De boze uitdrukking verdwijnt vrijwel direct van zijn gezicht. Zo kent hij hem weer, kalm en vol wijsheid.
âIk had gisteren iemand nodig die me niet zei dat alles goed zou komen. Ik verwijt je niet dat je die avond weg ging, maar ik was bang dat je nooit meer terug zou komen.â Nu gaat hij zich nog schuldig voelen ook, hoe had hij kunnen denken dat Thomas hem in de steek zou laten.
âHet is niet jouw schuld, je bent aan niks schuldig.â Beschaamd richt hij zijn ogen op de grond.
Als het onderwerp naar Rose toe draait kijkt hij weer op. Had Rose hem een standje gegeven? Hij bijt op zijn lip, deels om een grinnik te verbergen.
âDat wist ik niet..â hij haalt licht zijn schouders op
âDan heb je de eerste âruzieâ ook maar gehad.â Slechte timing alleen.
Hij glimlacht, opgelucht dat alles uitgesproken is. Onduidelijkheden zijn opgelost, ze hadden elkaar gewoon verkeerd begrepen. En dan komt dat ongemakkelijke gevoel in een klap terug, anders dan zojuist. Alsof? Thomas insinueert dingen zonder ze uit te spreken en Noah kan het niet helpen zich een beetje betrapt te voelen. Wat onzin is, want hij en Rose zijn alleen vrienden. Er is niets voorgevallen, helemaal niets. En toch voelt het fout. Hij is dankbaar dat Thomas nu diegene is die zijn blik afwendt, want hij kan hem nu niet recht aan kijken.
âRose en ikâŠzijn gewoon vrienden. Goede vrienden.â Hij zoekt naar de juiste woorden om hun plotse vriendschap te verklaren
âRose begrijpt me. Ik zie nu in waarom ze zo speciaal voor je is.â Hij legt zijn hand op zijn broers schouder
âDaar hoef jij je echt geen zorgen over te maken.â Bemoedigend knijpt hij even in zijn schouder, nu wel in staat om hem weer aan te kijken. En toch⊠Hij slikt het droge gevoel in zijn keel weg en glimlacht. Hij weet wel waarom hij zich er schuldig om voelt, omdat hun vriendschap veel meer waarde voor hem heeft dan Rose of Thomas beseft. Omdat hij letterlijk hetzelfde vonkje heeft ontdekt als zijn broer en alleen vanwege die gevoelens voelt hij zich al schuldig tegenover Thomas. Nu Thomas terug is zou hij dat kunnen uitschakelen, dat moest.
âIk ben blij dat we het uitgepraat hebben. Nu kun jij het uitpraten met Rose.â