette grote ogen op.
Hij begon harder te lachen.
Ik sloeg hem opnieuw. “Lach – mij – niet – uit,” siste ik.
Hij hapte naar adem en hief zijn handen op, om aan te geven dat hij zich over gaf. “Oké,” zei hij een beetje buiten adem. “Oké. Djeez, stop met slaan. Kleuter. Ik zal je niet uitlachen.”
Ik keek hem vinnig aan. “Het is je geraden.”
Daarna was het heel eventjes stil. Weer lichtjes gniffelend keek Jonathan zijdelings naar mij. “Je wilt met mij pronken, hè?” vroeg hij opeens.
Ik dacht even na. Ja, eigenlijk… Ik beet op mijn lip. Eigenlijk zou je het ook zo kunnen verwoorden. Als het echt moest. Hij sloeg de spijker op zijn kop, maar zou ik dat wel toegeven? “Nee.”
“Ah, kom op. Geef het toe.”
Ik trok mijn toverstok uit mijn gewaad. “Nee,” herhaalde ik rustig.
“Echt wel,” grijnsde hij breed. “Je wilt met mij pronken omdat ik zo ongelooflijk charmant en verleidelijk–”
Ik liet mijn toverstok dreigend zakken, naar een vrij riskante zone voor hem. Zijn gezicht verbleekte een beetje. Ik glimlachte zoetjes. “Oké dan. Misschien. Dus wat ga je er aan doen?”
Net toen Jonathan zijn mond opendeed om te antwoorden, ging de deur van mijn slaapkamer weer open. Peigi verscheen aan de deuropening en als ze verbaasd was Jonathan hier te zien, liet ze daar niets van merken. Ze zwaaide vrolijk als begroeting, maar hield onmiddellijk op toen ze onze gezichten zag. “Oh mijn God, waarom zitten jullie zo serieus te kijken? Wie is er doodgegaan? De examens zijn gedaan! Het is fenomitastisch weer!”
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen en probeerde iets zinvols te zeggen, maar mijn hersenen voelden aan als een hoopje pudding na mijn discussie met Jonathan. “Um. Fenomitastisch is geen woord.”
Peigi keek mij met versmalde ogen aan. “En wie zegt dat?” vroeg ze krachtig.
“Nee, serieus. Het is echt geen woord,” hield ik vol.
Jonathan kuchte. “Ze heeft gelijk.”
Peigi zuchtte. “Oké. Oké, het bestaat niet,” gaf ze verdrietig toe. “Maargoed,” grijnsde ze vrijwel onmiddellijk weer, “waarom zitten jullie binnen?”
Jonathan draaide zich volledig naar Peigi toe en keek voor een tijdje met een glazige blik naar haar grijsblauwe ogen. Het was vreemd. Vreemd en verdacht, want geen van de twee zei iets luidop.
Peigi fronste haar wenkbrauwen. “Echt?” zei ze ongelovig tegen niemand in het bijzonder.
“Hey. Wat gebeurt er hier?” vroeg ik snel.
Natuurlijk werd ik genegeerd. “Née… Nee, echt?” Peigi zette grote ogen op. “Ben je zeker dat je zeker bent?”
Jonathan gaf nog steeds geen kik, maar hij had zijn ogen niet voor een seconde van Peigi afgewend.
Eindelijk besefte ik wat er aan de hand was. Jonathan was zijn gedachten aan het projecteren, zodat Peigi zou kunnen aflezen wat hij aan het denken was. Ik zwaaide met een hand voor zijn gezicht. “Hallo. Kappen. Dat is zo niet eerlijk.”
En net op dat moment vloog Peigi om mijn hals. “Ha!” zei ze sentimenteel, “ik wist wel dat het iets zou worden tussen jullie twee.”
“Ik wil wel dat je mijn spiksplinternieuwe… vriendin,” Jonathan stopte even toen hij besefte wat hij had gezegd, “niet verstikt,” ging hij daarna kalm verder. “Dus.” En hij greep haar bij haar kraag en trok haar van mij weg.
Gelukkig leek Peigi helemaal niet beledigd te zijn. Ik kon het niet geloven toen ik tranen van vreugde in haar ogen zag blinken. En op een of andere manier wist ik dat niet iedereen zo positief zou reageren als haar, maar ik was er klaar voor. Ik glimlachte. Ik was er helemaal klaar voor. Ik haakte mijn arm in die van Jonathan en dwong hem om ook mee te doen aan het Heksen-aan-de-Top dansje dat Peigi op dit moment zo levendig aan het uitvoeren was. En ik vergat wat mij zo dwars had gezeten toen zijn masker weer van zijn gezicht verdween en een glimlach verscheen op zijn lippen, eentje die ervoor zorgde dat hij er jonger uitzag, en naïef. En als zichzelf.
Die avond nog, terwijl iedereen aan de tafel van Zwadderich luidruchtig aan het eten was, maakte Jonathan het openlijk uit met Audrey. En laat me je iets vertellen, het was… Bizar. Jonathan zei dat het uit was en Audrey glimlachte – glimlachte – en gaf hem gelijk, want ze vond toch dat het niet zou uitwerken tussen hen twee. En dat was het dus. Eerlijk gezegd was ik een beetje beteuterd. Oké. Oké, ik was heel fel beteuterd. Ik had mij namelijk verheugd op een avond vol geschreeuw en gekrijs en dreigementen en uitgelopen mascara’s, waar ik voor de verandering niet in betrokken geweest zou zijn.
“Dus je bent niet kwaad?” Shannon keek even naar de kant waar de jongens samen boterbier aan het drinken waren. Ze zat naast mij en tegenover ons zat Audrey rustig van haar soep te lepelen.
Ze keek even op. “Nee, niet echt,” antwoordde ze eenvoudig.
Peigi grijnsde. “Je denkt toch niet dat ik dat ga geloven–”
“Ik bedoel,” praatte Audrey gewoon door alsof ze Peigi helemaal niet had gehoord, “ik zag het aankomen. Als Jonathan het niet had uitgemaakt, dan zou ik dat hebben gedaan.”
Ja, dat verklaart waarom je een dagje geleden zijn gezicht op zat te vreten.
Oh mijn God, dit gedoe bezorgde mij gewoon kippenvel. Waarom had ze haar extentions nog niet uit haar hoofd getrokken? Was dit vreemd of was dit vreemd?
Haar groenblauwe ogen gleden voor een fractie van een seconde naar mij en ik onderscheidde weer de woeste drift in ze die ik ook had gezien toen ze lang geleden mij met een Onvergeeflijke Vloek had aangevallen. Hoe goed ze ook kon doen alsof, ik wist dat er een verwilderde, angstaanjagende monster in haar schuilde, achter haar volmaakte masker van precisie. Ik nam langzaam een beet van mijn appel.
“Maar,” zei ze plots en ze verbrak onze oogcontact, “ik denk dat ik wel nog met hem naar het Galabal zal gaan. Ik wil niet dat hij alleen hoeft te gaan, want ik blijf natuurlijk een goede vriendin van hem.”
