Geplaatst: do feb 24, 2011 13:07
Duivels Ritueel Mijn hand strijkt langs zijn borstkas naar zijn gezicht. Ik voel hoe zijn ademhaling jachtiger is geworden. Niets aan deze man is nog normaal, behalve het feit dat hij mijn echtgenoot is. Zijn verschijning is slechts een schim van wat het ooit geweest is. Ik kan niet anders dan medelijden met hem te hebben. Liever zie ik hem als die dwaze jongen van toen, dan het gedrocht waarin hij nu veranderd is. Tranen in zijn ogen, maar geen kracht om zijn frustratie te uiten. Het is al tijden geleden dat ik hem voor het laatst heb horen praten. Maar altijd heb ik de moed erin gehouden dat het weer goed zal komen. IJdele hoop noemen mijn vrienden dat, telkens weer wanneer het gesprek op hem uit draaide. Maar ik weet beter!
Het is nu zeven jaar geleden dat het ongeluk gebeurde. Toen ik in de keuken stond en bezig was met de dagelijkse dingen, was hij in de tuin bezig. Ik kan wel stellen dat het hem dagen zou kosten om al het onkruid te wieden, want we hebben nu eenmaal een behoorlijke tuin. Ik hoorde stemmen en voetstappen over het grindpad lopen. Mensen die kennelijk op bezoek kwamen, want ze leken mijn man te kennen. Of hij hen ook kende, durf ik niet met zekerheid te zeggen. Hij knoopte in ieder geval wel een praatje met zijn bezoekers aan. Snel legde ik mijn keukengerei aan de kant en begon met het schoonmaken van de keuken, van waaruit een goed uitzicht had op de tuin. Door het open raam kwamen flarden van het gesprek me tegemoet. Ik kon niet anders dan er naar te luisteren. Misschien is het niet helemaal eerlijk, maar mijn nieuwsgierigheid was nu eenmaal gewekt. "Mijn beste Antonio, zoals je weet is het bijna volle maan. Het moment waarop het ritueel voltrokken zal moeten worden. De raad heeft besloten, vanavond is er een bijeenkomst om de plannen te bespreken. We verwachten je aanwezigheid." Dus daar ging hij al die vrije dagen naar toe. Een of andere geheimzinnige raad met louche figuren in plaats van naar een vriendenclubje. Dat was al die tijd een ordinaire dekmantel geweest om bij mij vandaan te kunnen komen. Ondertussen kon ik mijn interesse al niet meer de baas waardoor ik pal voor het raam ging staan om maar niets van het gesprek te hoeven missen. Mijn emmertje met sop stond vergeten op het aanrecht. Het water was inmiddels lauw aan het worden en de bellen uit het sop verdwenen. "Ik zal er zijn. Wat de keuze van de raad is, zal mijn keuze zijn. Jullie kunnen op mij rekenen. Maar kom alsjeblieft niet weer langs mijn huis. Je weet hoe mijn vrouw is." Bij die woorden draaide hij zich om naar het huis en keek naar het keukenraam. Gelukkig was ik zojuist weggesprongen en had gedaan alsof ik bezig was de keukenvloer te dweilen. Voorzichtig kruipend op handen en knieí«n ging ik naast het kozijn staan. Net uit het zicht, maar wel in het bereik van hun woorden. "Wat Lenora er van vindt, zal ons een zorg zijn. Je zorgt maar dat je er bent." De sfeer was ineens een stuk grimmiger. Het grindpad knerpte, een teken dat de mannen vertrokken. Het was nu wel duidelijk dat mijn man de bezoekers wel degelijk kende, maar ik had er nog steeds niet uit op kunnen maken wie het waren. Mijn man kwam niet veel later de keuken binnen gelopen en gaf me een kus. Dat deed hij anders nooit, of alleen wanneer hem iets dwars zat. Ik besloot hem niets te vragen en in plaats daarvan verder te gaan met schoonmaken.
