Chase steekt zijn handen in zijn zakken en loopt achter Feira en Rose aan. Dat hij nu de hele wandeling naast Leah moet lopen geeft hem een ongemakkelijk gevoel. Leah zo te zien ook. Sinds wanneer schraapte die haar keel alvorens ze iets zei. Het onderwerp is gelukkig Rose. Zoals altijd wanneer dit soort spaarzame momenten plaats vonden.
“Er is niets zo kracht als hoop. Dat wil ik haar niet afnemen, maar ik achter de kansen heel klein.” Zucht hij zacht. Hij werpt een blik op de dames voor hun, zo te zien amuseren ze zich.
“Dat weet ik niet.” Hij kijkt haar even zijdelings aan “Jij kent haar langer, wat denk jij?” Hij wendt zijn blik weer af
“Ik slaap soms niet omdat ik bang ben dat ze de brug oversteekt. Omdat ik weet hoe het voelt. Ik ben bang dat haar verstand het niet zal winnen van haar hart, uiteindelijk niet. Die bewakers stonden er niet alleen voor de bevolking, het was ook voor Rose. Wat ik probeer te zeggen, als ik een brug naar het onbekende had gehad, dan was ik die direct overgestoken zonder erbij na te denken wat de gevolgen zouden kunnen zijn.” Hij glimlacht schamper “
gelukkig heeft ze jou genen.” Chase vertraagd zijn pas nog iets, net zoals zijn stem.
“Ik weet vrij zeker dat Noah leeft. Het enige wat me gerust stelt is dat als ze oversteekt ik ervan overtuigd ben dat haar niks zal overkomen. Ik weet dat je Noah niet mag en dat hij labiel is en onbetrouwbaar. Maar hij kijkt naar haar zoals Adam en ik ook naar jou konden kijken. Ik ben alleen zo bang dat hij haar nooit meer laat gaan.“ Zodra de deur terug in het slot valt blijft het even stil in de eetzaal. Op de gang zijn niet veel later de vage geluiden te horen van iets wat lijkt op een verhitte discussie.
“Ik wil ook naar huis” sneert hij, zijn ogen rood en vochtig. Zijn hand klemt zich kwaad om de nek van de jonge vrouw die hij tegen de deur gedrukt houdt. Dan laat hij haar plots weer los. Zijn hand grijpt nu naar zijn haar en verstrengeld zich daarin.
“Je hebt geen idee hoe graag ik naar huis wil. Ik wil ook een normaal leven, ik wil onbelangrijk zijn. Ik wil…” zijn stem is weer iets gedaald, maar de trilling in zijn stem houdt aan. Het is een jaar geleden. Een heel jaar. Die gedachte snijdt door hem heen als een mes. Hij betrapt zich er steeds vaker op dat hij verlangt naar de dood. Dat hij zelfs jaloerse gevoelens heeft tegenover de anderen. Hun gezelschap is niet genoeg. Het vult de leegte niet, het is niet oprecht. Hij mist het zo. Hij sluit zijn ogen even en blaast diep uit. In gedachten kan hij de muziek en het gelach horen van een ver verleden. De geuren van het eten, van de mensen. Hij bijt op zijn lip en opent zijn ogen. De blikken van de anderen zijn gespannen op hem gericht.
“Ik denk niet dat we zo nog verder kunnen..” hij knippert het vocht in zijn ogen weg
“Sorry.” De wijnglazen springen uit elkaar waarna hij ijzig stil wordt. Na een minuut gaat de deur van de eetzaal weer open. Noah stapt over het lichaam heen naar buiten en sluit de deur achter zich. Zijn blik is leeg voor hem uitgericht “
Kit, we eten in de keuken zelf. Daar is meer keuze. Ik zal jullie later vergezellen.” Met die mededeling beent hij weg. Via de serre naar de achtertuin. Zijn neusvleugels gaan jachtig heen en weer. Met een grom met een stenenbeeld het ontzien. Het valt op de grond in stukken terwijl Noah met gebalde vuisten rondjes in zijn tuin begint te ijsberen.
Als zijn benen zijn gewicht niet meer kunnen dragen laat hij zich in het koele gras zakken.
“Ik wil ook naar huis.” Mompelt hij met een snik. Hij laat zijn schouders afhangen en houdt zijn blik op het gras voor zich gericht. Zijn lichaam schokt zachtjes als hij geluidloos begint te snikken.