Jaloezie daalde op mij neer en beïnvloedde mijn gedachten en mijn gedrag. De duistere stemmen in mijn hoofd sisten verontwaardigd. Nee. De vork in mijn hand trilde. Ik schraapte mijn keel. “Um. Hij hoeft niet alleen te gaan,” zei ik kalm.
Audrey bestudeerde op een nonchalante manier haar nagels en keek mij niet meer aan. “Ja, daarom zal ik wel met hem gaan. Zei ik toch.”
En toen werd het mij allemaal te veel. Gedaan met mijn voorzichtigheid, gedaan met mijn stilzwijgen. Gedaan ermee. Ik was meer waard dan Audrey. Dit was het moment waar ik al zo lang op had gewacht. Eindelijk had ik de kaarten in handen. Eindelijk kon ik haar overtreffen op haar gebied. En ik was verbaasd toen ik besefte hoe hemels het aanvoelde. “Hij heeft mij al gevraagd.” Nog nooit eerder had ik mijn stem zo koud horen klinken, zo sissend, zo bezitterig en toch zo zoet en zo verleidelijk. “Sorry.”
En langzaamaan brak er op mijn gezicht een kille grijns uit terwijl ik minutenlang met triomf naar Audrey staarde en zag hoe ik haar had weten te verrassen. En iedereen hield zijn of haar adem in. Iedereen. Heel even blonken haar ogen en dat was het enige waaraan ik kon merken dat als ze alleen was geweest, Audrey haar beheersing zou verloren hebben. En pure euforie stroomde door mijn aderen.
“Oh,” zei ze traag. “Dat wist ik niet.”
Mijn woorden verspreidden zich als een lopend vuurtje die avond.
Tegen de tijd dat het tijd werd om te gaan slapen wist iedereen ervan. Was iedere levende ziel, elke schilderij, iedere geest op de hoogte van het feit dat een nieuwkomer het zwarte hart van hun prins had weten te betoveren met haar gratie. Er werd gespeculeerd over het feit dat zij zijn redster was geweest, hem uit zijn eigen oneindige afgronden had bevrijd, hem een hand had aangereikt in zijn moeilijkste periode. Er waren er niet veel die degelijk wisten waarom hun vertegenwoordiger zo lang gevangen was geweest, maar het was alsof heel het kasteel tezamen een diepe, opgeluchte zucht slaakte. En de schande die als een onzichtbaar litteken het gezicht van iedereen had besmeurd, het Meisje-Over-Wie-Werd-Gezwegen? Die werd eventjes aan de kant geschoven. Vergeten.
En zij waren overdonderd. Hoe konden zij anders?
Zij zagen door hun ramen Jonathan languit op het heldere groene gras liggen, de zon in zijn gezicht, de schaduw die hem al eeuwenlang had vervolgd, zo voelde het, opgelost in het niets. En zijn ogen stralend, zo betoverend, zo vurig. En zijn hand speelde met de haren van de nieuweling. En alsof dat niet genoeg was, was zijn gezicht veranderd. De spottende, giftige grijns was verdwenen. En hoewel menige meisjes het niet konden helpen jaloers te zijn in hun hart, waren ze de nieuweling toch eeuwig dankbaar. Al zouden ze deze gevoelens van dankbaarheid en bewondering nooit vormen met hun lippen.
En ook ik voelde een onbezorgdheid, zo zachtmoedig over mijn hart glijden. Ik was het niet gewoon. Ik voelde dat ik elke seconde meer en meer van Jonathan begon te houden en ik gebruikte al mijn wilskracht om mezelf een beetje te doen vertragen. Ik wilde niet dat hij mijn hart zou breken. Niet opnieuw. Maar het probleem was dat Jonathan het als enige voor elkaar kreeg om mijn twijfels telkens opnieuw weer te doen verdwijnen, om de smeulende vulkaan diep in mij te doven met slechts zijn aanwezigheid. Hoewel velen het zouden benoemen als geluk, zag ik het als een probleem. Want niet alleen Elize hield van Jonathan, besefte ik plots en mijn hart hield voor een seconde op met slaan. Ook Lisbeth verloor stilletjes aan haar controle.
En dat maakte me bang. Dat maakte mij rechtuit bang.
Jonathan hield even op met spelen met mijn haar alsof hij had aangevoeld wat ik aan het denken was geweest en boog zich voorover. Mijn hoofd rustte op zijn knieën. Zijn schaduw viel over mijn gezicht want zijn brede schouders blokkeerden nu het zonlicht en zijn bruine haren leken wel in vuur te staan door de zonnestralen in zijn rug. Het betoverende zicht beroofde mij van mijn adem.
“Is er iets?” vroeg hij, een bezorgde toon verscholen onder zijn nonchalante manier van vragen.
Ik sloot mijn ogen en schudde mijn hoofd van niet. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Wo Okt 29, 2008 19:46 |
|
H o o f d s t u k A c h t e n v e e r t i g
"Bruisende Beloftes"
Lately you make me weaker in the knees
And you race through my veins, baby,
Every time you’re close to me
Take me away to places I ain’t seen
They say you got a hold on me, yeah,
And I won’t disagree
I Won’t Disagree – Kate Voegele
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Vrienden,
Toen mijn uil mijn brief ongelezen aan mij terugbezorgde, kon ik het niet laten verontrust te zijn. Hier opnieuw een poging om jullie te bereiken.
Laat mij alsjeblieft iets weten. Neem contact op.
Lies.
–
Vrienden,
Ik begin mij echt zorgen te maken.
Waarom krijg ik geen antwoord op mijn brieven?
Ik heb jullie hulp nodig. Laat iets weten.
Lies.
–
Vrienden,
Het gaat beter met onze nieuwkomer. Zijn koorts neemt af.
Hij is wakker.
Neem contact op.
Lies.
–
Vrienden,
Neem contact op!
Lies.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Mijn hand gleed liefkozend over het wangetje van Benjamin.
“Hey,” fluisterde ik. “Ik ben blij dat je wakker bent, kleintje.”
Traag, zijn gezicht verwrongen in een grimas door de pijnscheuten in zijn lichaam, probeerde Ben rechtop te zitten.
“Ik heb mijn best gedaan,” ging ik zachtjes verder. “Ik heb mijn best gedaan met de inwijding. Ik denk toch dat het mij is gelukt.”
Benjamin keek mij aan met zijn grote onschuldige ogen, chocoladebruin getint. Warm. “Ik begrijp het allemaal nog niet goed,” zei hij met een trillend stemmetje.
“Dat hoeft ook nog niet. Je zult het beter begrijpen als je kennismaakt met de rest en als je onze Eed hebt afgelegd,” legde ik uit en ik probeerde de plotselinge bezorgdheid te negeren die me overviel – ik had nog steeds geen antwoord gekregen van de anderen. Elke dag deze week had ik brieven gestuurd, op sommige dagen één enkele, op andere dagen, wanneer onrust mij gek had gemaakt, om het uur een nieuwe brief. Er moest iets misgegaan zijn. Lag het misschien aan de uil die ik gebruikte? Kon die niet voorbij de verdediging geraken? Maar waarom had ik daar dan nog nooit eerder problemen mee gehad?