Die avond ging mijn man daadwerkelijk weer naar zijn zogenaamde vriendenclubje. Ik had hem niet naar de mannen gevraagd en hij zweeg erover. Daarmee was de kous afgedaan. Het was pas tot de avond van volle maan dat ik me weer met het gesprek bezig ging houden. Ritueel, wat voor ritueel hadden de mannen eigenlijk bedoeld. Ik kon me niet voorstellen dat het ook maar enigszins iets goeds was. En waarom waren de mannen langsgekomen om zich ervan te verzekeren dat mijn man, mijn eigenste Antonio aanwezig zou zijn? Het was sinds die bewuste avond dat hij zich steeds nerveuzer begon te gedragen. Bij het minste of geringste geluid schrok hij op en ik zag hem steeds vaker voor het raam ijsberen. Hij at ook minder, kwam minder vaak in de zon, waardoor hij een wit en ingevallen gezicht begon te krijgen. Glimlachend zei ik hem dat ik hem op die manier steeds meer op een vampier vond lijken. Dat wuifde hij dan vaak weg met de mededeling dat er niets met hem aan de hand was. Ik kon er niets aan doen. Meestal was hij gewoon thuis, maar niet aanwezig. Hij was er wel, maar in gedachten verzonken. Het zorgde voor een onaangename spanning, omdat ik me geen houding wist te geven met de situatie.
"Zoals je weet ga ik vanavond weer met mijn vrienden naar de kroeg. Het zal dit keer wat later worden, omdat er een feest gehouden wordt ter ere van de bruiloft van een van hen. Ik ken hem niet zo goed, maar via via ben ik wel uitgenodigd vanavond," zei mijn man, terwijl hij zijn das knoopte. "Is goed lieverd," antwoordde ik hem, terwijl ik toekeek. Het was me opgevallen dat hij deze avond netter, maar ook grijzer gekleed was dan anders. Een feest voor de dag van de bruiloft... dan was het toch feest? Vol pracht en praal, maar bovenal vol kleuren. "Zou je niet liever je gekleurde das nemen? Het is per slot van rekening feest!" Hij keek me verbaasd aan, waarop hij zich vervolgens omdraaide en wegliep. Had ik iets verkeerds gezegd? "Wacht maar niet op mij met slapen," hoorde ik hem nog roepen, waarnaar de deur met een klap in het slot viel. Het grindpad knerpte, zoals het een paar dagen eerder ook had gedaan. "Wacht maar niet op mij met slapen." Ik merkte van mezelf dat ik zijn woorden herhaalde en er gekke bekken bij trok. Dit sloeg nergens op. Hoogstwaarschijnlijk zag ik spoken en was er niets aan de hand. Met vluchtige passen liep ik naar de keuken om me een glas ijskoude limonade in te schenken. Pas toen ik de kan terug in de koelkast zette en de eerste slok had genomen, schoot me iets te binnen. Noem het vrouwelijke intuí¯tie, maar ik wist dat er iets mis was. Snel dronk ik het laatste beetje uit mijn glas en zette het in de gootsteen. De afwas kwam later wel. Ik had besloten dat ik mijn man achterna zou gaan naar zijn zogenaamde feestje met zijn zogenaamde vriendenclubje.
Met enige haast wurmde ik me in mijn mantel en liep naar buiten. In plaats van het grindpad, koos ik voor het gras om zo min mogelijk geluid te maken. Het was dat we ver van de weg woonden, anders was het niet mogelijk geweest om Antonio in te halen. Half rennend wist ik hem uiteindelijk te spotten tussen twee treurwilgen die nu nog treuriger leken. Ik wierp ze vluchtig een er blik toe, want ik voelde me in de gaten gehouden door die twee. Hoe vreemd het ook klinkt, ze leken levende wezens te zijn. Antonio wierp nog vluchtig een laatste blik op ons huis. Het was maar goed dat ik me op dat moment net verborgen had gehouden achter een struik. Het mocht een wonder worden genoemd dat hij me nog niet had opgemerkt. Zo snel als mijn voeten wilden lopen, haastte ik me om dichter bij Antonio te komen. Ondertussen was het me nog niet opgevallen dat we verder en verder het bos in liepen dat zich aan de andere kant van ons huis bevond. Het begon me pas op te vallen toen ik een uil hoorde roepen en ik even een blik omhoog naar het bladerdak wierp. Het verhaal werd steeds vreemder, want nu was hij zelfs niet richting het dorp gelopen. Het dorp, dat toch een heel andere kant uit lag en waar we nu steeds verder vandaan liepen. Niets leek erop dat hij naar de kroeg zou gaan. Ergens voor ons werd het lichter, het licht van een kampvuur verlichtte een open plek in het bos. Overdag was ik er wel eens geweest, maar niets verraadde de nachtelijke bijeenkomsten. Voor mij was het altijd een open plek geweest, waar veel vogels hun liederen lieten horen. Maar nu was de open plek gevuld met mensen. Mannen en vrouwen van verschillende leeftijden. De een nog merkwaardiger dan de ander. Ze waren niet per definitie anders, toch was er iets merkwaardigs.