“Oké,” gaf Ben rustig antwoord en hij liet met dit simpel gebaartje zien hoe veel hij mij wel niet vertrouwde. Ik had het gevoel dat ik zijn vertrouwen niet waard was, omdat ik hem niet durfde te vertellen dat het mij maar niet lukte de anderen op de hoogte te stellen van zijn bestaan.
“Luister Benjamin. Je mag niet buiten deze kamer gaan, oké? Alles wat je nodig hebt, zal verschijnen. Dus je zult je niet vervelen. Godzijdank waren je examens al gedaan toen dit alles begon,” deelde ik mee. “De eerstejaars zijn al naar huis en jij kunt je transformaties bijlange nog niet lang genoeg volhouden. Dus het zou nogal vreemd zijn als er plotseling een eerstejaars door de gangen liep. Begrijp je?” vroeg ik vriendelijk.
Hij bestudeerde mij aandachtig. “Ja.”
“Goed. Je moet toch niet meer zo lang hier blijven. Morgenavond is mijn Galabal; de dag daarop vertrekt mijn trein en zullen we onmiddellijk naar het Appartementsblok gaan. En daarna zullen we wel zien wat we gaan doen. Je ouders op de hoogte stellen, en zo.”
Het was eventjes stil.
“Hey, Elize,” zei Benjamin plots met een klein grijnsje op zijn gezicht, en hij liet zijn neus langer en langer worden. “Kijk, kijk! Wie ben ik?” en hij hield zijn handje geniepig voor zijn mond, maar daarna proestte hij het uit. Ik keek hem met lege ogen aan.
Hij riep luid: “Pinokkio! Die ken je toch?”
Ik knikte en vroeg mij af of het lot mij een kleine waarschuwing gaf. Het hield sowieso niet van mij, omdat ik al een keer aan zijn vlijmscherpe meedogenloze klauwen was ontsnapt. Pinokkio. Hoe… toepasselijk. Ik boog me voorover en nam Benjamin in mijn armen. Zijn lange neus botste tegen mijn nek en ik voelde zijn schouders opnieuw schudden door zijn ingehouden schaterlach.
Hij hield op met lachen toen ik hem losliet. Een vraag brandde op zijn tong, ik voelde het. Hij keek nieuwsgierig. “Maar…” begon hij. “Dan ben jij misschien ook niet alleen Elize?”
Ik knikte opnieuw. “Juist.”
“Maar–” zei hij opnieuw. Hij keek nu heel bedachtzaam. “Maar ik mag nog niet weten wie je bent? Door die Eed?”
“Juist.” Niemand mocht weten wie ik was. Tenminste, niet die één enkele persoon van wie ik juist wilde dat hij het wel zou mogen weten.
“Maar dan weet Jonnie het ook niet?”
Ah. En daar strooide het kindje zout in mijn wonden, zonder het zelf te beseffen. “Juist.” Ben keek bezorgd om mijn bittere toon. Ik gaf hem flauwtjes een kleine knipoog om hem af te leiden. “Laat mij die Pinokkio nog eens zien? En probeer dit keer ook tegelijkertijd eens je lippen wat dunner te maken?”
“Zo?”
Tevreden klopte ik hem zachtjes op zijn hoofd. “Zo, ja.”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik liep niet veel later tijdens de middaguren haastig terug door de gangen, die leger waren nu de eerste tot de vierdejaars al naar huis waren vertrokken. De leerlingen die er wel nog waren, keken telkens op wanneer ze mij zagen.
“Hey!”
“Oh, Elize. Hoi.”
“Ha! Elize!”
Ik kende de helft niet eens. Ze kwamen mij vaag bekend voor, als uit een ander leven. Toch grijnsde ik lichtjes naar iedereen die mij begroette, zowel mensen uit mijn eigen afdeling als uit andere afdelingen. Blijkbaar vonden ze mij niet zo eng als andere Zwads. Het was begonnen, de dag dat iedereen het te weten was gekomen van mij en Jonathan, en sindsdien liep het mijn spuigaten uit, maar ik had het er voor over. Ik schudde lichtjes mijn hoofd en voelde mee voor Jonathan, die al heel zijn leven lang te maken had gekregen met dit soort spul. Geen wonder dat hij zo chagrijnig was tegen mensen die niet tot zijn vriendenkring behoorden.
Voor mij ging er onverwachts een deur open van een klaslokaal en een hand trok mij naar binnen toen ik er voorbij liep. De kamer was verlaten op het eerste zicht, maar toen ik rustig de deur achter mij sloot, verscheen mijn prins voor mijn ogen.
“Hey,” begroette ook hij me, maar op een veel rustigere en tedere toon dan de mensen buiten in de gangen.
Impulsief gleden mijn handen naar zijn schouders en drukte ik mij tegen hem aan. “Hey,” fluisterde ik. Ik had hem gemist, ook al had ik hem een paar uurtjes geleden aan het ontbijt al gesproken. We kregen niet vaak tijd voor alleen ons tweetjes, omdat onze ‘vrienden’ de gewoonte hadden aangenomen elke kleine beweging die we maakten in elkaars bijzijn te bespioneren. Dus verraste Jonathan mij telkens.
“Hoe wist je waar ik was?”
“Je bent deze week al elke dag na het ontbijt naar de kamer van Komen en Gaan geweest.”
“Achtervolg je me?”
“Nee.” Zijn borstkas schudde lichtjes terwijl hij grinnikte.
Hij nam rustig mijn hand vast en transformeerde twee stoelen in een kleine knusse zetel. Daarna ging hij zelf zitten en trok mij op zijn schoot. Ik hield mijn armen om zijn nek en was helemaal niet verbaasd toen ik weer de hevige tornado’s voelde opkomen in mijn buik.
Ik had Jonathan maar één keertje zelf gekust; dat was de dag geweest toen Nick hem had uitgedaagd. Hij was niet blij geweest. Mijn gezicht vertrok toen ik terugdacht aan die pijnlijke ervaring. Sindsdien had ik altijd gewacht tot hij zelf het initiatief zou nemen en als hij dat al deed, liet ik hem nooit ver gaan. Ik bracht mijn gezicht een beetje dichterbij en liet mijn voorhoofd tegen het zijne leunen. Herkenning daalde op me neer toen ik de bruine spikkeltjes weer automatisch telde in zijn ogen. Eén, twee – zeven. Het voelde zo vertrouwd. Hij voelde zo vertrouwd. Maar toch zou die mysterieuze aura rond hem nooit volledig verdwijnen. Maar dat hoefde niet. Langzaam liet ik mijn lippen over zijn wang glijden en ik zag dat zijn ogen zich sloten. Ik drukte een klein kusje op zijn neus, over zijn ogen, boven zijn wenkbrauwen; overal behalve zijn lippen. Uiteindelijk deed hij één oog open en keek hij mij een soort van scheel aan om toch maar mijn ogen te kunnen zien van zo dichtbij.
“Wel, komt het er nog van?” vroeg hij plagerig.
Ik keek hem verontwaardigd aan en verborg nauwkeurig mijn blozende wangen achter een geïmproviseerde transformatie. “Psh. Nu niet meer.”
Hij grijnsde breed en sloeg mijn woorden voor de wind. Hij was teder en zacht en toen hij mij losliet, besefte ik nog iets. Hij liet mij met een bedroefd gevoel achter. Het voelde anders, het had anders aangevoeld. Ik voelde mijn binnenste wegschrijnen. Het leek wel alsof hij iets had willen zeggen, maar ik begreep het niet. Ik hield zijn gezicht geklemd tussen mijn handen en zocht wanhopig naar een verklaring. Ik begreep het niet!
Ik kreeg het koud. Ik omhelsde hem stevig. Ik klemde mij aan hem vast. Geen van ons twee zei iets voor een lange tijd. Ik vreesde ervoor dat als iemand zou spreken de hele sfeer verbroken zou worden en het allemaal misschien wel een droom zou blijken te zijn. Ik wilde hem gewoon blijven vasthouden, nooit meer loslaten. Dat was voor mij genoeg. Uiteindelijk was hij degene die de stilte verbrak. Hij had een dromerige, merkwaardig lege blik in zijn ogen.
“Morgen is het gedaan.”
Mijn nekhaartjes gingen overeind staan. Morgen is het gedaan? Morgen is het gedaan? Een loodzware druk drukte hevig op mijn schouders en duwde mij de grond in. Meters diep.
Mijn hart zonk. Zo koud. IJskoud.
Mijn armen vielen slap neer van zijn nek en bengelden nog een beetje na. Ik probeerde bestaande woorden te vormen met mijn lippen; ik wilde vragen waarom, maar ik wilde het niet weten, ik wilde het niet aanvaarden. Ik kreeg geen lucht binnen. Ik hield mijn adem in.
Ik had altijd al geweten dat sprookjes niet bestonden. Dat mijn geluk maar tijdelijk was, dat mijn zon maar voor een tijdje mijn hart zou verwarmen. Ik had altijd geweten dat ik een gevaarlijke spel aan het spelen was geweest met één van de intelligentste leerlingen die ooit over de marmeren vloeren van het kasteel hadden gelopen. Ik had altijd al geweten dat het ooit zou moeten eindigen. En ik had mijzelf voorbereid, geprobeerd tenminste. Maar hoe hard ik ook had geprobeerd, hoe ik ook mijn best had gedaan, op dat moment besefte ik dat het niet genoeg was geweest en nooit genoeg zou kunnen geweest zijn. Want nu ik had geproefd van mijn verboden vrucht, nu ik had gebeten in mijn zondige appel, nu ik was vergiftigd door mijn sluwe slang, nu wilde ik niet meer loslaten. Niet nu ik hem nog maar pas had teruggevonden. Nee toch? Hoe geniepig was het lot om mij eerst te laten beseffen hoe verrukkelijk het wel aanvoelde, maar mij nu van hem weg te scheuren? Ik wilde niet loslaten. Ik wilde niet.
Maar ik deed het toch. Ik deed het uit dankbaarheid. Ik had geen spijt. Nee! Ik had geen spijt. Zijn verleden was verweven met die van mij en ooit had ik hem gehaat, maar ik kon het overduidelijke niet zomaar gaan negeren, ik kon niet negeren dat hij mij mijn mooiste momenten in mijn leven had bezorgd. Ik kon niet negeren dat ik hem bereidwillig mijn eerste kus had geschonken. Ik kon niet negeren dat ik geobsedeerd was door hem. En dat altijd zou blijven.
En om nu dat alles bereidwillig los te laten?
Of ik mij had kunnen voorstellen dat het zoveel pijn zou doen? Ja. Of ik toch hetzelfde gedaan zou hebben als iemand mij had gewaarschuwd op voorhand? Ja. Maar of ik maar één druppeltje berouw had? Nee. Nee, want ik wist dat ik een verschil had gemaakt. Ik had hetzelfde gedaan als de leeghoofden die ik zo had geminacht, mijn voorgangers, maar ik verschilde van hen. Jonathan hoefde dat niet te verwoorden, dat wist ik in mijn hart en dat was voor mij genoeg.
Dat was genoeg.
Mijn binnenste stond in vuur en de vulkaan in mij brulde verontwaardigd en barstte los en brandde en spuwde razende smart en verwoestte alles wat in zijn weg stond.
Maar toch was dat genoeg.
Ik voelde iets nats op mijn wang en als verdoofd hief ik mijn vinger op om te kijken wat het was. Een traan. Het was koud. Een siddering trok over mij heen.
Ik wilde mijn verlangen niet vergeten.
“Oké,” fluisterde ik.
Hij keek mij verbaasd aan, alsof hij nu pas besefte dat ik er ook was. “Ik bedoel dat we morgen naar huis moeten,” verduidelijkte hij. “En ik wil niet dat we–” Hij zweeg en fronste zijn wenkbrauwen.
W..wat?
Mijn lippen trilden radeloos. Ik knipperde met mijn ogen en probeerde tussen mijn met tranen bedekte wimpers zijn gezicht nog te onderscheiden. En heel mijn wezen was stil en ik bleef als een standbeeld staan en durfde ik? Durfde ik hopen? Ik kreeg mijn stem terug en de druk nam nu langzaamaan af. Mijn hoofd voelde licht aan. Opgelucht. Ik was opgelucht. Lisbeth was opgelucht.
“Je wilt niet…?” spoorde ik hem zachtjes aan. Ik liet mijn hoofd rusten op zijn schouder zodat hij niet zou merken in wat voor staat ik verkeerde. Bij zijn elke ademhaling ging ook mijn hoofd lichtjes naar boven en terug naar beneden.
Hij zuchtte en even later voelde ik zijn lippen over mijn gezicht glijden en zijn warme adem op mijn wang bezorgde mij kippenvel. Mijn huid tintelde. “Ik wil niet dat het gedaan is tussen ons,” fluisterde hij in mijn oor. Ik voelde mij zwak in zijn sterke armen.
“Laten we realistisch blijven, veel relaties eindigen na Zweinstein. De vakantie, de verschillende studies later… Ik wil niet dat het tussen ons ook zo afloopt. Ik wil niet dat we vervreemden van elkaar. Ik wil geen afscheid van jou nemen.”
Ik kreeg het warm vanbinnen na zijn liefkozende woorden, maar tegelijkertijd besefte ik dat ik nog niet had nagedacht wat ik zou doen als mijn school afgelopen was. Ik zou een bezoekje brengen aan mijn soortgenoten, dat stond vast, maar ik had altijd een soort van verondersteld dat Elize zou ophouden met bestaan. Ik had altijd gedacht dat ik weer van nul af aan zou beginnen te werken aan een nieuwe identiteit, ergens in een land hier ver vandaan, waar ik niemand kende en waar niemand mij kende en waar mijn verleden zou vervagen tot slechts een vage herinnering. Een klein souvenirtje dat ik voor altijd rond mijn hart zou dragen als eerbetoon.