Ik installeerde me achter een paar bosjes zodat ik de open plek goed in de gaten kon houden. Het was me opgevallen dat Antonio zich had aangesloten bij de vreemdelingen en met twee mannen stond te praten. Het waren de mannen die ik eerder bij ons huis had opgemerkt op de middag dat alles begonnen leek te zijn. "Fijn dat je kon komen. Geen problemen met Lenora, hoop ik?" Het was de man met het lange haar die sprak. Ravenzwart haar dat bijeen gehouden werd door een vuurrood lint. Ik betrapte mezelf erop dat ik glimlachte in deze ernstige situatie. Glimlachte, omdat deze man zich wel kleur veroorloofde, terwijl mijn man geen andere kleuren had gebruikt dan grijs en zwart. "Ik kan niet zeggen dat alles onopgemerkt aan haar voorbij is gegaan, maar ze geloofd me wanneer ik zeg dat ik met mijn vrienden op stap ben. Ze heeft me al die jaren geloofd, dus waarom zou ze me nu niet geloven. Ik heb haar wijsgemaakt dat er iemand morgen zou trouwen. Iemand die ik maar vaag kende, maar dat ik toch uitgenodigd was voor het feestje," zei Antonio, ik merkte op hoe zijn woorden haast fluisterend uit zijn mond weerklonken. "Mooi, mooi." Ditmaal was het de oudere man van het tweetal. Ik zag hoe hij zijn hand op de schouder van Antonio legde en hem zachtjes dwingend richting het vuur bracht. Vanuit deze positie was het nog makkelijker voor mij om hen in de gaten te houden. Er stonden minder bosjes. Dat maakte mij misschien kwetsbaarder, maar ik had me ervan verzekerd dat de struiken dicht genoeg waren en dat mijn mantel donker genoeg was om opgemerkt te worden. "Kom, Antonio, plannen moeten worden besproken. Het ritueel wordt vanavond uitgevoerd." Zijn hand lag nog steeds dwingend op Antonio's schouder. Toen gebeurde er in een oogwenk wat ik niet had voorzien. Twee mensen, die zojuist bij het vuur hadden gezeten, kwamen overeind en grepen Antonio vast. Voor mijn ogen werd hij vastgebonden met touw. Terwijl ik een kreet probeerde te smoren door mijn handen voor mijn mond te drukken, zag ik hoe de rustige omgeving ineens in drukte was veranderd. Iedere persoon die bij het schouwspel aanwezig was, leek een taak te hebben. En Antonio, mijn Antonio... Hij stond daar maar, met een lege uitdrukking in zijn ogen. Ik wist dat ik niets anders kon doen dan toekijken. Wat moest ik? In mijn eentje het opnemen tegen een man of tien? Er zat niets anders op dan af te wachten wat er zou gebeuren.