Ik had nooit overwogen, zelfs niet slechts voor één enkele seconde, om als Elize verder te gaan, verder te leven. Ik had nooit een reden gehad om dat te doen. Maar nu, terwijl Jonathan mij zo beschermend vasthield op dit moment, nu mijn neus gevuld was met zijn hemelse cologne, nu ik besefte dat ik niet de kracht kon oproepen om zelfs maar op te staan op dit moment… zocht ik wanhopig naar redenen om het toch te doen. Om Elize te blijven. Waarom niet? Wat hield mij tegen? Ik was niet ontdekt, ik had mijn wraak genomen. Er waren trouwens verschillende Mutrans die dubbellevens leidden. Waarom zou ik dat niet mogen?
“Ik ook niet,” gaf ik langzaam antwoord.
“Je twijfelde wel lang.” Zijn stem klonk beschuldigend en er schemerde verontwaardiging door.
“Ik was eventjes aan het dromen, sorry,” lachte ik nerveus en ik zag hoe de spanning van zijn schouders afnam.
“Luister,” begon hij, “ik wilde je nog iets vragen. Ik denk dat ik ongeveer twee weken met mijn ouders ga doorbrengen, maar daarna wil ik een grote cruisetocht maken met mijn tante en mijn oom. Nick gaat ook mee. En Gitte komt ook mee, die ken je toch nog? Mijn zus?”
Ik staarde hem aan.
“En natuurlijk zal Peigi niet alleen achter willen blijven,” grijnsde hij. “Ik breng vaak tijd door bij tante Sam en ome Rick. Meer dan bij met eigen ouders.”
Dit keer knikte ik begrijpend. Hij had mij nooit letterlijk verteld dat hij zijn ouders niet kon uitstaan, maar er gingen roddels rond door het kasteel. Hoewel de familie Gawlik over verschrikkelijk veel macht beschikte en een zekere respect afdwong, waren de ouders van Jonathan nog steeds puurbloeden, aristocraten die nog zich nog vastklampten aan eeuwenoude tradities en vooroordelen. Peigi had mij verteld dat haar ouders veel vrijer waren dan die van Jonathan.
“Nathan mag ook mee.”
Ik keek suf op. “Nathan?” vroeg ik stilletjes.
“Je bent schattig als je zo slaperig bent.” Hij drukte zijn wijsvinger plagerig tegen mijn neus. “Maar je gaat mij niet vertellen dat je niet meer weet hoe je broer heet,” grinnikte hij.
Zaikaro.
“Ja…” zei ik. Ik negeerde de pijn in mijn hart. “I-ik weet niet of hij dat wel zou willen. Meegaan, bedoel ik.”
“Wel.” Jonathan keek mij goedgezind aan. “Je kunt het altijd eens vragen?”
“Ik weet niet of ik wil dat hij meekomt.” Daarna zuchtte ik een diepe zucht, eentje die ik al een hele tijd in had gehouden. Zaikaro, galmde het weer in mijn hoofd. Ik sloot verbitterd mijn ogen.
Jonathan leek diep in gedachten verzonken te zijn na die zin. “Ondeugend.” Hij haalde zijn schouders op. “Bevalt mij wel. Dat had ik niet van jou verwacht,” knipoogde hij. “In dat geval, wil ik ook niet dat hij meekomt.”
Ik sloeg hem flauwtjes grijnzend op zijn hoofd. Geen idee waar hij het over had.
“En we kunnen – ik bedoel, we kunnen overal naartoe! Een soort van wereldreis… Italië, Turkije, Griekenland… Noem maar op. Dus – wil je mee? Welke landen wil jij graag zien?”
Ik begreep eindelijk wat hij al de hele tijd had proberen te vragen.
Ik slikte de brok in mijn keel door. Oh hemel, dit was te veel van het goede. Hij wilde met mij de wereld afreizen? Met mij? Ik? Mijn gedachten waren plots gevuld met visioenen. Exotische landen, witte stranden, de schuimende zee, mythes, legendes, de brandende zon op onze huid, vreemde talen.
Vrijheid. Jonathan. Vakantie. Jonathan. Rust. Jonathan.
Een toekomst? Jonathan?
“Echt?” Ik klonk hees. “Je wilt dat ik meekom met jou, met je familie? Echt?”
Zijn ogen schitterden en sleurden mij mee in hun enthousiasme, “Het wordt de beste tijd van ons leven. Dat beloof ik je.”
En ik, Lisbeth, geloofde hem. |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
|
|
Dracoliekje
3e jaars
Verdiend:
127 Sikkels
Woonplaats: Malfoy Manor <3
|
Geplaatst:
Zo Nov 30, 2008 16:28 |
|
H o o f d s t u k N e g e n e n v e e r t i g
"Schaakmat"
[img]http://img167.imageshack.us/my.php?image=dancingug9.jpg[/img]
Don’t fall away and leave me to myself
Don’t fall away and leave love bleeding
In my hand, in my hands again
Leave love bleeding
In my hands, in my hands
Love lies bleeding
Hemorrhage – Fuel
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik voelde de zenuwen gieren in mijn buik en verwonderd bleef ik voor de spiegel staan in de badkamer. Ik wilde er mooi uit zien voor mijn Jonathan. Ik wilde dat ik hem van zijn adem zou beroven wanneer hij mij zou zien als hij mij kwam halen van mijn kamer, om samen naar de Grote Zaal te gaan. Ik wilde dat hij met zijn ogen zou blijven knipperen en zich zou afvragen of hij mij wel verdiende, zoals ik mij zo vaak afvroeg in zijn aanwezigheid. Ik wilde hem overdonderen. Zoals hij altijd deed bij mij.
In de verte hoorde ik een deur opengaan en ik veronderstelde dat Peigi ook was komen opdagen om zich klaar te maken.
“Peigi?” riep ik luid zodat ze mij zou horen. Ik verwikkelde ondertussen mijn haren in een doek. “Ik ben zo klaar hoor, daarna kun jij in de badkamer!”
Ik kreeg geen antwoord, maar hoorde wel de deur opnieuw dichtgaan, dus ik veronderstelde dat ze gewoon eventjes iets was komen halen uit onze kamer. Ik trok een comfortabele jogging aan en op blote voetjes trippelde ik mijn kamer binnen. Ik ging met een zucht op mijn bed zitten, naast het witte kleedje dat ik vanavond zou dragen. Met glazige ogen keek ik de kamer rond; ik nam alles rustig in mij op. De imposante posters van Peigi, de stenen muren, mijn wekker die ik haatte; alles. Want ik wist dat ik het zou missen eens ik weg was. Ik begon lichtjes te rillen. Eindelijk was ik mij hier thuis beginnen te voelen tussen deze stenen muren en nu zou het afgelopen zijn. Ik sloeg mijn armen om mij heen. Het was echt gedaan. Wat begonnen was als slechts een speurtocht naar wraak, nee, beter gezegd gerechtigheid, het was nu compleet gedaan. Het was niet simpel een plannetje gebleven. Ik had geweend, gezongen, gevochten en gedronken en nee. Nee, het was niet simpeltjes gebleven bij een plan. Het was mijn leven geworden. Elize was mijn leven geworden.
Ik slikte, alsof het nu pas tot mij doordrong. Binnen twee weken ging ik met Jonathan en zijn familie een cruisetocht maken. Het leek zo onecht. Het was zo onrealistisch. Langzaamaan trok ik de handdoek uit mijn haren. Ze waren nog nat en ik voelde mij nog meer huiveren dan voordien. Ik beet op mijn lip. Er was iets mis. Ik zag iets over het hoofd. Er klopte iets niet in mijn berekeningen. Want – want waarom voelde het juist zo onrealistisch aan? Buiten de overduidelijke redenen? Want ik had alles toch al geaccepteerd? Al het gruwelijke lag toch al lang achter mij?
Ik streek mijn natte haar weg uit mijn ogen en liet mij achterover op mijn bed vallen. Ergens maakte ik een fout, maar waar? Waar? Ik sloot mijn ogen. En de waarheid overviel mij met zo’n intense kracht dat ik naar adem hapte.
De waarheid. Jonathan wist de waarheid niet. Lisbeth. Hij wist niets over Lisbeth.
Ik sloeg een hand voor mijn mond terwijl mijn lichaam half overeind schoot. Mijn ogen wijd open.
Ik wilde Jonathan de waarheid vertellen.
Ik voelde pijn in mijn handen en zag dat ik mijn nagels in mijn palmen drukte. Mijn knokkels zagen onnatuurlijk wit. Ik knarste verwoed mijn tanden op elkaar en spande al mijn spieren op. Ik sloeg mezelf in mijn gezicht. Ik trok aan mijn haren. Nee. Nee, dat wilde ik niet. Was ik gek? Wat voor een idioot zou zoiets doen? Nu alles goed ging, duistere demonen loslaten op haar geliefde? Wat voor een machogist zou ik wel niet zijn als ik dacht dat Jonathan het verdiende de waarheid te weten? Wat voor iemand maakte mij het feit dat ik mijn innerlijke ingehouden vulkaan bereid was los te laten op mijn zon als ik wist dat loeiende lava hem levend zou verbranden?
Mijn lichaam schokte van verdriet. Want ik had net beseft dat ik wilde – wilde dat hij de waarheid wist en dat hij het accepteerde. Oh hemel. Oh nee. Niet weer. Ik krulde op in een bolletje in het bed en greep naar het dekbed om iets in mijn handen te hebben. Kleine, bijna onzichtbare vonkjes magie schoten oncontroleerbaar uit mijn polsen.
Oh nee. Mijn nekhaar ging overeind staan. Ik wilde dat hij mij accepteerde als Lisbeth. Ook al gooide ik daarmee alles op het spel. Oh… appeltaart.
Mijn wekker brulde plotseling dat het tijd was om mij voor te bereiden voor vanavond. Oh, maar hoe hard ik mij ook zou voorbereiden; niets, niets zou mij helpen wanneer ik vanavond mijn verstikkende waarheid zou uitkotsen en het aan Jonathan zou aanbieden op mijn knieën. Niets zou mij helpen wanneer ik zijn genadeloze ogen zou zien en ze mij zouden doorboren. Ik ontdeed mij van mijn kleren en reikte naar mijn kleedje op het bed. Maar ergens hoopte ik dat het nooit zo ver zou komen. Ik liep doelbewust naar mijn spiegel. Ergens - ergens hoopte ik dat hij over alles heen zou kunnen kijken. Net zoals ik had gedaan. En als ik het kon, dan kon hij het zeker. Ja. Hij kon het. Hij moest het alleen willen. Mijn handen beefden maar voor eventjes terwijl ik aan mijn gezicht werkte. Onder een laken van inktzwarte wimpers besmeurd met mascara keken mijn verlangende ogen mij hoopvol aan. Ik droogde ondertussen mijn haren af en transformeerde ze kaarsrecht. Ergens hoopte ik dat onze liefde genoeg zou zijn voor hem. Want voor hem zou ik altijd Elize blijven als hij dat wilde. Natuurlijk! Natuurlijk zou ik Elize blijven. Maar – maar toch moest hij het weten. Ik hoopte dat onze liefde hem zou bedwelmen. Ik hoopte dat ik zijn maan zou worden, net zoals hij mijn zon was. Ik hoopte zo hard. Ik had nog nooit zo durven hopen, besefte ik. Verbaasde verontwaardiging sierde mijn lippen. Ik bedekte ze met lippenstift. Bloedrode lippenstift.
Het had minder lang geduurd om mij op te maken dan gewoonlijk.
Toen ik eenmaal klaar was, trok ik mijn lege koffer onder mijn bed vandaan en gooide ik alles wat ik kon vinden erin. Ik had echt geen zin om alles netjes te orden. En nu was ik klaar. En ik had niets meer te doen. Wat ervoor zorgde dat ik nu tijd te veel had in mijn handen tot Jonathan mij zou komen halen. Ik probeerde mezelf af te leiden, aan alles te denken, alles behalve wat ik vanavond na alles aan Jonathan zou proberen op te biechten. Proberen, ja. Ik kon mijn Eed niet zomaar over het hoofd zien. Maar er moest een manier zijn om het te omzeilen, het moest gewoon. Misschien werkte het alleen maar als een barrière als ik hem letterlijk zou vertellen over Transformagiërs? Ik had geen idee. Ik zou alles proberen. En het zou mij lukken. Ik had toch gewoon als Lisbeth kunnen gaan toen ik – geklop op mijn deur deed mij opkijken.
Ik stopte met ijsberen en ademde onrustig uit door mijn neus. “Ja?”
Iemand kuchte nerveus. “Mutrana.”
In een vlaag van opwinding snelde ik naar de deur en gooide deze wagenwijd open.
Zaikaro.
De deur bleef lichtjes op en neer bewegen tot het uiteindelijk krakend tot een stilstand kwam.
Nee, Nathan. Zaikaro vermomd als Nathan. Hij stapte binnen en sloot de deur achter zich. Nu was hij wel Zaikaro. Alleen Zaikaro.
“We kregen je brief.”