Het schouwspel leek in mijn ogen veel langer te duren dan dat het daadwerkelijk duurde. Woorden werden gesproken, vreemd uitziende figuurtjes uit hout en klei werden in het vuur gegooid, nog meer woorden werden gesproken. Er steeg een paarse gloed op uit het vuur dat akelig dicht langs mijn schuilplaats kwam, maar zich in plaats van mij, zich van Antonio meest maakte. Ik hoorde hem schreeuwen, roepen, jammeren. Het deed me pijn om hem zo te horen en ik zou niets liever willen dan hem in mijn armen te sluiten. Hem te troosten zoals een moeder een klein kind zou troosten. Net toen ik de open plaats op wilde rennen, omdat ik het niet langer aan kon zien, hield alles op. Ik knipperde met mijn ogen, maar alle aanwezigen waren verdwenen. Allemaal, op mijn man na. Het vuur was gedoofd, de open plek was donker en verlaten. Ik keek een laatste keer om me heen en sprong toen op. Hoewel mijn benen pijnlijk en vermoeid waren van het ineengedoken zitten, gebruikte ik al mijn kracht om bij Antonio te komen. Ik knielde naast hem neer en nam zijn hoofd in mijn handen. Zijn borstkas ging snel op en neer, te snel. Hij was niet meer de man die hij ooit was geweest. Zijn lichaam lag er bij als een lappenpop. Of meer als een majorette waar zojuist een voorstelling is gegeven, maar die nu vergeten in een hoek ligt te wachten op een volgende show. Met mijn laatste inspanning tilde ik hem op zijn voeten. Zijn handen klemden zich rond mijn lichaam. Ik had het idee dat hij mij herkende, ondanks alles wat er was gebeurd. "Kom," zei ik, "laten we gaan."
Nog steeds heb ik geen idee hoe we zijn thuisgekomen, hoe het me gelukt is om een man van tachtig kilo naar huis te tillen. Misschien was dat het moment waarin grote krachten loskomen. Het moment waarop je een monsterlijke kracht nodig bent, kracht waar je anders alleen maar van kan dromen. Vlak na dat moment heb ik een briefje gevonden. Een brief door mijn man geschreven aan mij. Het maakte me een hoop duidelijk. Het is door dat briefje dat ik hoop blijf houden:
Liefste Lenora,
wanneer je dit leest, is het waarschijnlijk al te laat. Vanavond is het volle maan. Zoals het je waarschijnlijk niet is ontgaan was ik de laatste dagen veel afwezig. Afwezig met een reden, want zie, het is vandaag 6 juni 2006. Of, voor de gelovigen onder ons 6-6-6, het getal van de duivel. Het klinkt waarschijnlijk vreemd wanneer ik zeg dat ik niet bij vrienden was. Het doet me veel pijn dat ik al die jaren tegen je heb moeten liegen. Liegen om een vreselijk geheim. Ik ben opgevoed met het geloof waarin de strijd wordt aangegaan met de duivel. Om de duivel weg te houden van de aarde, moest een offer worden gebracht. Een menselijk offer. De keuze is op mij gevallen. Het feit dat ik op 6 juni ben gedoopt, bracht mij dat het dichtste bij. Het offer zal nu voltrokken zijn. Ik heb mij aan mijn woord gehouden, de duivel zal zich de komende duizend jaar niet tonen. Zelf ben ik voor en door God getekend. Zeven jaren ben ik getekend tot Zijn wil. Over precies zeven jaar zal mijn vloek worden ontbonden. Hopelijk wil je me alles vergeven en me tot die tijd blijven vergezellen. Pas dan ben ik in staat om alles uit te leggen.
Voor altijd de jouwe, Antonio.
Het is nu zeven jaar geleden, dat dit alles is gebeurd. Mijn handen hebben zijn gezicht omvat, terwijl ik mijn lippen zachtjes tegen de zijne druk. Ik voel hoe zijn ademhaling rustiger wordt, dan zelfs stopt voor een moment. Mijn handen liggen weer op zijn borstkas, grijpen zijn overhemd beet, terwijl mijn lippen nog steeds op de zijne gedrukt zijn. Ik hoor een diepe zucht. Twee handen pakken de mijne beet. Ik til mijn hoofd op en kijk in de ogen van mijn man. Ze stralen zoals ze vroeger deden. Tranen vloeien over mijn wangen wanneer ik besef dat de vloek nu eindelijk verbroken is.
_________________ Folge deinem Herzen oder meinem Rat.
|