Zijn postuur was kaarsrecht, elke beweging die hij maakte gecontroleerd. Hij had een witte galagewaad aan die hevig contrasteerde met zijn donkerkleurige huid. Oh, de ironie. Zaikaro wit. Jonathan zwart. Mijn witte prins en mijn zwarte prins. Een schaakbord. Een schaakspel van beide kanten. En wat ik ook zou doen, wat ook mijn plannen waren, wat ook hun volgende zet zou zijn, op één of andere manier eindigde het altijd op zo’n manier dat ik diegene was wiens hart middenin het schaakbord in scherven werd verspreid. En ik was diegene die alle stukjes moest bijeenrapen en vastlijmen. En het wrong. Het wrong dat hij niet onmiddellijk zijn armen om mij heen sloeg en mij in de lucht deed draaien en al mijn zorgen overnam zoals mijn tedere houvast vroeger had gedaan. We hadden afscheid genomen als vrienden, meende ik mij te herinneren. Maar dat was niet wat ik terugzag in zijn ogen toen ik zijn duistere blik ving. Waar bleef de warmte? We waren zo dichtbij, we stonden zo dichtbij, maar mijn vriend was zoek. Dit was niet mijn vriend. Mijn vriend zou meteen verschenen zijn toen ik mijn eerste brief had verzonden. Hij zou mijn hulpkreten niet genegeerd hebben.
“Elize–”
Ik wilde niet dat hij sprak. Ik wilde niet naar hem luisteren. Ik wilde zijn stem niet horen, zijn stem waar ik eens zo vertrouwd mee was geweest. Zijn stem die mij uit mijn afgronden had gehaald. Ik wilde hem niet horen.
“Je zult Ben vinden in de kamer van Komen en Gaan. Ik wens je vanavond niet langer te zien.” IJs, ijs, mijn woorden waren ijs en ik wilde dat ze hem doorboorden, vlijmscherp, en ik wilde dat hij mijn pijn voelde.
“Elize. Luister.” Hij greep wanhopig naar mijn schouders en schudde mij door elkaar.
Ik wachtte geduldig totdat hij gedaan had. Ik glimlachte. “appeltaart jou.”
En net op dat moment hoorde ik het lot kakelend schaterlachen en een kakofonie van waarschuwingen gingen door mijn hoofd, want Jonathan opende de deur. Ik was als verdoofd.
“Elize,” begon hij, “ik weet dat ik vroeg ben maar ik vroeg mij af–”
Hij droeg zwart. Net zoals ik al had voorspeld.
Hij keek op. “Oh. Nathan, hey.”
Hij stapte meteen op hem af en met een vriendelijke grijns begroette hij hem zoals jongens onder elkaar altijd deden. Zijn grijns verdween echter van zijn gezicht toen hij de emotieloze blik van Nathan zag.
“Ik heb gehoord over je vader,” zei hij op een toon die hij maar weinig gebruikte, eentje die bijna ‘aardig’ genoemd kon worden. “Het komt allemaal wel goed.” Hij leek te menen wat hij zei. Hij klopte ook nog eens een laatste keer op de schouders van Nathan als enige vorm van steun. Daarna draaide hij zich om naar mij en zijn hand reikte uit naar mijn koude.
“Wat is hier aan de hand?” klonk de stem van Nathan eisend.
Jonathan keek even achter zijn rug en het leek alsof hij voor eventjes was vergeten dat mijn ‘broer’ achter hem had gestaan. “Hij weet het niet?” vroeg hij rustig aan mij.
Ik schudde mijn hoofd.
Jonathan knikte. “Wel.” Hij had mijn handen nog niet losgelaten maar draaide zich toch terug om, om het gezicht van Nathan te kunnen zien. “Je weet het dus niet. Maar wij tweetjes,” en hij wees eerst nadrukkelijk naar zichzelf en daarna naar mij, “vormen een… koppeltje. Ik hoop voor jou dat je niet zo’n,” hij grijnsde, “oudere broer, beschermende broer… neigingen hebt. Want eerlijk gezegd zou je dan grote pech hebben.”
Hoewel Jonathan hem alleen maar aan het plagen was, wist ik dat Zaikaro het niet zo zou interpreteren. Verbluft flitsten zijn ogen mijn richting uit. Hij geloofde Jonathan niet, besefte ik. Hij wilde dat ik het zou bevestigen. En in gedachten kon ik zijn vernederende stem al horen. Elize, hoe durf je. Hij is je vijand – je vijand! Na alles wat hij je heeft aangedaan!Wel. Zo werkte het dus duidelijk niet en hij wist van niets. En wie was hij om te oordelen? Hij zou het toch nooit kunnen begrijpen. Wat Jonathan en ik hadden was iets speciaals. Iets bijzonders. Het was anders. Ik stak mijn kin uitdagend vooruit en daagde hem uit iets te zeggen. Hij zweeg.
“Wel, Nathan. Wij moeten maar eens gaan. Ik spreek je straks nog wel,” zei ik rustig, maar ik voelde dat hij beter wist dan het laatste deel van wat ik had gezegd serieus te nemen. Ik trok Jonathan bezitterig dichter naar me toe.
“Elize, ik–”
Ik draaide me tegen mijn zin nog een laatste keer om. “Ja, vind hem en daarna zie ik je beneden in de Grote Hal, goed?” Ik glimlachte omdat Jonathan mijn gezicht op dit moment aan het bestuderen was, maar toen hij zich had omgedraaid, bleef ik naar Zaikaro kijken. De glimlach gleed van mijn gezicht en slechts een koele vastberadenheid bleef achter. Ik hoopte dat mijn blik duidelijk genoeg zou zijn. Ik wilde hem niet zien beneden. Het laatste wat ik van hem zag, waren zijn gebroken ogen.
Mijn bloed gierde door mijn lichaam en ik voelde me zweven terwijl Jonathan en ik hand in hand de vele trappen afliepen op weg naar onze bal. Ik stopte voor de dubbele deuren van de Grote Hal en hield Jonathan ook tegen met mijn arm. Langzaam bracht ik mijn handen naar zijn gezicht en trok hem naar me toe.
“Dank je,” fluisterde ik.
Hij leek positief verbaasd te zijn door deze actie en leunde naar mij toe. “Waarvoor?”
“Gewoon.” Ik haalde mijn schouders op.
Zijn blik gleed voor de zoveelste keer over mij heen. “Perfect,” fluisterde hij. “Je bent perfect.”
Warme tintelingen verspreidden zich over mij heen. Ik sloot mijn ogen. Nee, mijn mascara mocht niet uitlopen. Nee, nee, nee. Ik moest mezelf beheersen. Ik had recht op een paar uurtjes geluk voor ik hem zou confronteren met misschien wel de grootste waarheid van zijn leven. En hij zou beseffen dat hij het er zo fel naast had gehad als maar kon zijn.
Ik was allesbehalve perfect.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Zachte, verleidelijke muziek kwam ons tegemoet en een warmte viel over me heen toen ik mijn blik liet rusten op het betoverende zicht voor mij. Op één of andere manier leek de zaal veel groter te zijn dan het al was. De afdelingstafels waren verdwenen. In plaats daarvan waren verschillende grote ronde tafels aan de zijkanten geplaatst. Het midden was vrijgemaakt en diende als dansvloer. De lerarentafel was omgetoverd tot een groot podium waar een orkest klassieke tovenaarsmuziek speelde. De kamer werd verlicht door ontelbare grote ronde bolvormige dingetjes die rondzweefden en een gouden gloed verspreidden over de talloze hoofden. Iedereen was hier. Leerlingen en hun familieleden om samen te feesten, werkers van het Ministerie om connecties te maken, vrienden van andere toverscholen om kennissen terug te zien… Ik zag Peigi en Nick aan een tafeltje zitten en Jonathan en ik namen ook daar plaats.
De tijd verstreek terwijl ik kleine slokjes van mijn boterbier nam en iedereen rondom mij bestudeerde. Ik zag een groepje meisjes naar Jonathan ogen en enthousiast naar elkaar gebaren om elkaar aan te moedigen. Een glimlach verscheen op mijn lippen. Ik plaatste zorgvuldig een hand op zijn arm.
“Jonathan, wil je iets voor me doen?”
“Hm?”
“Wil je dansen?”
“Nu al?” Hij keek mij zijdelings aan. “Ik dacht dat je niet graag danste.”
Ik schudde mijn hoofd. “Niet met mij.” Ik knikte naar de meisjes die mij nu met grote ogen aankeken, waarschijnlijk omdat ik hen had betrapt met het loeren naar mijn vriendje. “Met je fans.”
“Niet–” hij kuchte, “niet echt,” besloot hij nonchalant.
“Nick gaat ook mee,” besliste ik.
Nick besloot op dat moment wakker te worden. “Huh?” vroeg hij verward. “Oh. Oké.”
Peigi grijnsde toen de twee jongens weg waren en wij tweetjes alleen achterbleven. “Wauw,” zuchtte ze. “Dit is het dus. Het is – het is voorbij. Het is echt voorbij.”
“Hmhm…” Ik kneep in haar hand. “Dus. Jij en Nick?” vroeg ik benieuwd.
“Ja. Ja en nee,” brabbelde Peigi, “ik bedoel, ik zie wel dat hij op dit moment weer iets voor mij voelt. Maar ik weet niet of dat ook voor mij geldt. Hij vroeg mij en ik zei ja. We zullen zien,” besloot ze kordaat.
Ik knikte en slurpte verder van mijn boterbier. “Jeetje, er zijn wel veel mensen van het Ministerie hier.” Ik knipperde even toen ik een paar examinators herkende. “Is dat elk jaar zo?”
Peigi haalde haar schouders op. “Geen idee.”
Even later kwam Shannon ook aan onze tafel zitten met een knappe jongen aan haar armen.
“Richard, dit zijn Elize en Peigi,” stelde ze ons giechelend voor aan de bruinharige gozer die fronsend voor zich uit keek.
Hij knikte ongeïnteresseerd onze richting uit. “Hey.”
Ik was opgelucht toen Jonathan en Nick een paar minuutjes later al terugkeerden naar onze tafel, want Richard was allesbehalve leuk gezelschap. Vooral omdat hij zijn mond nog maar één keer had opengetrokken om iets te zeggen en voor de rest van de tijd zijn hoofd van ons weg had gedraaid. Geen idee waar Shannon hem had gevonden. Toen Jonathan vroeg of ik wilde dansen aarzelde ik dus geen seconde.
Jonathan nam de leiding en ik voelde mij verdrinken in zijn aanwezigheid. Hij had zijn armen om mijn middel geslagen. Ik sloeg mijn armen rond zijn nek en sloot mijn ogen.
“Dat flik je mij niet nog eens,” deelde hij nonchalant mee.
“Wat?”
“Die meisjes.”
“Hmm.”
“Ik kon maar met moeite ontsnappen.”
Ik grinnikte.
Hij keek mij verbouwereerd aan. “Je deed het met opzet?”
Ik haalde grijnzend mijn schouders op terwijl Jonathan met zijn hoofd schudde en mopperde tegen zichzelf.
Ik zweefde op de zachte muzieknoten en tevredenheid daalde op me neer. Ik voelde zijn voorhoofd tegen de mijne en opende mijn ogen. Zijn ogen boorden door me heen. Soms kreeg ik het gevoel dat hij alles zag, dat hij door mijn façade heen keek, dat hij bewust of onbewust voelde dat ik geheimen voor hem had. Hij keek naar mij alsof ik een puzzel was die hij maar niet kon oplossen.
“Ik moet je iets vertellen.” Ik beet op mijn lip.
Hij hief een wenkbrauw op. “Ja?”
Ik begroef mijn gezicht in zijn schouder. “Ja.”
“Oké. Ik luister.”
Ik bood hem een onzekere glimlach aan. “Straks.”
“Oké.”
Een zachtroze bolletje licht zweefde over onze hoofden en bleef toen resoluut halt houden. Jonathan probeerde het weg te jagen, maar het week weg van zijn wuivende handen en kwam toen weer boven ons zweven. Wat een koppig bolletje.
“Jonathan! Laat het bolletje met rust,” beval ik lachend.
In de dansende menigte zag ik telkens bekende gezichten. Nick en Peigi schuifelden langs ons heen, Nick hopeloos proberend de vage tempo van mijn zwartharige vriendin bij te houden. Ze botste even met opzet tegen mij aan en hief haar duim op. Ik imiteerde haar gebaar en Jonathan duwde haar van ons weg.
Hij hield plotseling op met bewegen en liet mij los. Verward bleef ik midden op de dansvloer staan. Hij had zich omgedraaid en staarde kil naar een kleine gedaante achter zijn rug. Ik herkende meteen de magere man met de lange, fijne neus. Mijn examinator die ik in al mijn haast had verbaasd met mijn transformaties.
“Meneer Gawlik!” zei de man joviaal, maar zijn stem bleef ijzig klinken, hoe veel intonatie hij ook gebruikte. “Zou ik de lieve mevrouw Geneviene voor een dansje mogen lenen?”
“Ne–”
Ik kuchte.
“Als het… moet,” besloot hij tegen zijn zin. Hij beende met grote stappen weg en liet mij achter met de kleine man.
“Fijn om u hier te zien, meneer,” deed ik een poging om beleefd te zijn.
Het was merkwaardig raar om met hem te dansen omdat hij zo’n korte gestalte had. Echter toen Jonathan was verdwenen, leek de man mij kouder aan te staren dan voordien.
“U bent adembenemend, mevrouw Geneviene,” zei hij met samengeknepen oogjes. “Een bijna onnatuurlijke schoonheid.”
Ik bleef doordansen, hoewel een kilte plotseling over mij heen viel. “Dank u,” bracht ik langzaam uit.
“Ik moet zeggen,” begon het mannetje en liet mij een rondje draaien, “ik moet zeggen dat ik uiterst verbluft was door uw uitzonderlijke talent voor Transfiguratie.”
“Ach, ik ben vast niet de enige–”
Hij onderbrak mij. “In tegendeel. U heeft de hoogste resultaten sinds jaren.” Zijn geniepige ogen bestudeerden mij nauwkeurig en ik begon mij te irriteren aan de manier waarop zijn handen mij vasthielden, bijna als klauwen. “Merkwaardig. Zeer merkwaardig.”[/img] |
_________________ "Puh-lease, I'm not crazy. It's just that sometimes, I get a bit," I made circular motions around my ear with my finger. I looked around before mock-whispering, "Loony." |
|
|
|
|
|